direct naar inhoud van Artikel 8 Gemengd - 1
Plan: Kom Vinkeveen
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.bp003komvinkeveen-oh01

Artikel 8 Gemengd - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel uitgesloten';
  • b. dienstverlening;
  • c. maatschappelijke voorzieningen;
  • d. kantoren;
  • e. bedrijfsactiviteiten, behorende tot categorieën 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, opgenomen in bijlage 1 van deze regels;
  • f. wonen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten';

met daarbij behorende:

  • g. toegangswegen en -paden;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels

Op of in de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

8.2.1 Algemeen
  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' mag de goothoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid en mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan de maximale goothoogte vermeerderd met 5 meter;
8.2.2 Bijgebouwenregeling
  • c. de omvang van het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen als bedoeld in lid 8.2.2 onder b, c en d wordt bepaald door de perceelsoppervlakte vanaf 3 meter achter de voorgevellijn (zone zijtuin en achtertuin), met dien verstande dat bij deze berekening het oppervlak van het (bestaande) hoofdgebouw niet wordt meegerekend;
  • d. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 8.2.2 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen op deze gronden, ten hoogste 40 m² mag bedragen;
  • e. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 8.2.2 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen, voor zover het bepaalde percentage in lid 8.2.2 onder b dit toelaat, ten hoogste 5 m² bedragen voor elke meter dat het bouwperceel gemiddeld breed is tot een absoluut maximum van 50 m²;
  • f. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 8.2.2 onder a 200 m² of meer bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen ten hoogste 50 m² mag bedragen, vermeerderd met 5% van het aantal vierkante meters dat deze gronden groter zijn dan 200 m², tot een absoluut maximum van 90 m²;
  • g. het is niet toegestaan bijgebouwen voor de voorgevelrooilijn op te richten;
  • h. bijgebouwen mogen vrijstaand en aangebouwd aan het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • i. voor vrijstaande bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 4 meter mag bedragen;
    • 3. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
  • j. voor aangebouwde bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
    • 2. bij de vrijstaande woningen slechts aan één zijgevel bijgebouwen mogen worden aangebouwd;
    • 3. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte maximaal 4 meter mag bedragen;
  • k. op hoeksituaties dient de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens en/of de weg minimaal 3 meter te bedragen;
  • l. in afwijking van het bepaalde in 8.2.2 onder i mogen bijgebouwen tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, indien de voorgevelrooilijn van de aangrenzende bebouwing niet wordt overschreden, alsmede in situaties waar ook het hoofdgebouw tot in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • m. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 7 meter voor palen en masten;
    • 2. 1 meter voor erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel;
    • 3. 2 meter voor overige erf- en terreinafscheidingen;
    • 4. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.3 Nadere eisen
8.3.1 Bevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen, nadere eisen te stellen, met betrekking tot:
    • 1. de situering van bouwwerken;
    • 2. de situering van in- en uitritten;
    • 3. situering van en het aantal parkeervoorzieningen;
    • 4. open opslag van goederen en materialen.
8.3.2 Voorwaarden
  • b. De bevoegdheid onder lid 8.3.1 sub a onder 1 wordt toegepast met het oog op:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden in verband met gewenste parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang op eigen terrein;
    • 3. de verkeersveiligheid ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van verkeersveiligheid, in het bijzonder het benodigde uitzicht op hoeken van wegen, bochten en in- en uitritten niet gewenst is;
    • 4. de brandveiligheid ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding, niet gewenst is en waarbij rekening wordt gehouden met het waarborgen, in stand houden c.q. tot stand brengen van een brandveilige situatie en goede bereikbaarheid.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Dakopbouwen op schuine daken

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 8.2 sub b een omgevingsvergunning verlenen voor een dakopbouw op een schuin dak met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het hoofdgebouw betreft een aaneengebouwde woning;
  • b. de dakhelling van het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 40°;
  • c. de dakhelling van de dakopbouw is gelijk aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
  • d. het verschil tussen de nieuwe goothoogte en de maximaal toegestane goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,10 meter;
  • e. het verschil tussen de onderkant van de dakopbouw en de oorspronkelijke goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
  • f. de dakopbouw moet passen in het straat- en bebouwingsbeeld.
8.4.2 Dakopbouwen op platte daken

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 8.2 sub c een omgevingsvergunning verlenen voor een dakopbouw op een plat dak met inachtneming van de volgende regels:

  • g. het verschil tussen de nieuwe bouwhoogte en de maximaal toegestane bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • h. de dakopbouw moet passen in het straat- en bebouwingsbeeld.
8.4.3 Erkers en entreeportalen

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 8.2 sub d een omgevingsvergunning verlenen voor een erker of entreeportaal met inachtneming van de volgende regels:

  • i. de goothoogte van het bijgebouw mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, doch nooit meer dan 3 meter;
  • j. de diepte gemeten uit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 0,60 meter;
  • k. de breedte mag niet meer bedragen dan 3/5e deel van de breedte van de voorgevel.
8.5 Specifieke gebruiksregels
8.5.1 Uitsluiting bedrijfsactiviteiten

Op of in de in lid 8.1 genoemde gronden zijn geen bedrijfsactiviteiten toegestaan betreffende:

  • a. risicovolle inrichtingen zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • b. inrichtingen zoals bedoeld in onderdeel D van Bijlage I behorende bij het Besluit omgevingsrecht;
  • c. een groothandel in consumentenvuurwerk met opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk.
8.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 8.1 een omgevingsvergunning te verlenen voor:

  • a. een bedrijf in een hogere milieucategorie dan in lid 8.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de in lid 8.1 genoemde categorieën van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • b. een bedrijf dat niet is opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals in lid 8.1 genoemd.