direct naar inhoud van Regels
Plan: Kromwijck te Baambrugge
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.BPP014Kromwijck-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Kromwijck te Baambrugge met identificatienummer NL.IMRO.0736.BPP014Kromwijck-va01 van de gemeente De Ronde Venen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch (bouwkundig en functioneel) opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aaneen gebouwde woningen:

twee of meer grondgebonden woningen met de hoofdgebouwen aaneen gebouwd;

1.7 aan huis gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridische, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daar bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.8 afgeknot dak:

een dak met schuine zijden (zadeldak) waarvan de nok plat is uitgevoerd;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bestaand:
  • a. bestaande bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, dan wel mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • b. bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;
1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitzondering van onderbouw en kapverdieping;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.21 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt;

1.23 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overige);

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 gestapelde woningen:

boven elkaar of nagenoeg boven elkaar gebouwde woningen;

1.26 grondgebonden woningen:

niet-gestapelde woningen die rechtstreeks toegankelijk zijn op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld;

1.27 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.28 horeca:

een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en/of het verstrekken van dranken en voedsel, overwegende ter plaatse te nuttigen en/of het exploiteren van zaalaccommodatie;

1.29 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;

1.30 onderkomen:

een voor verblijf geschikt bouwwerk, waaronder begrepen een al dan niet aan zijn bestemming onttrokken voer- of vaartuig, ark, caravan, woon- of stacaravan, chalet, voor zover geen bouwwerk zijnde, alsmede een tent;

1.31 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.32 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.33 peil:
  • a. het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
  • b. indien de voorgevel van een gebouw gelegen is binnen een afstand van maximaal 5 m uit de grens van een bestemming verkeersdoeleinden, gelegen op een dijk, wordt de kruin van de dijk als peil beschouwd;
  • c. indien de voorgevel van een gebouw gelegen is binnen een afstand van maximaal 5 m uit de grens van de bestemming verkeersdoeleinden, gelegen aan de teen van de dijk, wordt de bovenkant van de weg als peil beschouwd;
  • d. in alle andere gevallen, waarin aan een dijk wordt gebouwd wordt als peil beschouwd de gemiddelde hoogte van het aanliggend afgewerkt terrein;
1.34 permanente bewoning:

het gebruik van een ruimte als woonadres als bedoeld in de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (Wet GBA);

1.35 prostitutie:

het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten;

1.36 raamprostitutie:

het etaleren van prostituees achter vensters, met de kennelijke intentie passanten te werven voor prostitutie;

1.37 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.38 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals zitbanken, lantaarnpalen, prullenbakken, fietsenrekken, parkeermeters, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, gedenktekens, spandoeken, vlaggenmasten, (uithang-)borden, abri's, bushaltes en (straat-)verlichting;

1.39 straatprostitutie:

het op de openbare weg door handeling, houding, woord, gebaar of op andere wijze benaderen van het publiek, met de kennelijke intentie passanten te werven voor prostitutie;

1.40 voorgevel:

de naar de toegangsweg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de toegangsweg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt;

1.41 voorgevelrooilijn:

de lijn, welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft;

1.42 voorste bestemmingsgrens:

de naar de toegangsweg gekeerde bestemmingsgrens;

1.43 voorste bouwperceelgrens:

de naar de toegangsweg gekeerde grens van een bouwperceel;

1.44 vrijstaande woning:

woning waarvan het hoofdgebouw niet aan het hoofdgebouw van een andere woning is gebouwd;

1.45 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder bouwwerken als bruggen;

1.46 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.47 woonadres:
  • a. het adres waar betrokkene woont, of indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
  • b. het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachtingen gedurende drie maanden minimaal twee derde van de tijd zal overnachten;
1.48 zijlingse en achterste bouwperceelgrens:

de van de toegangsweg afgekeerde grenzen van een bouwperceel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. erftoegangswegen;
  • b. verblijfsgebieden;

met daarbij behorende:

  • c. parkeervoorzieningen, waarvoor het volgende van toepassing is:
    • 1. minimaal 1,9 parkeerplaatsen voor een grondgebonden woning;
    • 2. minimaal 1,8 parkeerplaatsen voor een klein appartement;
    • 3. minimaal 2,0 parkeerplaatsen voor een groot appartement;
  • d. fiets- en voetpaden;
  • e. groenvoorzieningen, bermen en taluds;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. straatmeubilair;

met dien verstande dat:

    • 1. onder de Rijksstraatweg een duiker wordt geplaatst met een diameter van ten minste 0,8 meter.
3.2 Bouwregels

Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

3.2.1 Sanering

Alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend moet de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem, door middel van sanering, geschikt worden gemaakt voor de beoogde bestemming.

3.2.2 Algemeen
  • a. de bouwhoogte van een gebouw voor nutsvoorzieningen mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • b. de oppervlakte van een gebouw voor nutsvoorzieningen mag ten hoogste 10 m2 bedragen.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 10 meter voor palen en masten;
    • 2. 1 meter voor terreinafscheidingen;
    • 3. 3 meter voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. groenvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • c. bermen en taluds;
  • d. bruggen en duikers voor kruisingen met wegverkeer;

met dien verstande dat:

    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietsbrug' een brug is toegestaan, uitsluitend ten behoeve van langzaam verkeer en calamiteitenontsluiting;
    • 2. onder de Rijksstraatweg een duiker wordt geplaatst met een diameter van ten minste 0,8 meter.
4.2 Bouwregels

Op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

4.2.1 Sanering

Alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend moet de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem, door middel van sanering, geschikt worden gemaakt voor de beoogde bestemming.

4.2.2 Algemeen
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 1,5 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bruggen en duikers voor kruisingen met wegverkeer, mag ten hoogste 3 meter bedragen.
4.2.3 Voorwaarden

Alvorens nadere eisen worden gesteld, dient er vooraf advies ingewonnen te worden bij de waterbeheerder.

4.3 Nadere eisen
4.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen, nadere eisen te stellen, met betrekking tot de doorvaart en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. een ligplaats voor woonschepen;
  • b. steigers, tenzij:
    • 1. de steiger evenwijdig aan de oeverlijn is gebouwd;
    • 2. de lengte en de breedte van de steiger niet meer bedraagt dan respectievelijk 6 meter en 1,2 meter;
    • 3. de maximale bouwhoogte niet meer bedraagt dan het peil (aansluitende maaiveld);
    • 4. de steiger de oeverlijn niet meer dan 0,50 meter overschrijdt;
    • 5. een vrije doorvaart mogelijk blijft.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in de vorm van grondgebonden aaneen gebouwde woningen;

met daarbij behorende:

  • b. erven en tuinen;
  • c. toegangswegen- en paden;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met dien verstande voor een grondgebonden woning in de openbare ruimte moet zijn voorzien in minimaal 1,9 parkeerplaats.

5.2 Bouwregels

Op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

5.2.1 Sanering

Alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend moet de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem, door middel van sanering, geschikt worden gemaakt voor de beoogde bestemming.

5.2.2 Algemeen
  • a. het aantal grondgebonden woningen mag niet meer bedragen dan 18;
  • b. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. de diepte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal 10 meter;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • e. de hoofdgebouwen mogen niet plat worden afgedekt, tenzij sprake is van een afgeknot dak.
5.2.3 Bijgebouwenregeling
  • a. de omvang van het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen als bedoeld in lid 5.2.3 sub b, c en d wordt bepaald door de perceelsoppervlakte vanaf 3 meter achter de voorgevellijn (zone zijtuin en achtertuin), met dien verstande dat bij deze berekening het oppervlak van het (bestaande) hoofdgebouw niet wordt meegerekend;
  • b. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 5.2.3 sub a minder dan 200 m2 bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen op deze gronden, ten hoogste 40% mag bedragen;
  • c. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 5.2.3 sub a minder dan 200 m2 bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen, voor zover het bepaalde percentage in lid 5.2.3 sub b dit toelaat, ten hoogste 5 m2 bedragen voor elke meter dat het bouwperceel gemiddeld breed is tot een absoluut maximum van 50 m2;
  • d. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 5.2.3 sub a 200 m2 of meer bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen ten hoogste 50 m2 mag bedragen, vermeerderd met 5% van het aantal vierkante meters dat deze gronden groter zijn dan 200 m2, tot een absoluut maximum van 90 m2;
  • e. het is niet toegestaan bijgebouwen voor de voorgevelrooilijn op te richten;
  • f. bijgebouwen mogen vrijstaand en aangebouwd aan het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • g. voor vrijstaande bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 4 meter mag bedragen;
    • 3. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
  • h. voor aangebouwde bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
    • 2. bij de vrijstaande woningen slechts aan één zijgevel bijgebouwen mogen worden aangebouwd;
    • 3. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte maximaal 4 meter mag bedragen;
  • i. op hoeksituaties dient de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens en/of de weg minimaal 3 meter te bedragen;
  • j. in afwijking van het bepaalde in lid 5.2.3 sub i mogen bijgebouwen tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, indien de voorgevelrooilijn van de aangrenzende bebouwing niet wordt overschreden, alsmede in situaties waar ook het hoofdgebouw tot in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. maximaal 7 meter voor palen en masten;
    • 2. maximaal 1 meter voor erf- en terreinafscheidingen, tenzij deze zijn gelegen vanaf 3 meter achter de voorgevelrooilijn in welk geval de bouwhoogte maximaal 2 m mag bedragen;
    • 3. maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2.5 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen ruimten gelden de volgende bepalingen:

  • a. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar onder woningen en bij gebouwen behorende woningen;
  • b. het bouwen van bedoelde ruimte is uitsluitend toegestaan indien de bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding en toegangen zijn gesitueerd aan de van de weg afgekeerde zijden van het gebouw;
  • c. aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 meter vanuit de bovengrondse voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimte toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de desbetreffende gevel.
5.3 Nadere eisen
5.3.1 Bevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen, nadere eisen te stellen, met betrekking tot:
    • 1. de situering van bouwwerken;
    • 2. situering van en het aantal parkeervoorzieningen.
5.3.2 Voorwaarden
  • a. De bevoegdheid onder lid 5.3.1 sub a onder 1 wordt toegepast met het oog op:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden in verband met gewenste parkeerruimte van voldoende omvang op eigen terrein.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Uitbouwen aan de zijgevel

Bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2.2 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor één extra woning mits voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen en dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • b. lid 5.2.2 sub d een omgevingsvergunning verlenen voor een grotere goothoogte, mits de goothoogte niet meer bedraagt dan 6 meter;
  • c. lid 5.2.3 sub h onder 4, voor de bouw van een aan de zijgevel aangebouwd bijgebouw met een grotere bouwhoogte, met dien verstande dat niet hoger gebouwd mag worden dan het doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw;
  • d. de afwijking als bedoeld onder b en c, wordt uitsluitend verleend indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van c.q. afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld in het belang van een verantwoorde evenwichtige en samenhangende inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige (beeld)kwaliteit;
    • 3. de woonsituatie ter waarborging van een verantwoorde woonsituatie, met in het bijzonder aandacht voor:
      a. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
      b. het uitzicht;
      c. de aanwezigheid van voldoende privacy.
5.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het uitoefenen van aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de voor de bedrijfsactiviteiten te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% van de oppervlakte van de bebouwing op het perceel bedragen, maar niet meer dan 50 m2;
    • 2. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
    • 3. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
    • 4. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
    • 5. de activiteiten moeten worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
    • 6. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Mantelzorgwoningen

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde onder 5.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het creëren van huisvestingsmogelijkheden voor mantelzorg in de vorm van inwoning of een afhankelijke woonruimte, met in acht name van de volgende regels:

  • a. mantelzorg mag, behalve in de vorm van inwoning, alleen plaatsvinden binnen een onzelfstandige woonruimte zijnde een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw;
  • b. de afstand tussen het hoofdgebouw en een vrijstaand bijgebouw mag maximaal 6 meter bedragen;
  • c. de gebouwen waarin mantelzorg plaatsvindt dienen te voldoen aan de bouwtechnische eisen voor woningen tenzij sprake is van plaatsing van een zogenaamde "Prefab Unit" of stacaravan;
  • d. de oppervlakte voor mantelzorg mag maximaal 80 m2 en de inhoud maximaal 200 m3 bedragen;
  • e. er moet volledig op eigen terrein worden geparkeerd;
  • f. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen mogen niet in onevenredige mate worden beperkt;
  • g. aan de afwijking kan een termijn worden verbonden; een afwijking inzake huisvesting ten behoeve van mantelzorg vervalt in ieder geval indien de mantelzorgsituatie ter plaatse eindigt;
  • h. extra mantelzorgruimte zal niet worden toegestaan indien er op een perceel reeds een tweede woning of tweede zelfstandige woonruimte aanwezig is.

Artikel 6 Woongebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in de vorm van gestapelde en grondgebonden aaneen gebouwde woningen;

met daarbij behorende:

  • b. erven en tuinen;
  • c. toegangswegen- en paden;
  • d. parkeervoorzieningen, waarvoor het volgende van toepassing is:
    • 1. minimaal 1,9 parkeerplaatsen voor een grondgebonden woning;
    • 2. minimaal 1,8 parkeerplaatsen voor een klein appartement;
    • 3. minimaal 2,0 parkeerplaatsen voor een groot appartement;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels

Op of in de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

6.2.1 Sanering

Alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend moet de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem, door middel van sanering, geschikt worden gemaakt voor de beoogde bestemming.

6.2.2 Algemeen
  • a. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 20, met dien verstande dat maximaal 18 gestapelde woningen zijn toegestaan;
  • b. de hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd aan de zijde van de voorste bestemmingsgrens;
  • c. het aantal hoofdgebouwen ten behoeve van gestapelde woningen bedraagt maximaal 3;
  • d. de breedte van hoofdgebouwen ten behoeve van gestapelde woningen bedraagt maximaal 16 meter;
  • e. de diepte van hoofdgebouwen ten behoeve van grondgebonden woningen bedraagt maximaal 10 meter;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • g. de hoofdgebouwen mogen niet plat worden afgedekt, tenzij sprake is van een afgeknot dak.
6.2.3 Bijgebouwenregeling
  • a. de omvang van het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen als bedoeld in lid 6.2.3 sub b, c en d wordt bepaald door de perceelsoppervlakte vanaf 3 meter achter de voorgevellijn (zone zijtuin en achtertuin), met dien verstande dat bij deze berekening het oppervlak van het (bestaande) hoofdgebouw niet wordt meegerekend;
  • b. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 6.2.3 sub a minder dan 200 m2 bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen op deze gronden, ten hoogste 40% mag bedragen;
  • c. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 6.2.3 sub a minder dan 200 m2 bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen, voor zover het bepaalde percentage in lid 6.2.3 sub b dit toelaat, ten hoogste 5 m2 bedragen voor elke meter dat het bouwperceel gemiddeld breed is tot een absoluut maximum van 50 m2;
  • d. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 6.2.3 sub a 200 m2 of meer bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen ten hoogste 50 m2 mag bedragen, vermeerderd met 5% van het aantal vierkante meters dat deze gronden groter zijn dan 200 m2, tot een absoluut maximum van 90 m2;
  • e. het is niet toegestaan bijgebouwen voor de voorgevelrooilijn op te richten;
  • f. bijgebouwen mogen vrijstaand en aangebouwd aan het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • g. voor vrijstaande bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 4 meter mag bedragen;
    • 3. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
  • h. voor aangebouwde bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
    • 2. bij de vrijstaande woningen slechts aan één zijgevel bijgebouwen mogen worden aangebouwd;
    • 3. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte maximaal 4 meter mag bedragen;
  • i. op hoeksituaties dient de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens en/of de weg minimaal 3 meter te bedragen;
  • j. in afwijking van het bepaalde in lid 6.2.3 sub i mogen bijgebouwen tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, indien de voorgevelrooilijn van de aangrenzende bebouwing niet wordt overschreden, alsmede in situaties waar ook het hoofdgebouw tot in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. maximaal 7 meter voor palen en masten;
    • 2. maximaal 1 meter voor erf- en terreinafscheidingen, tenzij deze zijn gelegen vanaf 3 meter achter de voorgevelrooilijn in welk geval de bouwhoogte maximaal 2 m mag bedragen;
    • 3. maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2.5 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen ruimten gelden de volgende bepalingen:

  • a. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar onder woningen en bij gebouwen behorende woningen;
  • b. het bouwen van bedoelde ruimte is uitsluitend toegestaan indien de bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding en toegangen zijn gesitueerd aan de van de weg afgekeerde zijden van het gebouw;
  • c. aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 meter vanuit de bovengrondse voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimte toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de desbetreffende gevel.
6.3 Nadere eisen
6.3.1 Bevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen, nadere eisen te stellen, met betrekking tot:
    • 1. de situering van bouwwerken;
    • 2. situering van en het aantal parkeervoorzieningen.
6.3.2 Voorwaarden
  • a. De bevoegdheid onder lid 6.3.1 sub a onder 1 wordt toegepast met het oog op:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden in verband met gewenste parkeerruimte van voldoende omvang op eigen terrein.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Uitbouwen aan de zijgevel

Bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.2.2 sub a, voor het niet in de voorste bestemmingsgrens bouwen van de voorgevel van hoofdgebouwen;
  • b. lid 6.2.3 sub h onder 4, voor de bouw van een aan de zijgevel aangebouwd bijgebouw met een grotere bouwhoogte, met dien verstande dat niet hoger gebouwd mag worden dan het doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw;
  • c. lid 6.2.2 sub b een omgevingsvergunning verlenen voor één extra woning mits voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen en dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • d. de afwijking als bedoeld onder a en b, wordt uitsluitend verleend indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van c.q. afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld in het belang van een verantwoorde evenwichtige en samenhangende inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige (beeld)kwaliteit;
    • 3. de woonsituatie ter waarborging van een verantwoorde woonsituatie, met in het bijzonder aandacht voor:
      a. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
      b. het uitzicht;
      c. de aanwezigheid van voldoende privacy.
6.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het uitoefenen van aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de voor de bedrijfsactiviteiten te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% van de oppervlakte van de bebouwing op het perceel bedragen, maar niet meer dan 50 m2;
    • 2. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
    • 3. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
    • 4. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
    • 5. de activiteiten moeten worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
    • 6. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Mantelzorgwoningen

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde onder 6.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het creëren van huisvestingsmogelijkheden voor mantelzorg in de vorm van inwoning of een afhankelijke woonruimte, met in acht name van de volgende regels:

  • a. mantelzorg mag, behalve in de vorm van inwoning, alleen plaatsvinden binnen een onzelfstandige woonruimte zijnde een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw;
  • b. de afstand tussen het hoofdgebouw en een vrijstaand bijgebouw mag maximaal 6 meter bedragen;
  • c. de gebouwen waarin mantelzorg plaatsvindt dienen te voldoen aan de bouwtechnische eisen voor woningen tenzij sprake is van plaatsing van een zogenaamde "Prefab Unit" of stacaravan;
  • d. de oppervlakte voor mantelzorg mag maximaal 80 m2 en de inhoud maximaal 200 m3 bedragen;
  • e. er moet volledig op eigen terrein worden geparkeerd;
  • f. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen mogen niet in onevenredige mate worden beperkt;
  • g. aan de afwijking kan een termijn worden verbonden; een afwijking inzake huisvesting ten behoeve van mantelzorg vervalt in ieder geval indien de mantelzorgsituatie ter plaatse eindigt;
  • h. extra mantelzorgruimte zal niet worden toegestaan indien er op een perceel reeds een tweede woning of tweede zelfstandige woonruimte aanwezig is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard (Hoofdstuk 2, paragraaf 5), blijven buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepaling (artikel 2.5.1);
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer (artikel 2.5.3);
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten (artikel 2.5.4);
  • d. ruimte tussen bouwwerken (artikel 2.5.17);
  • e. de parkeergelegenheid (artikel 2.5.30).
8.2 Dakopbouw schuin dak

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 een omgevingsvergunning verlenen voor het realiseren van een dakopbouw op een schuin dak met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het hoofdgebouw betreft een aaneengebouwde woning;
  • b. de dakhelling van het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 40°;
  • c. de dakhelling van de dakopbouw is gelijk aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
  • d. het verschil tussen de nieuwe goothoogte en de maximaal toegestane goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,10 meter;
  • e. het verschil tussen de onderkant van de dakopbouw en de oorspronkelijke goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
  • f. de dakopbouw moet passen in het straat- en bebouwingsbeeld.
8.3 Bestaande afwijkingen

Bestaande hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen, waarvan de situering, de afmeting, de goothoogte en/of de bouwhoogte niet voldoet aan hetgeen in de bouwregels van de bestemmingsregels is bepaald, zijn wel toegestaan en mogen worden gehandhaafd, maar niet vergroot.

8.4 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en kelders buiten beschouwing gelaten, mits de bouw-, c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 2 meter wordt overschreden.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:

  • a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  • d. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie;
  • e. als ligplaats voor woonschepen.
9.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:

  • a. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    • 1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    • 2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  • b. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten voor permanente bewoning;
  • c. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan, voor:

  • a. het afwijken van de in het plan voorgeschreven bouwvlak-, bouwhoogte-, goothoogte-, breedte-, diepte-, afstands- en bebouwde oppervlaktematen met ten hoogste 5%, indien dit in verband met de realisering van een bouwplan noodzakelijk is;
  • b. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering niet meer dan 3 meter bedraagt;
  • c. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 meter voor antennes voor privégebruik en maximaal 55 meter voor antennes ten behoeve van telecommunicatieverkeer;
  • d. het oprichten van bouwwerken ten algemeen nutte, zoals transformatorhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de oppervlakte van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 20 m2 en de bouwhoogte ervan niet meer zal bedragen dan 3 meter.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Algemene wijziging

Bevoegd gezag is bevoegd tot het wijzigen van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen op de verbeelding zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 meter worden verschoven.

Artikel 12 Algemene procedureregels

12.1 Procedure bij nadere eisen

Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet eerder genomen dan het moment nadat belanghebbenden gedurende twee weken, na publicatie van het voornemen tot het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij het college van burgemeester en wethouders in te dienen.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Verwijzing naar andere regelgeving

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn, of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 14.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Lid 14.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 14.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 14.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Kromwijck te Baambrugge'.