Plan: | Buitengebied Tholen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0716.bpBuitengeb2013-VG01 |
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het buitengebied en buitendijks gelegen grondgebied van de gemeente Tholen met uitzondering van de kernen, verblijfsrecreatieve terreinen en bedrijventerreinen. Het bestemmingsplan Buitengebied is opgesteld in het kader van de actualiseringsoperatie bestemmingsplannen binnen de gemeente Tholen.
Voor de negen kernen, buurtschap Sluis, de verblijfsrecreatieterreinen, het bedrijventerrein Slabbecoornpolder-Welgelegen bij de kern Tholen en het havengebied van Sint-Annaland worden ook nieuwe bestemmingsplannen voorbereid. Deze zullen evenals het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied in het jaar 2013 worden vastgesteld.
Een bestemmingsplan voor het buitengebied is een veelomvattend en gecompliceerd plan; vele, soms tegenstrijdige, belangen moeten tegen elkaar worden afgewogen. Er is ook sprake van een groot aantal belangengroepen, waarvoor het bestemmingsplan rechtstreeks of indirect gevolgen heeft. Daarnaast wordt dit bestemmingsplan in een relatief kort tijdsbestek opgesteld en wordt er geen officiële inspraakprocedure gevolgd. Om die reden is gekozen voor een communicatietraject tijdens het proces van beleidsvorming en besluitvorming, teneinde een zo groot mogelijk draagvlak te creëren voor het plan bij bestuurders, instanties en gebruikers van het buitengebied.
De gemeente heeft gedurende het planproces contact onderhouden met vertegenwoordigers ZLTO, Waterschap Scheldestromen en de provincie Zeeland.
Daarnaast zijn bewoners en andere belanghebbenden in een vroegtijdig stadium bij de planvorming betrokken door middel van een ter inzage legging van functiekaarten (met daarop een voorstel voor bestemmingslegging) gedurende de periode 19 oktober tot 8 november 2012 en twee inloopbijeenkomsten op 25 oktober en 1 november 2012 (om de inventarisatie die aan het plan ten grondslag ligt te controleren en wensen voor het bestemmingsplan te inventariseren).
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een analysegedeelte (wat zijn de kenmerken en kwaliteiten van het buitengebied) en een gebiedsvisie (wat is het gemeentelijk beleid voor het buitengebied: de Nota van Uitgangspunten). De gebiedsvisie is vertaald in een bestemmingsregeling. Daarbij is het noodzakelijk een aantal sectorale onderzoeken uit te voeren waaruit blijkt dat de gebiedsvisie en bestemmingsplanregeling een goede ruimtelijke ordening niet in de weg staan.
De kern van de toelichting bestaat uit de gebiedsvisie, deze is beschreven in hoofdstuk 3. Het gaat daarbij om de hoofdlijnen van het gemeentelijk beleid, vastgesteld door de gemeenteraad en gekoppeld aan de gebiedsvisiekaart.
De informatie die is gebruikt om tot de gebiedsvisie te komen, wordt beschreven in hoofdstuk 2 en een aantal van de toegevoegde bijlagen.
In hoofdstuk 2 wordt een kenschets gegeven van het plangebied waarbij ingegaan wordt op aspecten als natuur en landschap, waterhuishouding, recreatie en land- en tuinbouw.
In de hoofdstukken 4 en 5 is beschreven op welke wijze de gebiedsvisie is vertaald in bestemmingen en wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling.
In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de diverse voor het bestemmingsplan relevante sectorale toetsen.
In hoofdstuk 7 is nader ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 8 wordt ingegaan op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid van (onderdelen van) het bestemmingsplan.
Het plangebied omvat het totale grondgebied van de gemeente Tholen, exclusief:
Figuur 2.1. Ligging plangebied
Voor het plangebied is het beleidskader van toepassing zoals beschreven in bijlage 1.
Bodem
De bodemopbouw en geomorfologie van het plangebied zijn vooral ontstaan als gevolg van het stijgen en dalen van de zeespiegel. In samenhang daarmee heeft afwisselend landverlies en landaanwinst plaatsgevonden. Tholen maakt deel uit van het zuidwestelijke zeekleigebied. Aan de oppervlakte komt uitsluitend jonge zeeklei voor. Vanaf het begin van de jaartelling trad een klimaatsverbetering op en periodes van stijgen en dan weer dalen van het zeeniveau volgden elkaar op. In samenhang met dit stijgen en dalen van het zeeniveau werden respectievelijk zandige en kleiige sedimenten afgezet of trad veenvorming op. Het veenpakket op Tholen varieert van 2 cm tot circa 2 m. Tijdens de verschillende zeespiegelstijgingen werden grote delen van het land weggeslagen en bedekt met klei en ontstonden er inbraken in het veengebied.
De landschapsontwikkeling wordt gekenmerkt door een grote mate van dynamiek. In de 13e eeuw bestond Tholen nog uit vijf losse eilanden. In de eeuwen daarna groeiden deze eilanden, door afdamming van kreken en bedijking van slikken en schorren geleidelijk aaneen.
Vondsten in de omgeving van Poortvliet en Sint-Maartensdijk van gebruiksaardewerk uit de 1e tot in de 3e eeuw na Chr., wijzen erop dat er in het begin van onze jaartelling al bewoning op Tholen was. De vondsten werden aangetroffen 2 m beneden het maaiveld op het veen. Van 300 tot 500 na Chr. is het veenpakket met een laag zeeklei overdekt. De oudste delen van het eiland Tholen zijn Schakerloo, Poortvliet (met Malland), de Oudelandpolder van Sint-Maartensdijk en Scherpenisse (met Westkerke). Het in 1509 verloren gegane Stavenisse is eveneens vroeg ontstaan.
De oudlandgronden werden in de 11e en 12e eeuw door de zee opnieuw bedreigd. Het zijn de stormvloeden uit deze periode die aanleiding geven tot het opwerpen van hoogten en de aanleg van dijken.
Vanaf de 12e eeuw vonden bedijkingen plaats (onder ander het in 1509 verdronken Stavenisse, de Oudelandpolder van Sint-Maartensdijk, Scherpenisse, Poortvliet en Schakerloo) daarna werden polders offensief bedijkt, zij het dat alleen de hooggelegen schorren met een ruim voorland werden ingepolderd. De in de 13e eeuw bedijkte polders zijn de Vijftienhonderdgemeten polder en de Oud-Strijenpolder onder Tholen. Tot in de 16e eeuw ging de inpoldering van gebieden voort. De laatste inpoldering op Tholen was in 1957 in het kader van de Deltawerken. Toen werd het laatste deel van het water, dat Scherpenisse en Sint-Maartensdijk tot in de 20e eeuw bereikbaar maakte voor schepen, afgesloten.
De oude kernen en de oudste polders zijn te karakteriseren als een inversielandschap. Dit landschap wordt gekenmerkt door hoger gelegen kreekruggen en laaggelegen poelengebieden met in de ondergrond veen. Als gevolg van ontwatering is het veen ingeklonken. De meer recente polders zijn doorgaans vlak. Het veen in de ondergrond in deze polders is geërodeerd en de gronden bestaan uit schor- en plaatprofielen van wisselende zwaarte. De jongere gronden zijn bovendien kalkrijker en gemiddeld hoger gelegen dan de gronden van de oude polders. De ruil- en herverkaveling na 1953 heeft de verschillen in de oude en nieuwe polders sterk genivelleerd.
In het plangebied kunnen op grond van de bodemopbouw, geomorfologie en de hydrologische situatie verschillende bodemgeografische deelgebieden worden onderscheiden, die sterk bepalend zijn voor de gebruiksmogelijkheden. Poelgebieden en kreekruggen vormen het zogenaamde kernland. De jonge schorgebieden en jonge kreekopvulling vormen het jonge zeekleigebied.
Poelgebieden
Het grootste deel van het eiland Tholen kan worden aangemerkt als poelgebied (de oude polders Scherpenisse, Schakerloo, Poortvliet en Sint-Maartensdijk). Deze gebieden liggen tot circa -2 m NAP. De bodem in deze gebieden kenmerkt zich door een dikke deklaag van zeeklei met op vele plaatsen veen binnen 120 cm beneden maaiveld. In de poelgebieden is tijdens de middeleeuwen veen gewonnen ten behoeve van de bereiding van zout (moernering). Hierdoor zijn de poelgebieden nog lager komen te liggen en resteerde een hobbelig landschap. De gronden zijn in het algemeen sterk geëgaliseerd als gevolg van bewerking en herinrichting, waardoor het microreliëf is verdwenen. De poelgebieden hebben een lage pH, de bovengrond is praktisch kalkloos en de zwaardere laag gelegen gronden hebben en vrij slechte structuur. De gronden zijn voornamelijk geschikt voor grasland en bosbouw.
Kreekruggen
De kreekruggen liggen door de inklinking van de omliggende poelgebieden relatief hoog, in het algemeen juist boven NAP. Op de kreekruggen worden kalkrijke zeekleivaaggronden aangetroffen. Dit bodemtype biedt ruime mogelijkheden voor akkerbouw, tuinbouw (groente- en fruitteelt), weidebouw en bosbouw.
Jonge schorgebieden
Het eiland Sint Philipsland en de noordelijke schil van het eiland Tholen bestaan uit jonge schorgebieden. Deze gebieden hebben vrijwel dezelfde eigenschappen als de poelgebieden Alleen de ligging is in het algemeen hoger. In dit gebied worden met name kalkarme vaaggronden, bestaande uit zeeklei, aangetroffen. Deze gronden hebben beperkte tot ruime mogelijkheden voor gebruik ten behoeve van akkerbouw, tuinbouw, bosbouw en weidebouw.
Jonge kreekopvulling
Op een aantal plaatsen in het plangebied komen jonge kreekopvullingen (met kreekrestanten) voor. Deze kreekopvullingen hebben vrijwel dezelfde eigenschappen als de kreekruggen. Op de kreekruggen worden kalkrijke zeekleivaaggronden aangetroffen. Dit bodemtype biedt ruime mogelijkheden voor akkerbouw, tuinbouw (groente- en fruitteelt), weidebouw en bosbouw.
Water
Het grondgebied van Tholen bestaat uit 55 verschillende polders die deel uitmaken van verschillende afwateringsgebieden. De afwatering van overtollig water vindt plaats met behulp van gemalen. In het algemeen zijn de gronden op Tholen goed ontwaterd. De goede ontwatering is mede het gevolg van de drainage die in een groot deel van de gronden is aangebracht.
Voor het buitengebied van Tholen wordt een Waterplan Buitengebied voorbereidt waarvan een nieuw peilbesluit onderdeel uitmaakt (voorlichting voorontwerppeilbesluit Tholen: 14 maart 2013).
Grondwater
Het grondwater in Tholen is overwegend zout. Het grondwater is opgebouwd uit twee lagen: een zoetwaterzone die als het ware drijft op een zoutwaterlaag. De grens tussen zoet en zout valt in grote lijnen samen met de diepte waarop de veenlaag begint. Daar waar het scheidingsvlak tussen zoet en zout dicht onder het maaiveld ligt (met name in de lager gelegen oude poelgebieden) ontstaat zoutschade voor de landbouw. In de zomerperiode is de verdamping groter dan de neerslag. In die situaties komt het zoute grondwater nog dichter naar de oppervlakte. Dit doet zich met name voor in de poelgebieden.
Een deel van het plangebied staat onder invloed van zoute kwel. Deze kwel treedt hoofdzakelijk op in de polders langs het buitenwateren in het zuiden van Tholen. De zoute kwel strekt zich uit over een zone van 100-300 m langs de zeedijken. Daarnaast treedt kwel op in de laaggelegen overgangsgronden langs de voormalige kreken en kreekresten en rond de welen. De zoute kwel vormt een beperking voor de landbouw, maar schept potenties voor de ontwikkeling voor zeldzame vegetatietypen. Op een aantal locaties in het plangebied treedt zoete kwel op (onder meer in de Muyepolder, de Geertruidapolder en de Scherpenissepolder).
Door de relatief hoge ligging en de bodemgesteldheid treedt op de kreekruggen infiltratie van neerslag op.
Waterkwaliteit
Sinds de jaren '70 is de waterkwaliteit van het polderwater sterk verbeterd. Dit is mede het gevolg van de realisatie van waterzuiveringsinstallaties bij de kernen Tholen, Poortvliet en Sint-Maartensdijk. Daarnaast zijn de industriële en individuele lozingen op het oppervlaktewater verminderd. Verbetering van de waterkwaliteit blijft desalniettemin een aandachtspunt.
Ook de waterkwaliteit van het Zoommeer is een belangrijk knelpunt. Het Zoommeer kampt als gevolg van de aanvoer van nutriëntrijk polderwater regelmatig met algenbloei en een lage zuurstofconcentratie.
De slechte waterkwaliteit heeft een negatief effect op diverse functies in algemene zin en is een bedreiging voor de (potentiële) natuurwaarden in het bijzonder.
Kenmerken
De kenmerken van de ecologische structuur in het plangebied worden in belangrijke mate bepaald door de ontstaansgeschiedenis in relatie tot het huidige beheer.
De ecologische structuur is kenmerkend voor de Zeeuwse Delta, bestaande uit een groot zoutwatergetijdengebied en zeekleipolders.
In het plangebied zijn binnen de ecologische structuur drie deelgebieden te onderscheiden:
De ecologische kwaliteiten in deze deelgebieden verschillen sterk maar hebben ook duidelijke onderlinge relaties. Hierbij speelt de overgang tussen zoute en zoete milieus een dominante rol.
Zeearm
Het Oosterscheldebekken is een zout water getijdengebied met een unieke waterkwaliteit en met ecologisch een groot aantal nationale en internationale relaties. Het vormt enerzijds de kraamkamer voor zeeorganismen en schept een basis voor vele processen op de overgang van zee naar land. Anderzijds is het van groot belang als foerageergebied voor trekvogels en wintergasten. De vegetatie van de grotere schorgebieden is zeer kenmerkend en geeft een duidelijk inzicht in de dynamische processen.
De Oosterschelde is gelet op de grote natuurwaarden aangewezen als Nationaal Park, Wetland, Natura-2000 gebied en beschermd Natuurmonument.
Afgesloten zeearm
Dit gebiedstype heeft betrekking op het Zoommeer, de Schelde-Rijnverbinding en het Krammer-Volkerak. Door de afsluiting van schorgebieden van het getijde en de verzoeting van het water is het ecosysteem binnen dit deelgebied totaal van karakter veranderd. De voormalige schorren en wateren zijn nu veelal hoog productieve vegetaties/biotopen die (het gehele jaar rond) van belang zijn voor met name foeragerende vogels.
Zeekleigebied
Water en bodem zijn in samenhang met het beheer in hoge mate bepalend voor de vegetatiekundige betekenis van het zeekleigebied. De belangrijkste vegetatiekundige waarden zijn gekoppeld aan milieus waar sprake is van overgangen tussen zoet-zout, zand-klei en droog-nat, zoals zilte graslanden, reliëfrijke graslanden en kwelvegetaties. De riet- en oevervegetaties langs de kreekrestanten en welen zijn mede kenmerkend door de overgang van brak naar zoet.
Kwelstromen zijn belangrijke basisvoorwaarden voor de ontwikkeling van natuur. Het gaat hier zowel om de zoete kwel als de voedselrijke en brakke kwel in de polder. Op verschillende plaatsen in het agrarisch gebied komen percelen voor met een bijzondere vegetatie. Deze percelen zijn door de provincie in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland aangemerkt als 'agrarische gebieden van ecologische betekenis'.
Voorts zijn delen van de dijkvegetaties uit ecologisch oogpunt waardevol. Daarnaast herbergen ook de dijken in het plangebied plaatselijk bijzondere natuurwaarden, in de vorm van de dijkvegetatie. Afhankelijk van de bodemsamenstelling, de oriëntatie van de dijkhellingen op de zon, de aanwezigheid van bomen en het beheer is op een aantal dijkvakken sprake van een bijzondere vegetatie met voor de dijken kenmerkende soorten.
Delen van de open, relatief onbebouwde gebieden hebben betekenis als foerageergebied voor ganzen of kleine zwaan. Voor diverse soorten vervult het plangebied een specifieke functie in de levenscyclus. Daarnaast zijn er kenmerkende broedvogelsoorten die zijn gebonden aan graslandgebieden (weidevogels) en de zilte binnendijkse omstandigheden. Door de ligging langs de Oosterschelde vervult een deel van het plangebied ook een rol als hoogwatervluchtplaats. De grote kreekrestanten zijn van belang voor verschillende broedvogels, met name water- en rietvogels en roofvogels (bruine kiekendief).
Het netwerk van (verspreid liggende) drinkputten als leefgebied en voortplantingsbiotoop van amfibieën en de dijken als leefgebied van onder andere dagvlinders vormen de belangrijkste ecologische basiskenmerken van het poldergebied.
Voor de visfauna is er een belangrijke relatie tussen het zoute buitenwater en het brakke (of plaatselijk zoete) binnenwater. Dijken en gemalen vormen voor de migrerende soorten een grote barrière.
De aangegeven ecologische kenmerken/betekenis van het zeekleigebied (bloemrijke dijken, weidevogels en wintergasten) zijn veelal gekoppeld aan het huidige (gangbare) agrarische beheer. Het agrarisch gebruik en waar mogelijk een afgestemd beheer zijn van doorslaggevend belang voor de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurwaarden.
Waardering
Op basis van het provinciale beleid dient het bestemmingsplan rekening te houden met:
Kenmerken
De identiteit van het landschap van de gemeente Tholen wordt in de eerste plaats ontleend aan de ontstaansgeschiedenis en het abiotische basispatroon (geomorfologie, bodem, water). Mede op grond van dit abiotisch basispatroon (paragraaf 2.2.1) is voor het plangebied een landschapstypering opgesteld.
Landschappelijke hoofdstructuur en landschapstypen
De landschappelijke hoofdstructuur van het plangebied wordt in belangrijke mate bepaald door de ontstaansgeschiedenis in samenhang met het proces van de bedijking en de overstroming van 1953. De hoofdstructuur is kenmerkend voor het landschap van de Zeeuwse Delta, bestaande uit getijdengeulen, slikken, schorren en polders. In het plangebied zijn binnen deze hoofdstructuur drie landschapstypen te onderscheiden:
Zeearmenlandschap
Het zeearmenlandschap bestaat uit het getijdengebied van het Oosterscheldebekken. Er is sprake van een grote mate van dynamiek en een (relatief) ongestoord verloop van natuurlijke landschapsvormende processen. Dit komt onder andere tot uiting in de ontwikkeling van de zandplaten, kustafslag en de sedimentatie van zand en slib. Kenmerkend verschil met de kusten die zijn gelegen direct aan de Noordzee is de afwezigheid van strand en duinen, hetgeen verklaarbaar is door de ligging oostelijk in de Delta.
Maatvoering van de openheid, het natuurlijke karakter, de zichtbaarheid van de landschapsvormende processen en het contrast land-water bepalen het bijzondere karakter van deze deelgebieden. Het Oosterscheldebekken is als zeearm met een getijdenbeweging uniek. Het gebied is derhalve waardevol.
Het landschap van de afgesloten zeearmen
Het Zoommeer en het Volkerak zijn ontstaan door de Deltawerken en de aanleg van de Rijn-Schelde verbinding. Het Volkerak is een zoet water en het Zoommeer is zout. Beide zonder invloed van getijdenwerking. Kenmerkend zijn de drooggevallen gronden (slikken, schorren en zandplaten) die veelal door vooroeververdediging beschermd worden tegen afslag.
Door de ligging van de dammen is de relatie tussen de afgesloten zeearm en de Oosterschelde/Grevelingen nog duidelijk waarneembaar. Ondanks het wegvallen van het getij zijn deze gebieden in visueel-ruimtelijk opzicht, door de maatvoering van de openheid en het contrast water-land, waardevol.
Zeekleilandschap
Van de zeekleipolders is de ruimtelijke opbouw te typeren als open door dijken omgeven vlakke polders van verschillende grootte. Het zeekleilandschap heeft in het algemeen een tamelijk grootschalig, open karakter. Het dijkenpatroon hangt nauw samen met de ontstaansgeschiedenis en is plaatselijk zeer kleinschalig. Het wegenpatroon valt in de kleinschalige polders grotendeels samen met het dijkenpatroon. Bij de grotere polders ligt het wegenpatroon juist los van de dijken.
Het verkavelingspatroon is, mede ten gevolge van de herinrichting, rationeel blokvormig. De afwatering en het watergangenpatroon zijn gebaseerd op de ligging van de voormalige kreken. De hoofdwatergangen hebben door hun strakke belijning weinig relatie meer met het oude (kronkelende) karakter van de kreken. Het bebouwingspatroon is ook sterk bepaald door de ontstaansgeschiedenis. De boerderijen zijn verspreid en gesitueerd langs de dijken, wegen of in het veld. Er zijn echter ook grote delen van polders waar bebouwing (vrijwel) ontbreekt. In een aantal gebieden is er sprake van een duidelijke koppeling van het bebouwingspatroon aan bijvoorbeeld wegen of dijken. Deze karakteristieke relatie is veelal bepaald ten tijde van de inpoldering van het gebied. Het beplantingspatroon is sober. De erven van de boerderijen en de dijken zijn veelal beplant.
Hoewel het zeekleilandschap kan worden gekarakteriseerd als een grootschalig en open agrarisch productiegebied, is in delen van het zeekleilandschap de openheid markanter en kenmerkender dan in andere delen. Dat hangt met name samen met de aanwezigheid van bebouwing. Op grond van deze kenmerken kunnen twee landschappelijke deelgebieden worden onderscheiden:
Gevarieerd open gebied
Het gebied vertoont een bepaalde mate van openheid en herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis. Het bebouwingspatroon is gevarieerd. Plaatselijk is sprake van verdichting in de vorm van bebouwingsconcentraties, voor het overige komt verspreide bebouwing voor, voornamelijk in de vorm van agrarische bedrijven en woningen. De oorspronkelijke patroonkenmerken zijn door nieuwe bouwlocaties en bouwvormen enigszins genivelleerd. Deze kenmerken komen in Zeeland in een groot aantal polders voor en zijn als zodanig niet bijzonder waardevol.
Kenmerkend open gebied
De mate van herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis is door het beloop van dijken en het (nagenoeg) ontbreken van bebouwing voor dit deelgebied hoog. Opvallend zijn de grote maten en de horizontale lijnen die leiden tot het ruimtelijke effect van de dijk als horizon, waardoor het weidse karakter van het polderland wordt benadrukt. De combinatie van openheid, dijken, afwezigheid van bebouwing en het doorgaans nog gave karakter is kenmerkend. Dit deelgebied is een van de meest kenmerkende van het Zeeuwse landschap.
Dit deelgebied met een grote mate van herkenbaarheid en gaafheid, komt in het plangebied en in Zeeland relatief weinig voor en is om die redenen waardevol. Dit geldt vooral voor de gebieden waar tevens sprake is van een grootschalig karakter. De combinatie van de grootschaligheid en het open nagenoeg onbebouwde karakter van een polder komt nog zeer weinig voor.
Open graslandgebied met microreliëf
In de open graslandgebieden is het grondgebruik overwegend grasland. Er zijn weinig bedrijfsgebouwen of overige bebouwing gesitueerd. De bodem wordt plaatselijk gekenmerkt door microreliëf. Het betreft hier poelgebieden. De herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis is plaatselijk groot (kernland). Een deel van de Zuid-Weihoek vormt een van de oude delen van het voormalige eiland Tholen. Het zogenaamde Hollandveen ligt hier op oudere afzettingen en is overdekt met jongere afzetting. Hierdoor is een fraai patroon van kreekruggen ontstaan. Zowel de zout- als kleiwinning hebben aan de oude poelgronden een onregelmatig reliëf gegeven.
Deze deelgebieden zijn kenmerkend voor het Zeeuwse landschap en hebben een grote mate van herkenbaarheid en gaafheid. Op nationale en provinciale schaal zijn poelgebieden zeldzaam. Het graslandkarakter is in samenhang met het reliëf derhalve waardevol.
Waardering
Op basis van het provinciale beleid dient het bestemmingsplan rekening te houden met:
Voor Tholen is relevant:
Archeologie
De gemeente Tholen heeft in 2012 eigen archeologiebeleid geformuleerd en vastgesteld in de Nota Archeologiebeleid gemeente Tholen.
In het archeologiebeleid zijn verwachtingskaarten gemaakt voor het gehele grondgebied van de gemeente. Hierin worden 4 verschillende archeologische niveaus (4 lagen: laag 1 Walcheren, laag 2 Hollandveen, laag 3 Wormer en laag 4 Pleistoceen) onderscheiden. Uit de onderzoeken is gebleken dat alleen de verwachtingskaart laag 1 Walcheren voor Tholen relevant is. De verwachtingen uit de lagen 2, 3 en 4 komen ook weer terug in laag 1.
De archeologische verwachtingen zijn onderverdeeld in de volgende beleidscategorieën:
In het buitengebied komen nagenoeg alle categorieën voor. De verwachtingen zijn hoog voor het gebied Tholen-Poortvliet-Scherpenisse-Sint Maartensdijk. (zie ook bijlage 3).
Figuur 2.2. Archeologische waarden
Cultuurhistorie
Cultuurhistorie kent, behalve het hiervoor genoemde archeologische erfgoed, twee aspecten:
Cultuurlandschap en historische geografie
Met name de historische geografie is van belang voor het bestemmingsplan Buitengebied en beschreven in paragraaf 2.2.1.
Het landelijke gebied ademt de sfeer van een uitgestrekt, vrij open polderlandschap, onderbroken door dijken, dorpjes en – vaak monumentale – boerderijen. De meest in het oog springende cultuurhistorische aspecten, die de wordingsgeschiedenis van het gebied illustreren, zijn de (beplante) dijken, de hoger gelegen kreekruggen en laag gelegen poelgronden.
Het gebouwde erfgoed
In de gemeente Tholen horen met name de historische stadskernen van Tholen en Sint-Maartensdijk (aangewezen als beschermd stadsgezicht) tot het gebouwde erfgoed. Maar ook in het buitengebied is sprake van cultuurhistorische waardevolle gebouwde elementen zoals:
Beschermde monumenten
In het plangebied bevinden zich een aantal beschermde rijksmonumenten. Bescherming van deze rijksmonumenten vindt plaats via het monumentenbeleid en de Monumentenwet 1988 (zie bijlage 4).
Molens en molenbiotopen
In de gemeente Tholen zijn elf historische en in de literatuur beschreven molens aanwezig waarvan er drie zijn gelegen in het plangebied. De overige molens zijn in de kernen gelegen. Behalve dat de meeste molens ook zijn aangewezen als beschermd monument, wordt gehecht aan behoud van deze molens en het functioneren van de molens als werktuig. Op grond hiervan dienen in de omgeving van een molen dan ook beperkingen te worden gesteld aan de hoogte van obstakels (bebouwing en beplanting) die de windvang onevenredig negatief beïnvloeden. Het gebied waarbinnen deze hoogtebeperkingen gelden, wordt molenbiotoop of molenbeschermingszone genoemd. Van enkele molens die in de kernen zijn gelegen ligt de molenbiotoop gedeeltelijk in het plangebied.
Voor meer uitgebreide informatie over de voor de molen relevante molenbiotoopaspecten en de afweging van de belangen van de molens tegenover de andere belangen in het plangebied wordt kortheidshalve verwezen naar bijlage 5. De wijze waarop de bescherming is geregeld, is beschreven in paragraaf 5.7.5.
Cultuurhistorische waardevolle objecten
Op basis van een cultuurhistorische inventarisatie van de provincie zijn 58 percelen in het buitengebied aangewezen als historische boerderijen, type A. Op deze percelen bevinden zich doorgaans één of meerdere waardevolle gebouwen, al dan niet in combinatie met een waardevol erf. Behoud van deze waardevolle gebouwen is het in voorheen geldende bestemmingsplan Buitengebied t/m 5 H geborgd door het opnemen van een bepaling dat bij verbouw of vergroting de karakteristieke, uiterlijke kenmerken van het gebouw behouden moeten blijven. Het is wenselijk dit uitgangspunt te handhaven alsmede om ontwikkelingsmogelijkheid - in de vorm van nieuwe economische dragers, of een extra woningbouwmogelijkheid - te bieden op voorwaarde dat de cultuurhistorische waarden behouden blijven en versterkt worden. De betreffende objecten zijn opgenomen in bijlage 6.
Belvedère
De nota Belvedère (1999) is een beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. Gebieden met bijzondere cultuurhistorische waarden zijn aangewezen als Belvedère-gebied. Het beleid richt zich op het herkenbaar houden van de identiteit bij ontwikkelingen in het gebied.
Het zuidelijke gedeelte van het plangebied, tussen Tholen en Sint Maartensdijk is aangewezen als Belvedère gebied.
Figuur 2.3. Provinciaal Belvedère gebied (Geoloket Provincie Zeeland, 2012)
Van oudsher is de agrarische sector een belangrijke economische drager. Ook in Tholen is en blijft de agrarische sector de belangrijkste gebruiker van het omvangrijke buitengebied.
De agrarische sector in Tholen kenmerkt zich door een sterke gerichtheid op de akkerbouw. Binnen de akkerbouw komt relatief veel vroege aardappelteelt en grove groenteteelt voor. Vooral de vroege aardappelteelt is een belangrijke productierichting.
Het aandeel van de tuinbouw in Tholen is hoger dan in de rest van de provincie Zeeland. Het gaat daarbij enerzijds om glastuinbouwbedrijven, anderzijds om grondgebonden tuinbouw. De glastuinbouw is met name geconcentreerd in de omgeving van Sint-Annaland. De grondgebonden tuinbouw bestaat uit bloemzaadteelt, bolgewassen, vaste planten en andere siergewassen. Voor deze teelten is de aanvoer van zoet water van groot belang.
Om in de toekomst nog te kunnen spreken van een sterke landbouwsector zijn de volgende perspectieven denkbaar.
Intensivering in de richting van de vollegrondstuinbouw is daarmee perspectiefrijk (groente, kleinfruit). De lokale bodemgeschiktheid, de beschikbaarheid van voldoende zoet water en de beschikbaarheid van voldoende arbeidskrachten voor de oogstwerkzaamheden zijn belangrijke voorwaarden voor de ontwikkelingsmogelijkheden (gewassenkeuze, teeltmogelijkheden). De basisvoorzieningen voor de aanvoer van zoet water uit het Zoommeer zijn inmiddels gerealiseerd. De beschikbaarheid van zoet water in het Zoommeer en de ligging c.q. de verbeterde bereikbaarheid van het plangebied na realisatie van de Zoomweg bieden goede kansen.
Uit voorgaande verkenning kan worden geconcludeerd dat het agrarisch toekomstperspectief voor het plangebied vooral moet worden gezocht in de volgende richtingen.
De gemeente Tholen maakt deel uit van het Zeeuwse 'achterland' en wordt omgeven door het water van Oosterschelde, Keeten, Mastgat, Krammer en de Schelde-Rijnverbinding. Via de Philipsdam, Oesterdam en twee bruggen is het gebied verbonden met overig Zeeland en Noord-Brabant. Als gevolg daarvan is het plangebied wat minder bekend en wordt het veel minder massaal bezocht dan de drukke Zeeuwse Noordzeekust. Hierdoor is sprake van een binnen Zeeland bijzonder toeristisch-recreatief product, dat met name gekenmerkt wordt door landelijkheid, rust en ruimte, alsmede door kleinschaligheid van het voorzieningenaanbod. Negatieve effecten als gevolg van grote toeristisch-recreatieve druk zijn binnen de gemeente Tholen nauwelijks aanwezig. De verscheidenheid in agrarisch grondgebruik draagt in belangrijke mate bij aan de aantrekkelijkheid van het Thoolse platteland en de toeristisch-recreatieve belevingswaarde.
Het aanbod van verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen is over de gemeente verspreid, maar met een duidelijke concentratie aan de zuidzijde van Tholen, met name nabij Gorishoek en op de Speelmansplaten. Het ruimtegebruik door de toeristisch-recreatieve sector is bescheiden.
Verblijfsrecreatie
De verblijfsaccommodatie in Tholen omvat meerdere kampeerterreinen, bungalowparken, hotels en pensions en een aantal kleinschalige kampeerterreinen. De meeste van deze accommodaties zijn buiten het plangebied gelegen, met uitzondering van:
Dagrecreatie
Oever-, strand en waterrecreatie
De gemeente Tholen beschikt over circa 50 km grotendeels openbaar toegankelijke buitendijken. Op diverse plaatsen zijn voorzieningen voor oever-, strand en waterrecreatie aanwezig. Het betreft onder meer parkeerterreinen, strandvoorzieningen, aanlegsteigers, trailerhellingen en toiletgebouwen. Hierdoor zijn er volop mogelijkheden voor surfen, zeilen, kanoën en zwemmen. Met name van de dijk tussen Tholen en de Bergsediepsluis wordt intensief gebruikgemaakt.
Binnen de gemeentegrenzen zijn drie jachthavens aanwezig (Tholen, Stavenisse en Sint-Annaland). Vanaf verschillende plaatsen is het mogelijk om met een sportvisboot de Oosterschelde op te gaan. Op en nabij de Speelmansplaten aan de oostzijde van de Oesterdam zijn verschillende vormen van strand- en waterrecreatie mogelijk, waaronder het gebruik van waterskiën en waterscooters.
Extensieve routegebonden recreatie (fietsen, wandelen en paardrijden)
De aanwezige fiets-, wandel- en ruiterpaden en plattelandswegen in het plangebied vervullen een functie als onderdeel van lokale en regionale toeristische routes. De fietspaden in de gemeente Tholen zijn ook aangesloten op de landelijke fietsroutes Noordzee (LF1) en Schelde-Rhein (LF 13). Het wandelpad vanaf de Philipsdam tot aan de brug tussen Oud-Vossemeer en Nieuw-Vossemeer is opgenomen in de lange-afstand-wandelpaden in Nederland en maakt onderdeel uit van het Deltapad.
Voor routegebonden recreatievormen spelen vooral ook landschapsbeleving en cultuurhistorische objecten in het plangebied een rol.
Cultuurhistorische recreatie
In het buitengebied bevinden zich verschillende cultuurhistorische bezienswaardigheden. Naast de vele historische dijken zijn er verschillende nog herkenbare landschapselementen zichtbaar waaronder een vliedberg en kreekrestanten. Er zijn diverse terreinen met belangrijke archeologische waarden. De belangrijkste archeologische vindplaats is het voormalige dorp Westkerke, ten zuiden van Scherpenisse. Verder bevinden zich verspreid door de gemeente elf molens en diverse boerderijen met historische betekenis.
Natuurgerichte recreatie
In het buitengebied is een aantal belangrijke natuurgebieden aanwezig, die onderdeel uitmaken van of grenzen aan de Oosterschelde, en die tevens van groot belang zijn voor de toeristisch-recreatieve belevingswaarde binnen het plangebied (rust, ruimte en landelijkheid). Natuurgerichte recreatievormen, zoals wandelen en fietsen in combinatie met vogel observatie en excursies nemen in populariteit toe.
Verwachte ontwikkelingen
De analyse van het huidig aanbod van toeristische en recreatieve voorzieningen en van bestaande en te verwachten ontwikkelingen wijst op de noodzaak van versterking van de markt- en concurrentiepositie van het toeristisch recreatief product in het plangebied door 'upgrading van voorzieningen en verdere innovatie en differentiatie binnen de sector. Voor het buitengebied is hierbij het volgende relevant:
Ontwikkeling verblijfsrecreatie (kleinschalig kamperen)
Er zijn mogelijkheden voor verdere ontwikkeling van kleinschalige verblijfsrecreatie in het achterland (het kleinschalig kamperen). De ontwikkeling van deze kampeervorm dient zodanig te worden gestuurd dat dit leidt tot een meerwaarde voor het toeristisch-recreatief product als geheel. Ten aanzien van het kleinschalig kamperen (minicamping) dient bij voorkeur het primaat te worden gelegd bij de ruimte op de agrarische bedrijven. Enerzijds wordt op deze wijze aangesloten op de noodzaak tot verbreding en diversificatie van het verblijfsrecreatief aanbod (verblijfsrecreatieaanbod kleinschalig en nauw gerelateerd aan het gebiedsspecifieke agrarische bedrijf). Anderzijds levert dit een bijdrage aan de continuïteit en stabiliteit van de landbouw als beheerder van de voor toerisme en recreatie essentiële landschapskenmerken. Het handhaven van de koppeling aan het agrarisch bedrijf is hiervoor noodzakelijk.
Ontwikkeling plattelandstoerisme
Een verdere stimulans voor de ontwikkelingen op toeristisch-(dag)recreatief gebied is het vormgeven van het plattelandstoerisme. Hierbij kan worden ingehaakt op de aanwezige toeristische potenties (extensieve routegebonden recreatievoorzieningen, mogelijkheden cultuurhistorische en natuurgerichte recreatie c.a.). Plattelandstoerisme kan bijdragen tot een verbrede plattelandsontwikkeling waarbij landbouw, natuur en recreatie in onderlinge samenhang verder tot ontplooiing kunnen komen.
Daarnaast kan het Thoolse landschap worden versterkt door meer aandacht te besteden aan de bestaande landschaps- en natuurwaarden. Natuur- en bosontwikkeling en landschapsbouw kunnen een belangrijke meerwaarde hebben voor de toeristisch-recreatieve belevingswaarde.
Oevers, strand en waterrecreatie (Oosterschelde en aangrenzende wateren)
Verdere ontwikkeling en verbetering van het toeristische en recreatieve product binnen de gemeente Tholen kan gerealiseerd worden door de potenties van de Oosterschelde en de aangrenzende wateren voor recreatie te benutten. Hiermee kan worden ingespeeld op de toenemende behoefte aan kwalitatief hoogwaardige voorzieningen en recreatiemogelijkheden voor waterrecreatie en -toerisme. Uitgangspunt hierbij is dat de kenmerkende rust en openheid van de Oosterschelde behouden blijft.
De ecologische en ruimtelijke kwaliteiten van de Oosterschelde maken het noodzakelijk dat de dagrecreatie langs dit Nationale Park goed begeleid wordt. Hiervoor is het noodzakelijk dat de recreanten enerzijds dwingend gestuurd worden naar gebieden die opengesteld zijn voor het publiek en anderzijds dat op deze locaties voldoende en kwalitatief goede voorzieningen aanwezig zijn.
De gemeente Tholen wordt gekenmerkt door een rastervormig wegenstelsel dat relatief fijnmazig is en weinig beperkingen oplegt aan het autoverkeer. Grote knelpunten ten aanzien van de verkeersafwikkeling doen zich dan ook nauwelijks voor.
Wegenstructuur
Op het grondgebied van gemeente Tholen zijn geen rijkswegen aanwezig. De drie verbindingen met het nationale hoofdwegennet worden gevormd door provinciale wegen. In het noordelijke deel van het plangebied sluit de N257 (Steenbergen-Philipsdam) aan op de rijksweg N59 (Grevelingendam). De N286 (Stavenisse-Halsteren) vormt de verbinding met het Noord-Brabantse vasteland en takt hier aan op de N259 (provinciale weg Bergen op Zoom-Dinteloord) en op de A4. De N659 (Oesterdam) vormt de verbinding met Zuid-Beveland en sluit via de N289 bij Rilland aan op de rijksweg A58.
De overige provinciale wegen op het Thoolse grondgebied zijn de N656 (Tholen Stad - Sint Philipsland), de N657 (N656-Sint Philipsland) en de N658 (N656 - Sint-Annaland).
De overige wegen in het plangebied zijn overwegend in beheer bij het waterschap Scheldestromen.
Landbouwroute
Provincie Zeeland, het Waterschap Scheldestromen, de gemeenten, ZLTO en CUMELA Nederland werken samen aan een Kwaliteitsnet voor het Landbouwverkeer in Zeeland. Zij hebben samen meer dan honderd knelpunten geconstateerd op de Zeeuwse wegen, waar de doorstroming van het verkeer wordt belemmerd of waar de veiligheid in het geding is. Een van de knelpunten was het landbouwverkeer door de kom van Tholen. Het knelpunt kreeg de hoogste prioriteit en is als eerste aangepakt.
Een speciale Landbouwroute leidt het landbouwverkeer om de kern van Tholen heen. Deze omleiding zorgt voor een verbetering van de verkeersveiligheid en de leefbaarheid van de inwoners. Ook is de Landbouwroute korter dan de weg door de kern. Dit zorgt voor een kortere omrijdtijd voor de landbouwsector.
De Landbouwroute is op 12 november 2012 officieel in gebruik genomen. De weg is uitsluitend bedoeld voor landbouwverkeer. De route is daarom afgesloten voor de overige weggebruikers.
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer in het buitengebied is van relatief goede kwaliteit. Met uursdiensten zijn de verschillende kernen onderling bereikbaar alsmede Steenbergen, Bergen op Zoom en Oude Tonge.
In de scholierenspitsuren worden extra sneldiensten toegevoegd aan de lijndiensten naar Bergen op Zoom.
Sedert 1 januari 2002 is er een aanvulling op het reguliere openbaar vervoer in de vorm van Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV).
Fietsvoorzieningen
Met betrekking tot voorzieningen ten behoeve van het fietsverkeer dient onderscheid gemaakt te worden tussen fietspaden voor bestemmingsverkeer (utilitaire fietspaden) en fietspaden voor het recreatieve verkeer. Het bestemmingsverkeer bestaat voor een belangrijk deel uit de op Sint-Maartensdijk en Tholen Stad gerichte schoolgaande jeugd.
Langs de provinciale wegen zijn vrijliggende fietspaden of parallelwegen ten behoeve van het langzaam verkeer aanwezig (gedeeltelijk recent aangelegd).
In het plangebied komen circa 1.300 adressen voor en dit betreft merendeels burgerwoningen. Een groot aantal burgerwoningen is veelal gesitueerd in de vorm van lintbebouwing, ontstaan langs de toegangswegen tot de kernen. Plaatselijk zijn langs doorgaande wegen concentraties van agrarische bebouwing en villa-achtige woonhuizen ontstaan. Burgerwoningen komen echter ook verspreid door het gehele plangebied voor.
Een deel van de woningen kan als cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol worden aangemerkt. Het gaat daarbij om rijksmonumenten en een aantal overige karakteristieke woningen/objecten.
Binnen het plangebied moet gelet op de ontwikkelingen in de landbouw rekening worden gehouden met agrarische bedrijfsbeëindigingen. Gezien het aantal agrarische bedrijven dat in de komende tijd naar verwachting zal worden beëindigd, kan het aantal niet-agrarische woonfuncties in het plangebied nog (aanzienlijk) toenemen. Verwacht mag worden dat in veel gevallen vrijkomende boerderijen als (burger)woningen worden verkocht.
Vanuit het belang van het wonen is een zekere behoefte aan burgerwoningen in het buitengebied wenselijk, met name indien hiermee een bijdrage kan worden geleverd aan het voorkomen van verkrotting en verpaupering en aan het behoud van karakteristieke bebouwing. Een belangrijk aandachtspunt vormen dan ook de vrijkomende agrarische bedrijven waarvoor geen passende vervolgfunctie gevonden kan worden en de karakteristieke panden die door middel van woningsplitsing in stand kunnen worden gehouden.
Bij de burgerwoningen is in toenemende mate vraag naar uitbreiding van de woning, uitbreiding van erfbebouwing, mogelijkheden voor aan-huis-gebonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten. Het beleid voor het ontwikkelen van nieuwe economische dragers dient zich ook uit te spreken over de mogelijkheden hiervan bij burgerwoningen.
Binnen het plangebied bevindt zich naast de agrarische bedrijven nog een aantal niet-agrarische bedrijven.
Een belangrijk deel van deze niet-agrarische bedrijven is aan de landbouw gerelateerd en heeft voor de landbouw een dienstverlenende functie in de vorm van onderhoud en reparatie van landbouwmachines of het uitvoeren van werkzaamheden die verband houden met de geteelde gewassen of het uitvoeren van grondwerkzaamheden (agrarische hulp- en nevenbedrijven).
De aard van de overige bedrijven is zeer divers (het betreft onder andere horecabedrijven, een duikschool, een transportbedrijf, rioolwaterzuiveringen, opslagen ten behoeve van het onderhoud van wegen, waterlopen en waterkeringen, gemalen en nutsvoorzieningen). Bij een beperkt aantal bedrijven is sprake van een bedrijfswoning.
In bijlage 7 is een overzicht gegeven van de niet-agrarische bedrijven.
Vanuit het belang van de economie en de bedrijvigheid in het algemeen is terughoudendheid gewenst bij het (verspreid) toelaten van niet-agrarische bedrijven in het buitengebied. Dit kan leiden tot ongewenste effecten zoals concurrentie met de daartoe aangewezen bedrijventerreinen.
In het belang van individuele niet-agrarische bedrijven en de economische vitaliteit van het buitengebied als geheel kan een zekere ruimte voor vestiging in het buitengebied wenselijk zijn. Dit geldt met name voor aan het agrarisch bedrijf gerelateerde bedrijven en niet-agrarische bedrijven met bedrijfsactiviteiten die niet thuishoren in de kern of op een bedrijventerrein en in het buitengebied algemeen worden geaccepteerd (manege, hondenkennel, caravanstalling etc.). In beginsel is het provinciale beleid met betrekking tot nieuwe economische dragers hiervoor het kader.
Windturbines
In het plangebied (en de gemeente) komen vier locaties met windturbines voor. Bij de kop van Stavenisse zijn drie windturbines gesitueerd. Op Sint Philipsland langs de Abraham Wisseweg zijn vijf windturbines gesitueerd. Vijf windturbines zijn langs de Molenweg in Sint-Annaland gebouwd en bij Sint-Maartensdijk zijn vier windturbines gerealiseerd aan de Pierhoekseweg.
In het buitengebied van Tholen liggen twee planologisch relevante hoofdtransportleidingen, namelijk een aardgastransportleiding van 4"/6" en 40 bar (deze loopt van de kern Tholen naar Scherpenisse) en een ondergrondse hoogspanningsverbinding van 50 kV. In verband met veiligheid en een ongestoorde bedrijfsvoering gelden vanuit de hartlijn van de leidingen zones waar beperkingen gelden voor onder meer bouwwerken en beplanting. Voor de aardgastransportleiding geldt aan weerszijden een zone van 4 m als belemmeringenstrook. Voor de hoogspanningsverbinding geldt een belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden van de kabel.
Langs de Markiezaatskade is een leidingenstrook aangewezen die smaller is dan de 50 m brede Zeeuwse leidingenstrook. De strook is gerealiseerd ten behoeve van twee buisleidingen van Air Liquide (koolmonoxide en waterstof) en is slechts 7 m breed. Toekomstige leidingen zullen hier dicht naast elkaar moeten worden aangelegd. In de leidingenstrook mag niet worden gebouwd anders dan ten behoeve van leidingen en de primaire bestemming.
De afvalwatertransportleiding van Waterschap Scheldestromen, gelegen tussen de woonkernen en bedrijventerreinen enerzijds en de rioolwaterzuiveringen anderzijds, heeft een doorsnede van 50 mm. De grens voor planologisch relevante leidingen ligt doorgaans bij een diameter van 400 mm. Deze leiding is derhalve niet aangemerkt als planologisch relevant.
Daarnaast liggen in het plangebied diverse niet planologisch relevante leidingen en kabels (rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen). Deze kabels zijn veelal aangelegd langs/in combinatie met infrastructuur.
Rondom het vasteland van Tholen hebben de dijken een primaire waterkerende functie. Deze dijken bieden een beveiliging tegen overstroming. Ten aanzien van de primaire waterkering is in het Barro vermeld dat dijken met een dergelijke functie de planologische bestemming 'Waterstaatswerken' dienen te krijgen en de beschermingszone een aanduiding 'vrijwaringszone - dijk'.
Een groot aantal dijken in het buitengebied heeft de functie regionale waterkering. Bij deze dijken staat eveneens de waterstaatkundige functie voorop en deze dijken moeten voorkomen dat bij calamiteiten een te groot gebied zou overstromen. De waterstaatkundige functie van deze regionale waterkering dient ook in het bestemmingsplan te worden vastgelegd. In de Verordening Ruimte Provincie Zeeland is bepaald dat de beschermingszones van de regionale keringen ook de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' moeten krijgen.
De gemeente Tholen ligt in het radarverstoringsgebied van vliegveld Woensdrecht. Het radarverstoringsgebied legt beperkingen op aan de bouw van hoge bouwwerken zoals windturbines. Daarbij gaat het om bouwwerken met een hoogte van meer dan 100 m ten opzichte van NAP.
Over het zuidelijke en westelijke deel van het plangebied zijn straalverbindingen gelegen. Om de werking van de straalverbindingen niet te verstoren is bouwen boven 21 tot 22 m NAP niet gewenst.
Uitgangspunt voor de gebiedsvisie vormt de beschrijving zoals opgenomen in hoofdstuk 2, het beleidskader zoals opgenomen in bijlage 1 en de planologische regeling van het huidige bestemmingplan Buitengebied tot en met 7H. Met de 5e herziening is het bestemmingsplan Buitengebied in 2009 geactualiseerd voor wat betreft de toekenning van bestemmingen en het verwerken van het provinciale beleid zoals verwoord in het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012.
In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied wordt het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (VRPZ) in ogenschouw genomen en waar nodig verwerkt. Ook het sinds 2009 gewijzigde gemeentelijk beleid wordt in de gebiedsvisie meegenomen. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan de Toekomstvisie bestemming Tholen 2025 en duurzaamheidsbeleid.
In deze gebiedsvisie wordt beoogd de uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied kort en krachtig weer te geven, gebaseerd op het huidige bestemmingsplan en het geactualiseerde gemeentelijke en provinciale beleid. Een uitgebreider overzicht van het huidige plan, het relevante provinciale en gemeentelijke beleid is als bijlage 2 bij dit hoofdstuk opgenomen.
Algemene uitgangspunten
Algemene uitgangspunten voor de gebiedsvisie
Uitgangspunt voor de gebiedsvisie is de gebiedszonering zoals opgenomen in het huidige bestemmingsplan Buitengebied tot en met 7H en beschreven in hoofdstuk 2. Op basis van dit bestemmingsplan en het actuele provinciale beleid worden de volgende deelgebieden onderscheiden (zie gebiedsvisiekaart):
Agrarisch
Agrarisch met landschapswaarden
Agrarisch met natuurwaarden
Glastuinbouwconcentratiegebied
Randzones rond woongebieden, verblijfsrecreatie terreinen en natuurgebieden
Bestaande en nieuwe natuur
Archeologie en Cultuurhistorie
Figuur 3.1. Gebiedsvisie
Bouwvlakken, bedrijfswoningen, bouwen buiten het bouwvlak
Landschappelijke inpassing nieuwe initiatieven
Grondgebonden agrarische bedrijven en weidegang
Intensieve veehouderij
Glastuinbouw en intensieve tuinbouw in gebouwen
Teeltondersteunende voorzieningen
Mestopslag
(Co-)vergisting
Aquacultuur
Paardenhouderij
Bedrijfsbeëindiging
Burgerwoningen
Recreatiewoningen
Plattelandswoning
Ruimte voor ruimte
Nieuwe Economische Dragers
Seizoensarbeid
Mantelzorg
Kleinschalig kamperen
Landschapscampings
Windturbines
Primaire waterkering
Regionale waterkering
Leidingen en buisleidingenstrook
In hoofdstuk 4 en 5 wordt een toelichting gegeven op de toegekende bestemmingen en de regels die daarbij horen. Ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan Buitengebied is er een belangrijk verschil:
Het bestemmingsplan is digitaal beschikbaar
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 3 Agrarisch kunnen rechten worden ontleend. |
Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
Welke functies en gebruik zijn toegestaan?
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?
Concrete afwijkingsbevoegdheden:
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?
Concrete wijzigingsbevoegdheden:
Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 4 Agrarisch met waarden - Openheid kunnen rechten worden ontleend. |
Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
Welke functies en gebruik zijn toegestaan?
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?
Concrete afwijkingsbevoegdheden:
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?
Concrete wijzigingsbevoegdheden:
Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 5 Agrarisch met waarden - Natuur kunnen rechten worden ontleend. |
Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
Welke functies en gebruik zijn toegestaan?
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?
Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 6 Bedrijf kunnen rechten worden ontleend. |
Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
Welke functies en gebruik zijn toegestaan?
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?
Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 7 Bos kunnen rechten worden ontleend. |
Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
Welke functies en gebruik zijn toegestaan?
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?
Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 8 Detailhandel kunnen rechten worden ontleend. |
Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
Welke functies en gebruik zijn toegestaan?
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?
Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 9 Groen kunnen rechten worden ontleend. |
Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
Welke functies en gebruik zijn toegestaan?
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?
Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 10 Horeca kunnen rechten worden ontleend. |
Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
Welke functies en gebruik zijn toegestaan?
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?
Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 11 Maatschappelijk kunnen rechten worden ontleend. |
Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
Welke functies en gebruik zijn toegestaan?
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?
Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 12 Natuur kunnen rechten worden ontleend. |
Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
Welke functies en gebruik zijn toegestaan?
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?
Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 13 Natuur - Landgoed kunnen rechten worden ontleend. |
Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
Welke functies en gebruik zijn toegestaan?
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?
Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 14 Recreatie kunnen rechten worden ontleend. |
Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
Welke functies en gebruik zijn toegestaan?
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?
Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 15 Recreatie - Dagrecreatie en artikel 16 Recreatie - Verblijfsrecreatie kunnen rechten worden ontleend. |
Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
Welke functies en gebruik zijn toegestaan?
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?
Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 17 Sport kunnen rechten worden ontleend. |
Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
Welke functies en gebruik zijn toegestaan?
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?
Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 18 Tuin kunnen rechten worden ontleend. |
Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
Welke functies en gebruik zijn toegestaan?
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?
Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 19 Verkeer kunnen rechten worden ontleend. |
Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
Welke functies en gebruik zijn toegestaan?
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?
Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 20 Water kunnen rechten worden ontleend. |
Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
Welke functies en gebruik zijn toegestaan?
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?
Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 21 Water - Deltawater kunnen rechten worden ontleend. |
Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
Welke functies en gebruik zijn toegestaan?
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?
Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 22 Wonen kunnen rechten worden ontleend. |
Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
Welke functies en gebruik zijn toegestaan?
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?
Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 32 Waterstaatswerken kunnen rechten worden ontleend. |
Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
Welke functies en gebruik zijn toegestaan?
Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?
Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?
Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?
Dit hoofdstuk bevat een toelichting op de dubbelbestemmingen en de bepalingen zoals opgenomen in hoofdstuk 3 (Algemene regels) en 4 (Overgangs- en slotregels) van de regels.
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 23 Leiding - Gas kunnen rechten worden ontleend. |
Er ligt in het plangebied één planologisch relevante gasleiding, bestaande uit drie leidingstukken met verschillende diameters en een druk van 40 bar. Voor de beschrijving daarvan wordt verwezen naar de paragrafen 2.2.10 en 6.7. De breedte van de bestemming bestaat uit de leiding zelf en de belemmerende strook (4 m aan weerszijden van de leiding). Aangezien de leiding samenvalt met andere bestemmingen is deze bestemming als dubbelbestemming opgenomen. Ten behoeve van de dubbelbestemming Leiding - Gas (artikel 23) mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Voor de samenvallende bestemmingen dient het bouwen steeds aan het leidingenbelang te worden getoetst.
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 24 Leiding - Hoogspanning kunnen rechten worden ontleend. |
De ondergrondse hoogspanningsleiding (zie de paragrafen 2.2.10 en 6.8) is als zodanig bestemd. De breedte van de bestemming bestaat uit de hoogspanningsleiding zelf en de belemmerende strook (5 m aan weerszijden van de leiding). Aangezien de hoogspanningsleiding samenvalt met andere bestemmingen is deze bestemming als dubbelbestemming opgenomen. Ten behoeve van de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning (artikel 24) mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Voor de samenvallende bestemmingen dient het bouwen steeds aan het leidingenbelang te worden getoetst.
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 25 Leiding - Leidingstrook kunnen rechten worden ontleend. |
De in het voorheen geldende bestemmingsplan Buitengebied opgenomen leidingenstrook (zie de paragrafen 2.2.10 en 6.7) is als zodanig ook in het nieuwe bestemmingsplan bestemd. De breedte van de bestemming bedraagt 7 m. Gelet op het huidige beleid ten aanzien van leidingenstroken is geen toetsingsgebied of veiligheidsgebied meer opgenomen. Op basis van thans geldende uitgangpunten mag de 10-6-risicocontour van de (aan te leggen) leidingen niet buiten de bestemming Leiding - Leidingstrook zijn gelegen. Ten behoeve van de dubbelbestemming Leiding - Leidingstrook (artikel 25) mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Voor de samenvallende bestemmingen dient het bouwen steeds aan het leidingenbelang te worden getoetst.
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 26 Waarde - Archeologie - 1, Artikel 27 Waarde - Archeologie - 2, Artikel 28 Waarde - Archeologie - 3 en Artikel 29 Waarde - Archeologie - 4 kunnen rechten worden ontleend. |
In de paragrafen 2.2.4 en 6.4 wordt ingegaan op het aspect archeologie en op het (nieuwe) archeologiebeleid van de gemeente Tholen. Daarin is aangegeven dat in het plangebied verschillende archeologische (verwachtings)waarden voorkomen en dat deze een beschermende regeling in het voorliggende bestemmingsplan behoeven.
De bestemmingsregeling is in samenspraak met de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland tot stand gekomen en houdt eveneens rekening met de eventueel op grotere diepten aanwezige archeologische waarden. Uitgangspunt van deze regeling is dat voor projecten groter dan de vrijgestelde oppervlaktematen en verstoringsdiepte een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig is.
Omdat de archeologische (verwachtings)waarden samenvallen met een groot aantal andere bestemmingen, zijn zogenoemde dubbelbestemmingen gehanteerd. De dubbelbestemmingen zijn met arceringen (kruizen) op de verbeelding weergegeven.
Voor de regeling in het bestemmingsplan zijn de maatregelencategorieën 2 tot en met 7 relevant. In het onderstaande overzicht is aangegeven hoe de verwachtingswaarden zijn vertaald naar de in het bestemmingsplan opgenomen beschermende regeling (de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie - 1 t/m 4).
archeologische verwachtingswaarde | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 |
dubbelbestemming | WR-A-1 | WR-A-1 | WR-A-2 | WR-A-3 | WR-A-4 | WR-A-3 |
De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie zijn opgenomen in de artikelen 26 t/m 29. Binnen deze dubbelbestemmingen is het volgende geregeld.
Het onderscheid tussen de verschillende archeologische bestemmingen is de oppervlaktemaat, waarboven bij een bodemverstoring een onderzoeksplicht geldt. Deze oppervlaktematen zijn:
In alle gevallen geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek wanneer werkzaamheden niet dieper dan 40 cm onder het maaiveld worden uitgevoerd.
Omdat in de loop van de tijd (i.c. de planperiode van het bestemmingsplan) steeds meer kennis over het archeologisch erfgoed wordt verkregen, kan het zijn dat in een bepaalde situatie toch geen archeologisch onderzoek nodig is, ook al worden de hiervoor genoemde oppervlaktematen overschreden. Daarom in is elk artikel met een archeologische dubbelbestemming de bepaling opgenomen dat kan worden afgezien van archeologisch onderzoek indien het bevoegd gezag (doorgaans burgemeester en wethouders) beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is.
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 30 Waarde - Beschermde Dijk kunnen rechten worden ontleend. |
In het buitengebied zijn verschillende landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle dijken aanwezig die beschermingswaardig zijn. Deze dijken zijn in de voorheen geldende bestemmingsplannen bestemd voor 'beschermde Dijk' (bD). Ingevolge de wettelijke RO Standaarden kan deze bestemming niet meer worden gehanteerd (RO Standaard = uitgaan van functioneel gebruik als basis voor de enkelbestemming; waarden bestemmen met een dubbelbestemming). Aangezien de te beschermen waarden samenvallen met andere bestemmingen ligt een dubbelbestemming voor de hand. Overeenkomstig de wettelijke RO Standaarden is de dubbelbestemming Waarde - Beschermde dijk opgenomen. Ten behoeve van deze dubbelbestemming (artikel 30) mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Voor het bouwen ten behoeve van de samenvallende enkelbestemmingen (veelal Verkeer) dient steeds aan de te behouden waarden van de dubbelbestemming te worden getoetst.
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 31 Waterstaat - Waterkering kunnen rechten worden ontleend. |
De regionale waterkeringen zijn planologisch geregeld met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering (artikel 31). De begrenzing van de bestemming is afgestemd op het in de Keur watersysteem Waterschap Scheldestromen 2011 aangewezen waterstaatswerk (zie paragraaf 6.12). De beschermingszones die te maken hebben met de stabiliteit van de waterkering en eventuele toekomstige dijkverzwaringen zijn niet in de bestemming opgenomen. Er wordt namelijk van uitgegaan dat de Keur voldoende waarborgen biedt voor de bescherming van de waterkering en de beschermingszones. Voor werken in en op de waterkering is namelijk een ontheffing van de Keur, i.c. een watervergunning nodig.
Om dezelfde reden is evenmin een eis van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden opgenomen. Hiermee wordt dubbele regelgeving voorkomen.
Op de gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Onder voorwaarden is het bij een omgevingsvergunning mogelijk hier vanaf te wijken. Eén van de voorwaarden is dat de waterstaatkundige belangen door de bouwactiviteiten niet worden geschaad.
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Hoofdstuk 3 Algemene regels kunnen rechten worden ontleend. |
In hoofdstuk 3 Algemene regels zijn regels opgenomen die voor alle bestemmingen in dit bestemmingsplan van toepassing of relevant zijn. Daarnaast zijn in dit hoofdstuk algemene wijzigingsregels opgenomen en wijzigingsbevoegdheden die betrekking hebben op meerdere bestemmingen.
In artikel 33 is een antidubbeltelregel opgenomen. Dit artikel is verplicht voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Bro. Het doel van dit artikel is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelregel voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk erf kan worden betrokken.
Artikel 34 Algemene bouwregels bevat twee leden.
In artikel 35 is expliciet bepaald dat het doen van (proef)boringen, waaronder naar schaliegas, niet is toegestaan in verband met te verwachten negatieve effecten.
Artikel 36 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening is vooral van belang voor globale bestemmingen. Het is opgenomen omdat bij de inwerkingtreding van de Wro, de Invoeringswet Wro en het Bro op 1 juli 2008, de intrekking van de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) in de bouwverordening niet in werking is getreden. Tenzij in het bestemmingsplan uitgesloten blijven deze stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening vooralsnog bestaan. Met de uitsluiting is hierover duidelijkheid: in het buitengebied is geen sprake van een aanvullende werking van de bouwverordening.
Ook artikel 37 Algemene aanduidingsregels bevat vijf leden.
In de leden 37.1 en 37.2 zijn de afwegingszones ten opzichte van natuurgebieden en woon- en verblijfsrecreatieve terreinen opgenomen. In de aanduidingsomschrijving is opgenomen dat bij ontwikkelingen rekening gehouden moet worden met het aangrenzende gebied. Het gaat daarbij om de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in artikel 3, 4 en 6. In de leden 37.1 en 37.2 wordt daarom verwezen naar de artikelen 3, 4 en 6.
In lid 37.3 is beschermingszone A, behorende bij de primaire waterkeringen, geregeld en op de verbeelding aangegeven met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk -1'. Onder voorwaarden is bouwen in deze zone mogelijk.
In lid 37.4 is beschermingszone, behorende bij de regionale waterkeringen, geregeld en op de verbeelding aangegeven met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 2'. Deze regeling heeft een signaleringsfunctie.
In lid 37.5 is de bescherming van de molenbiotopen geregeld. Aan een zone van 400 m rondom een molen is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' toegekend. Binnen dit gebied gelden hoogtebeperkingen voor nieuwe bebouwing ten behoeve van de samenvallende bestemmingen. Bestaande bebouwing binnen molenbiotopen die hoger is dan op grond van het molenbiotoop wenselijk is, kan worden gehandhaafd.
In de eerste 100 m is voor het planten van hoog opgaande beplanting een omgevingsvergunning vereist.
Binnen de molenbiotopen van de De Hoop in Sint-Philipsland en De Verwachting in Tholen voorzien de samenvallende bestemmingen niet in bebouwingsmogelijkheden; het is derhalve niet nodig voor deze molenbiotopen een regeling in het plan op te nemen.
In het voorliggende bestemmingsplan wordt ervan uitgegaan dat de molens zijn voorzien van askop met een wiekenkruis. De maximumhoogten van bouwwerken in de omgeving zijn namelijk in de regels gerelateerd aan het onderste punt van de verticaal staande wiek. Dat houdt in dat bouwplannen in de omgeving van de molenromp De Hoop aan de Bleekveldseweg in het buitengebied van Sint-Maartensdijk formeel, wegens het ontbreken van wieken, niet kunnen worden getoetst aan de regeling voor het molenbiotoop. Om inzicht te geven in mogelijke hoogtebeperkingen wanneer de molen weer is opgebouwd, zijn voor deze molen maten van de wieken gehanteerd vóórdat deze werd ontmanteld. Overigens zijn bij de gemeente geen plannen bekend om de molenromp weer op te bouwen, te renoveren en de molen te exploiteren.
In lid 37.6 is een regeling opgenomen voor cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Verandering en verbouw van deze gebouwen is mogelijk op voorwaarde dat het uitwendige karakter niet onevenredig wordt aangetast. Sloop van de gebouwen kan met deze regeling niet worden voorkomen. De regels bieden ook mogelijkheden om in de waardevolle gebouwen Nieuwe Economische Dragers toe te staan of een extra woning te bouwen. Voorwaarde daarbij is dat deze wijziging strekt tot behoud en/of ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden. De regeling komt overeen met de regels uit het tot nu toe geldende plan Buitengebied. In bijlage 2 van de regels is te zien welke nevenactiviteiten (NED) zijn toegestaan.
Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is in artikel 38 een algemene afwijkingsregel opgenomen.
Overschrijding bestemmingsgrenzen
In lid 39.1 is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze bepaling gaat verder dan die van artikel 34.1 en 38.1. Vandaar dat hier altijd een wijziging voor nodig is van burgemeester en wethouders. Overigens geldt ook hier dat deze bepalingen als algemene regel gelden voor alle bestemmingen.
Het criterium 'van belang voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken' kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als bij nader inzien:
Het gaat in de meeste gevallen om de praktische uitvoering van het plan, waarbij geen belangen van derden worden geschaad.
Het criterium 'in verband met de werkelijke toestand van het terrein' is vooral aan de orde in situaties waarbij een perceel een nieuwe inrichting krijgt en waarbij in het veld maar weinig aanknopingspunten zijn. Bij het uitzetten in het gebied blijkt dat de afmetingen niet exact gelijk zijn aan de coördinaten op tekening/in het digitale bestand en dat de situering moet worden aangepast. Gezien de nauwkeurigheid van tegenwoordig, gaat het daarbij om centimeters in plaats van meters.
Gebieden waarvoor een wijzigingsbevoegdheid geldt
Voor de bestemmingen Bedrijf, Maatschappelijk, Detailhandel, Recreatie, Recreatie - Dagrecreatie, Recreatie - Verblijfsrecreatie en Horeca is de mogelijkheid opgenomen in lid 39.2 om het bestemmingsvlak met ten hoogste 20 % te vergroten. Voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid gelden verschillende voorwaarden zoals bedrijfseconomische noodzaak, landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst.
Voor het verbreden van wegen, waterlopen en waterkeringen is in lid 39.3 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Op de verbeelding zijn nog twee aanduidingen opgenomen ('wetgevingszone - wijzigingsgebied - 1' en 'wetgevingszone - wijzigingsgebied - 2') die duiden op een toe te passen wijzigingsbevoegdheid. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen in de artikelen 3 en 4.
Voor zover in het bestemmingsplan verwezen wordt naar (wettelijke) regelingen geldt dat verwezen wordt naar de wetten en regelingen zoals deze gelden op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan (lid 40).
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels kunnen rechten worden ontleend. |
Dit hoofdstuk van de regels bevat 2 artikelen.
Overgangsrecht
In artikel 41 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 41.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 41.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen. Van de mogelijkheid die artikel 3.2.3 Bro biedt om hieraan een persoonsgebonden overgangsrecht te koppelen, is geen gebruikgemaakt.
Titel van het bestemmingsplan
De titel of de naam van het bestemmingsplan is vastgelegd in artikel 42 van de regels.
Voor het ontwikkelen en in stand houden van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied dient bij de ruimtelijke planvorming rekening te worden gehouden met een aantal sectorale en milieuhygiënische aspecten zoals de geschiktheid van bodem en water, de aanwezige ecologische, archeologische en cultuurhistorische waarden en de aanwezigheid van leidingen en kabels. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld, waar mensen graag wonen, werken en recreëren. In dit hoofdstuk worden de verschillende sectorale en milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.
Planmer-plicht
Het bestemmingsplan Buitengebied Tholen biedt ontwikkelingsmogelijkheden aan de agrarische bedrijven. Daarbij gaat het onder andere om ontwikkelingsruimte voor grondgebonden veehouderijen en om uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande intensieve veehouderijen. De nieuwvestiging, uitbreiding of wijziging van veehouderijbedrijven is in het kader van de milieuvergunning vanaf een bepaalde omvang mer- of mer-beoordelingsplichtig. Deze mer-(beoordelings)plicht is afhankelijk van het aantal dieren waarop het initiatief betrekking heeft. Voor een bestemmingsplan voor het buitengebied is in veel gevallen sprake van een planmer-plicht. Conform wet- en regelgeving en jurisprudentie dient bij de beoordeling of sprake is van een planmer-plicht ook rekening te worden gehouden met onbenutte ruimte die wordt overgenomen uit vigerende bestemmingsplannen en eventuele afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden. Door de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan Buitengebied Tholen biedt, is het mogelijk dat in bepaalde gevallen bij toekomstige uitbreidingen drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. zullen worden overschreden, waarmee het bestemmingsplan het kader vormt voor een toekomstig besluit over mer(-beoordelings)plichtige activiteiten. Om deze reden is voor het bestemmingsplan Buitengebied sprake van een planmer-plicht. Daarnaast kan niet op voorhand worden uitgesloten dat het bestemmingsplan significante negatieve effecten op Natura 2000 heeft. Wanneer voor een plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet noodzakelijk is, leidt dit automatisch tot een planmer-plicht.
Doel en procedure planMER
Doel van een planMER is het integreren van milieuoverwegingen in de voorbereiding van in dit geval een bestemmingsplan. De resultaten van deze beoordeling worden vastgelegd in een milieueffectrapport dat tezamen met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. De reikwijdte en het detailniveau van een planMER is afhankelijk van het abstractieniveau van het plan. In een planMER:
De planmer-procedure bestaat uit de volgende stappen:
Ten behoeve van het planMER bestemmingsplan Buitengebied Tholen is een Notitie reikwijdte en detailniveau opgesteld (zie bijlage 10). Met deze notitie zijn de overlegpartners geraadpleegd over de opzet van het planMER en de aanpak van de sectorale onderzoeken. In het planMER is een overzicht opgenomen van de binnengekomen reacties en een motivering van de wijze waarop hiermee is omgegaan. Het planMER is vastgelegd in een separaat rapport dat samen met het ontwerpbestemmingsplan in procedure is gebracht. Het planMER is daarnaast ter toetsing voorgelegd aan de Commissie voor de m.e.r. Het planMER zoals aangeboden aan de Commissie voor de m.e.r. is opgenomen in bijlage 11. Het toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r. is opgenomen in bijlage 12. De Commissie signaleert een aantal tekortkomingen. In bijlage 13 is een notitie opgenomen waarin is gemotiveerd op welke wijze is omgegaan met de punten uit het toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r.
Resultaten en conclusies planMER
Uit de beschrijvingen en beoordelingen in het planMER blijkt dat effecten van de ontwikkelingsruimte in het bestemmingsplan Buitengebied over het algemeen beperkt zijn. Voor vrijwel alle milieuthema's kan zonder meer worden aangetoond dat geen knelpunten ontstaan in relatie tot de wettelijke normen en grenswaarden die vanuit de sectorale toetsingskaders gelden. Waar relevant is in de regels van het bestemmingsplan geborgd dat geen negatieve milieueffecten optreden. Naar aanleiding van de uitkomsten van het planMER zijn de bestemmingsplanregels op een aantal punten aangescherpt. Zo is bij de mogelijkheden voor het uitbreiden van aquacultuur en containervelden en de realisatie van kleine windturbines expliciet als voorwaarde opgenomen dat een toets aan de aanwezige natuurwaarden plaatsvindt.
Uit het planMER blijkt verder dat met de zonering die is opgenomen in het bestemmingsplan, de bouwmogelijkheden die daaraan zijn gekoppeld en de voorwaarden en uitgangspunten die daarbij in acht dienen te worden genomen, op een goede manier invulling is gegeven aan het behouden en versterken van de aanwezige landsschappelijke en cultuurhistorische waarden. Plaatselijk kan sprake zijn van beperkte negatieve effecten, maar op gebiedsniveau leidt het bestemmingsplan niet tot aantasting van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Effecten op Natura 2000
Het belangrijkste inhoudelijke aandachtspunt in relatie tot de ontwikkelingsruimte in het bestemmingsplan vormt het thema stikstofdepositie en de gevolgen daarvan voor Natura 2000. Conform het Besluit milieueffectrapportage en jurisprudentie dient bij de effectbeschrijvingen in een planMER uit te worden gegaan van de maximale ontwikkelingsruimte die het bestemmingplan biedt. Uit de passende beoordeling volgt dat bij een maximale invulling van de bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan Buitengebied significante negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. De bouwmogelijkheden voor de veehouderijen zijn daarbij maatgevend. Als gevolg van de overige ontwikkelingen (waaronder neven- en vervolgfuncties) zijn geen relevante effecten op Natura 2000 te verwachten.
Bij een maximale invulling van de ontwikkelingsruimte voor veehouderijen is sprake van een forse toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000. Het volledig uitsluiten van significante negatieve effecten binnen het bestemmingsplan Buitengebied is alleen mogelijk met een ingrijpende aanpassing van de bestemmingsregeling. Wanneer omschakeling van akkerbouw naar grondgebonden veehouderij wordt uitgesloten en wijzigingsbevoegdheden worden geschrapt, worden de effecten weliswaar beperkt maar zijn significante negatieve effecten niet uit te sluiten. Om significante negatieve effecten volledig uit te sluiten, dienen daarnaast vergaande voorwaarden te worden verbonden aan de bouwmogelijkheden die bij recht worden geboden. Dit betekent een vergaande beperking ten opzichte van de bouwmogelijkheden uit de vigerende bestemmingsplannen.
De maximale invulling van alle bouwmogelijkheden is een theoretische situatie. Het bestemmingsplan biedt ontwikkelingsruimte en flexibiliteit, die binnen de planperiode slechts voor een deel zal worden benut. Uit de doorrekening in het planMER van een realistisch invulling voor de veehouderijen (op basis van CBS-gegevens) blijkt dat de effecten op Natura 2000 in de praktijk op de meeste toetsingspunten beperkt zullen blijven. Door gebruik te maken van saldering (al dan niet in combinatie met technische stalmaatregelen) kunnen de toenames volledig worden gecompenseerd. Dit betekent dat het saldo dat vrijkomt door de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van een of meerdere veehouderijen (bij voorkeur op zo kort mogelijk afstand van de gevoelige habitats binnen de Natura 2000-gebieden), wordt benut om de uitbreiding van andere veehouderijen mogelijk te maken. Een dergelijke saldering kan buiten het bestemmingsplan om plaatsvinden. Ieder toekomstig initiatief met mogelijke negatieve gevolgen dient te worden getoetst aan de Natuurbeschermingswet.
Ten slotte dient te worden opgemerkt dat naar verwachting begin 2014 de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking treedt. Onderdeel van de PAS is een pakket nationale maatregelen voor de landbouw om ervoor te zorgen dat de daling van de depositie wordt versneld. Met het in werking treden van de PAS (en het treffen van de daaraan gekoppelde maatregelen) ontstaat uitbreidingsruimte voor veehouderijen.
Gezien het voorgaande is er voor gekozen om in het bestemmingsplan geen vergaande beperkingen op te leggen aan de bouwmogelijkheden die bij recht worden geboden. Wel is bij de wijzigingsbevoegdheden voor vergroting van het bouwvlak expliciet als voorwaarde opgenomen dat geen sprake is van significante negatieve effecten op Natura 2000.
Ecologie
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Toetsingskader
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies.
De begrenzing van de EHS is in Zeeland door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland. In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met de EHS. De wijzigingen van de EHS-begrenzing worden door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Natuurbeheerplan Zeeland. Het plan wordt jaarlijks geactualiseerd.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
In en in de (wijdere) omgeving van het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden Krammer-Volkerak, Oosterschelde, Zoommeer, Markiezaat en Brabantse Wal. Deze gebieden zijn nader beschreven in bijlage 14.
In het plangebied zijn ook diverse EHS-gebieden en verbindingszones gelegen, het betreft met name buitendijkse natuurgebieden, dijken en waterlopen.
Figuur 6.1. Ecologische Hoofdstructuur 2012 (bron: geoweb provincie Zeeland)
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl). Aangezien ecologische gegevens snel verouderen (circa 3 jaar) en er geen concrete (bouw)initiatieven zijn, is er geen gebieddekkend veldonderzoek uitgevoerd.
Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit open polders met watergangen en erven met erfbeplanting. Langs sommige wegen is ook begeleidende opgaande beplanting, bomen en struiken aanwezig. Daarnaast zijn er nog de buitendijks gelegen natuurgebieden.
Vaatplanten
De extensief beheerde dijken en slootkanten in het buitengebied bieden groeiplaatsen aan soorten als zwanenbloem, dotterbloem, rapunzelklokje, wilde marjolein, bijenorchis en hondskruid.
Vogels
Op de erven en in de groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw, boerenzwaluw, kerkuil en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan soorten als de buizerd, kraai en grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. In het plangebied komen ook veel weidevogels voor zoals, patrijs, scholekster, wulp, kievit, evenals grote aantallen overwinterende ganzen.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, vos, haas en konijn.
De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen.
In de gemeente Tholen is ook het voorkomen van de zwaar beschermde rugstreeppad bekend. Deze soort komt verspreid voor, maar wordt in zijn voorkomen beperkt door het al dan niet aanwezig zijn van geschikte voortplantingswateren (kreken, poelen, drinkputten, geïsoleerde sloten) en geschikt landbiotoop en overwinteringbiotoop in de vorm van extensief beheerde graslanden, kleinschalige landschapselementen als hagen en bos(randen).
Vissen
In de diverse wateren binnen de gemeente Tholen komt de beschermde paling voor en mogelijk ook de kleine modderkruiper.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 6.1. Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen | ||||
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | zwanenbloem en dotterbloem mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, vos, haas en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker |
nee | |
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | rapunzelklokje, wilde marjolein, bijenorchis en hondskruid kleine modderkruiper en paling |
ja | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | nee | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen rugstreeppad |
ja | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | o.a. buizerd, kerkuil, gierzwaluw en huismus | ja |
Toetsing en conclusie
Gebiedsbescherming
Hoewel het bestemmingsplan consoliderend van aard is, worden er wel ontwikkelingsmogelijkheden geboden. In dat kader is ook een planMER opgesteld. In het planMER is onderzocht of er als gevolg van de ontwikkelingsmogelijkheden negatieve effecten op Natura 2000 en de EHS zullen optreden. Deze effecten hebben betrekking op vernietiging, versnippering, verandering waterhuishouding, verstoring en vermesting/verzuring. Voor een beschrijving van de conclusies van het planMER en de wijze waarop hiermee in het ontwerpbestemmingsplan is omgegaan wordt verwezen naar paragraaf 6.2.
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen concrete ontwikkelingen voorzien. De Ffw staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Het bestemmingsplan biedt echter wel toekomstige ontwikkelingsruimte. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.
De toekomstige ontwikkelingen vinden hoofdzakelijk plaats op of direct in de buurt van de bestaande bouwkavels. Plaatselijk kan dit leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten, zoals aantasting van vaste nestplaatsen van broedvogels of aantasting van het leefgebied van beschermde vissen. Overtreding van de Ffw moet echter worden voorkomen door deze effecten te mitigeren en/of compenseren. Indien dit niet mogelijk is, kan het wel voorkomen dat gewenste ontwikkelingen geen doorgang kunnen vinden of dat plannen aangepast moeten worden.
Beleid en normstelling
Om te voorkomen dat archeologische informatie ongezien verloren gaat, is het noodzakelijk dat gemeenten in het ruimtelijk beleid waarborgen inbouwen voor de omgang met dit bodemarchief.
Met de ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) en de parlementaire goedkeuring daarvan (1998) heeft de Nederlandse overheid zich verplicht er op toe te zien dat met archeologische vindplaatsen rekening wordt gehouden bij ruimtelijke ordening, milieueffectrapportage, bouwactiviteiten en andere ingrepen in een gebied.
Het verdrag heeft inmiddels zijn weerslag verkregen in een wijziging van de Monumentenwet 1988, die op 1 september 2007 in werking is getreden en de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ). Gecombineerd met de Wro, die op 1 juli 2008 in werking is getreden, en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden, zijn behoud en beheer van het bodemarchief daarmee integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. De uitvoering van de Monumentenwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening zijn daarmee een primair gemeentelijke opgave geworden.
De gemeente Tholen heeft in 2012 eigen archeologiebeleid geformuleerd en vastgesteld in de Nota Archeologiebeleid gemeente Tholen (zie bijlage 1 en bijlage 3).
In het archeologiebeleid zijn verwachtingskaarten gemaakt voor het gehele grondgebied van de gemeente. Hierin worden 4 verschillende archeologische niveaus (4 lagen: laag 1 Walcheren, laag 2 Hollandveen, laag 3 Wormer en laag 4 Pleistoceen) onderscheiden. Uit de onderzoeken is gebleken dat alleen de verwachtingskaart laag 1 Walcheren voor Tholen relevant is. De verwachtingen uit de lagen 2, 3 en 4 komen ook weer terug in laag 1.
Er zijn diepte- en oppervlaktematen bepaald voor de verplichting van archeologisch onderzoek bij bodemverstorende activiteiten. De archeologische verwachtingen zijn onderverdeeld in de volgende beleidscategorieën:
Met uitzondering van categorie 1 geldt dat, ongeacht het te verstoren oppervlak, geen vooronderzoek hoeft plaats te vinden als de dieptemaat van 40 cm bij bodemverstorende activiteiten niet wordt overschreden. Het verbod geldt evenmin indien een rapport is overgelegd waaruit blijkt dat aanwezige archeologische waarden in voldoende mate kunnen worden veiliggesteld of dat deze niet onevenredig worden geschaad dan wel dat in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Onderzoek
In het buitengebied komen alle genoemde categorieën voor, inclusief buitendijks gelegen gebieden uit de categorie 7 en gebieden zonder een archeologische verwachtingswaarde (categorie 8).
Voor gebieden met de categorieën 2 tot en met 7 is, in geval van bouwplannen of van andere werkzaamheden die de ondergrond kunnen verstoren en dieper gaan dan 40 cm, archeologisch onderzoek mogelijk noodzakelijk.
Voor categorie 7 (waterbodems) zal altijd onderzoek moeten worden uitgevoerd wanneer de ingreep betrekking heeft op een gewaardeerd scheepswrak (opgenomen als waarneming in Archis 2). De onderzoekseisen worden in overleg met de gemeente bepaald.
Bij de vaststelling van de Nota Archeologiebeleid is afgesproken dat waterbodems een middelmatige verwachting krijgen (vergelijkbaar met beleidscategorie 5).
Conclusie
Het bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. Door het opnemen van dubbelbestemmingen voor archeologische waarden wordt een adequate bescherming geboden aan de archeologische waarden die in het plangebied voorkomen. De vertaling van de genoemde categorieën naar de dubbelbestemmingen is toegelicht in paragraaf 5.4.
Beleid en normstelling
Modernisering Monumentenzorg (MoMo)
De gemeente onderschrijft het belang van het borgen van cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen. Dit is ook een wettelijke verplichting. Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van MoMo wijzigt het Bro (artikel 3.6.1. lid 2). De volgende regel is dan van kracht:
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan zijn daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Dit betekent dat er voor gemeenten de verantwoordelijkheid komt om cultuurhistorische waarden te betrekken bij de bestemmingsplannen en hierover verantwoording af te leggen in het bestemmingsplan. Dat kan op verschillende manieren en kan van het wettelijk verplichte minimum tot en met uitgebreid eigen beleid.
Onderzoek
In het plangebied komen verschillende - uit oogpunt van cultuurhistorie - beschermingswaardige gebieden en objecten voor:
Beschermde monumenten
In het plangebied bevinden zich een aantal beschermde rijksmonumenten. Aangezien bescherming van deze rijksmonumenten vindt plaats via het monumentenbeleid en de Monumentenwet 1988 is een regeling in het bestemmingsplan niet nodig.
Beschermingswaardige binnendijken
In het voorliggende bestemmingsplan geldt als uitgangspunt dat landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle binnendijken planologisch worden beschermd en niet mogen worden afgegraven of aangetast.
Molens en molenbiotopen
In het plangebied zijn drie historische molens (met bijbehorende molenbiotoop) aanwezig en van enkele molens die in de kernen zijn gelegen ligt de molenbiotoop gedeeltelijk in het plangebied (zie ook bijlage 5). Behalve dat de meeste molens ook zijn aangewezen als beschermd monument, wordt gehecht aan behoud van deze molens en het functioneren van de molens als werktuig. Op grond hiervan worden in de omgeving van een molen (de molenbiotoop) beperkingen gesteld aan de hoogte van obstakels (bebouwing en beplanting) die de windvang onevenredig negatief beïnvloeden.
Overige cultuurhistorische waardevolle objecten
De gebouwde cultuurhistorisch waardevolle objecten (zie ook bijlage 6) zijn op de verbeelding opgenomen en voorzien van een regeling die enerzijds (passief) de waarden beschermd en borgt en anderzijds (actief) ontwikkelingsmogelijkheden biedt op voorwaarden dat de cultuurhistorisch waarden versterkt worden.
Conclusie
Het bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. De bestaande structuren worden vastgelegd in de daarop toegespitste bestemmingen. Door het opnemen van een aanduiding voor de molen en de molenbeschermingszone rondom de molens worden de cultuurhistorische waardevolle elementen van het plangebied behouden en gewaarborgd. Voor de binnendijken is een bestemming Waarde - Beschermde dijk opgenomen en bij aanvragen voor verbouwingen van de cultuurhistorische waardevolle boerderijen worden de uiterlijke karakteristieke kenmerken in de panden beoordeeld en geborgd. Met het toekennen van een bestemming Agrarisch met waarden worden de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van agrarisch gronden beschermd.
Beleid en normstelling
Weg- en railverkeerlawaai
Langs alle wegen en spoorwegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. In het bestemmingsplan Buitengebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies rechtstreeks mogelijk gemaakt. Indien in de toekomst met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid of wijzigingsbevoegdheid de bouw van nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk wordt gemaakt, dient aangetoond te worden dat voldaan wordt aan de wettelijke geluidsnormen.
Spoorwegen komen in het gebied niet voor.
Industrielawaai
In Tholen zijn geen terreinen waarop bedrijven zijn toegestaan die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken. Ook is er geen geluidszone van een aangrenzend terrein over het plangebied gelegen.
Conclusie
Het aspect wegverkeerslawaai of industrielawaai staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risico relevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. Per 1 augustus 2012 zijn ook de veiligheidsafstanden uit het Basisnet spoor toegevoegd aan de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Buisleidingen
In Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Binnen het plangebied zijn diverse risicovolle inrichtingen aanwezig. Hieronder wordt een overzicht gegeven.
Dacomex B.V.
Aan de Provinciale weg 46 is de risicovolle Bevi-inrichting Dacomex BV gelegen. Bij deze inrichting vindt opslag van propaan plaats. De PR 10-6-contour bedraagt 30 m. Binnen de PR-contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. Daarnaast blijkt uit de risicokaart dat er geen overschrijding van het GR plaatsvindt. Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zal de vaststelling van dit bestemmingsplan geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR. Wel is hiervoor een verantwoording van het GR noodzakelijk.
A.v.d. Wouw
Aan de Noormansweg 3 is de risicovolle Bevi-inrichting A. v.d. Wouw gelegen. Dit betreft een varkenshouderij met een propaantank van 18 m3. De PR 10-6-contour bedraagt 30 m. Binnen de PR-contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zal de vaststelling van dit bestemmingsplan geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR. Wel is hiervoor een verantwoording van het GR noodzakelijk.
Van Balkom
Aan de Groenwegenweg is risicovolle Bevi-inrichting Van Balkom gelegen. Dit betreft een varkenshouderij met een propaantank van 18 m3. De PR 10-6-contour bedraagt 30 m. Binnen deze contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. Daarnaast blijkt uit de risicokaart dat er geen overschrijding van het GR plaatsvindt. Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zal de vaststelling van dit bestemmingsplan geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR. Wel is hiervoor een verantwoording van het GR noodzakelijk.
Autobedrijf Bal
Aan de Postweg 8 is de risicovolle Bevi-inrichting Bal gelegen. Autobedrijf Bal is een motorbrandstoffenverkooppunt waar tevens lpg verkocht wordt. Deze inrichting beschikt over een PR 10-6-contour van 45 m Binnen deze contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zal de vaststelling van dit bestemmingsplan geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR. Wel is hiervoor een verantwoording van het GR noodzakelijk.
Cochon 18 m3 propaantank
Aan de Priestermeetweg 7 is de risicovolle Bevi-inrichting Cochon gelegen. Dit betreft een varkenshouderij met een propaantank van 18 m3. De PR 10-6-contour bedraagt 30 m. Binnen de PR-contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zal de vaststelling van dit bestemmingsplan geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR. Wel is hiervoor een verantwoording van het GR noodzakelijk.
Autobedrijf H.Y. Eskes
Aan de Ohmstraat 2 in de kern Tholen is de risicovolle Bevi-inrichting H.Y. Eskes gelegen. Dit betreft een autobedrijf waar tevens lpg verkocht wordt. Deze inrichting beschikt over een PR 10-6-contour van 45 m. Binnen deze contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zal de vaststelling van dit bestemmingsplan geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR. Wel is hiervoor een verantwoording van het GR noodzakelijk.
V.d Bogaard
Aan de Veilingweg 1 is de groothandel in bestrijdingsmiddelen en kunstmest van de Bogaard gelegen. Deze inrichting beschikt over een PR 10-6-contour van 0 m. Conform de gegevens van de risicokaart blijkt dat er geen overschrijding van het GR plaatsvindt. Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zal de vaststelling van dit bestemmingsplan geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR. Wel is hiervoor een verantwoording van het GR noodzakelijk.
SABIC Innovative
Over het plangebied ligt tevens het invloedsgebied van het bedrijf SABIC Innovative Plastics BV te Bergen op Zoom. Dit invloedsgebied is berekend op basis van weerklasse F1.5. Op basis van het provinciale beleid kan gekeken worden naar het invloedsgebied op basis van weerklasse D5. Vermoedelijk zal het invloedsgebied, indien gerekend wordt met weerklasse D5, niet meer over het plangebied komen. Tevens wordt nogmaals aangehaald dat er sprake is van een consoliderend bestemmingsplan waardoor het huidige risico niet vergroot zal worden.
Kerncentrale
In de gemeente Borsele is de kerncentrale EPZ gevestigd. Het plangebied valt niet binnen een van de risicozones van deze kerncentrale.
Overige inrichtingen
Binnen het plangebied zijn tevens 4 inrichtingen aanwezig waar natriumhypochloriet opgeslagen wordt. Deze stof wordt gebruikt om zwembaden te chloreren. Dit betreffen de inrichtingen: Bungalowpark Oud-Kempen, zwembad de Spetter, Zwembad Haestinghe en Camping Gorishoek. Voor alle vier de inrichtingen geldt dat de PR 10-6-contour 0 m is. Het invloedsgebied bij de twee laatstgenoemden valt echter buiten de eigen inrichtingsgrenzen binnen het plangebied. Gezien de kleinschaligheid van de opslag en het type gebied zal naar verwachting de oriëntatiewaarde niet overschreden worden. Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zal de vaststelling van dit bestemmingsplan geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR. Wel is hiervoor een verantwoording van het GR noodzakelijk.
Het bestemmingsplan Buitengebied is consoliderend van aard, er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die relevante gevolgen hebben voor de personendichtheden in het gebied. Het GR zal ten gevolge van dit plan dan ook niet toenemen. Daarom kan met een beperkte verantwoording van het GR volstaan worden. Deze is opgenomen in bijlage 15.
Daarnaast zijn in het plangebied een aantal inrichtingen aanwezig met kleinere propaantanks. Deze zijn weergegeven in tabel 6.2.
Tabel 6.2. Inrichtingen met propaantanks in het plangebied.
inrichting | inhoud | |
Camping Stavenisse, Scheldseweg 3 | 3 m3 | |
A.M. Kloet, Vierde dijk 9 | 3 m3 | |
G.D. Groenige, Lageweg 2 | 5 m3 | |
C.V. Abrahamse, Nieuweweg | 3 m3 | |
E. Hage, Gorishoeksedijk 3 | 3 m3 | |
Gurney, Engelaarsdijk 2 | 3 m3 | |
A.H. Bevelander Kleine dijk 1 | 5 m3 | |
F. Bouman, Postweg 21 | 5 m3 | |
BRITT B.V., Groeneweg | 3 m3 | |
Dragon Plastics, Schakelweg 8 | 3 m3 |
Transport gevaarlijke stoffen
Binnen het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, water en door buisleidingen.
Weg
De gemeente Tholen heeft voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg een route gevaarlijke stoffen aangewezen. De route zoals hieronder weergegeven op de kaart met de rode lijn, ligt in het plangebied.
Figuur 6.2. Route gevaarlijke stoffen over de weg
Deze route loopt langs de kernen Tholen, Poortvliet, Sint-Annaland en Sint-Philipsland.
Hoewel over deze weg gevaarlijke stoffen vervoerd worden is deze niet opgenomen in het Basisnet weg of de risicokaart. Uitgangspunt is dat de vervoersaantallen dusdanig laag zijn, dat een PR-contour niet te verwachten is. Daarnaast maakt het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk op korte afstand van de aangewezen route.
Conform de circulaire vervoer gevaarlijke stoffen dient het GR verantwoord te worden indien het GR de oriëntatiewaarde overschrijdt of indien het bestemmingsplan het groepsrisico verhoogt. Gezien het feit dat de weg niet opgenomen is in het Basisnet weg en niet op de risicokaart staat is een overschrijding van de oriëntatiewaarde niet aan de orde. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Een verhoging van het GR is niet aan de orde. Derhalve is een verantwoording van het GR niet noodzakelijk.
Water
In de omgeving van het plangebied vindt vervoer plaats van gevaarlijke stoffen over de Schelde-Rijnverbinding en de route tussen het Kanaal van Zuid-Beveland en de Krammersluizen. Beide routes zijn opgenomen in het in ontwerp zijnde Basisnet als zijnde 'zwarte vaarwegen'. Voor zwarte vaarwegen geldt dat de PR-contour niet buiten de waterlijn komt. Dit betekent geen nieuwe kwetsbare objecten op/in het water. Gezien het feit dat dit bestemmingsplan consoliderend van aard is, voorziet dit niet in nieuwe ontwikkelingen op het water. Een zwarte vaarweg beschikt tevens over een plasbrand aandachtsgebied (PAG). Conform het Basisnet water blijkt het plasbrand aandachtsgebied 25 m landwaarts te zijn vanaf de waterlijn en in uiterwaarden van vrijstromende rivieren. Ook hier geldt dat het bestemmingsplan consoliderend is en het bestemmingsplan niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen binnen het plasbrand aandachtsgebied.
Conform de circulaire risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen geldt dat het GR alleen betrokken moet worden bij de besluitvorming indien dit toeneemt of de oriëntatiewaarde overschreden wordt. Uit het Basisnet blijkt dat indien de bevolkingsdichtheid onder de 1.500 personen/hectare blijft ter weerszijden van de vaarroute of 2.250 personen/hectare aan enkele zijde het GR onder de 0,1 * oriëntatiewaarde blijft. Om deze reden en omdat het bestemmingsplan consoliderend van aard is hoeft het GR niet betrokken te worden bij de besluitvorming.
Leidingen
Het plangebied wordt doorsneden door een leiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (aardgasleiding Z-525; uitwendige diameter: 6 inch, maximale werkdruk: 40 bar). In opdracht van de provincie Zeeland heeft de Regionale Milieudienst West-Brabant op 1 april 2012 de risico's van de buisleidingen in de Zeeuwse gemeenten in kaart gebracht. Deze berekening is opgenomen als bijlage 16 in de toelichting. Dit door middel van CAROLA-berekeningen. Uit deze berekeningen is geconcludeerd dat de buisleiding beschikt over een risicocontour van 10-6 van 0 m. Het GR ten gevolge van leidingen is in de gemeente Tholen niet vastgesteld omdat de populatiedichtheid zeer beperkt is. De kans op incidenten is dan ook nihil. Doordat het voorliggende bestemmingsplan consoliderend van aard is, zal het GR niet toenemen. De aanwezigheid van de leiding staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Figuur 6.3. Leiding in het plangebied.
Groepsrisico
Gezien het landelijke karakter van het bestemmingsplan en de lage personendichtheid zal de oriëntatiewaarde niet overschreden worden. De verantwoording van het GR is in bijlage 15 opgenomen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
In het plangebied bevindt zich naast de leiding zoals beschreven in paragraaf 6.7 ook nog een leiding die geen gevaarlijke stoffen vervoert maar wel planologisch relevant is. Het betreft een ondergrondse hoogspanningsverbinding van 50 KV van Delta. Bij deze leiding hoort een belemmeringenstrook van 5 m.
De leiding is opgenomen op de verbeelding met de bijbehorende belemmeringstrook en tevens weergegeven in figuur 6.4. Binnen deze belemmeringstrook mag niet gebouwd worden, dit verbod is opgenomen in de planregels. Het aspect kabels en leidingen vormt verder geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Figuur 6.4. planologisch relevante leidingen.
Het radarverstoringsgebied van vliegveld Woensdrecht is over een groot gedeelte van het plangebied gelegen. In het plangebied worden geen bouwwerken rechtstreeks mogelijk gemaakt die voor wat betreft de bouwhoogte in het verstoringsgebied van meer dan 100 m boven NAP terecht komen. De als zodanig bestemde windturbines zijn allemaal bestaande situaties. Het bestemmingsplan biedt geen belemmeringen voor het radarverstoringsgebied.
De afvalwatertransportleiding van Waterschap Scheldestromen, gelegen tussen de woonkernen en bedrijventerreinen enerzijds en de rioolwaterzuiveringen anderzijds, heeft een doorsnede van 50 mm. De grens voor planologisch relevante leidingen ligt doorgaans bij een diameter van 400 mm. Deze leiding is derhalve niet aangemerkt als planologisch relevant hetgeen betekent dat er weliswaar geen planologische bescherming wordt geboden maar anderzijds flexibiliteit is ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in het tracé of de aanleg van nieuwe leidingen.
In het plangebied zijn enkele straalverbindingstracé gelegen. De daarin aangegeven hoogtebeperkingen zijn een theoretische beperking, aangezien de maximum bouwhoogten voor de onderliggende bestemmingen in dit tracé onder de maximum hoogte (21-22 m +NAP) blijven vanwege de straalverbinding.
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 6.3. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1.) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
2.) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wm behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10, of indien een project in een specifiek aangeduide categorie valt (zoals woningbouw met één ontsluitingsweg en minder dan 1.500 woningen).
Onderzoek
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, er worden geen rechtstreekse nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een effect hebben op de luchtkwaliteit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt tevens inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied met behulp van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (www.nsl-monitoring.nl). De dichtstbijzijnde maatgevende wegen betreffen de N257 en de N286. Hieruit blijkt dat de concentratie NO2 maximaal 24,6 µg/m3 en de concentratie PM10 maximaal 25,3 µg/m3 bedraagt. Het aantal overschrijdingsdagen van het 24 uurs gemiddelde bedraagt maximaal 17. Daarmee wordt op alle fronten voldaan aan de Wet Milieubeheer. Daarom is ter plaatse van het hele verordeningsgebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit conform de Wm de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, er worden geen rechtstreekse ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarvoor een functiewijziging noodzakelijk is. Gezien het feit dat er geen functie wijzigingen plaatsvinden is een bodemonderzoek als bedoeld in het Bro niet noodzakelijk. Ten aanzien van agrarische activiteiten gelden voorschriften vanuit sectorale wet- en regelgeving, zoals het toepassen van vloeistofdichte vloeren en dergelijke. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen waarvoor een functiewijziging noodzakelijk is dient bodemonderzoek te worden verricht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van inrichtingen in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Akkerbouw, fruitteelt en glastuinbouw
Emissie van bestrijdingsmiddelen zoals toegepast in de akkerbouw, fruitteelt en de glastuinbouw kan milieuproblemen veroorzaken (diffuse verspreiding via lucht, bodem en water). Ook speelt de aanwezigheid van gevoelige functies een rol. Op grond van het Omgevingsplan dient daarom rekening te worden gehouden met een aan te houden afstand van minimaal 50 m van glastuinbouwbedrijven en fruitteeltpercelen tot woon- en verblijfsrecreatiegebieden. Niet in alle gevallen wordt deze afstand in de bestaande situatie gehaald. Aangezien het gaat om bestaande bedrijven waarop milieuwetgeving van toepassing is die gevaar of hinder moet voorkomen, behoeft in het voorliggend bestemmingsplan hiermee geen rekening te worden gehouden.
In opdracht van de gemeente Tholen is onderzoek uitgevoerd naar de veiligheidszones en verantwoorde afstanden rondom akkerbouw- en fruitteeltpercelen als gevolg van bespuitingen met toxische stoffen en de blootstelling hiervan op (nieuwe) woningen.
In het onderzoek naar bespuitingen van boomgaarden is gekeken naar het effect van toegelaten driftarme toedieningstechnieken volgens het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij op de driftdepositie naast het perceel op de grond en de drift naar de lucht bij de bespuiting van een boomgaard.
Hierbij is gebruikgemaakt van gegevens uit veldonderzoek met een standaard dwarsstroom boomgaardspuit uitgerust met standaard werveldoppen en driftarme venturi spleetdoppen.
Berekeningen zijn uitgevoerd om de drift naar de lucht op 10, 20, 30, 40 en 50 m afstand van de perceelsrand op een hoogte van 0-3 m (hoogte relevant voor omstanders) en 3-6 m (hoogte relevant voor bebouwing) te kwantificeren. Deze gegevens zijn gecombineerd met blootstellingscriteria AEL (Acceptable Exposure Level) voor dermaal (opname van schadelijke stoffen in de menselijke huid), inhalatoir (opname van schadelijke stoffen door inademing) en secundair dermaal contact van verschillende veel gebruikte gewasbeschermingsmiddelen in de fruitteelt om een inschatting van het risico voor omwonenden en omstanders te kunnen maken.
Uit deze berekeningen volgde dat bij zij- en opwaartse bespuitingen in de fruitteelt, waarbij gebruik gemaakt wordt van de vereiste driftarme spuittechniek volgens het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij, dat een afstand van 35 m tussen bebouwing en perceelsrand nodig is om overschrijding van de AEL/dermaal te voorkomen. Als er op de perceelsgrens een windhaag aanwezig is dan kan deze afstand tot 25 m verkleind worden. Afhankelijk van de praktijksituaties die voorkomen (een sloot rondom de boomgaard en wel of niet verplichte driftbeperkende maatregelen) bleken de benodigde afstanden van de perceelsgrens tot bebouwing tussen de 5 m en 35 m te moeten liggen. De benodigde afstand kan verder verkleind worden of zeker gesteld worden door het gebruik van een wintergroene windhaag, een dubbele windhaag of een constructie met een vergelijkbare filterende werking op de perceelsgrens in de volblad of de kale boom situatie. Hiervoor wordt berekend dat de benodigde veiligheidszone 5 m vanaf de perceelsgrens is. Door de aanplant van een dubbele wintergroene windhaag komt de dermale blootstellingsgrens voor captan (maatgevend bestrijdingsmiddel) 5 m vanaf de perceelsgrens onder het huidblootstellingsrisico voor omstanders (0/3 m hoogte) en voor bebouwing (3/6 m hoogte).
In het onderzoek naar bespuitingen van akkerbouwpercelen is gekeken naar het effect van driftbeperkende toedieningstechnieken. Berekeningen zijn uitgevoerd op 5, 10, 20, 30, 40 en 50 m afstand van de perceelrand en voor een hoogte van 0-3 m en 3-6 m. Daaruit volgde dat bij neerwaartse bespuitingen van veldgewassen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de minimaal vereiste driftarme spuittechniek volgens het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij (LOTV) (DRT50), een afstand van minimaal 50 m tussen bebouwing en perceelrand nodig is om overschrijding van de AEL-dermaal (opname van schadelijke stoffen in de menselijke huid) te voorkomen. Als er op de perceelsgrens een windhaag aanwezig is, dan kan voor deze spuittechniek de afstand tot 40 m worden verkleind voor omstanders (0-3 m hoogte), maar blijft voor bebouwing minimaal 50 m (3-6 m hoogte) noodzakelijk. De benodigde afstand kan verder worden verkleind of zeker worden gesteld door het gebruik van een dubbele windhaag of een constructie met een vergelijkbare filterende werking op de perceelsgrens. Ook is berekend dat de benodigde veiligheidszone voor een standaard spuittechniek 30 m bedraagt vanaf de perceelsgrens, als er geen sloot langs het landbouwperceel ligt. Indien een sloot aanwezig is langs het landbouwperceel en de minimaal vereiste driftreducerende techniek volgens LOTV (DRT50) wordt gebruik, is een afstand van 10 m vanaf de perceelsgrens nodig om onder de dermale blootstelling van voor de mens schadelijke toxische stoffen (0-3 m hoogte) en voor bebouwing (3-6 m hoogte) te komen.
De resultaten van beide onderzoeken zijn vooral van belang bij de beoordeling van nieuwe woningbouwinitiatieven. Deze zijn in het voorliggende bestemmingsplan niet rechtstreeks mogelijk gemaakt. In bestaande situaties zal het betreffende agrarisch bedrijf rekening moeten houden met de bestaande woningen van derden.
In het plangebied komt fruitteelt voor op een afstand van minder dan 50 m van de woonkern of een verblijfsrecreatief terrein. Ook voor deze agrarische bedrijfsactiviteit zal milieuwetgeving gevaar en/of hinder moeten voorkomen.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader luidt als volgt (zie ook tabel 6.4):
Tabel 6.4. Beoordelingskader Wm
concentratiegebied |
niet-concentratie gebied |
afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object | ||
binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ | min. 50 m |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | ||
buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ | min. 25 m |
Activiteitenbesluit
Recent zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het activiteiten besluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen in bepaalde gevallen maximaal toegestane geurbelastingen (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Wet Ammoniak en veehouderij
De Wet Ammoniak en Veehouderijen (Wav) vormt een onderdeel van de ammoniakregelgeving voor dierenverblijven van veehouderijen. Deze regelgeving kent een emissiegerichte benadering voor heel Nederland met daarnaast aanvullend beleid ter bescherming van de kwetsbare gebieden.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied zijn meerdere agrarische bedrijven van uiteenlopende aard gevestigd. In de afweging van belangen die noodzakelijk is bij het eventueel mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies waaronder het wonen in de nabijheid van deze agrarische bedrijven, dient rekening te worden gehouden met de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Dat geldt evenzeer bij het mogelijk maken van uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven.
In Tholen zijn meerdere gebieden aangewezen als kwetsbaar uit oogpunt van ammoniak (Wet ammoniak en veehouderij). In de 250 m brede beschermingszone rond deze gebieden is de uitbreiding van de veestapel niet zonder meer mogelijk.
Figuur 6.5. Kwetsbare gebieden Wav
(Bron: http://zldims.zeeland.nl/geoweb)
Binnen de beschermingszones liggen weinig agrarische gronden. Wel zijn er enkele agrarische bouwvlakken gelegen. De uitbreiding van deze bedrijven in aantallen te houden dieren is niet zonder meer mogelijk. Bij uitbreiding, wijziging of vestiging van veehouderijen in de beschermingszone van deze gebieden dient bij de aanvraag van de omgevingsvergunning getoetst te worden aan de Wet Ammoniak en Veehouderijen. Hierin staat opgenomen onder welke voorwaarden uitbreiding, wijziging of vestiging mogelijk is.
Toetsingskader
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen belastende en gevoelige functies met betrekking tot milieu mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Voor een nadere toelichting op deze Staat wordt verwezen naar bijlage 8.
Onderzoek
Toelaatbaarheid
Op de bedrijfspercelen binnen het plangebied worden de bestaande activiteiten algemeen toelaatbaar geacht, met dien verstande dat doorontwikkeling van de activiteiten waarbij sprake kan zijn van een toename van de milieubelasting niet is toegestaan. De huidige activiteiten zijn om deze reden ingeschaald in een categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. In het plangebied worden verder geen nieuwe bedrijfsfuncties mogelijk gemaakt.
Inschaling
Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de aanwezige bedrijven geïnventariseerd. In bijlage 7 is een overzicht opgenomen van de aanwezige bedrijven met de toegekende specifieke aanduidingen. Op basis van de specifieke aanduiding kunnen bedrijven de activiteiten voortzetten die vallen onder deze aanduiding. Omschakeling van het bedrijf naar een andere activiteit dan in de bestemming is vermeld, kan alleen plaatsvinden wanneer deze activiteit past binnen de algemeen toelaatbare categorieën van bedrijfsactiviteiten. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich dan alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling en op de verbeelding wordt opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige functies en worden bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.
Toetsingskader
Voor het reguleren van horecabedrijven is een Staat van Horeca-activiteiten beschikbaar. In dit bestemmingsplan wordt hiervan gebruik gemaakt.
Vergelijkbaar met de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:
Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten drie hindercategorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën): lichte, middelzware en zware horeca. Voor een uitgebreide toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar bijlage 9.
Onderzoek
Toelaatbaarheid
Uit milieuhygiënisch oogpunt kunnen - zoals ook opgenomen in het voorheen geldende bestemmingsplan Buitengebied - in het plangebied horeca-activiteiten uit maximaal categorie 1c rechtstreeks toelaatbaar worden geacht. Dit zijn middelzware horecabedrijven die over het algemeen beperkt hinder veroorzaken voor omwonenden. De beide in het plangebied aanwezige horecabedrijven zijn gelegen op de waterkering aan de Rijksweg 5 in Sint Philipsland (hotel, restaurant) en Gorishoeksedijk 35 (brasserie, duikschool). Beide locaties zijn gelegen op 400 tot 600 m afstand van woningen van derden. De afstand van de duikschool aan de Gorishoeksedijk tot het verblijfsrecreatieve terrein camping de Zeester bedraagt 50 tot 60 m. Op basis van de afstand tot de woningen en de omgeving is de toelaatbaarheid van categorie 1c bedrijven aanvaardbaar.
Inschaling
De twee horecabedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de desbetreffende milieucategorieën van de Staat. De bedrijven vallen in de categorieën 1b of 1c en passen daarmee binnen de algemene toelaatbaarheid.
Het bovenstaande betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Staat van Horeca-activiteiten geeft namelijk een algemene indeling van de hinderlijkheid van horecabedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. In bepaalde gevallen kan onder voorwaarden worden meegewerkt aan de vestiging van een zwaardere categorie. Dit is het geval als het bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering voor horeca die in de bestemmingsplanregeling en op de verbeelding is opgenomen, zorg gedragen voor een goede afstemming tussen gevoelige functies (zoals woningen) en horeca-activiteiten.
Beleid en normstelling
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden meegenomen in de totstandkoming van de definitieve versie.
Beleid duurzaam waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Waterschap Scheldestromen is verantwoordelijk voor het beheer van het binnendijkse oppervlaktewater in Zeeland. Doel van het waterbeheer is het bereiken en in stand houden van een goede toestand van dit oppervlaktewater, zowel wat de waterkwaliteit betreft als de waterkwantiteit. Voor het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan is het plan van het voormalige waterschap Zeeuwse Eilanden van toepassing. Het gaat hierbij om 'integraal waterbeheer': waterzuiveringsbeheer en watersysteembeheer.
Het waterschap streeft met het beleid, beheer en onderhoud naar een optimale status en aanwezigheid van oppervlaktewater en grondwater, dat van geschikte kwaliteit is voor mens en omgeving. Dit wordt bereikt met veilige en duurzame systemen voor wateraanvoer, -afvoer en -berging. Het waterschap draagt zorg voor een veilig en goed bewoonbaar gebied met gezonde en duurzame watersystemen. Recreatief medegebruik en 'beleving' van het water hebben daarbij ook de aandacht.
Gemeentelijk beleid
In het Waterplan Tholen 2010-2012 heeft de gemeente Tholen in samenwerking met Waterschap Scheldestromen in beeld gebracht welke keuzes zijn gemaakt op het gebied van water en wat er wordt gedaan om ook in de toekomst te kunnen rekenen op een duurzaam, veilig en gezond watersysteem.
De gemeente streeft drie doelen na:
Onderzoek
Algemeen
De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigrond. In het plangebied is voor het grootste deel sprake van grondwatertrap VI. Verder komen ook de grondwatertrappen II, III, IV en V in het plangebied voor. In de tabel staat weergegeven wat deze watertrappen inhouden.
De maaiveldhoogte in het plangebied varieert tussen circa NAP -1,5 en +1,5 m.
Tabel 6.5. Watertrappen
grondwatertrap | gemiddelde hoogste grondwaterstand (m-mv) | gemiddelde laagste grondwaterstand (m-mv) |
II | <0,4 | 0,5-0,8 |
III | <0,4 | 0,8-1,2 |
IV | >0,4 | 0,8-1,2 |
V | 0,25-0,4 | >1,2 |
VI | 0,4-0,8 | >1,2 |
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied zijn verschillende primaire, secundaire en tertiaire waterlichamen gelegen.
Waterkwaliteit
Binnen het grondgebied van de gemeente Tholen is een aantal KRW-waterlichamen te onderscheiden (zie onderstaand figuur). Voor het waterlichaam bij Stavenisse (Winkelszeese watergang) zijn reeds natuurvriendelijke oevers aangelegd. Hiermee is een doelstelling uit het waterplan uitgevoerd.
Figuur 6.6. Natuurambities oppervlaktewater gemeente Tholen
(Bron: stedelijk waterplan Tholen 2010-2012)
Veiligheid en waterkeringen
De Zeeuwse eilanden worden omringd door een primaire waterkering. Hierdoor liggen delen van het plangebied binnen de beschermingszone van een waterkering. Daarnaast liggen er in het plangebied diverse dijken die behoren tot de regionale waterkeringen. Primaire en regionale waterkeringen zijn opgenomen in de Keur watersysteem Waterschap Scheldestromen 2011; hierin is de begrenzing van de kernzone opgenomen alsmede van de beschermingszones. De Keur bevat tevens regels voor deze zones om het belang van de waterkering te waarborgen.
Figuur 6.7. Waterkering met keurzone Tholen
(Bron: http://scheldestromen.maps.arcgis.com)
Afvalwaterketen en riolering
In de gemeente Tholen wordt het afvalwater van huishoudens en industrie voor een groot deel ingezameld met riolering. Hierbij wordt gebruikgemaakt van zowel vrijverval riolering als drukriolering. Via een stelsel van persleidingen wordt het afvalwater getransporteerd naar de rioolafvalwaterzuivering.
Water en waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het structurele oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'.
Voor wat betreft de waterkeringen maakt het waterschap onderscheid tussen het waterstaatwerk en beschermingszones.
Voor de in dit bestemmingsplan opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden geldt dat de watertoets wordt uitgevoerd bij toepassing van deze bevoegdheden en indien sprake is van een mogelijk substantiële vergroting van het verhard oppervlak.
Toetsing
De watertoetstabel ondersteunt de onderbouwing van de wateraspecten in een ruimtelijk plan.
Tabel 6.6. Watertoetstabel
thema en water(beheer)doelstelling | uitwerking |
Waterveiligheid
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. |
Er zijn geen consequenties voor de waterveiligheid. Waterkeringen worden als zodanig bestemd met bijbehorende beschermingszones. Nieuwe ontwikkelingen binnen deze zones zijn niet zonder meer mogelijk. |
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater) Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. |
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Voor eventuele ontwikkelingen zoals bouwvlakvergrotingen waarbij sprake kan zijn van een substantiële toename van het verhard oppervlak dient advies gevraagd te worden aan het waterschap. In het buitengebied zijn voldoende mogelijkheden voor vasthouden, bergen en afvoeren van water. |
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratiemogelijkheden. |
Voor zover bekend niet aanwezig in de huidige situatie. In de toekomstige situatie zal dit ook niet aangepast hoeven te worden. |
Hemel- en afvalwater
(inclusief water op straat/overlast) Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. |
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en maakt dus geen directe nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarvoor water afgekoppeld zou kunnen worden. Indien mogelijk zal (bedrijfs)afvalwater en schoon hemelwater afgekoppeld worden. |
Volksgezondheid
(water gerelateerd) Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. |
Geen verandering ten opzichte van de huidige situatie. |
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. |
Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op eventuele bodemdaling. |
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud/realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren. |
Gezien het consoliderende karakter van dit bestemmingsplan is er geen kans om de veerkracht van het watersysteem te vergroten. |
Grondwaterkwaliteit Behoud/realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwater beschermingsgebieden. |
Geen verandering, tijdens (bouw)werkzaamheden en tijdens de gebruiksfase zal geen gebruik van uitloogbare materialen plaatsvinden. |
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. |
De ontwikkeling heeft geen invloed op de natte natuur. |
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. |
Obstakelvrije zones zullen gerespecteerd blijven. Bij nieuwe ontwikkelingen langs oppervlaktewater zal de obstakelvrije zone tevens aangehouden worden. De Keur is hiervoor het aangewezen instrument. |
Andere belangen waterbeheerder(s) | |
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. |
Niet van toepassing. |
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap. |
Het consoliderende bestemmingsplan heeft geen impact op de bereikbaarheid en het beheer en onderhoud van de genoemde wegen en vaarwegen. |
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van water. Het aspect water staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.
Actualiteit
Handhaving binnen de gemeente Tholen
De gemeente Tholen heeft mede door de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) nieuw handhavingsbeleid opgesteld, namelijk 'Integrale handhaving gemeente Tholen 2010 - 2014'. Het bevat het beleidsmatig inzicht in de wijze waarop Tholen de komende jaren invulling wil geven aan haar toezichts- en handhavingsbeleid. Bij de opstelling van het handhavingsbeleid is rekening gehouden met de wettelijke richtlijnen waaraan het gemeentelijk handhavingsbeleid moet voldoen.
Het handhavingsbeleid heeft de volgende speerpunten.
Wanneer overtredingen op het bestemmingsplan worden geconstateerd, is de algemene lijn dat onderzocht wordt of legalisatie achteraf tot de mogelijkheden behoort middels een afwijking van het bestemmingsplan of een bestemmingsplanwijziging. Is dat niet het geval, dan dient de overtreding te worden beëindigd. In de praktijk betekent dat, dat gebruik in strijd met de bestemming moet worden gestopt of dat een bouwwerk moet worden afgebroken.
Als handhavingsinstrumenten worden de lasten onder dwangsom en bestuursdwang ingezet.
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
In de periode van 19 oktober tot 8 november 2012 zijn de eigenaren, gebruikers en bewoners van het buitengebied geïnformeerd over het op te stellen bestemmingsplan Buitengebied. Een ieder is de mogelijkheid geboden om informatieavonden op 25 oktober en 1 november te bezoeken en kennis te nemen van de functiekaarten.
Op de functiekaarten was een voorstel voor de toe te kennen bestemming te zien. Tijdens de ter inzage legging was er ook de gelegenheid om de kaarten via internet te bekijken en een reactie in te dienen.
In totaal hebben ongeveer 40 personen de inloopavonden bezocht en zijn ongeveer 30 reacties ingediend. De meeste reacties hadden betrekking op de begrenzing of vergroting van bestemmings- of bouwvlakken. De aanvragen voor vergrotingen van (agrarische) bouwvlakken waren in het algemeen onvoldoende gemotiveerd en de noodzakelijke onderzoeken ontbraken om deze vergrotingen zonder meer toe te kennen.
De ingediende reacties zijn samengevat en beantwoord in de nota 'Inspraaknota Buitengebied 2013 (zie bijlage 17).
Het bieden van mogelijkheden voor het indienen van officiële inspraakreacties bij een bestemmingsplan is sinds 1 juli 2005 geen wettelijke verplichting meer. In de gemeentelijke inspraakverordening is geregeld of de gemeente inspraak wil verlenen bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid en welke procedure hiervoor gevoerd moet worden. Niet in alle gevallen hoeft bij het opstellen van een bestemmingsplan gebruik gemaakt te worden van inspraak. In het geval van het bestemmingsplan Buitengebied zijn de eigenaren, gebruikers en bewoners reeds in een vroeg stadium betrokken bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan en hebben zij al kunnen reageren op dit plan. Besloten is om voor dit bestemmingsplan geen inspraak meer te verlenen.
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijke verplichte vooroverleg, toegezonden aan een aantal overlegpartners. Voor een samenvatting van deze reacties en de beantwoording ervan wordt verwezen naar bijlage 18.
De belangrijkste aanpassingen naar aanleiding van het vooroverleg betreffen: