direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Randduinweg, Oostkapelle
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0717.0075WPRanddOkp-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor een perceel aan de Randduinweg in Oostkapelle, op de hoek met de Strandweg, is door bouwbedrijf Kambier een plan uitgewerkt voor de bouw van een woning. Met een dergelijke ontwikkeling is in het vigerende bestemmingsplan, 'Kom Oostkapelle', reeds rekening gehouden. Ter plaatse is immers een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die deze ontwikkeling mogelijk maakt.

Voorliggend wijzigingsplan vormt zodoende de onderbouwing van de beoogde ontwikkeling en de juridische boring van de planologische mogelijkheden die de bouw van een woning mogelijk maken.

1.2 Plangebied

Het plangebied omvat het perceel grond waarop de woning komt te staan en blijft daarbij logischerwijs binnen de grenzen van het wijzigingsgebied uit het vigerende bestemmingsplan. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0075WPRanddOkp-VG01_0001.png"

Figuur 1 - ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan is al even aangehaald. Dit betreft het plan 'Kom Oostkapelle' zoals op 13 september 2012 vastgesteld door de gemeenteraad van Veere.

Dit plan is in het kader van de wettelijke actualisering opgesteld en is in hoofdzaak consoliderend van aard. De nu beoogde ontwikkeling is, mede daarom, niet direct meegenomen in dat bestemmingsplan. Wel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de bouw van een woning mogelijk gemaakt kan worden indien aan de wijzigingsvoorwaarden wordt voldaan.

De gronden zijn in het vigerende plan als Groen bestemd. Het wijzigingsgebied is daarbij zo begrensd, dat er langs de buitenrand van het perceel in ieder geval een strook met de bestemming Groen gehandhaafd blijft. Een uitsnede van de bestemmingslegging is opgenomen in figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0075WPRanddOkp-VG01_0002.png"

Figuur 2 - uitsnede vigerend bestemmingsplan

De wijzigingsbevoegdheid uit dit plan die het kader vormt voor dit wijzigingsplan, is opgenomen binnen het artikel 'Groen' (artikel 8).

De bevoegdheid houdt in dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om ter plaatse van het wijzigingsgebied de bestemming ‘Groen’ te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met de aanduiding ’specifieke vorm van wonen -1’. Daarbij dienen de volgende wijzigingsregels in acht te worden genomen:

  • a. maximaal één vrijstaande woning mag worden opgericht;
  • b. de maximale goothoogte bedraagt 6 meter;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • d. via een ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening;
  • e. het stedenbouwkundig ontwerp voldoet aan de welstandsvoorwaarden zoals die in de Welstandsnota zijn opgenomen voor het gebied Duinweg;
  • f. de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ met de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen -1’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

1.4 Leeswijzer

De onderbouwing waaruit blijkt dat het beoogde plan voldoet aan bovengenoemde voorwaarden, vindt plaats in het vervolg van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 beschrijft het plan zoals dit door bouwbedrijf Kambier is uitgewerkt. Het plan wordt in hoofdstuk 3 vervolgens getoetst aan het beleidskader en in hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan diverse sectorale aspecten zoals water, milieu en ecologie.

Hoofdstuk 5 omvat een integrale conclusie, waaruit blijkt dat het plan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden, waarna hoofdstuk 6 tot slot de uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk maakt.

Naast deze onderbouwing omvat het plan ook een verbeelding, waarin de gewijzigde bestemmingslegging is vastgelegd. Aangezien het een wijziging van het plan 'Kom Oostkapelle' betreft, blijven voor de gewijzigde bestemmingslegging (Wonen) de oorspronkelijke regels uit dat plan van toepassing

Hoofdstuk 2 Bestaande en beoogde situatie

 

2.1 Bestaande situatie

Zoals uit figuur 1 blijkt, is het wijzigingsgebied een gebied dat geheel begroeid is met bomen. Het perceel ligt aan de rand van Oostkapelle, op de grens met het buitengebied van Veere. Richting het noorden ligt het op zeer korte afstand van het duingebied. In stedenbouwkundige zin maakt het perceel onderdeel uit van een kwadrant dat, met uitzondering van dit perceel, bestaat uit meerdere woonpercelen.

Die woningen zijn allen geörienteerd op de Beukenlaan, die aansluit op de Randduinweg. De Beukenlaan vormt een lus, die alleen aan de noordkant nog een aftakking kent in de vorm van de Eikenlaan. De opzet van het wijkje is hierdoor naar binnen gekeerd. De groene aankleding, de omvang van de percelen en de uitsluitend vrijstaande woningen, leiden daarbij tot een rustig en luxe karakter.

2.2 Beoogde situatie

De beoogde situatie is uit te splitsen in de inrichting van het perceel en het ontwerp van de woning. De inrichting van het perceel is weergegeven in figuur 3. Het perceel wordt daarbij ontsloten via de Randduinweg en kent rondom nog een stevige groenstructuur. De voorgevel van de woning is de oostelijke gevel. Dit leidt er toe dat wanneer je via het bruggetje vanaf de Randduinweg het perceel betreedt, je op het voorerf terecht komt. De westelijke helft van het perceel vormt zodoende het achtererf.

De woning zelf bestaat uit één bouwlaag met een kapverdieping. Deels wordt het pand ook nog onderkelderd. De oostelijke gevel is zoals gezegd de voorgevel, waarvan in figuur 4 een aanzicht is opgenomen. Aan de linkerzijde wordt een aanbouw aan het hoofdgebouw voorzien in de vorm van een garage.  
afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0075WPRanddOkp-VG01_0003.png"
Figuur 3 - beoogde inrichting  

Het hoofdgebouw kent een goothoogte van ca. 3 m en een bouwoogte van ca. 9 m. De aanbouw kent een kleinere maatvoering, waarbij de goot ongeveer gelijk is maar de bouwhoogte tot ca. 6,5 m reikt. De aanbouw onderscheidt zich ook van het hoofdgebouw doordat deze achter de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gesitueerd. Overigens sluiten de achtergevels van het hoofdgebouw en de aanbouw wel op elkaar aan.

De achtergevel van het hoofdgebouw kent aan de rechterkant wel een verspringing. Die helft van het hoofdgebouw is namelijk dieper dan de linkerhelft. Het deel dat dieper is dan de rest van het gebouw onderscheidt zich bovendien door een dwarskap, waar de rest van het hoofdgebouw een langskap heeft.

Ook op het achtererf is bebouwing voorzien. In het verlengde van het diepe deel van het hoofdgebouw, wordt een vrijstaand bijgebouw voorzien. Dit is een langgerekt gebouw met een breedte van ca. 3 ,5 m en een diepte van ca. 11,5 m. Het gebouw is voorzien van een lessenaarsdak, waarbij de lage zijde ca. 2,5 m hoog is en de hoge zijde een kleine 3,5 m hoog is. De noordgevel, die naar de perceelsgrens is gericht, is daarbij de hoge(re) zijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0075WPRanddOkp-VG01_0004.png"

Figuur 4 - ontwerp woning: voor- en achteraanzicht

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Rijksstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar wordt gestreefd middels een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving, waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen.

Om beide te bereiken, is een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze ladder is een procesvereiste. Dit houdt in, dat bij ruimtelijke besluiten moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De ladder werkt met de volgende opeenvolgende stappen:

  • beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een actuele regionale en intergemeentelijke behoefte aan bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen, waarin nog niet elders is voorzien. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale, intergemeentelijke schaal. Het passende regionale schaalniveau wordt voornamelijk bepaald door het woon-werkverkeer;
  • indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een actuele regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • Indien herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsplan Zeeland 2012-2018

Op 28 september 2012 hebben Provinciale Staten van Zeeland het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 vastgesteld. In dit plan staat het voorstel van het college voor het nieuwe omgevingsbeleid van eind 2012 tot en met eind 2018. Het Omgevingsplan geeft de provinciale visie op Zeeland en waar de komende jaren door de Provincie op wordt ingezet. Kort samengevat zijn dit ruimte voor economische ontwikkeling, een gezonde en veilige woonomgeving en goede kwaliteit van bodem, water, natuur en landschap.

Verordening Ruimte Provincie Zeeland

Samenwerking tussen de provincie, andere overheden en maatschappelijke organisaties staat in het Omgevingsplan centraal. Een aantal uitgangspunten vindt de provincie van zo'n groot belang dat ze worden opgenomen in een verordening die bindend is voor gemeenten. De regels uit de verordening brengen de volgende aandachtspunten aan het licht.

De duurzaamheidsladder

De provinciale inzet op bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik sluit naadloos aan bij het rijksbeleid. Voor het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik is in het rijksbeleid de 'ladder' voor duurzame verstedelijking opgenomen. Toetsing aan deze 'ladder' is ook in het provinciaal Omgevingsplan als procesvereiste vastgelegd. Daarbij heeft de provincie een zonering 'bestaand bebouwd gebied' vastgelegd waarbinnen stedelijke ontwikkeling in beginsel binnen moeten passen.

Wonen

Naast de voorwaarden van de duurzaamheidsladder, die voor iedere ontwikkeling gelden, kent de verordening ook bepalingen per sector of type ontwikkeling.

Voor het wonen is die bepaling vrij beperkt, namelijk dat de bouw van nieuwe woningen buiten bestaand stedelijk gebied in beginsel niet is toegestaan. Hiermee wordt opnieuw gestuurd op bundeling en concentratie om zodoende het buitengebied zo veel mogelijk open en toegankelijk te houden.

Overigens zijn er wel enkele bijzondere regeling waarmee alsnog woningen buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld als het gaat om hergebruik van voormalige agrarische bebouwing of als er voldoende voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie gemeente Veere 2025

De Structuurvisie is het richtinggevende kader voor toekomstige ontwikkeling van en in de gemeente Veere. De vertreksituatie wordt daarbij gekenmerkt door economische crisis, financiële beperkingen, klimaatverandering en vergrijzing, die allen van invloed zijn op de toekomst van het wonen, de economie, de maatschappelijke voorzieningen en mobiliteit.

Veere houdt zich goed staande in deze ontwikkelingen: de woningmarkt is redelijk in evenwicht, de toeristische aantrekkingskracht van de kust is blijvend groot, het voorzieningenniveau is op peil en met de nieuwe N57 is ook de bereikbaarheid goed.

Om dit ook de komende jaren zo te houden, worden in de Structuurvisie richtinggevende keuzes gemaakt.

Dit gebeurt enerzijds in ruimtelijke zin, per kern of per deelgebied. Anderzijds gebeurt dit per thema, voor bijvoorbeeld wonen.

Op hoofdlijnen spreekt de visie zicht uit voor de volgende doelen:

  • 1. vier seizoenen kust (jaarrond recreëren);
  • 2. open middengebied;
  • 3. veelzijdige kernen;
  • 4. duurzaam Neeltje Jans.

Oostkapelle

Oostkapelle behoort samen met Westkapelle en Koudekerke tot de grootste kernen van Veere (> 2.500 inwoners). Bepalend voor de identiteit van Oostkapelle is de ligging aan de bos- en duinrand met karakteristieke buitenplaatsen. De kern bestaat uit twee delen: het oude, van origine agrarische dorp, gelegen op een kruispunt van wegen en het recreatie- en woongebied ten noorden van de oude kern.

De kerkring en de Dorpsstraat vormen het hart van het dorp. Oostkapelle is een bijzonder aantrekkelijk woonkern met een aantrekkelijk woonklimaat en een goed aanbod aan voorzieningen. In de toekomst blijft de Halve Maan een welzijns- en sportaccommodatie met een bovenlokale functie.

Wonen

Doelstelling van de woonvisie is te komen tot een flexibele en vraaggerichte woningmarkt met een kwalitatief en kwantitatief goed woningaanbod. Dit betekent:

  • a. opvangen van de natuurlijke groei;
  • b. binden van starters;
  • c. verleiden van nieuwkomers;
  • d. behouden van een goede sociale woningvoorraad.

Vergrijzing, krimp, gezinsverdunning en de economisch tijd zijn ontwikkelingen die van invloed zijn op de toekomst van het wonen in Veere. Ze leiden tot een woonvraag die kwantitatief vermindert en kwalitatief verandert. Te verwachten valt dat de vraag naar woningen in Veere ook in de toekomst aanwezig blijft. Het kapitale landschap en de sterke sociale samenhang zorgen immers voor een aantrekkelijk woonklimaat met een sterke aantrekkingskracht op huidige bewoners en nieuwkomers.

Walcherse Woningmarktafspraken

De Walcherse woningmarktafspraken zijn opgesteld in het kader van de samenwerking tussen de gemeenten Middelbrug, Veere en Vlissingen. De woningmarktafspraken zijn in onderling overleg opgesteld vanuit de gedachte dat de woonmilieus op Walcheren complementair zijn aan elkaar. De afspraken zijn daarbij leidraad voor het handelen van de afzonderlijke gemeenten, maar ook voor marktpartijen, corporaties en particulieren die opereren op de Walcherse woningmarkt.

De afspraken geven onder andere richting aan woningbouwplannen door vast te stellen binnen welke woonmilieus er woningbouwbehoefte is, rekening houdend met het bestaande aanbod en de lopende woningbouwprojecten. Daarnaast wordt ingegaan op kwalitatieve eigenschappen zoals duurzaamheid / levensloopbestendig bouwen, de ruimte voor particulier opdrachtgeverschap en het inspelen op doelgroepen.

Beperkte groei in 2013 - Herijking scenario woningbehoefteontwikkeling

Een aantal jaar geleden heeft de gemeente Veere een toekomstvisie ontwikkeld, met daarin een indicatief woningbouwprogramma per kern. Onder dit bouwprogramma ligt een bepaald scenario voor de ontwikkeling van de bevolking, het zogenoemde 'beperkte groei'-scenario. Het rapport 'Beperkte groei in 2013' vormt een herijking van dit scenario, op basis van actuele inzichten.

De herijking geeft aan dat de duur en gevolgen van de economische crisis groter zijn dan waar in het scenario van 2009 rekening mee is gehouden. Op basis van nieuwe inzichten dienen de ambitities per kern daarom bijgesteld te worden. Ook de recente cijfers over aantallen inwoners en huishoudens.

Op basis van de bestaande voorraad en de bijgestelde behoefte, is een overzicht verkregen van de woningbouwopgave per kern en per woningtype.

Huisvestingsverordening Tweede Woningen Veere 2013

Deze huisvestingsverordening heeft tot doel het gebruik van woningen als tweede woning, waarbij de eigenaar / gebruiker zijn of haar hoofdverblijf elders heeft, te kunnen reguleren. Gelet op het werkingsgebied van de verordening, is deze voor de locatie Randduinweg niet van toepassing.

3.4 Toetsing beleidskaders

Op zowel Rijksniveau als op provinciaal niveau is in de eerste plaats de ladder voor duurzame verstedelijking van belang. In dit geval geldt dat het plan voorziet in een aantoonbare behoefte, aangezien de woning particulier wordt ontwikkeld en gebruik zodoende gegarandeerd is. De ruime opzet van de woonpercelen aan de Beukenlaan en de ligging nabij het kustgebied en op de rand van het buitengebied, maken het tot een unieke locatie waarmee in een specifieke behoefte wordt voorzien.

Daar komt bij dat het een locatie is die binnen het ' bestaand stedelijk gebied' liggen zoals dit door de provincie Zeeland is begrensd.

De gemeentelijke Structuurvisie kent weinig punten die specifiek iets over deze locatie zeggen. In algemene zin wordt ingezet op een open buitengebied en diversiteit en clustering van voorzieningen in de kernen. Dit plan vormt daar een mooi voorbeeld van.

Het woningbouwbeleid tot slot gaat in op behoefteonderzoek en woningbouwprgoramma. De behoefte is bij dit plan voldoende aangetoond zoals hierboven omschreven. De woning dient meegenomen te worden in de woningbouwplanning en zodoende in mindering moeten worden gebracht op de woningbouwbehoefte.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit van de leefomgeving

Gelet op de wijzigingsvoorwaarden wordt in dit hoofdstuk in beeld gebracht of het plan niet leidt tot een onevenredig aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. Hiertoe worden diverse aspecten onderbouwd. Daarnaast zijn er een aantal aspecten die niet zozeer bepalend zijn voor de aangrenzende gronden, maar voor de mogelijkheden binnen het wijzigingsgebied zelf. Dit geldt bijvoorbeeld voor archeologie en bodem.

4.1 Archeologie

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit meewegen te laten plaatsvinden wordt, naast de in ontwikkeling zijnde regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, dus de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, worden door de initiatiefnemer betaald.

De provincie Zeeland en de gemeente Veere streven naar een versterking van de relatie tussen archeologie en ruimtelijke ordening. De Walcherse gemeenten hebben in dat licht in 2008 een eigen archeologiebeleid geformuleerd en vastgesteld in de Nota Archeologische monumentenzorg Walcheren 2008. Deze nota schrijft het vigerende archeologiebeleid binnen de gemeente Veere voor. De bijbehorende Walcherse archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart dient als archeologisch toetsingskader bij de beoordeling van ruimtelijke plannen en projecten. Op deze kaart zijn verschillende zones aangemerkt waar het Walchers archeologiebeleid beleidsregels aan koppelt.

Op de Walcherse archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, zie figuur 5, is het betreffende perceel opgenomen in een zone met een middelhoge tot hoge trefkans op archeologische vondsten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0075WPRanddOkp-VG01_0005.png"

Figuur 5 - Archeologische verwachtingswaarden

Uitgangspunt voor de zone waar de projectlocatie binnen valt, is het archeologisch erfgoed in situ behouden. Met het oog op een zorgvuldige belangenafweging moet voorafgaand aan bodemingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlak groter dan 500 m² in de vroegste fase van de planvorming een archeologisch bureauonderzoek worden uitgevoerd, eventueel in combinatie met een inventariserend veldonderzoek.

In dit geval wordt deze maatvoering niet overschreden, waardoor archeologisch onderzoek voor dit plan niet nodig is. Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan zodoende niet in de weg.

4.2 Cultuurhistorie

Per 1 januari 2012 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd en gelijktijdig, als gevolg daarvan, ook het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hiermee is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Oostkapelle behoort samen met Westkapelle en Koudekerke tot de grootste kernen van Veere (> 2.500 inwoners). Bepalend voor de identiteit van Oostkapelle is de ligging aan de bos- en duinrand met karakteristieke buitenplaatsen. De kern bestaat uit twee delen: het oude, van origine agrarische dorp, gelegen op een kruispunt van wegen en het recreatie- en woongebied ten noorden van de oude kern. In figuur 6, waarin topografische kaarten uit 1916 en 2015 naast elkaar zijn gezet, zijn deze twee structuren duidelijk waar te nemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0075WPRanddOkp-VG01_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0075WPRanddOkp-VG01_0007.png"

Figuur 6: topografische kaart 1916 en 2015

Omstreeks 1850 bestond Oostkapelle uit niet meer dan de Dorpsstraat, de Molenweg en de bij het kruispunt van deze beide wegen gebouwde kerk en bebouwde kerkring. De bij de Noordweg gelegen molen was er toen ook al. Zoals in veel dorpen in Zeeland zijn tot aan de 20e eeuw de omvang en ruimtelijke situatie van Oostkapelle nauwelijks veranderd.

In de eerste helft van de 20e eeuw nam de lintbebouwing wat toe en ontstond er ook bebouwing langs de Duinweg. De sterke naoorlogse bevolkingsgroei noodzaakte begin jaren vijftig tot de eerste planmatige dorpsuitbreiding. Deze werd gesitueerd tussen Kerkring, Dorpsstraat en Duinweg met de Torenstraat als westelijke grens.

In verschillende etappes hebben er vervolgens planmatige ontwikkelingen plaatsgevonden die het dorp maken tot wat het nu is.

Het dorp kent daarnaast van oudsher meerdere buitenplaatsen en landgoederen. Van deze buitenplaatsen en landgoederen is nog veel bewaard gebleven en ook nu nog draagt dit bij aan de bekendheid van Oostkapelle en Domburg.

In de buurt van de planlocatie, ten noordoosten richting de duinen, lag voorheen de buitenplaats Huijs ten Duyne. De grote vijver die van de terreininrichting deel uitmaakte is het enige wat nog rest van deze voormalige buitenplaats. Deze vijver is recent aangepakt om deze weer beter zichtbaar en herkenbaar te maken voor het brede publiek. Op de planlocatie zelf zijn geen historische of cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. De bouw en inrichting op perceelsniveau leiden zodoende niet tot aantasting van enige waardevolle elementen.

Door de groene omlijsting van het perceel te behouden, blijft wel de ruimtelijke samenhang behouden met de aangrenzende percelen, die gezamenlijk een kwadrant van vier woonpercelen vormen.

Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Bedrijven en milieuhinder

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en gevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen.

De zonering is afhankelijk van de milieucategorie waar een bedrijf in valt. In de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' worden bedrijven per type ingedeeld in een milieucategorie, waar vervolgens een richtafstand bij hoort. Deze richtafstand is de afstand die in beginsel aangehouden moet worden tot milieugevoelige functies in de omgeving.

In de omgeving van het wijzigingsgebied zijn geen bedrijven of andere inrichtingen gevestigd. Er zijn zodoende geen bedrijven die het woon- en leefklimaat beïnvloeden. Andersom geldt dat de nieuwe woning hierdoor ook niet leidt tot beperkingen voor bedrijven.

De milieuzonering staat de uitvoering van het plan zodoende niet in de weg.

4.4 Bodemverontreiniging

Wettelijk is bepaald dat een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.

Het betreffende perceel geldt als onverdacht terrein. Milieuhygiënisch gezien vormt de het aspect bodem derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Daarbij dient wel in ogenschouw genomen te worden dat bij bouwactiviteiten vrijkomende gronden die afgevoerd worden, onderhevig zijn aan wettelijke bepalingen (Besluit Bodemkwaliteit).

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Bij ruimtelijke plannen dient aandacht te worden besteed aan de vraag of er risicovolle activiteiten in en/of nabij het plangebied aanwezig zijn dan wel komen en zo ja, of er sprake is van een toelaatbaar risico. Risicovolle activiteiten zijn:

  • het opslaan, gebruiken en/of produceren van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het vervoer van gevaarlijke stoffen over auto-, spoor- en waterwegen of door buisleidingen (transportroutes).

Inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit moet individuele en groepen burgers een basisbeschermingsniveau garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een inrichting. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Dat wil zeggen een kans van één op de miljoen per jaar dat een persoon die permanent en onbeschermd op een plaats aanwezig is, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen overlijdt. Het Bevi legt daarnaast een verantwoordingsplicht voor een gemeente of provincie op voor het groepsrisico (indien dit risico verandert). Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens; de afstand vanaf de inrichting waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval bij een inrichting. Bij de verantwoording moet de gemeente of provincie onder andere de zelfredzaamheid van de bevolking en de mogelijkheden voor hulpverlening meewegen. Zij moet hierover advies vragen bij de regionale brandweer. In Zeeland wordt aan deze adviseurstaak invulling gegeven door de Veiligheidsregio Zeeland.

In dit geval zijn in de omgeving van het wijzigingsgebied en eigenlijk binnen heel de kern van Oostkappele, geen risicovolle inrichtingen gelegen.

Transportroutes

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Bevi en geldt vooralsnog enkel voor de transportleidingen voor aardgas en aardolieproducten. De transportleidingen voor chemische stoffen (anders dan aardgas en aardolieproducten) vallen onder de werking van de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Volgens de risicokaart zijn in de nabijheid van het wijzigingsgebied geen buisleidingen gelegen die vanuit het oogpunt van externe veiligheid relevant zijn.

Verkeersroutes gevaarlijke stoffen

Met de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (1 januari 2010) maakten de ministers van VenW en BZK en de staatssecretaris van VROM hun beleid bekend over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is op dit moment gebaseerd op de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Met deze circulaire wordt dit beleid verder geoperationaliseerd en verduidelijkt. Qua methodiek sluit de circulaire aan op het Bevi (het hanteren van plaatsgebonden risico en groepsrisico).

In dit geval zijn in de omgeving van het wijzigingsgebied geen aangewezen verkeersroutes voor gevaarlijke stoffen gelegen.

Conclusie

Doordat er in de omgeving van het wijzigingsgebied geen inrichtingen, buisleidingen en verkeersroutes gelegen zijn die vanuit het oogpunt van externe veiligheid van belang zijn, staat dit aspect de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.6 Flora en fauna

Op basis van de Flora- en faunawet én de Natuurbeschermingswet is het van belang bij de ruimtelijke planvorming vooraf te onderzoeken of én welke dier -en plantensoorten er voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten.

Gebiedsbescherming

Het wijzigingsgebied ligt in de directe nabijheid van zowel de provinciale ecologische hoofdstructuur als Natura2000-gebieden. De twee Natura2000-gebieden betreffen de gebieden 'Manteling van Walcheren' en ' Voordelta'. Voor beide type gebieden (Natura2000 en EHS) is bescherming en instandhouding van belang, waarbij ook voor ontwikkelingen in de omgeving afgewogen moet worden of deze geen negatieve uitwerking hebben op de natuurwaarden.

In algemene zin is van belang of de nieuwe functie op zich van invloed is de aangewezen natuur. Bij regulier woongebruik is dit zeer beperkt, in ieder geval wanneer het om 1 woning gaat. Voor Natura2000 is daarnaast, in verband met stikstof, het aandeel extra verkeer van belang. Gelet op het feit dat het slechts om 1 woning gaat, zal het aandeel extra verkeer eveneens zeer beperkt zijn. Gelet op de bestaande verkeersintensiteiten in het gebied, is het aandeel extra verkeer als gevolg van 1 woning verwaarloosbaar.

Gelet op de beperkte omvang van de ontwikkeling (1 woning) kunnen negatieve gevolgen op de EHS en op Natura2000-gebieden in dit geval uitgesloten worden.

Soortenbescherming

In het kader van de soortenbescherming is een Quick Scan flora en fauna uitgevoerd door Bureau Woets. De onderzoeksrapportage is opgenomen in bijlage 1.

Uit de Quick Scan blijkt dat er op de projectlocatie geen beschermde plantensoorten en/of diersoorten te verwachten zijn die niet mogen worden verjaagd.

Door rekening te houden met de broedtijd van vogels, is voor de beoogde ontwikkeling geen ontheffing van de Flora- en faunawet nodig.

Conclusie

Gelet op de bevindingen ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming staat het aspect flora en fauna de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.7 Geluidhinder

Sinds 1 januari 2007 geldt de Wet geluidhinder (Wgh). Ingevolge artikel 74 Wgh zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Voor gezoneerde wegen geldt een grenswaarde van 48 dB. Deze waarde wordt berekend op basis van Lden. Als een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone (artikel 77 Wgh). Dit heeft echter slechts betrekking op nieuwe ontwikkelingen die binnen 10 jaar worden voorzien.

In dit geval gaat het om de bouw van een woning, wat als geluidgevoelige functie geldt. De wegen in de omgeving zijn echter aangemerkt als 30 km per uur. Hier geldt zodoende geen zone voor die onderzoek verplicht stelt.

Het aspect geluid staat de uitvoering van het plan zodoende niet in de weg.

4.8 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de huidige wetgeving voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. Eén van de elementen daarvan is dat projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de concentraties, niet meer afzonderlijk getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht.

Deze Ministeriële Regeling, verder aan te duiden als de Regeling NIBM, geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Het gaat onder meer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Bijlage 3A en 3B van de Regeling NIBM geven aan, in welke gevallen een nieuwe woningbouwlocatie in ieder geval NIBM is:

3% criterium (vanaf inwerkingtreding NSL):

  • 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling (voorschrift 3A.2).

De beoogde ontwikkeling betreft in dit geval de bouw van 1 woning, wat binnen bovengenoemde kaders blijft. De beoogde ontwikkeling valt derhalve onder het 3% criterium waardoor het aangemerkt kan worden als zijnde NIBM. Dit betekent dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Water

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen. In dat kader is een watertoets een verplicht onderdeel van ruimtelijke plannen. In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan.

Regelgeving en beleid

Waterbeleid 21e eeuw (Rijksbeleid)

In het afgelopen decennium heeft Nederland meerdere keren te kampen gehad met wateroverlast. Dit heeft geresulteerd in een omslag in het waterbeleid en het denken over water. Het rijk, de provincies, de waterschappen en de gemeenten zijn onder meer overeengekomen dat:

  • het water zoveel mogelijk moet worden vastgehouden daarna moet worden geborgen en daarna pas afgevoerd mag worden;
  • voor ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden, hierin dienen de keuzes ten aanzien van waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschreven te worden.

Met het water mee II 2010–2015

Het waterschap richt zich op het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Het oppervlaktewater wordt niet los gezien van het grondwater. Ruimtelijke plannen moeten daartoe getoetst worden op de gevolgen voor de waterhuishouding.

Waterplan Veere

Het waterplan is een middel om de problemen te inventariseren en op te lossen. Het waterplan is in samenwerking met het waterschap en de provincie opgesteld. Het stedelijke waterplan heeft vooral betrekking op water in bebouwd gebied, zowel oppervlaktewater als grondwater. Het waterplan is een goed middel om een integrale belangenafweging te maken. Hierdoor kunnen kosten bespaard worden voor het realiseren van de doelen uit zowel het Waterbeheer 21e eeuw (WB21) als de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW).

Ten aanzien van het watersysteem is een aantal algemene doelen gesteld, die aangeven in welke richting de gemeente Veere zich wenst te begeven op het gebied van water. De doelen zijn:

  • Een veerkrachtig en duurzaam watersysteem;
  • Een optimaal functionerende waterketen;
  • Een effectieve waterorganisatie.

Toetsing regelgeving

Er is aan de hand van de criteria uit de Handreiking watertoets van het Waterschap Scheldestromen nagegaan of het voorliggende plan strijdig is met de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. In de volgende paragraaf is aangegeven hoe bij het plan met de diverse aspecten uit deze handreiking om wordt gegaan.

Thema   Waterdoelstelling   Toetsing  
Veiligheid / Waterkering   Waarborgen veiligheidsniveau en daarvoor benodigde ruimte   Het wijzigingsgebied ligt niet binnen een zone van een primaire waterkering. Ook liggen er geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen over water in de omgeving.  
Wateroverlast   Voldoende ruimte voor vasthouden/ bergen/afvoeren van water. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem   Er worden geen bestaande watergangen/-partijen gedempt. Gelet op de beperkte mate van verharding en de mate waarin het perceel onverhard blijft, wordt geen wateroverlast verwacht. Vasthouden, bergen en afvoeren blijft voldoende mogelijk.
Via de bestaande watergang tussen het woonperceel en de Randduinweg wordt water verder afgevoerd.  
Watervoorziening/-aanvoer   Het voorzien van de bestaande functie van water van de juiste kwaliteit en de juiste hoeveelheid op het juiste moment. Het tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water.   Gelet op de beperkte omvang en het type functie, is de watervoorziening niet in het geding.  
Volksgezondheid   Minimaliseren risico water gerelateerde ziekten en plagen; Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte   Er is geen sprake van de aanleg van (extra) open water.  
Riolering/RWZI   Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken i.v.m. reductie hydraulische belasting RWZI; rekening houden met (ook eventuele filter)ruimte daarvoor   Regenwater afstromend van verharde oppervlakken zal via oppervlaktewater worden afgevoerd.  
Bodemdaling   Voorkómen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen met name in zettingsgevoelige gebieden kunnen veroorzaken   Er zullen geen veranderingen in het peilregime plaatsvinden die voor bodemdaling zorgen.  
Grondwateroverlast   Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast   De grondwaterstand hoeft niet te worden aangepast.  
Oppervlaktewaterkwaliteit   Behoud/Realisatie van goede waterkwaliteit voor mens en natuur   Geen gebruik zal worden gemaakt van uitloogbare materialen. De beoogde uitbreiding heeft geen negatieve invloed op de oppervlaktewaterkwaliteit.  
Grondwaterkwaliteit   Behoud en realisatie van goede waterkwaliteit voor mens en natuur.   Er wordt geen water de grond ingebracht en daarom heeft de beoogde ontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de grondwaterkwaliteit.  
Verdroging   Bescherming karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden   Er is geen sprake van het onttrekken van grondwater of het specifiek infiltreren van grondwater met als doel het later weer op te pompen in het plangebied, dus verdroging is hier niet aan de orde.  
Natte Natuur   Ontwikkeling & bescherming van een rijke, gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur   Het plangebied is gelegen in een bufferzone van een kwetsbaar gebied en binnen de zone voor 'zoetwatervoorkomens'. Deze twee aanduidingen zijn relevant voor het onttrekken van grondwater. Dit zal met dit plan echter niet aan de orde zijn.  
Onderhoud(mogelijkheid) waterlopen   Oppervlaktewater dient adequaat onderhouden te worden.   De watergang langs de Randduinweg is een secundaire watergang in beheer bij het waterschap. Langs de buitenzijde (zijde Randduinweg) veranderen de mogelijkheden voor onderhoud niet.  
Waterschapswegen   Binnen het plangebied komen geen waterschapswegen voor   Er liggen geen waterschapswegen binnen het plangebied.  

Hoofdstuk 5 Juridische toetsing en planbeschrijving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk komen de juridische aspecten van het plan aan bod. Omdat de wijzigingsvoorwaarden uit het vigerende plan het vertrekpunt vormen voor het opstellen van dit wijzigingsplan, worden deze eerst integraal getoetst. Vervolgens wordt toegelicht op welke wijze de bestemming wordt vastgelegd en hoe daarbij de relatie met de regels uit het vigerende plan wordt gelegd.

5.2 Toetsing wijzigingsvoorwaarden

In de voorgaande hoofdstukken is het plan omschreven en onderzocht. Op basis hiervan, worden de wijzigingsvoorwaarden in deze paragraaf integraal getoetst.

voorwaarde   beoordeling  
a. maximaal één vrijstaande woning mag worden opgericht;   het plan heeft betrekking op 1 woning.  
b. de maximale goothoogte bedraagt 6 m;   deze maat wordt op de verbeelding vastgelegd.  
c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken mogen niet onevenredig worden aangetast;   uit onderzoek zoals in hoofdstuk 4 omschreven, blijkt dat het plan geen onevenredige aantasting vormt voor (de functies in) de omgeving.  
d. via een ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening;   het plan past binnen het beleidskader (hoofdstuk 3), voldoet aan de sectorale aspecten (hoofdstuk 4) en is uitvoerbaar (hoofdstuk 6). Hiermee is sprake van een goede ruimtelijke ordening.  
e. het stedenbouwkundig ontwerp voldoet aan de welstandsvoorwaarden zoals die in de Welstandsnota zijn opgenomen voor het gebied Duinweg;   het plan is getoetst en akkoord bevonden door de Welstandscommissie.  
f. de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ met de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen -1’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.   deze aanduiding wordt op de verbeelding vastgelegd.  

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het plan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden.

5.3 Verbeelding

Het wijzigingsgebied wordt geheel bestemd als ' Wonen'. Gelet op de wijzigingsvoorwaarden wordt daarbij de aanduiding ' specifieke vorm van wonen - 1' opgenomen, waarmee de bouwmogelijkheden nader bepaald worden. Ook de functieaanduiding 'verblijfsrecreatie' wordt opgenomen, gelet op de mogelijkheid voor recreatief gebruik van de woning.

Daarnaast zijn maatvoeringsaanduidingen opgenomen voor de maximum goothoogte (6 m, zoals in de wijzigingsvoorwaarden bepaald) en het bebouwingspercentage.

Tot slot is een dubbelbestemming opgenomen, waarmee bij de archeologische verwachtingswaarde in wordt vastgelegd.

5.4 Planregels

Het plan vormt een wijzigingsplan bij het vigerende plan 'Kom Oostkapelle'. Voor de regels bij de gewijzigde bestemmingslegging, wordt terugverwezen naar het moederplan. De regels van het artikel ' Wonen' van het plan ' Kom Oostkapelle' zijn zodoende van toepassing. Alle op de verbeelding opgenomen bestemmingen en aanduidingen komen in de regels van het moederplan reeds voor, zodat de verbeelding van het wijzigingsplan en de regels van het moederplan een sluitende combinatie vormen.

Hiertoe is de digitale versie van het wijzigingsplan, op ruimtelijkeplannen.nl, gekoppeld aan het plan ' Kom Oostkapelle'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van de wet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. Onder andere de bouw van een hoofdgebouw, waar met dit wijzigingsplan sprake van is, valt hieronder.

Om die reden is een exploitatieplan verplicht, tenzij de gemeentelijke kosten op een andere manier afgedekt zijn. In dit specifieke geval wordt hiertoe een overeenkomst gesloten tussen de gemeente Veere en de initiatiefnemer. Het kostenverhaal is hiermee afgedekt.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg

Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is bij de voorbereiding van het wijzigingsplan overleg gepleegd met in ieder geval de provincie en het waterschap. Van beide instanties is een reactie op het plan ontvangen.

Naar aanleiding van de provinciale reactie is het plan aangevuld met een paragraaf over cultuurhistorie. De reactie van het waterschap heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

Procedure

Het ontwerp wijzigingsplan heeft conform de wettelijke bepalingen voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen, van 11 december 2014 tot en met 21 januari 2015.

In deze periode is één zienswijze ontvangen. Deze heeft niet tot aanpassing van het plan geleid.