direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Kom Aagtekerke
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0717.0027BPAagAp-VG01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven, alsmede voor toeristisch-recreatief medegebruik zoals fietsen, wandelen en paardrijden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop': tevens voor het behoud van de Aagtekerkse molen als werktuig en als beeldbepalend cultuurhistorisch waardevol element;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone': tevens het behoud, herstel en / of versterking van het karakter van het gebied als agrarische randzone;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – minicamping': tevens een kleinschalig kampeerterrein;
  • e. de volgende niet-agrarische neventakken:
    • 1. verkoop van boerderij- en streekproducten
    • 2. opslag van strandhuisjes en kleedcabines;
    • 3. opslag van kampeermiddelen en boten;
    • 4. opslag van agrarische producten;
    • 5. stalling van paarden;
  • f. bedrijfswoningen, daaronder begrepen de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals laad- en losruimte, parkeervoorzieningen, groen, water, erven, tuinen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen worden gebouwd:

  • a. in het bouwvlak: bouwwerken;
  • b. buiten het bouwvlak: terreinafscheidingen;

met inachtneming van het volgende:

3.2.2 Algemeen
  • a. bouwwerken zijn slechts toegestaan indien dit gelet op aard, omvang en inrichting van het bedrijf noodzakelijk is voor de continuïteit dan wel voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;
  • c. de oppervlakte van een bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen, bedraagt ten hoogste 200 m² en de inhoud ten hoogste 750 m³;
  • d. de afstand van bouwwerken, niet zijnde terreinafscheidingen, tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 5 m;
  • e. indien gebouwen worden afgedekt door een constructie van één of meer hellende dakvlakken, bedraagt de dakhelling, tenzij met een aanduiding anders is aangegeven, ten hoogste 55°.
3.2.3 Gebouwen
  • a. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 60 m²;
  • b. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 5 m meer dan de maximaal toelaatbare goothoogte;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder b bedraagt de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning ten hoogste 3 m;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c bedraagt de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning ten hoogste 7 m;
  • f. de maximaal toelaatbare goothoogte van gebouwen mag uitsluitend worden overschreden door dakkapellen en gelijksoortige vormen, niet zijnde een topgevel, mits de breedte niet meer bedraagt dan:
    • 1. 50% van de breedte van de onderliggende gevel in het voorgeveldakvlak;
    • 2. 70% van de breedte van de onderliggende gevel in het achtergeveldakvlak.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevelrooilijn en de openbare weg bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  • c. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 16 m;
  • d. de bouwhoogte van antennes ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes bedraagt ten hoogste 15 m;
  • e. de bouwhoogte van schotelantennes bedraagt ten hoogste 6 m;
  • f. de bouwhoogte van tuinmeubilair bedraagt ten hoogste 2 m;
  • g. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 6 m;
  • h. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 6 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Bouw van gebouwen ten behoeve van de minicamping

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1met betrekking tot de bouw van gebouwen ten behoeve van de minicamping, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend gebruikt voor het bouwen van sanitaire voorzieningen of kleinschalige recreatieruimten binnen het agrarisch bouwvlak of direct daaraan grenzend;
  • b. de oppervlakte van de gezamenlijke bebouwing zoals bedoeld onder a bedraagt ten hoogste 100m²;
  • c. de bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend gebruikt indien is aangetoond dat de bestaande bebouwing niet ten behoeve van de minicamping kan worden gebruikt;
  • d. de bebouwing kan alleen buiten het bouwvlak worden gerealiseerd indien is aangetoond dat oprichting binnen het bouwvlak niet mogelijk is;
  • e. de bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend gebruikt indien is aangetoond dat aan de waarden van de gronden of het aangrenzende natuurgebied geen onevenredige afbreuk wordt gedaan.
3.3.2 Oprichten van stellingen en overkappingsconstructies buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1onder b voor het oprichten van stellingen en overkappingsconstructies als teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. overkappingsconstructies zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van fruitteelt;
  • b. de teeltondersteunde voorzieningen staan ten dienste van en zijn bedrijfseconomisch ondergeschikt aan het grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • c. de hoogte van de teeltondersteunende voorzieningen bedraagt ten hoogste 4 m;
  • d. stellingen zijn uitsluitend toegestaan in aansluiting op agrarische bouwvlakken;
  • e. de oppervlakte van stellingen en overkappingsconstructies bedraagt per agrarisch bedrijf ten hoogste 1 ha;
  • f. De bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend gebruikt verleend indien:
    • 1. bebouwing gelet op de aard, omvang en inrichting van het bedrijf noodzakelijk is voor de continuïteit dan wel voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;
    • 3. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing, met dien verstande dat:
      • de landschappelijke inpassing bestaat uit twee rijen beplanting met regelmatige plantafstand bestaande uit hoog opgaande streekeigen soorten;
      • het bevoegd gezag bij toepassing van deze bevoegdheid kan verlangen dat een privaatrechtelijke overeenkomst met de gemeente wordt afgesloten, waarin de realisering en het beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing worden vastgelegd;
      • de landschappelijke inpassing dient te waarborgen dat de betreffende ontwikkelingen ook in de winterperiode grotendeels aan het zicht worden onttrokken;
  • g. alvorens omtrent de bevoegdheid tot afwijken te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van:
    • 1. de agrarisch deskundige omtrent de vraag of het bouwplan betrekking heeft op een volgens dit artikel toelaatbaar bedrijf en de vraag of voldaan wordt aan het bepaalde onder f sub 1;
    • 2. de landschaps- en natuurdeskundige omtrent de vraag of wordt voorzien in een adequate landschappelijke inpassing als bedoeld in het bepaalde onder f sub 3.
3.3.3 Afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2onder d met betrekking tot de afstand tot de perceelsgrens, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien dit leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bouwvlakken;
  • b. De bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend gebruikt indien bebouwing gelet op de aard, omvang en inrichting van het bedrijf noodzakelijk is voor de continuïteit dan wel voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.
  • c. alvorens omtrent de bevoegdheid tot afwijken te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies is van de agrarisch deskundige.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Gebruik van gronden en bouwwerken

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. fruitteelt ter plaatse van gronden die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m van woningen van derden, of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (minicampings daaronder begrepen) is niet toegestaan;
  • b. containervelden buiten een bouwvlak zijn niet toegestaan;
  • c. het aanbrengen van afdekfolies is niet toegestaan, behalve voor een aaneengesloten jaarlijkse periode van 4 maanden;
  • d. mestbassins of waterbassins te realiseren en te gebruiken is niet toegestaan;
  • e. evenementen zijn toegestaan;
  • f. per bouwvlak is ten hoogste één agrarisch bedrijf toegestaan;
  • g. per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;
  • h. het verhuren van kamers in bedrijfswoningen door particulieren, voor zover dit rechtstreeks samenhangt met en ondergeschikt is aan het in lid 3.1 toegestane gebruik;
  • i. de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van de verkoop van boerderij- en streekproducten bedraagt ten hoogste 50 m2;
  • j. het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van de verkoop van boerderij- en streekproducten bedraagt ten hoogste 150 m2;
  • k. niet-agrarische neventakken zijn uitsluitend toegestaan als ondergeschikte neventak;
    • 1. de activiteiten als genoemd in lid 3.1 onder d uitsluitend zijn toegestaan binnen het agrarisch bouwvlak en binnen bestaande bebouwing en onder de voorwaarde dat voldoende parkeer-, laad- en losgelegenheid op eigen terrein beschikbaar is;
  • l. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping' zijn ten hoogste 20 standplaatsen toegestaan;
  • m. kampeermiddelen mogen uitsluitend aanwezig zijn op standplaatsen van 1 maart tot en met 15 november;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – minicamping' mogen geen andere kampeervormen worden uitgeoefend
  • o. in afwijking van het bepaalde onder n mag op maximaal 5 standplaatsen een stacaravan worden geplaatst, die gedurende het gehele jaar aanwezig mag zijn;
  • p. sanitaire voorzieningen en kleine recreatieruimten ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein tot een maximale oppervlakte van 100 m2 mogen worden ondergebracht in bestaande gebouwen op het agrarisch bebouwingsvlak; tenzij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde onder 3.3.1;
  • q. de standplaatsen, spel- en speelvoorzieningen en overige voorzieningen, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein zijn slechts toegestaan op of in aansluiting op een agrarisch bebouwingsvlak;
  • r. de bruto-oppervlakte per standplaats bedraagt niet meer dan 500 m2 .
3.4.2 Uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is uitsluitend toegestaan in een bedrijfswoning, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. ten hoogste 40 m² mag ten behoeve van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik zijn;
  • b. het gebruik heeft een kleinschalig karakter en zal dit behouden;
  • c. het gebruik is naar aard in overeenstemming met het woonkarakter van de omgeving;
  • d. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten uitvoert tevens gebruiker en bewoner van de woning is;
  • e. het gebruik leidt niet tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • f. de uitoefening van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit in verband met het desbetreffende beroep of bedrijf is niet toegestaan;
  • g. reclame-uitingen aan de gevel mogen niet zichtbaar zijn;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast.
3.4.3 Het gebruik van een aan- of uitbouw of een bijgebouw voor recreatief nachtverblijf

Het gebruik van een aan- of uitbouw of een bijgebouw voor recreatief nachtverblijf is toegestaan bij een bedrijfswoning, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de oppervlakte bedraagt ten minste 22 m² en ten hoogste 40 m²;
  • b. op het bouwperceel dient een woning aanwezig te zijn, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
  • c. per bouwperceel is ten hoogste één aan- of uitbouw of bijgebouw voor recreatief nachtverblijf toegestaan;
  • d. de oppervlakte- en hoogtematen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen ten hoogste de maten zoals in lid 3.2.3 is bepaald;
  • e. op eigen terrein dient te worden voorzien in parkeerruimte voor minimaal één auto;
  • f. verblijfsrecreatie wordt slechts toegestaan bij woningen die permanent door de eigenaar worden bewoond;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Vergroting van het aantal standplaatsen op een minicamping

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1onder l voor het vergroten van het maximum aantal standplaatsen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het totaal aantal standplaatsen bedraagt ten hoogste 25, waarbij op ten hoogste 5 standplaatsen een stacaravan mag worden geplaatst, die gedurende het gehele jaar aanwezig mag zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.2.2;
  • b. de bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend gebruikt indien sprake is van een reëel agrarisch bedrijf dat ten minste 5 hectare grond in agrarisch gebruik heeft, waarvan ten minste 1 hectare direct grenzend aan het agrarisch bouwvlak;
  • c. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen worden niet onevenredig aangetast;
  • d. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst, die voldoet aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de landschappelijke inpassing bestaat uit een 7 m brede beplantingsstrook dan wel uit een 5 m brede beplantingsstrook met daarin een 1,5 m hoge grondwal;
    • 2. de strook ten behoeve van de landschappelijke inpassing en de grondwal zijn dicht ingeplant met streekeigen soorten bomen en struiken;
    • 3. de bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend gebruikt indien een privaatrechtelijke overeenkomst met de gemeente wordt afgesloten, waarin wordt verwezen naar een opgesteld beplantingsplan waarin de realisering en het beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing worden vastgelegd;
  • e. in afwijking van het bepaalde in lid 3.4.1 onder p mogen bestaande gebouwen gebruikt worden voor sanitaire voorzieningen en recreatieruimten tot ten hoogste 200 m²;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder e mag een gebouw ten behoeve van sanitaire voorzieningen of kleinschalige recreatieruimte worden opgericht, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. er wordt ten hoogste één nieuw gebouw opgericht binnen het agrarisch bouwvlak of direct daaraan grenzend;
    • 2. de oppervlakte van het gebouw zoals bedoeld onder 1 bedraagt ten hoogste 200 m²;
    • 3. aangetoond is dat de bestaande bebouwing niet geschikt is voor gebruik als sanitaire voorziening of recreatieruimte of nodig is voor de agrarische bedrijfsvoering;
    • 4. het gebouw kan alleen buiten het bouwvlak worden gerealiseerd indien is aangetoond dat oprichting binnen het bouwvlak niet mogelijk is.
3.5.2 Het gebruik van een aan- of uitbouw of een bijgebouw voor mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en medewerking verlenen voor het gebruik van een aan- of uitbouw of een bijgebouw voor mantelzorg, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de oppervlakte bedraagt ten hoogste 40 m²;
  • b. op het bouwperceel dient een bedrijfswoning aanwezig te zijn, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
  • c. per bouwperceel is ten hoogste één aan- of uitbouw of bijgebouw voor mantelzorg toegestaan;
  • d. de oppervlakte- en hoogtematen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen ten hoogste de maten zoals in lid 3.2 is bepaald;
  • e. mantelzorg wordt slechts toegestaan bij woningen die permanent worden bewoond;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;
  • g. afwijken is alleen toegestaan wanneer een doktersverklaring (CIZ-verklaring) is afgegeven.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Aanlegverbod aanbrengen afdekfolies zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van afdekfolies anders dan voor containervelden,

met inachtneming van de volgende bepaling:

  • b. het verbod geldt niet voor het aanbrengen van afdekfolies anders dan voor containervelden, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.3.2, voor een aaneengesloten jaarlijkse periode van 4 maanden.
3.6.2 Aanlegverbod werken of werkzaamheden zonder omgevingsvergunning

Het is uit oogpunt van de aanwezige landschappelijke en / of natuurwetenschappelijke waarden verboden op of in gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  werken of werkzaamheden   open, nagenoeg onbebouwd gebied   broedgebied voor weidevogels   grasland met bijzondere vegetatie  
a.   het aanbrengen van verhardingen boven een oppervlaktemaat van 100 m² en het aanleggen van paden   -   +   -  
b.   het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen   -   +   +  
c.   het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem   -   +   +  
d.   het graven, verbreden, dempen van sloten, het aanbrengen van ondergrondse drainage   -   +   -  
e.   het wijzigen van houtwalprofielen   -   +   +  
f.   het aanleggen of aanbrengen van kaden en aanlegplaatsen   -   +    
g.   het verwijderen (vellen, rooien) van houtgewassen   -   -   +  
h.   het beplanten van gronden met houtgewassen die bij de inwerkingtreding van het plan niet reeds met houtgewassen beplant waren   +   +   +  
i.   het blijvend omzetten van grasland in bouwland   -   +   +  
j.   het diepploegen (meer dan 50 cm)   -   +   +  
  (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist= +)        
  (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden niet vereist = -)        
3.6.3 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 3.6.1 en 3.6.2 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal beheer of onderhoud ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;
  • c. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan.
3.6.4 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
  • a. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien daardoor de in lid 3.1genoemde aanwezige waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
  • b. Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de landschaps- en natuurdeskundige over de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de betreffende waarden van het gebied, met dien verstande dat het inwinnen van advies niet vereist is indien planvorming plaatsvindt op basis van het Natuurbeheerplan Zeeland.