direct naar inhoud van Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Plan: Het Hoge Land III, Heukelum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0733.BpHKLHogeLand3-VA01

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Algemeen

Indien niet op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken van deze regels kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten en afmetingen tot maximaal 10% van die maten, afmetingen;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. de bestemmingsregels en toestaan dat nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje maximaal 50 m3 bedraagt;
  • e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter;
  • f. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvangen/ of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter. Wat betreft zend- en ontvang- en/of sirenemasten gelden nog de volgende voorwaarden:
    • 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
      • buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
      • binnen de bebouwde kom op bedrijventerreinen en sportparken.
    • 2. Installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
      • op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen geheel dienen te worden ontzien;
      • tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.
  • g. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers en lichtkappen, mits:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
    • 2. de hoogte maximaal 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.
12.2 Bed and breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het plan ten behoeve van een grotere bed and breakfast als ondergeschikte functie bij een (bedrijfs)woning, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • a. de bed and breakfast dient ondergeschikt te zijn aan de woonfunctie;
  • b. de bed and breakfast mag plaatsvinden in het hoofdgebouw met eventuele bijbehorende bouwwerken. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen niet gebruikt worden;
  • c. de bed and breakfast mag maximaal bestaan uit 4 kamers en 10 slaapplaatsen;
  • d. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt als bed and breakfast;
  • e. de bed and breakfast mag niet functioneren als zelfstandige wooneenheid;
  • f. de bed and breakfast of de afzonderlijke kamers mogen geen aparte kookgelegenheid bevatten;
  • g. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, waarbij de parkeernormen van toepassing zijn zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage Parkeernormen.
12.3 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het plan voor het gebruik van een deel van het hoofdgebouw of bijbehorende bouwwerken bij een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande dat:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen aangetoond dient te worden door een verklaring van een ter zake deskundige commissie/instantie;
  • b. op het perceel al een woning aanwezig is;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • d. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  • e. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte constructief en functioneel ondergeschikt dient te zijn aan het hoofdgebouw.
  • f. ten behoeve van de inwoning geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mag worden aangelegd. Er dient gebruikgemaakt te worden van de bestaande aansluiting;
  • g. alle ruimten dienen te voldoen aan de geldende eisen van het bouwbesluit en bouwverordening;
  • h. maximaal 80 m2 en respectievelijk 200 m3 van hoofdgebouw en/of bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
  • i. parkeren dient te geschieden op eigen terrein;
  • j. geen eigen in-/uitrit mag worden aangelegd voor de afhankelijke woonruimte;
  • k. in uitzondering van sub e mogen tijdelijke woonunits worden toegestaan met dien verstande dat:
    • 1. tijdelijke woonunits uitsluitend worden opgericht en gebruikt in het kader van mantelzorg;
    • 2. tijdelijke woonunits achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw worden opgericht;
    • 3. de maximale afstand tot de achtergevel van het hoofdgebouw 15 meter bedraagt;
    • 4. de maximale oppervlakte 80 m2 bedraagt;
    • 5. de goothoogte maximaal 3 meter bedraagt;
    • 6. de bouwhoogte maximaal 5 meter bedraagt;
    • 7. in afwijking van sub 3 een grotere afstand van de tijdelijke woonunit tot het hoofdgebouw is toegestaan onder voorwaarden dat:
      • de inrichting van het perceel dit vereist;
      • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld;
      • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de woonsituatie;
      • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid;
      • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de sociale veiligheid;
      • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • l. indien de bij het verlenen van de vergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg en daarmee samenhangend de noodzaak tot de tijdelijke woonunit niet meer aanwezig zijn, het bevoegd gezag de houder van de vergunning daarvan binnen drie maanden schriftelijk in kennis stelt. Het bevoegd gezag trekt de vergunning in indien vorenbedoelde noodzaak niet meer bestaat.