direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Tholen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0716.bpBuitengeb2013-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Waarom is een nieuw bestemmingsplan nodig

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het buitengebied en buitendijks gelegen grondgebied van de gemeente Tholen met uitzondering van de kernen, verblijfsrecreatieve terreinen en bedrijventerreinen. Het bestemmingsplan Buitengebied is opgesteld in het kader van de actualiseringsoperatie bestemmingsplannen binnen de gemeente Tholen.

  • Wettelijk gezien moeten bestemmingsplannen om de tien jaar worden geactualiseerd. Met de actualisering kunnen gerealiseerde nieuwe initiatieven, zoals functieveranderingen, en regelingen worden ingepast en wordt de bestemmingsregeling afgestemd op actueel beleid en wetgeving. Tevens kan sneller medewerking worden verleend op basis van een actuele visie en nieuwe inzichten.
  • Het nieuwe bestemmingsplan wordt digitaal gemaakt. Dat betekent dat het bestemmingsplan overal op internet kan worden geraadpleegd, op ieder gewenst moment.
  • Het gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie kunnen inwoners, instanties en bedrijven met het nieuwe bestemmingsplan beter en sneller van dienst zijn.

Voor de negen kernen, buurtschap Sluis, de verblijfsrecreatieterreinen, het bedrijventerrein Slabbecoornpolder-Welgelegen bij de kern Tholen en het havengebied van Sint-Annaland worden ook nieuwe bestemmingsplannen voorbereid. Deze zullen evenals het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied in het jaar 2013 worden vastgesteld.

1.2 Wat is de opgave

  • De hoofdopgave bestaat uit het opstellen van één digitaal raadpleegbaar bestemmingsplan waarin de bestaande situatie in het buitengebied van een actuele planologische regelgeving wordt voorzien. Dit betekent dat de plannen op basis van de wettelijke ruimtelijke ordeningsstandaarden (hierna: RO-standaarden) worden opgesteld.
  • Het nieuwe bestemmingsplan is consoliderend van aard. Uitgangspunt vormt het beleidskader en de planologische regeling van het huidige bestemmingplan Buitengebied tot en met 5H. Met de 5e herziening is het bestemmingsplan Buitengebied in 2009 geactualiseerd voor wat betreft de toekenning van bestemmingen en het verwerken van het provinciale beleid zoals verwoord in het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012. In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied wordt het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (VRPZ) in ogenschouw genomen en waar nodig verwerkt. Ook het sinds 2009 gewijzigde gemeentelijk beleid wordt in het nieuwe bestemmingsplan meegenomen.
  • De gemeenteraad heeft op 13 december 2012 een Nota van Uitgangspunten vastgesteld waarin de uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied zijn weergegeven, gebaseerd op het huidige bestemmingsplan en het geactualiseerde gemeentelijke en provinciale beleid. De Nota van Uitgangspunten vormt de basis van het bestemmingsplan.
  • Het bestemmingsplan is zo toegankelijk en gebruiksvriendelijk mogelijk. Daarom wordt zoveel mogelijk informatie op de verbeelding zichtbaar gemaakt en wordt in de regels zo veel als mogelijk met tabellen gewerkt in plaats van met uitgeschreven teksten.

1.3 Communicatie en draagvlak

Een bestemmingsplan voor het buitengebied is een veelomvattend en gecompliceerd plan; vele, soms tegenstrijdige, belangen moeten tegen elkaar worden afgewogen. Er is ook sprake van een groot aantal belangengroepen, waarvoor het bestemmingsplan rechtstreeks of indirect gevolgen heeft. Daarnaast wordt dit bestemmingsplan in een relatief kort tijdsbestek opgesteld en wordt er geen officiële inspraakprocedure gevolgd. Om die reden is gekozen voor een communicatietraject tijdens het proces van beleidsvorming en besluitvorming, teneinde een zo groot mogelijk draagvlak te creëren voor het plan bij bestuurders, instanties en gebruikers van het buitengebied.

De gemeente heeft gedurende het planproces contact onderhouden met vertegenwoordigers ZLTO, Waterschap Scheldestromen en de provincie Zeeland.

Daarnaast zijn bewoners en andere belanghebbenden in een vroegtijdig stadium bij de planvorming betrokken door middel van een ter inzage legging van functiekaarten (met daarop een voorstel voor bestemmingslegging) gedurende de periode 19 oktober tot 8 november 2012 en twee inloopbijeenkomsten op 25 oktober en 1 november 2012 (om de inventarisatie die aan het plan ten grondslag ligt te controleren en wensen voor het bestemmingsplan te inventariseren).

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een analysegedeelte (wat zijn de kenmerken en kwaliteiten van het buitengebied) en een gebiedsvisie (wat is het gemeentelijk beleid voor het buitengebied: de Nota van Uitgangspunten). De gebiedsvisie is vertaald in een bestemmingsregeling. Daarbij is het noodzakelijk een aantal sectorale onderzoeken uit te voeren waaruit blijkt dat de gebiedsvisie en bestemmingsplanregeling een goede ruimtelijke ordening niet in de weg staan.

De kern van de toelichting bestaat uit de gebiedsvisie, deze is beschreven in hoofdstuk 3. Het gaat daarbij om de hoofdlijnen van het gemeentelijk beleid, vastgesteld door de gemeenteraad en gekoppeld aan de gebiedsvisiekaart.

De informatie die is gebruikt om tot de gebiedsvisie te komen, wordt beschreven in hoofdstuk 2 en een aantal van de toegevoegde bijlagen.

In hoofdstuk 2 wordt een kenschets gegeven van het plangebied waarbij ingegaan wordt op aspecten als natuur en landschap, waterhuishouding, recreatie en land- en tuinbouw.

In de hoofdstukken 4 en 5 is beschreven op welke wijze de gebiedsvisie is vertaald in bestemmingen en wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling.

In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de diverse voor het bestemmingsplan relevante sectorale toetsen.

In hoofdstuk 7 is nader ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 8 wordt ingegaan op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid van (onderdelen van) het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Kenschets buitengebied Tholen

2.1 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied omvat het totale grondgebied van de gemeente Tholen, exclusief:

  • de bestemmingsplannen voor de afzonderlijke kernen en het havengebied van Sint-Annaland;
  • de bestemmingsplannen voor de afzonderlijke verblijfsrecreatieve terreinen;
  • het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Slabbecoornpolder-Welgelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.bpBuitengeb2013-VG01_0001.jpg"

Figuur 2.1. Ligging plangebied

Voor het plangebied is het beleidskader van toepassing zoals beschreven in bijlage 1.

2.2 Kenschets plangebied

2.2.1 Ontstaansgeschiedenis

Bodem

De bodemopbouw en geomorfologie van het plangebied zijn vooral ontstaan als gevolg van het stijgen en dalen van de zeespiegel. In samenhang daarmee heeft afwisselend landverlies en landaanwinst plaatsgevonden. Tholen maakt deel uit van het zuidwestelijke zeekleigebied. Aan de oppervlakte komt uitsluitend jonge zeeklei voor. Vanaf het begin van de jaartelling trad een klimaatsverbetering op en periodes van stijgen en dan weer dalen van het zeeniveau volgden elkaar op. In samenhang met dit stijgen en dalen van het zeeniveau werden respectievelijk zandige en kleiige sedimenten afgezet of trad veenvorming op. Het veenpakket op Tholen varieert van 2 cm tot circa 2 m. Tijdens de verschillende zeespiegelstijgingen werden grote delen van het land weggeslagen en bedekt met klei en ontstonden er inbraken in het veengebied.

De landschapsontwikkeling wordt gekenmerkt door een grote mate van dynamiek. In de 13e eeuw bestond Tholen nog uit vijf losse eilanden. In de eeuwen daarna groeiden deze eilanden, door afdamming van kreken en bedijking van slikken en schorren geleidelijk aaneen.

Vondsten in de omgeving van Poortvliet en Sint-Maartensdijk van gebruiksaardewerk uit de 1tot in de 3e eeuw na Chr., wijzen erop dat er in het begin van onze jaartelling al bewoning op Tholen was. De vondsten werden aangetroffen 2 m beneden het maaiveld op het veen. Van 300 tot 500 na Chr. is het veenpakket met een laag zeeklei overdekt. De oudste delen van het eiland Tholen zijn Schakerloo, Poortvliet (met Malland), de Oudelandpolder van Sint-Maartensdijk en Scherpenisse (met Westkerke). Het in 1509 verloren gegane Stavenisse is eveneens vroeg ontstaan.

De oudlandgronden werden in de 11e en 12e eeuw door de zee opnieuw bedreigd. Het zijn de stormvloeden uit deze periode die aanleiding geven tot het opwerpen van hoogten en de aanleg van dijken.

Vanaf de 12e eeuw vonden bedijkingen plaats (onder ander het in 1509 verdronken Stavenisse, de Oudelandpolder van Sint-Maartensdijk, Scherpenisse, Poortvliet en Schakerloo) daarna werden polders offensief bedijkt, zij het dat alleen de hooggelegen schorren met een ruim voorland werden ingepolderd. De in de 13e eeuw bedijkte polders zijn de Vijftienhonderdgemeten polder en de Oud-Strijenpolder onder Tholen. Tot in de 16e eeuw ging de inpoldering van gebieden voort. De laatste inpoldering op Tholen was in 1957 in het kader van de Deltawerken. Toen werd het laatste deel van het water, dat Scherpenisse en Sint-Maartensdijk tot in de 20e eeuw bereikbaar maakte voor schepen, afgesloten.

De oude kernen en de oudste polders zijn te karakteriseren als een inversielandschap. Dit landschap wordt gekenmerkt door hoger gelegen kreekruggen en laaggelegen poelengebieden met in de ondergrond veen. Als gevolg van ontwatering is het veen ingeklonken. De meer recente polders zijn doorgaans vlak. Het veen in de ondergrond in deze polders is geërodeerd en de gronden bestaan uit schor- en plaatprofielen van wisselende zwaarte. De jongere gronden zijn bovendien kalkrijker en gemiddeld hoger gelegen dan de gronden van de oude polders. De ruil- en herverkaveling na 1953 heeft de verschillen in de oude en nieuwe polders sterk genivelleerd.

In het plangebied kunnen op grond van de bodemopbouw, geomorfologie en de hydrologische situatie verschillende bodemgeografische deelgebieden worden onderscheiden, die sterk bepalend zijn voor de gebruiksmogelijkheden. Poelgebieden en kreekruggen vormen het zogenaamde kernland. De jonge schorgebieden en jonge kreekopvulling vormen het jonge zeekleigebied.

Poelgebieden

Het grootste deel van het eiland Tholen kan worden aangemerkt als poelgebied (de oude polders Scherpenisse, Schakerloo, Poortvliet en Sint-Maartensdijk). Deze gebieden liggen tot circa -2 m NAP. De bodem in deze gebieden kenmerkt zich door een dikke deklaag van zeeklei met op vele plaatsen veen binnen 120 cm beneden maaiveld. In de poelgebieden is tijdens de middeleeuwen veen gewonnen ten behoeve van de bereiding van zout (moernering). Hierdoor zijn de poelgebieden nog lager komen te liggen en resteerde een hobbelig landschap. De gronden zijn in het algemeen sterk geëgaliseerd als gevolg van bewerking en herinrichting, waardoor het microreliëf is verdwenen. De poelgebieden hebben een lage pH, de bovengrond is praktisch kalkloos en de zwaardere laag gelegen gronden hebben en vrij slechte structuur. De gronden zijn voornamelijk geschikt voor grasland en bosbouw.

Kreekruggen

De kreekruggen liggen door de inklinking van de omliggende poelgebieden relatief hoog, in het algemeen juist boven NAP. Op de kreekruggen worden kalkrijke zeekleivaaggronden aangetroffen. Dit bodemtype biedt ruime mogelijkheden voor akkerbouw, tuinbouw (groente- en fruitteelt), weidebouw en bosbouw.

Jonge schorgebieden

Het eiland Sint Philipsland en de noordelijke schil van het eiland Tholen bestaan uit jonge schorgebieden. Deze gebieden hebben vrijwel dezelfde eigenschappen als de poelgebieden Alleen de ligging is in het algemeen hoger. In dit gebied worden met name kalkarme vaaggronden, bestaande uit zeeklei, aangetroffen. Deze gronden hebben beperkte tot ruime mogelijkheden voor gebruik ten behoeve van akkerbouw, tuinbouw, bosbouw en weidebouw.

Jonge kreekopvulling

Op een aantal plaatsen in het plangebied komen jonge kreekopvullingen (met kreekrestanten) voor. Deze kreekopvullingen hebben vrijwel dezelfde eigenschappen als de kreekruggen. Op de kreekruggen worden kalkrijke zeekleivaaggronden aangetroffen. Dit bodemtype biedt ruime mogelijkheden voor akkerbouw, tuinbouw (groente- en fruitteelt), weidebouw en bosbouw.

Water

Het grondgebied van Tholen bestaat uit 55 verschillende polders die deel uitmaken van verschillende afwateringsgebieden. De afwatering van overtollig water vindt plaats met behulp van gemalen. In het algemeen zijn de gronden op Tholen goed ontwaterd. De goede ontwatering is mede het gevolg van de drainage die in een groot deel van de gronden is aangebracht.

Voor het buitengebied van Tholen wordt een Waterplan Buitengebied voorbereidt waarvan een nieuw peilbesluit onderdeel uitmaakt (voorlichting voorontwerppeilbesluit Tholen: 14 maart 2013).

Grondwater

Het grondwater in Tholen is overwegend zout. Het grondwater is opgebouwd uit twee lagen: een zoetwaterzone die als het ware drijft op een zoutwaterlaag. De grens tussen zoet en zout valt in grote lijnen samen met de diepte waarop de veenlaag begint. Daar waar het scheidingsvlak tussen zoet en zout dicht onder het maaiveld ligt (met name in de lager gelegen oude poelgebieden) ontstaat zoutschade voor de landbouw. In de zomerperiode is de verdamping groter dan de neerslag. In die situaties komt het zoute grondwater nog dichter naar de oppervlakte. Dit doet zich met name voor in de poelgebieden.

Een deel van het plangebied staat onder invloed van zoute kwel. Deze kwel treedt hoofdzakelijk op in de polders langs het buitenwateren in het zuiden van Tholen. De zoute kwel strekt zich uit over een zone van 100-300 m langs de zeedijken. Daarnaast treedt kwel op in de laaggelegen overgangsgronden langs de voormalige kreken en kreekresten en rond de welen. De zoute kwel vormt een beperking voor de landbouw, maar schept potenties voor de ontwikkeling voor zeldzame vegetatietypen. Op een aantal locaties in het plangebied treedt zoete kwel op (onder meer in de Muyepolder, de Geertruidapolder en de Scherpenissepolder).

Door de relatief hoge ligging en de bodemgesteldheid treedt op de kreekruggen infiltratie van neerslag op.

Waterkwaliteit

Sinds de jaren '70 is de waterkwaliteit van het polderwater sterk verbeterd. Dit is mede het gevolg van de realisatie van waterzuiveringsinstallaties bij de kernen Tholen, Poortvliet en Sint-Maartensdijk. Daarnaast zijn de industriële en individuele lozingen op het oppervlaktewater verminderd. Verbetering van de waterkwaliteit blijft desalniettemin een aandachtspunt.

Ook de waterkwaliteit van het Zoommeer is een belangrijk knelpunt. Het Zoommeer kampt als gevolg van de aanvoer van nutriëntrijk polderwater regelmatig met algenbloei en een lage zuurstofconcentratie.

De slechte waterkwaliteit heeft een negatief effect op diverse functies in algemene zin en is een bedreiging voor de (potentiële) natuurwaarden in het bijzonder.

2.2.2 Natuur

Kenmerken

De kenmerken van de ecologische structuur in het plangebied worden in belangrijke mate bepaald door de ontstaansgeschiedenis in relatie tot het huidige beheer.

De ecologische structuur is kenmerkend voor de Zeeuwse Delta, bestaande uit een groot zoutwatergetijdengebied en zeekleipolders.

In het plangebied zijn binnen de ecologische structuur drie deelgebieden te onderscheiden:

  • zeearm;
  • afgesloten zeearm;
  • zeekleigebied.

De ecologische kwaliteiten in deze deelgebieden verschillen sterk maar hebben ook duidelijke onderlinge relaties. Hierbij speelt de overgang tussen zoute en zoete milieus een dominante rol.

Zeearm

Het Oosterscheldebekken is een zout water getijdengebied met een unieke waterkwaliteit en met ecologisch een groot aantal nationale en internationale relaties. Het vormt enerzijds de kraamkamer voor zeeorganismen en schept een basis voor vele processen op de overgang van zee naar land. Anderzijds is het van groot belang als foerageergebied voor trekvogels en wintergasten. De vegetatie van de grotere schorgebieden is zeer kenmerkend en geeft een duidelijk inzicht in de dynamische processen.

De Oosterschelde is gelet op de grote natuurwaarden aangewezen als Nationaal Park, Wetland, Natura-2000 gebied en beschermd Natuurmonument.

Afgesloten zeearm

Dit gebiedstype heeft betrekking op het Zoommeer, de Schelde-Rijnverbinding en het Krammer-Volkerak. Door de afsluiting van schorgebieden van het getijde en de verzoeting van het water is het ecosysteem binnen dit deelgebied totaal van karakter veranderd. De voormalige schorren en wateren zijn nu veelal hoog productieve vegetaties/biotopen die (het gehele jaar rond) van belang zijn voor met name foeragerende vogels.

Zeekleigebied

Water en bodem zijn in samenhang met het beheer in hoge mate bepalend voor de vegetatiekundige betekenis van het zeekleigebied. De belangrijkste vegetatiekundige waarden zijn gekoppeld aan milieus waar sprake is van overgangen tussen zoet-zout, zand-klei en droog-nat, zoals zilte graslanden, reliëfrijke graslanden en kwelvegetaties. De riet- en oevervegetaties langs de kreekrestanten en welen zijn mede kenmerkend door de overgang van brak naar zoet.

Kwelstromen zijn belangrijke basisvoorwaarden voor de ontwikkeling van natuur. Het gaat hier zowel om de zoete kwel als de voedselrijke en brakke kwel in de polder. Op verschillende plaatsen in het agrarisch gebied komen percelen voor met een bijzondere vegetatie. Deze percelen zijn door de provincie in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland aangemerkt als 'agrarische gebieden van ecologische betekenis'.

Voorts zijn delen van de dijkvegetaties uit ecologisch oogpunt waardevol. Daarnaast herbergen ook de dijken in het plangebied plaatselijk bijzondere natuurwaarden, in de vorm van de dijkvegetatie. Afhankelijk van de bodemsamenstelling, de oriëntatie van de dijkhellingen op de zon, de aanwezigheid van bomen en het beheer is op een aantal dijkvakken sprake van een bijzondere vegetatie met voor de dijken kenmerkende soorten.

Delen van de open, relatief onbebouwde gebieden hebben betekenis als foerageergebied voor ganzen of kleine zwaan. Voor diverse soorten vervult het plangebied een specifieke functie in de levenscyclus. Daarnaast zijn er kenmerkende broedvogelsoorten die zijn gebonden aan graslandgebieden (weidevogels) en de zilte binnendijkse omstandigheden. Door de ligging langs de Oosterschelde vervult een deel van het plangebied ook een rol als hoogwatervluchtplaats. De grote kreekrestanten zijn van belang voor verschillende broedvogels, met name water- en rietvogels en roofvogels (bruine kiekendief).

Het netwerk van (verspreid liggende) drinkputten als leefgebied en voortplantingsbiotoop van amfibieën en de dijken als leefgebied van onder andere dagvlinders vormen de belangrijkste ecologische basiskenmerken van het poldergebied.

Voor de visfauna is er een belangrijke relatie tussen het zoute buitenwater en het brakke (of plaatselijk zoete) binnenwater. Dijken en gemalen vormen voor de migrerende soorten een grote barrière.

De aangegeven ecologische kenmerken/betekenis van het zeekleigebied (bloemrijke dijken, weidevogels en wintergasten) zijn veelal gekoppeld aan het huidige (gangbare) agrarische beheer. Het agrarisch gebruik en waar mogelijk een afgestemd beheer zijn van doorslaggevend belang voor de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurwaarden.

Waardering

Op basis van het provinciale beleid dient het bestemmingsplan rekening te houden met:

  • Bestaande natuur: gebieden die op basis van het Natuurbeheerplan en/of de Verordening Ruimte aangemerkt worden als 'bestaande natuur' dienen een overeenkomstige bestemming te krijgen;
  • Nieuwe natuur: in het Natuurbeheerplan en/of de Verordening Ruimte zijn gebieden aangegeven waarvan op termijn het beheer en onderhoud (na verwerving) volledig op natuurontwikkeling afgestemd zal worden. Het bestemmingsplan dient regels te bevatten om deze functieverandering planologisch mogelijk te maken;
  • Agrarische gebieden van ecologische betekenis; in Tholen komen een aantal percelen voor met een gangbaar agrarisch gebruik die dusdanige abiotsche kenmerken hebben dat, ook zonder een beheer dat is gericht op natuurontwikkeling, er sprake is van natuurwaarden. Deze percelen dienen in het bestemmingsplan van een goede planologische bescherming te worden voorzien.
2.2.3 Landschap

Kenmerken

De identiteit van het landschap van de gemeente Tholen wordt in de eerste plaats ontleend aan de ontstaansgeschiedenis en het abiotische basispatroon (geomorfologie, bodem, water). Mede op grond van dit abiotisch basispatroon (paragraaf 2.2.1) is voor het plangebied een landschapstypering opgesteld.

Landschappelijke hoofdstructuur en landschapstypen

De landschappelijke hoofdstructuur van het plangebied wordt in belangrijke mate bepaald door de ontstaansgeschiedenis in samenhang met het proces van de bedijking en de overstroming van 1953. De hoofdstructuur is kenmerkend voor het landschap van de Zeeuwse Delta, bestaande uit getijdengeulen, slikken, schorren en polders. In het plangebied zijn binnen deze hoofdstructuur drie landschapstypen te onderscheiden:

  • het zeearmenlandschap;
  • het landschap van de afgesloten zeearmen;
  • het zeekleilandschap.

Zeearmenlandschap

Het zeearmenlandschap bestaat uit het getijdengebied van het Oosterscheldebekken. Er is sprake van een grote mate van dynamiek en een (relatief) ongestoord verloop van natuurlijke landschapsvormende processen. Dit komt onder andere tot uiting in de ontwikkeling van de zandplaten, kustafslag en de sedimentatie van zand en slib. Kenmerkend verschil met de kusten die zijn gelegen direct aan de Noordzee is de afwezigheid van strand en duinen, hetgeen verklaarbaar is door de ligging oostelijk in de Delta.

Maatvoering van de openheid, het natuurlijke karakter, de zichtbaarheid van de landschapsvormende processen en het contrast land-water bepalen het bijzondere karakter van deze deelgebieden. Het Oosterscheldebekken is als zeearm met een getijdenbeweging uniek. Het gebied is derhalve waardevol.

Het landschap van de afgesloten zeearmen

Het Zoommeer en het Volkerak zijn ontstaan door de Deltawerken en de aanleg van de Rijn-Schelde verbinding. Het Volkerak is een zoet water en het Zoommeer is zout. Beide zonder invloed van getijdenwerking. Kenmerkend zijn de drooggevallen gronden (slikken, schorren en zandplaten) die veelal door vooroeververdediging beschermd worden tegen afslag.

Door de ligging van de dammen is de relatie tussen de afgesloten zeearm en de Oosterschelde/Grevelingen nog duidelijk waarneembaar. Ondanks het wegvallen van het getij zijn deze gebieden in visueel-ruimtelijk opzicht, door de maatvoering van de openheid en het contrast water-land, waardevol.

Zeekleilandschap

Van de zeekleipolders is de ruimtelijke opbouw te typeren als open door dijken omgeven vlakke polders van verschillende grootte. Het zeekleilandschap heeft in het algemeen een tamelijk grootschalig, open karakter. Het dijkenpatroon hangt nauw samen met de ontstaansgeschiedenis en is plaatselijk zeer kleinschalig. Het wegenpatroon valt in de kleinschalige polders grotendeels samen met het dijkenpatroon. Bij de grotere polders ligt het wegenpatroon juist los van de dijken.

Het verkavelingspatroon is, mede ten gevolge van de herinrichting, rationeel blokvormig. De afwatering en het watergangenpatroon zijn gebaseerd op de ligging van de voormalige kreken. De hoofdwatergangen hebben door hun strakke belijning weinig relatie meer met het oude (kronkelende) karakter van de kreken. Het bebouwingspatroon is ook sterk bepaald door de ontstaansgeschiedenis. De boerderijen zijn verspreid en gesitueerd langs de dijken, wegen of in het veld. Er zijn echter ook grote delen van polders waar bebouwing (vrijwel) ontbreekt. In een aantal gebieden is er sprake van een duidelijke koppeling van het bebouwingspatroon aan bijvoorbeeld wegen of dijken. Deze karakteristieke relatie is veelal bepaald ten tijde van de inpoldering van het gebied. Het beplantingspatroon is sober. De erven van de boerderijen en de dijken zijn veelal beplant.

Hoewel het zeekleilandschap kan worden gekarakteriseerd als een grootschalig en open agrarisch productiegebied, is in delen van het zeekleilandschap de openheid markanter en kenmerkender dan in andere delen. Dat hangt met name samen met de aanwezigheid van bebouwing. Op grond van deze kenmerken kunnen twee landschappelijke deelgebieden worden onderscheiden:

  • gevarieerde open gebieden;
  • kenmerkende open gebieden waarbinnen enkele gebieden nader te karakteriseren zijn als open graslandgebieden.

Gevarieerd open gebied

Het gebied vertoont een bepaalde mate van openheid en herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis. Het bebouwingspatroon is gevarieerd. Plaatselijk is sprake van verdichting in de vorm van bebouwingsconcentraties, voor het overige komt verspreide bebouwing voor, voornamelijk in de vorm van agrarische bedrijven en woningen. De oorspronkelijke patroonkenmerken zijn door nieuwe bouwlocaties en bouwvormen enigszins genivelleerd. Deze kenmerken komen in Zeeland in een groot aantal polders voor en zijn als zodanig niet bijzonder waardevol.

Kenmerkend open gebied

De mate van herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis is door het beloop van dijken en het (nagenoeg) ontbreken van bebouwing voor dit deelgebied hoog. Opvallend zijn de grote maten en de horizontale lijnen die leiden tot het ruimtelijke effect van de dijk als horizon, waardoor het weidse karakter van het polderland wordt benadrukt. De combinatie van openheid, dijken, afwezigheid van bebouwing en het doorgaans nog gave karakter is kenmerkend. Dit deelgebied is een van de meest kenmerkende van het Zeeuwse landschap.

Dit deelgebied met een grote mate van herkenbaarheid en gaafheid, komt in het plangebied en in Zeeland relatief weinig voor en is om die redenen waardevol. Dit geldt vooral voor de gebieden waar tevens sprake is van een grootschalig karakter. De combinatie van de grootschaligheid en het open nagenoeg onbebouwde karakter van een polder komt nog zeer weinig voor.

Open graslandgebied met microreliëf

In de open graslandgebieden is het grondgebruik overwegend grasland. Er zijn weinig bedrijfsgebouwen of overige bebouwing gesitueerd. De bodem wordt plaatselijk gekenmerkt door microreliëf. Het betreft hier poelgebieden. De herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis is plaatselijk groot (kernland). Een deel van de Zuid-Weihoek vormt een van de oude delen van het voormalige eiland Tholen. Het zogenaamde Hollandveen ligt hier op oudere afzettingen en is overdekt met jongere afzetting. Hierdoor is een fraai patroon van kreekruggen ontstaan. Zowel de zout- als kleiwinning hebben aan de oude poelgronden een onregelmatig reliëf gegeven.

Deze deelgebieden zijn kenmerkend voor het Zeeuwse landschap en hebben een grote mate van herkenbaarheid en gaafheid. Op nationale en provinciale schaal zijn poelgebieden zeldzaam. Het graslandkarakter is in samenhang met het reliëf derhalve waardevol.

Waardering

Op basis van het provinciale beleid dient het bestemmingsplan rekening te houden met:

  • Vlakelementen: deltawateren, duin- en strandlandschappen, vroongronden, schorren en slikken, inlagen, karrevelden en open zilte weidegebieden, kreken en kreekrestanten, bossen en landgoederen, bijzondere open poelgebieden, gebieden behorende tot de Ecologische Hoofdstructuur en de open entree van Zeeland;
  • Lijnelementen: deltawerken en overige grote ingenieurswerken zoals de Zeelandbrug, deltadijken, binnendijken, muraltmuurtjes, Atlantikwall, Landfront Vlissingen, Staats Spaanse Linies, duinbeken, houtwallen en elzenmeten in de Kop van Schouwen en herkenbare overgangen naar kleinschalige dekzandlandschappen in Zeeuws-Vlaanderen;
  • Puntelementen: vliedbergen, welen, paalhoofden, molenbiotopen, forten, kastelen, hollestelles, oesterputten en groeve Nieuw Namen.

Voor Tholen is relevant:

  • het landschappelijke waardevolle gebied ten zuiden van de lijn St Maartensdijk- Scherpenisse-Poortvliet;
  • de buitendijkse gebieden;
  • molenbiotopen en hollestelles.
2.2.4 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

De gemeente Tholen heeft in 2012 eigen archeologiebeleid geformuleerd en vastgesteld in de Nota Archeologiebeleid gemeente Tholen.

In het archeologiebeleid zijn verwachtingskaarten gemaakt voor het gehele grondgebied van de gemeente. Hierin worden 4 verschillende archeologische niveaus (4 lagen: laag 1 Walcheren, laag 2 Hollandveen, laag 3 Wormer en laag 4 Pleistoceen) onderscheiden. Uit de onderzoeken is gebleken dat alleen de verwachtingskaart laag 1 Walcheren voor Tholen relevant is. De verwachtingen uit de lagen 2, 3 en 4 komen ook weer terug in laag 1.

De archeologische verwachtingen zijn onderverdeeld in de volgende beleidscategorieën:

  • categorie 1 (archeologisch rijksmonument). Hier is altijd een monumentenvergunning nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed die hier optreedt als bevoegde overheid; Deze terreinen vallen niet binnen het gemeentelijke beleid;
  • categorie 2 (terrein van archeologische verwachtingswaarde = AMK-terreinen);
  • categorie 3 (stads- en dorpskernen met een archeologische verwachtingswaarde en nieuwe vindplaatsen);
  • categorie 4 (hoge archeologische verwachtingswaarde);
  • categorie 5 (gematigde archeologische verwachtingswaarde);
  • categorie 6 (lage archeologische verwachtingswaarde);
  • categorie 7 (waterbodem met verwachte maritiem archeologische verwachtingswaarde);
  • categorie 8 (geen archeologische verwachtingswaarde): geen verder onderzoek nodig.

In het buitengebied komen nagenoeg alle categorieën voor. De verwachtingen zijn hoog voor het gebied Tholen-Poortvliet-Scherpenisse-Sint Maartensdijk. (zie ook bijlage 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.bpBuitengeb2013-VG01_0002.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.bpBuitengeb2013-VG01_0003.jpg"

Figuur 2.2. Archeologische waarden

Cultuurhistorie

Cultuurhistorie kent, behalve het hiervoor genoemde archeologische erfgoed, twee aspecten:

  • het cultuurlandschap en historische geografie;
  • historische (steden)bouwkunde (het gebouwde erfgoed).

Cultuurlandschap en historische geografie

Met name de historische geografie is van belang voor het bestemmingsplan Buitengebied en beschreven in paragraaf 2.2.1.

Het landelijke gebied ademt de sfeer van een uitgestrekt, vrij open polderlandschap, onderbroken door dijken, dorpjes en – vaak monumentale – boerderijen. De meest in het oog springende cultuurhistorische aspecten, die de wordingsgeschiedenis van het gebied illustreren, zijn de (beplante) dijken, de hoger gelegen kreekruggen en laag gelegen poelgronden.

Het gebouwde erfgoed

In de gemeente Tholen horen met name de historische stadskernen van Tholen en Sint-Maartensdijk (aangewezen als beschermd stadsgezicht) tot het gebouwde erfgoed. Maar ook in het buitengebied is sprake van cultuurhistorische waardevolle gebouwde elementen zoals:

Beschermde monumenten

In het plangebied bevinden zich een aantal beschermde rijksmonumenten. Bescherming van deze rijksmonumenten vindt plaats via het monumentenbeleid en de Monumentenwet 1988 (zie bijlage 4).

Molens en molenbiotopen

In de gemeente Tholen zijn elf historische en in de literatuur beschreven molens aanwezig waarvan er drie zijn gelegen in het plangebied. De overige molens zijn in de kernen gelegen. Behalve dat de meeste molens ook zijn aangewezen als beschermd monument, wordt gehecht aan behoud van deze molens en het functioneren van de molens als werktuig. Op grond hiervan dienen in de omgeving van een molen dan ook beperkingen te worden gesteld aan de hoogte van obstakels (bebouwing en beplanting) die de windvang onevenredig negatief beïnvloeden. Het gebied waarbinnen deze hoogtebeperkingen gelden, wordt molenbiotoop of molenbeschermingszone genoemd. Van enkele molens die in de kernen zijn gelegen ligt de molenbiotoop gedeeltelijk in het plangebied.

Voor meer uitgebreide informatie over de voor de molen relevante molenbiotoopaspecten en de afweging van de belangen van de molens tegenover de andere belangen in het plangebied wordt kortheidshalve verwezen naar bijlage 5. De wijze waarop de bescherming is geregeld, is beschreven in paragraaf 5.7.5.

Cultuurhistorische waardevolle objecten

Op basis van een cultuurhistorische inventarisatie van de provincie zijn 58 percelen in het buitengebied aangewezen als historische boerderijen, type A. Op deze percelen bevinden zich doorgaans één of meerdere waardevolle gebouwen, al dan niet in combinatie met een waardevol erf. Behoud van deze waardevolle gebouwen is het in voorheen geldende bestemmingsplan Buitengebied t/m 5 H geborgd door het opnemen van een bepaling dat bij verbouw of vergroting de karakteristieke, uiterlijke kenmerken van het gebouw behouden moeten blijven. Het is wenselijk dit uitgangspunt te handhaven alsmede om ontwikkelingsmogelijkheid - in de vorm van nieuwe economische dragers, of een extra woningbouwmogelijkheid - te bieden op voorwaarde dat de cultuurhistorische waarden behouden blijven en versterkt worden. De betreffende objecten zijn opgenomen in bijlage 6.

Belvedère

De nota Belvedère (1999) is een beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. Gebieden met bijzondere cultuurhistorische waarden zijn aangewezen als Belvedère-gebied. Het beleid richt zich op het herkenbaar houden van de identiteit bij ontwikkelingen in het gebied.

Het zuidelijke gedeelte van het plangebied, tussen Tholen en Sint Maartensdijk is aangewezen als Belvedère gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.bpBuitengeb2013-VG01_0004.png"

Figuur 2.3. Provinciaal Belvedère gebied (Geoloket Provincie Zeeland, 2012)

2.2.5 Land- en tuinbouw

Van oudsher is de agrarische sector een belangrijke economische drager. Ook in Tholen is en blijft de agrarische sector de belangrijkste gebruiker van het omvangrijke buitengebied.

De agrarische sector in Tholen kenmerkt zich door een sterke gerichtheid op de akkerbouw. Binnen de akkerbouw komt relatief veel vroege aardappelteelt en grove groenteteelt voor. Vooral de vroege aardappelteelt is een belangrijke productierichting.

Het aandeel van de tuinbouw in Tholen is hoger dan in de rest van de provincie Zeeland. Het gaat daarbij enerzijds om glastuinbouwbedrijven, anderzijds om grondgebonden tuinbouw. De glastuinbouw is met name geconcentreerd in de omgeving van Sint-Annaland. De grondgebonden tuinbouw bestaat uit bloemzaadteelt, bolgewassen, vaste planten en andere siergewassen. Voor deze teelten is de aanvoer van zoet water van groot belang.

Om in de toekomst nog te kunnen spreken van een sterke landbouwsector zijn de volgende perspectieven denkbaar.

  • Schaalvergroting: om in de Europese markt concurrerend te kunnen produceren en aan steeds strengere milieu- en dierenwelzijnseisen te kunnen voldoen is een opschaling van de bedrijfsomvang noodzakelijk. Hiermee kunnen schaalvoordelen worden bereikt en is het financieel haalbaar om benodigde (uit regelgeving voortvloeiende) investeringen te doen. De schaalvergroting dient gepaard te gaan met een efficiënte inrichting van de productiestructuur en, zoals eerder aangegeven, geringe externe milieubeperkingen vanwege de aanwezigheid van andere functies.

  • Intensivering: intensivering van de akkerbouw richting tuinbouw is goed mogelijk. Hierbij kan worden gedacht aan een intensivering van de akkerbouwteelten of een specialisatie in meer kennis- en arbeidsintensieve teelten. Het plangebied biedt diverse pluspunten met het oog op dergelijke teelten:
    • 1. relatief gunstige logistieke ligging;
    • 2. gunstige klimatologische omstandigheden (veel zon, weinig nachtvorst);
    • 3. relatief ruim aanwezige lichte bodemsoorten bieden mogelijkheden voor bloembollen, groenten- en conserventeelt.

Intensivering in de richting van de vollegrondstuinbouw is daarmee perspectiefrijk (groente, kleinfruit). De lokale bodemgeschiktheid, de beschikbaarheid van voldoende zoet water en de beschikbaarheid van voldoende arbeidskrachten voor de oogstwerkzaamheden zijn belangrijke voorwaarden voor de ontwikkelingsmogelijkheden (gewassenkeuze, teeltmogelijkheden). De basisvoorzieningen voor de aanvoer van zoet water uit het Zoommeer zijn inmiddels gerealiseerd. De beschikbaarheid van zoet water in het Zoommeer en de ligging c.q. de verbeterde bereikbaarheid van het plangebied na realisatie van de Zoomweg bieden goede kansen.

  • De te verwachten omschakeling naar intensievere vormen van (agrarisch) grondgebruik zal leiden tot een grotere concentratie van bedrijfsgebouwen en het gebruik van afdekmaterialen, overkappingsconstructies en boog- en gaaskassen. Ook is ruimte nodig ten opzichte van nieuwe milieugevoelige functies teneinde te voorkomen dat toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden onnodig worden geblokkeerd.

  • Specialisatie: specialisatie (verdieping) kan een mogelijkheid zijn voor de levensvatbaarheid van een agrarisch bedrijf. Daarbij kan gedacht worden aan het produceren van streekeigen, kwaliteits- en/of biologische producten. Vaak is dit gekoppeld aan een specifieke marktbenadering. Een verdere specialisatie in de glastuinbouw vanuit de aanwezige agrarische bedrijven wordt kansrijk ingeschat. De reeds aanwezige glastuinbouw (en kennisniveau) en de ligging ten opzichte van de Zoomweg en van de veilingen (Barendrecht/Breda) zijn hierbij van doorslaggevend belang. Een geconcentreerde glastuinbouwontwikkeling in aansluiting op de bestaande glastuinbouwconcentratie bij Sint-Annaland zal het meeste perspectief bieden vanwege de concentratievoordelen die dit oplevert.

  • Product- en teeltvernieuwing: product- en teeltvernieuwing biedt mogelijkheden om nieuwe markten te betreden met een voor de agrariër gunstigere prijsvorming; deze mogelijkheden worden verder vergroot als door samenwerking de nieuwe markten worden bediend met een veelzijdig assortiment. Voorbeeld hiervan is de ontwikkeling van biologische leghennenhouderijen met vrije uitloop voor de kippen. In het plangebied is een aantal van deze activiteiten ontwikkeld bij akkerbouwbedrijven.

  • Natuur- en landschapsbeheer: de agrarische sector kan worden beschouwd als een belangrijke beheerder van de groene ruimte. De landbouwer als natuur- en landschapsbeheerder is dan ook een logische vorm. Het wensbeeld is dat behoud en versterking van het landschap en de natuur zoveel mogelijk in de bedrijfsvoering van de agrarische bedrijven wordt ingebed. Inspanningen voor een versterking van landschap en natuur (aanvullend op de normen vanuit de natuur- en milieuwetgeving) verdienen ook waardering en beloning.

  • Verbreding (nevenactiviteiten): onder verbreding wordt het uitvoeren van (branchevreemde) nevenactiviteiten op het agrarisch bedrijf verstaan om zo extra inkomsten te genereren. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan toerisme, educatie en zorg. Nevenactiviteiten mogen er echter niet toe leiden dat andere agrarische bedrijven in de nabijheid in hun bedrijfsvoering worden beknot.

Uit voorgaande verkenning kan worden geconcludeerd dat het agrarisch toekomstperspectief voor het plangebied vooral moet worden gezocht in de volgende richtingen.

  • Behoud en versterking van de huidige grondgebonden productiestructuur is een basisvereiste voor de gewenste agrarische ontwikkeling. Binnen deze grondgebonden productiestructuur kan vervolgens op bedrijfsniveau flexibel worden ingespeeld op kansen en mogelijkheden die in het gebied aanwezig zijn voor continuïteit en toekomstperspectief. In de grootschalige akkerbouwgebieden dient te worden ingezet op het behoud van de aanwezige grootschalige productiestructuur. De aanwezige akkerbouwbedrijven dienen ook op de lange termijn de mogelijkheid te behouden tot verdere schaalvergroting (hetzij door bedrijfsvergroting (vergroting areaal en/of vergroting bouwvlak), hetzij door samenwerking). Nieuwe functies kunnen leiden tot onomkeerbare aantasting van deze mogelijkheid en zijn vanuit agrarisch oogpunt ongewenst.
  • De ontwikkeling van grootschalige intensieve veehouderij zou leiden tot een structuuraanslag op de grondgebonden agrarische productiestructuur. Een dergelijke ontwikkeling van intensieve veehouderij in het plangebied dient dan ook te worden voorkomen.
  • Op beperkte schaal is het mogelijk om melkrundveehouderij verder te ontwikkelen. De inplaatsing van grote melkrundveehouderijbedrijven van elders kan hierbij een belangrijke bijdrage leveren aan de versterking van de gebiedseigen kwaliteit (landschappelijke en ecologische meerwaarde). Ook voor de aanwezige melkrundveehouderijen dient te worden ingezet op het behoud van de aanwezige grootschalige productiestructuur omdat ook in de melkrundveehouderij een verdergaande schaalvergroting noodzakelijk is.
  • De belangrijkste mogelijkheden voor een verbrede plattelandsontwikkeling in het plangebied zijn gelegen in het toerisme en de recreatie. De recreatie kan als 'hulpmotor' fungeren voor de landbouw. Hierdoor kan de recreatie zelf bijdragen tot behoud van een voor de recreatie zelf essentieel en onderscheidend productkenmerk, namelijk het landelijk karakter en de landschappelijke kwaliteit.
  • De verdere, beperkte ontwikkeling van glastuinbouw is aan de orde in aansluiting op het bestaande en bijna volledig benutte concentratiegebied nabij Sint-Annaland. Voorts is een doorontwikkeling te verwachten van intensieve tuinbouw in de open grond (doorschakelen op teelten onder glas).

2.2.6 Recreatie en toerisme

De gemeente Tholen maakt deel uit van het Zeeuwse 'achterland' en wordt omgeven door het water van Oosterschelde, Keeten, Mastgat, Krammer en de Schelde-Rijnverbinding. Via de Philipsdam, Oesterdam en twee bruggen is het gebied verbonden met overig Zeeland en Noord-Brabant. Als gevolg daarvan is het plangebied wat minder bekend en wordt het veel minder massaal bezocht dan de drukke Zeeuwse Noordzeekust. Hierdoor is sprake van een binnen Zeeland bijzonder toeristisch-recreatief product, dat met name gekenmerkt wordt door landelijkheid, rust en ruimte, alsmede door kleinschaligheid van het voorzieningenaanbod. Negatieve effecten als gevolg van grote toeristisch-recreatieve druk zijn binnen de gemeente Tholen nauwelijks aanwezig. De verscheidenheid in agrarisch grondgebruik draagt in belangrijke mate bij aan de aantrekkelijkheid van het Thoolse platteland en de toeristisch-recreatieve belevingswaarde.

Het aanbod van verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen is over de gemeente verspreid, maar met een duidelijke concentratie aan de zuidzijde van Tholen, met name nabij Gorishoek en op de Speelmansplaten. Het ruimtegebruik door de toeristisch-recreatieve sector is bescheiden.

Verblijfsrecreatie

De verblijfsaccommodatie in Tholen omvat meerdere kampeerterreinen, bungalowparken, hotels en pensions en een aantal kleinschalige kampeerterreinen. De meeste van deze accommodaties zijn buiten het plangebied gelegen, met uitzondering van:

  • Speelmansplaten;
  • (landschaps)camping en minicamping Kruitenburgseweg 6, Poortvliet;
  • hotel Oosterschelde, Rijksweg 5, Sint-Phillipsland;
  • minicamping Heideweg 3, Sint-Maartensdijk.

Dagrecreatie

Oever-, strand en waterrecreatie

De gemeente Tholen beschikt over circa 50 km grotendeels openbaar toegankelijke buitendijken. Op diverse plaatsen zijn voorzieningen voor oever-, strand en waterrecreatie aanwezig. Het betreft onder meer parkeerterreinen, strandvoorzieningen, aanlegsteigers, trailerhellingen en toiletgebouwen. Hierdoor zijn er volop mogelijkheden voor surfen, zeilen, kanoën en zwemmen. Met name van de dijk tussen Tholen en de Bergsediepsluis wordt intensief gebruikgemaakt.

Binnen de gemeentegrenzen zijn drie jachthavens aanwezig (Tholen, Stavenisse en Sint-Annaland). Vanaf verschillende plaatsen is het mogelijk om met een sportvisboot de Oosterschelde op te gaan. Op en nabij de Speelmansplaten aan de oostzijde van de Oesterdam zijn verschillende vormen van strand- en waterrecreatie mogelijk, waaronder het gebruik van waterskiën en waterscooters.

Extensieve routegebonden recreatie (fietsen, wandelen en paardrijden)

De aanwezige fiets-, wandel- en ruiterpaden en plattelandswegen in het plangebied vervullen een functie als onderdeel van lokale en regionale toeristische routes. De fietspaden in de gemeente Tholen zijn ook aangesloten op de landelijke fietsroutes Noordzee (LF1) en Schelde-Rhein (LF 13). Het wandelpad vanaf de Philipsdam tot aan de brug tussen Oud-Vossemeer en Nieuw-Vossemeer is opgenomen in de lange-afstand-wandelpaden in Nederland en maakt onderdeel uit van het Deltapad.

Voor routegebonden recreatievormen spelen vooral ook landschapsbeleving en cultuurhistorische objecten in het plangebied een rol.

Cultuurhistorische recreatie

In het buitengebied bevinden zich verschillende cultuurhistorische bezienswaardigheden. Naast de vele historische dijken zijn er verschillende nog herkenbare landschapselementen zichtbaar waaronder een vliedberg en kreekrestanten. Er zijn diverse terreinen met belangrijke archeologische waarden. De belangrijkste archeologische vindplaats is het voormalige dorp Westkerke, ten zuiden van Scherpenisse. Verder bevinden zich verspreid door de gemeente elf molens en diverse boerderijen met historische betekenis.

Natuurgerichte recreatie

In het buitengebied is een aantal belangrijke natuurgebieden aanwezig, die onderdeel uitmaken van of grenzen aan de Oosterschelde, en die tevens van groot belang zijn voor de toeristisch-recreatieve belevingswaarde binnen het plangebied (rust, ruimte en landelijkheid). Natuurgerichte recreatievormen, zoals wandelen en fietsen in combinatie met vogel observatie en excursies nemen in populariteit toe.

Verwachte ontwikkelingen

De analyse van het huidig aanbod van toeristische en recreatieve voorzieningen en van bestaande en te verwachten ontwikkelingen wijst op de noodzaak van versterking van de markt- en concurrentiepositie van het toeristisch recreatief product in het plangebied door 'upgrading van voorzieningen en verdere innovatie en differentiatie binnen de sector. Voor het buitengebied is hierbij het volgende relevant:

Ontwikkeling verblijfsrecreatie (kleinschalig kamperen)

Er zijn mogelijkheden voor verdere ontwikkeling van kleinschalige verblijfsrecreatie in het achterland (het kleinschalig kamperen). De ontwikkeling van deze kampeervorm dient zodanig te worden gestuurd dat dit leidt tot een meerwaarde voor het toeristisch-recreatief product als geheel. Ten aanzien van het kleinschalig kamperen (minicamping) dient bij voorkeur het primaat te worden gelegd bij de ruimte op de agrarische bedrijven. Enerzijds wordt op deze wijze aangesloten op de noodzaak tot verbreding en diversificatie van het verblijfsrecreatief aanbod (verblijfsrecreatieaanbod kleinschalig en nauw gerelateerd aan het gebiedsspecifieke agrarische bedrijf). Anderzijds levert dit een bijdrage aan de continuïteit en stabiliteit van de landbouw als beheerder van de voor toerisme en recreatie essentiële landschapskenmerken. Het handhaven van de koppeling aan het agrarisch bedrijf is hiervoor noodzakelijk.

Ontwikkeling plattelandstoerisme

Een verdere stimulans voor de ontwikkelingen op toeristisch-(dag)recreatief gebied is het vormgeven van het plattelandstoerisme. Hierbij kan worden ingehaakt op de aanwezige toeristische potenties (extensieve routegebonden recreatievoorzieningen, mogelijkheden cultuurhistorische en natuurgerichte recreatie c.a.). Plattelandstoerisme kan bijdragen tot een verbrede plattelandsontwikkeling waarbij landbouw, natuur en recreatie in onderlinge samenhang verder tot ontplooiing kunnen komen.

Daarnaast kan het Thoolse landschap worden versterkt door meer aandacht te besteden aan de bestaande landschaps- en natuurwaarden. Natuur- en bosontwikkeling en landschapsbouw kunnen een belangrijke meerwaarde hebben voor de toeristisch-recreatieve belevingswaarde.

Oevers, strand en waterrecreatie (Oosterschelde en aangrenzende wateren)

Verdere ontwikkeling en verbetering van het toeristische en recreatieve product binnen de gemeente Tholen kan gerealiseerd worden door de potenties van de Oosterschelde en de aangrenzende wateren voor recreatie te benutten. Hiermee kan worden ingespeeld op de toenemende behoefte aan kwalitatief hoogwaardige voorzieningen en recreatiemogelijkheden voor waterrecreatie en -toerisme. Uitgangspunt hierbij is dat de kenmerkende rust en openheid van de Oosterschelde behouden blijft.

De ecologische en ruimtelijke kwaliteiten van de Oosterschelde maken het noodzakelijk dat de dagrecreatie langs dit Nationale Park goed begeleid wordt. Hiervoor is het noodzakelijk dat de recreanten enerzijds dwingend gestuurd worden naar gebieden die opengesteld zijn voor het publiek en anderzijds dat op deze locaties voldoende en kwalitatief goede voorzieningen aanwezig zijn.

2.2.7 Infrastructuur

De gemeente Tholen wordt gekenmerkt door een rastervormig wegenstelsel dat relatief fijnmazig is en weinig beperkingen oplegt aan het autoverkeer. Grote knelpunten ten aanzien van de verkeersafwikkeling doen zich dan ook nauwelijks voor.

Wegenstructuur

Op het grondgebied van gemeente Tholen zijn geen rijkswegen aanwezig. De drie verbindingen met het nationale hoofdwegennet worden gevormd door provinciale wegen. In het noordelijke deel van het plangebied sluit de N257 (Steenbergen-Philipsdam) aan op de rijksweg N59 (Grevelingendam). De N286 (Stavenisse-Halsteren) vormt de verbinding met het Noord-Brabantse vasteland en takt hier aan op de N259 (provinciale weg Bergen op Zoom-Dinteloord) en op de A4. De N659 (Oesterdam) vormt de verbinding met Zuid-Beveland en sluit via de N289 bij Rilland aan op de rijksweg A58.

De overige provinciale wegen op het Thoolse grondgebied zijn de N656 (Tholen Stad - Sint Philipsland), de N657 (N656-Sint Philipsland) en de N658 (N656 - Sint-Annaland).

De overige wegen in het plangebied zijn overwegend in beheer bij het waterschap Scheldestromen.

Landbouwroute

Provincie Zeeland, het Waterschap Scheldestromen, de gemeenten, ZLTO en CUMELA Nederland werken samen aan een Kwaliteitsnet voor het Landbouwverkeer in Zeeland. Zij hebben samen meer dan honderd knelpunten geconstateerd op de Zeeuwse wegen, waar de doorstroming van het verkeer wordt belemmerd of waar de veiligheid in het geding is. Een van de knelpunten was het landbouwverkeer door de kom van Tholen. Het knelpunt kreeg de hoogste prioriteit en is als eerste aangepakt.
Een speciale Landbouwroute leidt het landbouwverkeer om de kern van Tholen heen. Deze omleiding zorgt voor een verbetering van de verkeersveiligheid en de leefbaarheid van de inwoners. Ook is de Landbouwroute korter dan de weg door de kern. Dit zorgt voor een kortere omrijdtijd voor de landbouwsector.
De Landbouwroute is op 12 november 2012 officieel in gebruik genomen. De weg is uitsluitend bedoeld voor landbouwverkeer. De route is daarom afgesloten voor de overige weggebruikers.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer in het buitengebied is van relatief goede kwaliteit. Met uursdiensten zijn de verschillende kernen onderling bereikbaar alsmede Steenbergen, Bergen op Zoom en Oude Tonge.

In de scholierenspitsuren worden extra sneldiensten toegevoegd aan de lijndiensten naar Bergen op Zoom.

Sedert 1 januari 2002 is er een aanvulling op het reguliere openbaar vervoer in de vorm van Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV).

Fietsvoorzieningen

Met betrekking tot voorzieningen ten behoeve van het fietsverkeer dient onderscheid gemaakt te worden tussen fietspaden voor bestemmingsverkeer (utilitaire fietspaden) en fietspaden voor het recreatieve verkeer. Het bestemmingsverkeer bestaat voor een belangrijk deel uit de op Sint-Maartensdijk en Tholen Stad gerichte schoolgaande jeugd.

Langs de provinciale wegen zijn vrijliggende fietspaden of parallelwegen ten behoeve van het langzaam verkeer aanwezig (gedeeltelijk recent aangelegd).

2.2.8 Wonen

In het plangebied komen circa 1.300 adressen voor en dit betreft merendeels burgerwoningen. Een groot aantal burgerwoningen is veelal gesitueerd in de vorm van lintbebouwing, ontstaan langs de toegangswegen tot de kernen. Plaatselijk zijn langs doorgaande wegen concentraties van agrarische bebouwing en villa-achtige woonhuizen ontstaan. Burgerwoningen komen echter ook verspreid door het gehele plangebied voor.

Een deel van de woningen kan als cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol worden aangemerkt. Het gaat daarbij om rijksmonumenten en een aantal overige karakteristieke woningen/objecten.

Binnen het plangebied moet gelet op de ontwikkelingen in de landbouw rekening worden gehouden met agrarische bedrijfsbeëindigingen. Gezien het aantal agrarische bedrijven dat in de komende tijd naar verwachting zal worden beëindigd, kan het aantal niet-agrarische woonfuncties in het plangebied nog (aanzienlijk) toenemen. Verwacht mag worden dat in veel gevallen vrijkomende boerderijen als (burger)woningen worden verkocht.

Vanuit het belang van het wonen is een zekere behoefte aan burgerwoningen in het buitengebied wenselijk, met name indien hiermee een bijdrage kan worden geleverd aan het voorkomen van verkrotting en verpaupering en aan het behoud van karakteristieke bebouwing. Een belangrijk aandachtspunt vormen dan ook de vrijkomende agrarische bedrijven waarvoor geen passende vervolgfunctie gevonden kan worden en de karakteristieke panden die door middel van woningsplitsing in stand kunnen worden gehouden.

Bij de burgerwoningen is in toenemende mate vraag naar uitbreiding van de woning, uitbreiding van erfbebouwing, mogelijkheden voor aan-huis-gebonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten. Het beleid voor het ontwikkelen van nieuwe economische dragers dient zich ook uit te spreken over de mogelijkheden hiervan bij burgerwoningen.

2.2.9 Niet-agrarische bedrijvigheid en andere functies

Binnen het plangebied bevindt zich naast de agrarische bedrijven nog een aantal niet-agrarische bedrijven.

Een belangrijk deel van deze niet-agrarische bedrijven is aan de landbouw gerelateerd en heeft voor de landbouw een dienstverlenende functie in de vorm van onderhoud en reparatie van landbouwmachines of het uitvoeren van werkzaamheden die verband houden met de geteelde gewassen of het uitvoeren van grondwerkzaamheden (agrarische hulp- en nevenbedrijven).

De aard van de overige bedrijven is zeer divers (het betreft onder andere horecabedrijven, een duikschool, een transportbedrijf, rioolwaterzuiveringen, opslagen ten behoeve van het onderhoud van wegen, waterlopen en waterkeringen, gemalen en nutsvoorzieningen). Bij een beperkt aantal bedrijven is sprake van een bedrijfswoning.

In bijlage 7 is een overzicht gegeven van de niet-agrarische bedrijven.

Vanuit het belang van de economie en de bedrijvigheid in het algemeen is terughoudendheid gewenst bij het (verspreid) toelaten van niet-agrarische bedrijven in het buitengebied. Dit kan leiden tot ongewenste effecten zoals concurrentie met de daartoe aangewezen bedrijventerreinen.

In het belang van individuele niet-agrarische bedrijven en de economische vitaliteit van het buitengebied als geheel kan een zekere ruimte voor vestiging in het buitengebied wenselijk zijn. Dit geldt met name voor aan het agrarisch bedrijf gerelateerde bedrijven en niet-agrarische bedrijven met bedrijfsactiviteiten die niet thuishoren in de kern of op een bedrijventerrein en in het buitengebied algemeen worden geaccepteerd (manege, hondenkennel, caravanstalling etc.). In beginsel is het provinciale beleid met betrekking tot nieuwe economische dragers hiervoor het kader.

Windturbines

In het plangebied (en de gemeente) komen vier locaties met windturbines voor. Bij de kop van Stavenisse zijn drie windturbines gesitueerd. Op Sint Philipsland langs de Abraham Wisseweg zijn vijf windturbines gesitueerd. Vijf windturbines zijn langs de Molenweg in Sint-Annaland gebouwd en bij Sint-Maartensdijk zijn vier windturbines gerealiseerd aan de Pierhoekseweg.

2.2.10 Leidingen

In het buitengebied van Tholen liggen twee planologisch relevante hoofdtransportleidingen, namelijk een aardgastransportleiding van 4"/6" en 40 bar (deze loopt van de kern Tholen naar Scherpenisse) en een ondergrondse hoogspanningsverbinding van 50 kV. In verband met veiligheid en een ongestoorde bedrijfsvoering gelden vanuit de hartlijn van de leidingen zones waar beperkingen gelden voor onder meer bouwwerken en beplanting. Voor de aardgastransportleiding geldt aan weerszijden een zone van 4 m als belemmeringenstrook. Voor de hoogspanningsverbinding geldt een belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden van de kabel.

Langs de Markiezaatskade is een leidingenstrook aangewezen die smaller is dan de 50 m brede Zeeuwse leidingenstrook. De strook is gerealiseerd ten behoeve van twee buisleidingen van Air Liquide (koolmonoxide en waterstof) en is slechts 7 m breed. Toekomstige leidingen zullen hier dicht naast elkaar moeten worden aangelegd. In de leidingenstrook mag niet worden gebouwd anders dan ten behoeve van leidingen en de primaire bestemming.

De afvalwatertransportleiding van Waterschap Scheldestromen, gelegen tussen de woonkernen en bedrijventerreinen enerzijds en de rioolwaterzuiveringen anderzijds, heeft een doorsnede van 50 mm. De grens voor planologisch relevante leidingen ligt doorgaans bij een diameter van 400 mm. Deze leiding is derhalve niet aangemerkt als planologisch relevant.

Daarnaast liggen in het plangebied diverse niet planologisch relevante leidingen en kabels (rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen). Deze kabels zijn veelal aangelegd langs/in combinatie met infrastructuur.

2.2.11 Waterkeringen

Rondom het vasteland van Tholen hebben de dijken een primaire waterkerende functie. Deze dijken bieden een beveiliging tegen overstroming. Ten aanzien van de primaire waterkering is in het Barro vermeld dat dijken met een dergelijke functie de planologische bestemming 'Waterstaatswerken' dienen te krijgen en de beschermingszone een aanduiding 'vrijwaringszone - dijk'.

Een groot aantal dijken in het buitengebied heeft de functie regionale waterkering. Bij deze dijken staat eveneens de waterstaatkundige functie voorop en deze dijken moeten voorkomen dat bij calamiteiten een te groot gebied zou overstromen. De waterstaatkundige functie van deze regionale waterkering dient ook in het bestemmingsplan te worden vastgelegd. In de Verordening Ruimte Provincie Zeeland is bepaald dat de beschermingszones van de regionale keringen ook de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' moeten krijgen.

2.2.12 Overig

De gemeente Tholen ligt in het radarverstoringsgebied van vliegveld Woensdrecht. Het radarverstoringsgebied legt beperkingen op aan de bouw van hoge bouwwerken zoals windturbines. Daarbij gaat het om bouwwerken met een hoogte van meer dan 100 m ten opzichte van NAP.

Over het zuidelijke en westelijke deel van het plangebied zijn straalverbindingen gelegen. Om de werking van de straalverbindingen niet te verstoren is bouwen boven 21 tot 22 m NAP niet gewenst.

Hoofdstuk 3 Gebiedsvisie

3.1 Inleiding

Uitgangspunt voor de gebiedsvisie vormt de beschrijving zoals opgenomen in hoofdstuk 2, het beleidskader zoals opgenomen in bijlage 1 en de planologische regeling van het huidige bestemmingplan Buitengebied tot en met 7H. Met de 5e herziening is het bestemmingsplan Buitengebied in 2009 geactualiseerd voor wat betreft de toekenning van bestemmingen en het verwerken van het provinciale beleid zoals verwoord in het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012.

In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied wordt het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (VRPZ) in ogenschouw genomen en waar nodig verwerkt. Ook het sinds 2009 gewijzigde gemeentelijk beleid wordt in de gebiedsvisie meegenomen. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan de Toekomstvisie bestemming Tholen 2025 en duurzaamheidsbeleid.

In deze gebiedsvisie wordt beoogd de uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied kort en krachtig weer te geven, gebaseerd op het huidige bestemmingsplan en het geactualiseerde gemeentelijke en provinciale beleid. Een uitgebreider overzicht van het huidige plan, het relevante provinciale en gemeentelijke beleid is als bijlage 2 bij dit hoofdstuk opgenomen.

Algemene uitgangspunten

  • Het nieuwe bestemmingsplan is consoliderend van aard. Uitgegaan wordt van het bevestigen van de bestaande legaal tot stand gekomen situatie, waarbij op perceelsniveau gebruiks- en bouwmogelijkheden worden geboden die ruimte geven aan de wensen van deze tijd.
  • Het bestemmingsplan is digitaal zo toegankelijk en gebruiksvriendelijk mogelijk. Daarom wordt zoveel mogelijk informatie op de verbeelding zichtbaar gemaakt. Het geldende bestemmingsplan Buitengebied tot en met 7H geldt als vertrekpunt. Voor een zo rustig mogelijke verbeelding (digitaal en analoog) en een optimale raadpleegbaarheid worden zo min mogelijk aanduidingen toegepast. Indien nodig worden in plaats daarvan bestemmingen gesplitst. Verder is het digitale plan leidend. De analoge verbeelding ('de plankaart') is ondersteunend. In de bestanden wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van interne verbindingen/koppelingen (hyperlinks).
  • Bouwregels worden voor zover verduidelijkend, opgenomen in tabellen.
  • Mede in het licht van de (nieuwe) Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (en de daarmee samenhangende beslistermijnen) wordt terughoudend omgegaan met het opnemen van verplichte advisering bij afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.

3.2 Uitgangspunten gebiedsvisie

Algemene uitgangspunten voor de gebiedsvisie

Uitgangspunt voor de gebiedsvisie is de gebiedszonering zoals opgenomen in het huidige bestemmingsplan Buitengebied tot en met 7H en beschreven in hoofdstuk 2. Op basis van dit bestemmingsplan en het actuele provinciale beleid worden de volgende deelgebieden onderscheiden (zie gebiedsvisiekaart):

  • agrarisch gebied;
  • agrarisch gebied met landschapswaarden;
  • agrarisch gebied met natuurwaarden;
  • glastuinbouwconcentratiegebied;
  • randzones rond woongebieden, verblijfsrecreatieterreinen en natuurgebieden;
  • bestaande en nieuwe natuur;
  • archeologie en cultuurhistorie.

Agrarisch

  • Het overgrote deel van het plangebied wordt primair gebruikt voor grondgebonden agrarische bedrijven en beschikt niet over bijzondere natuur- of landschapswaarden; deze gebieden worden aangemerkt als Agrarisch.

Agrarisch met landschapswaarden

  • Het agrarische gebied met een open onbebouwd karakter wordt overgenomen uit de VRPZ. Aan deze gebieden wordt de bestemming Agrarisch met Waarden - Openheid toegekend.

Agrarisch met natuurwaarden

  • Een bestemming Agrarisch met waarden - Natuur wordt uitsluitend toegekend aan de agrarische gebieden van ecologische betekenis uit de VRPZ (zie ook paragraaf 2.2.2).

Glastuinbouwconcentratiegebied

  • Het glastuinbouwconcentratiegebied blijft gehandhaafd; de begrenzing kan, gezien de regels uit de VRPZ, niet worden gewijzigd.

Randzones rond woongebieden, verblijfsrecreatie terreinen en natuurgebieden

  • Rond woongebieden, verblijfsrecreatieve terreinen en natuurgebieden wordt een afwegingszone van 100 m in acht genomen.

Bestaande en nieuwe natuur

  • De bestaande EHS-gebieden en de (droge) Natura 2000-gebieden worden als 'Natuur' bestemd. Binnen deze gebieden is het verboden nader genoemde werken en werkzaamheden uit te voeren zonder omgevingsvergunning. De (natte) Natura 2000-gebieden Oosterschelde, Krammer-Volkerak en Zoommeer worden als Water - Deltawater bestemd. Deze gebieden hebben zowel een natuurfunctie (Natura 2000-gebied) als een functie voor de recreatie en scheepvaart. Deze functies komen in de bestemmingstoekenning tot uiting.
  • Bestaande bosgebieden zonder bijzondere ecologische betekenis worden bestemd tot Bos, gericht op de bescherming van de landschappelijke kwaliteiten.
  • De gebieden waar naar verwachting binnen de plantermijn nieuwe natuur wordt gerealiseerd zijn aangemerkt als natuurontwikkelingsgebieden.

Archeologie en Cultuurhistorie 

  • Voor archeologie is gemeentelijk beleid vastgesteld. Dit beleid (zie paragraaf 2.2.4) vormt het uitgangspunt voor de regeling in het nieuwe bestemmingsplan.
  • Overeenkomstig provinciaal beleid wordt binnen een afstand van 400 m rondom de molens binnen en buiten het plangebied rekening gehouden met de molenbiotopen van deze molens. De regeling van de molenbiotopen wordt afgestemd op de regeling in de bestemmingsplannen voor de kernen.
  • Landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle dijken zijn in de geldende bestemmingsplannen bestemd voor 'Beschermde Dijk' (bD). In het nieuwe bestemmingsplan wordt hiervoor overeenkomstig de wettelijke RO Standaarden een dubbelbestemming (Waarde - Beschermde dijk) opgenomen (hiermee wordt aangesloten op de systematiek van de bestemmingsplannen voor de kernen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.bpBuitengeb2013-VG01_0005.jpg"

Figuur 3.1. Gebiedsvisie

3.3 Uitwerking gebiedsvisie

3.3.1 Agrarisch

Bouwvlakken, bedrijfswoningen, bouwen buiten het bouwvlak

  • Gebouwen, kassen, mestopslagruimten en silo's zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan; sleufsilo's, kuilvoerplaten en teeltondersteunende voorzieningen zijn ook buiten een bouwvlak toegestaan.
  • De mogelijkheden zoals die in het vigerende bestemmingsplan zijn opgenomen voor het vergroten en wijzigen van bouwvlakken worden gehandhaafd. Ook de mogelijkheid om een nieuw bouwvlak te realiseren blijft gehandhaafd. De wijzigingsbevoegdheid die hiervoor is opgesteld zal worden aangepast aan het provinciale beleid.
  • De maximale inhoudsmaat van bedrijfswoningen kan worden bepaald op 900 m3. Dit is de inhoudsmaat zoals die in het huidige bestemmingsplan mogelijk is inclusief vrijstellingsmogelijkheid.
  • De bouw van een 2e bedrijfswoning wordt niet mogelijk gemaakt. Indien toch aannemelijk gemaakt kan worden dat een 2e bedrijfswoning noodzakelijk is kan dit met een aparte planologische procedure mogelijk worden gemaakt (maatwerk).
  • Aansluitend op een agrarisch bouwvlak (op maximaal 50 m afstand van het bouwvlak) zijn sanitaire voorzieningen ten behoeve van kleinschalig kamperen toegestaan.

Landschappelijke inpassing nieuwe initiatieven

  • Waar mogelijk zullen de regels van het nieuwe bestemmingsplan ten opzichte van het huidige bestemmingsplan concreter geformuleerd worden. Duidelijkheid naar burgers en ondernemers is in deze belangrijk. Concrete maten/randvoorwaarden voorschrijven waaraan landschappelijke inpassing aan moet voldoen is hier een voorbeeld van.

Grondgebonden agrarische bedrijven en weidegang

  • In het plangebied zijn grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan en worden bestaande intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven met een functieaanduiding aangeduid. Voor een juridisch houdbaar onderscheid tussen intensieve veehouderij en grondgebonden veehouderij is de voorwaarde van weidegang essentieel. Weidegang wordt opgenomen met inbegrip van de mogelijkheid om een afwijkingsbevoegdheid toe te passen.
  • In het plangebied zijn, op basis van het tot nu toe geldende plan, biologische leghennenhouderijen toegelaten met een vrije uitloop voor de dieren. Deze bedrijfstak heeft zowel kenmerken van grondgebondenheid (vrije uitloop) als van een intensieve veehouderij ((eier)productie niet volledig realiseerbaar met voer van eigen bedrijf). Voor deze bedrijven wordt een specifieke regeling opgenomen met uitbreidingsmogelijkheden tot 20%.

Intensieve veehouderij

  • Uitbreiding van bestaande neventakken intensieve veehouderij wordt met een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt tot maximaal 2.100 m2 (in navolging van het provinciale beleid). Nieuwe hoofd- of neventakken intensieve veehouderij zijn niet mogelijk.
  • Uitbreiding van bestaande hoofdtakken intensieve veehouderij wordt met een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt tot 5.000 m2, mits voldaan wordt aan de voorwaarden zoals door de provincie vastgelegd in de Verordening Ruimte, met dien verstande dat voor kleine en grote bedrijven een uitbreidingsruimte op maat wordt opgenomen. Kleine hoofdtakken krijgen in principe een uitbreidingsruimte van 20%, de uitbreidingsruimte voor bedrijven groter dan 5.000 m2 bedraagt 10%.

Glastuinbouw en intensieve tuinbouw in gebouwen

  • Glastuinbouw kan binnen het glastuinbouwconcentratiegebied uitgebreid worden naar 4 ha glas en 4,5 ha bouwvlak. Buiten het glastuinbouwconcentratiegebied kunnen bedrijven uitgebreid worden tot maximaal 2 ha en 2,5 ha bouwvlak. Intensieve tuinbouw in gebouwen is mogelijk tot maximaal 2.000 m2 op het agrarisch bouwvlak van grondgebonden agrarische bedrijven.

 

Teeltondersteunende voorzieningen

  • Teeltondersteunde voorzieningen zijn direct toegestaan op agrarische bouwvlakken (groeibevorderende verlichting of conditionerende belichting in boog- of gaaskassen is niet toegestaan). Middels afwijking van het bestemmingsplan kunnen, onder een aantal voorwaarden, teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak worden toegestaan.

Mestopslag

  • Voorzieningen voor het opslaan van mest is toegestaan ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering en uitsluitend ter plaatse van het agrarisch bouwvlak. Na contacten met de ZLTO is gebleken dat de ZLTO onderzoekt of er draagvlak is om mestopslag op regionale schaal toe te passen. De ZLTO zal in voorkomende gevallen als initiatiefondersteunende partij fungeren.

(Co-)vergisting

  • Het bestemmingsplan maakt agrarische activiteiten zoals (co-)vergisting mogelijk. De relatie met de eigen agrarische activiteiten moeten echter wel duidelijk zijn. Wanneer een vergistingsinstallatie het niveau van de eigen agrarische activiteit overstijgt zal een locatie op een bedrijventerrein gezocht moeten worden.

Aquacultuur

  • Aquacultuur als neventak is mogelijk binnen het agrarisch bouwvlak. Voor deze neventak is 2.000 m² aan bebouwing mogelijk. Middels een afwijking in het bestemmingsplan is het mogelijk om maximaal 3 ha aansluitend aan het bouwvlak in te richten voor aquacultuur met dien verstande dat dergelijke bassins op basis van het Omgevingsplan niet toegestaan zijn in gebieden waar zoet water in de ondergrond aanwezig is. Hieraan zijn echter wel voorwaarden verbonden in het kader van het beschermen van landschapskenmerken (bijvoorbeeld: maximale bouwhoogte van 0,75 m). Daarnaast moet op basis van de Handreiking inbedding aquacultuur (24 juli 2009) sprake zijn van een verantwoorde landschappelijke inpassing van de aquacultuur.

Paardenhouderij

  • Paardenfokkerijen zijn, overeenkomstig het huidige bestemmingsplan, toegestaan op agrarische bouwvlakken. Nieuwvestiging van maneges, paardenhouderijen of paardenpensions wordt niet mogelijk gemaakt (voor paardrijactiviteiten als nevenactiviteit wordt verwezen naar de regeling Nieuwe Economische Dragers).

Bedrijfsbeëindiging

  • Middels een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk de bestemming van een bedrijf te wijzigen in een woonbestemming. Als voorwaarde geldt hierbij dat gedurende een jaar aangetoond moet zijn dat geen ander agrarisch bedrijf zich ter plaatse kan vestigen. Ook het aantal woningen mag niet toenemen. In het geactualiseerde bestemmingsplan zal hieraan een voorbehoud worden toegevoegd. Het is namelijk in enkele gevallen niet aannemelijk dat een ander bedrijf zich kan vestigen omdat bijvoorbeeld de bijbehorende gronden separaat zijn verkocht.
3.3.2 Wonen

Burgerwoningen

  • De systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied t/m 5H voor de woonpercelen waarbij het gehele perceel is bestemd voor Wonen en waarbij de situering van hoofdgebouwen en erfbebouwing niet is vastgelegd werkt goed. Deze systematiek wordt gehandhaafd. De grenzen van de vlakken worden zo veel mogelijk overgenomen uit het geldende bestemmingsplan.
  • De maximaal toelaatbare goot- en bouwhoogte in het bestemmingplan worden ook grotendeels overgenomen van de geldende bestemmingsplannen. Over het algemeen geldt voor woningen (hoofdgebouw) een goothoogte van 4 m.
  • Voor hoofdgebouwen met aan- en uitbouwen is een inhoud van maximaal 750 m3 toegestaan, de maximale oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt 100 m2. In de woningen zelf worden steeds vaker activiteiten ontplooid met behoud van de woonfunctie. Daarbij gaat het om de zogenaamde 'vrije beroepen' die conform jurisprudentie zonder meer zijn toegestaan (aan-huis-gebonden-beroepen), andere beroepen die daarmee wat betreft milieu-uitstraling vergelijkbaar zijn (kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten) en logies met ontbijt (met behoud van de woonfunctie). Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan worden deze functies rechtstreeks toegestaan. De andere activiteiten dan wonen mogen alleen door de bewoner zelf worden uitgeoefend. Ruimten die zowel voor logies met ontbijt (bed & breakfast) als voor het gebruik van de eigen woning worden gebruikt (bijvoorbeeld een ontbijtruimte of sanitaire ruimte) worden voor toetsing van de oppervlakte niet meegerekend.

Recreatiewoningen

  • In het buitengebied komen slechts enkele woningen voor die niet gebruikt worden voor permanente bewoning. Deze recreatiewoningen worden bestemd tot Wonen. Het toepassen van een reguliere woonbestemming staat het recreatief gebruik niet in de weg.

Plattelandswoning

  • De benaming plattelandswoning kan toegepast worden nu het wetsvoorstel met betrekking tot dit aspect per 1 januari 2013 in werking is getreden. Een van de voorwaarden is dat ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De milieusituatie in het buitengebied van de gemeente Tholen is over het algemeen gunstig. Voorgesteld wordt om het gebruik als Plattelandswoning generiek toe te staan, met uitzondering van agrarische bedrijven met intensieve veehouderij. Grondgebonden agrarische bedrijven leiden over het algemeen niet tot onacceptabele geurbelastingen, hoge concentraties luchtverontreinigende stoffen of relevante gezondheidseffecten. Ook de geluidsbelasting rond dit type agrarische bedrijven is beperkt. Ter plaatse van de plattelandswoningen kan dan ook worden gesproken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij de intensieve veehouderijen kan een goed woon- en leefklimaat niet bij voorbaat gegarandeerd worden zodat generieke toepassing hier niet wenselijk is. Daar waar een bedrijfswoning aan de agrarische bedrijfsvoering wordt onttrokken wordt met toepassing van de specifieke gebruiksregels gesproken van een Plattelandswoning. Dit zal overigens uitsluitend van toepassing kunnen zijn bij het splitsen van de bedrijfswoning en de overige bedrijfsopstallen waarbij deze overige opstallen nog wel bedrijfsmatig in gebruik zijn.

Ruimte voor ruimte

  • Het bestemmingplan biedt geen mogelijkheden voor Ruimte voor Ruimte-woningen (bouw van woningen ter compensatie van de sloop van agrarische opstallen). De gemeenteraad heeft op 25 april 2013 besloten in principe hieraan geen medewerking meer te verlenen. Aanvragen die op 25 april 2013 al in behandeling waren zullen volgens het op 23 september 2010 door de gemeenteraad vastgestelde beleid worden afgehandeld. Het betreft aanvragen voor de locaties Mosselhoekseweg 5 te Tholen, Provincialeweg 11b te Sint-Maartensdijk en Oostweg 1 te Sint-Annaland.
3.3.3 Overige en nevenfuncties

Nieuwe Economische Dragers

  • Nieuwe Economische Dragers (NED) zijn met een afwijkingsbevoegdheid toegestaan bij agrarische bedrijven, burgerwoningen, monumenten en karakteristieke/cultuurhistorisch waardevolle panden.
  • De omvang van bestaande bebouwing is bepalend voor de omvang van de toegestane NED.

Seizoensarbeid

  • De huisvesting van seizoenarbeiders wordt in een beperkte omvang mogelijk gemaakt als Nieuwe Economische Drager.

 

Mantelzorg

  • Het gebruiken van een gedeelte van een woning (of een aan- of uitbouw) ten behoeve van het verlenen van mantelzorg is passend binnen het toelaatbare gebruik voor wonen en daarmee rechtstreeks toestaan bij alle bestemmingen waar mag worden gewoond. Het gebruik van een bijgebouw voor bewoning of mantelzorg is niet toegestaan.

Kleinschalig kamperen

  • De realisering (nieuwvestiging of uitbreiding) van kleinschalig kamperen tot maximaal 25 standplaatsen (waarvan maximaal 20% permanent) per agrarisch bouwvlak wordt met een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt (onder de voorwaarden gesteld in het Omgevingsplan).

Landschapscampings

  • Er worden geen mogelijkheden geboden voor het ontwikkelen van nieuwe landschapscampings. Dit is conform provinciaal beleid.

Windturbines

  • Bestaande hoge windturbines worden als zodanig bestemd.
  • Nieuwe windturbines met een tiphoogte van 20 m zijn met een afwijkingsbevoegdheid voor bouwen toegestaan op agrarische bouwvlakken en bij de bestemming Bedrijf, met uitzondering van de bouw- en bestemmingsvlakken die in een molenbiotoop of in de afwegingszones ten opzichte van woongebieden, verblijfsrecreatieve terreinen of natuurgebieden zijn gelegen.
3.3.4 Niet-agrarische bedrijven
  • Voor de bedrijven in het buitengebied geldt in zijn algemeenheid dat alleen de huidige bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan met dien verstande dat de milieubelasting van deze bedrijven niet verder toe mag nemen. Dit betekent dat bedrijven zijn toegestaan overeenkomstig de huidige activiteit en gekoppeld aan een maximale categorie zoals weergegeven in de gehanteerde bedrijvenlijst. Hiervoor wordt een geheel vernieuwde bedrijvenlijst (Staat van Bedrijfsactiviteiten) opgenomen, ontleend aan de laatste VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering.
  • Uitbreiding van de bebouwing bij bedrijven is mogelijk tot 20% binnen het bestemmingsvlak (afwijkingsbevoegdheid); uitbreiding van het bestemmingsvlak met 20% is mogelijk met een wijzigingsbevoegdheid.
  • Uit ruimtelijk-kwalitatief oogpunt en uit oogpunt van veiligheid worden regels gesteld aan de opslag van goederen in de open lucht. Dit mag uitsluitend plaatsvinden op zij- en achtererven van bedrijfsgebouwen en de hoogte bedraagt maximaal 4 m.
  • Voor de toelaatbaarheid van horeca-activiteiten of -bedrijven wordt gebruik gemaakt van een (ten opzichte van het huidige bestemmingsplan geactualiseerde) Staat van Horeca-activiteiten (vergelijkbaar met de Staat van Bedrijfsactiviteiten). Rechtstreeks worden in beginsel uitsluitend lichte vormen van horeca-activiteiten toegestaan: categorie 1a, 1b en 1c.
  • Uitbreiding van de bebouwing bij horeca- en detailhandelsbedrijven is mogelijk tot 20% binnen het bestemmingsvlak (afwijkingsbevoegdheid); uitbreiding van het bestemmingsvlak met 20% is mogelijk met een wijzigingsbevoegdheid.
  • De volkstuinen, maneges, jachthavens en andere dagrecreatieve functies worden bestemd voor Recreatie waarbij met een functieaanduiding het specifieke gebruik wordt vastgelegd. Grootschalige ontwikkelingsmogelijkheden worden niet mogelijk gemaakt; geringe uitbreidingen zijn voorzien.
  • Het gebied Speelmansplaten wordt aangemerkt als Recreatie - Dagrecreatie en Recreatie - Verblijfsrecreatie waarbij met functieaanduidingen onderscheid wordt gemaakt in diverse deelgebieden (gebieden voor recreatiewoningen, watersport, sanitaire voorzieningen en dergelijke). De bestemmingen en functieaanduidingen zijn afgestemd op de huidige regeling: nieuwe ontwikkelingen worden vooralsnog niet meegenomen in het bestemmingsplan.
3.3.5 Kustverdediging

Primaire waterkering

  • De primaire waterkering wordt bestemd tot Waterstaatswerken, de bijbehorende primaire beschermingszone krijgt de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk -1'.

Regionale waterkering

  • De regionale waterkeringen worden voorzien van een enkelbestemming die overeenkomt met het functionele gebruik, daarnaast worden deze waterkeringen voorzien van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. De bijbehorende beschermingszone krijgt de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 2'. Deze beschermingszone wordt met de Keur van het Waterschap beschermd; de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 2' heeft daarom voornamelijk een signaleringsfunctie.
3.3.6 Leidingen

Leidingen en buisleidingenstrook

  • De aanwezige aardgasleidingen en hoogspanningsverbinding krijgen een dubbelbestemming Leiding - Gas of Leiding - Hoogspanning.
  • De buisleidingenstrook krijgt de dubbelbestemming Leiding - Leidingstrook.

Hoofdstuk 4 Bestemmingen

In hoofdstuk 4 en 5 wordt een toelichting gegeven op de toegekende bestemmingen en de regels die daarbij horen. Ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan Buitengebied is er een belangrijk verschil:

Het bestemmingsplan is digitaal beschikbaar

  • De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen.
  • Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) bindende afspraken waaraan het bestemmingsplan moet voldoen. De SVBP2012 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de regels en het renvooi.
  • Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de wettelijke vereisten en is dus raadpleegbaar en uitwisselbaar.
  • De gemeente publiceert het bestemmingsplan vanaf het ontwerp op www.ruimtelijkeplannen.nl.
  • Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is en dus op het beeldscherm verschijnt via de verbeelding (kaart). De kleuren geven aan welke bestemmingen zijn gelegd. Bouwvlakken markeren de ruimte voor situering van gebouwen.
  • Door met een muis op een perceel te klikken, komt een overzicht in beeld van de relevante gebruiks- en bouwregels. Daartoe behoren ook de andere bepalingen, zoals voor afwijkingen, wijziging en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde.
  • In de digitale omgeving is een systeem nagestreefd, zodanig dat vanaf het beeldscherm een doorverwijzing naar de regels en ook naar de specifieke passage van de toelichting en bijlagen mogelijk is.
  • Voor een uitleg van de mogelijkheden die de bestemming op perceelsniveau biedt, kan vanuit de regels worden doorgeklikt naar de betreffende paragraaf van de toelichting (hoofdstukken 4 en 5).

4.1 Agrarisch

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 3 Agrarisch kunnen rechten worden ontleend.  

Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?

  • De bestemming Agrarisch is opgenomen voor alle agrarische gronden waar geen sprake is van een specifieke landschaps- of natuurwaarde.

Welke functies en gebruik zijn toegestaan?

  • Uitsluitend het gebruik ten behoeve van grondgebonden agrarisch bedrijfsactiviteiten is toegestaan. Bouwen mag alleen ten behoeve van reële of volwaardige bedrijven; de gronden buiten bouwvlakken mogen ook worden gebruikt voor hobbymatige agrarisch activiteiten.
  • De bestaande niet-grondgebonden agrarische bedrijven zijn aangeduid met een specifieke functieaanduiding. De bedrijven die pluimvee houden met een ruime vrije uitloop zijn voorzien van een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij met vrije uitloop'.
  • Bedrijven met een omvangrijke nevenactiviteit zoals agrarische hulp- en nevenbedrijven, of energieproductie (windmolens) hebben een aanduiding gekregen waarmee het gebruik positief is bestemd.
  • Voor wat betreft het agrarisch gebruik is onder andere bepaald dat verstoring door licht en geluid (zoals bij belichting in kassen of geluidsinstallaties bij paardenbakken) niet is toegestaan.
  • Opslag is in principe alleen toegestaan ten behoeve van het eigen bedrijf; uitzondering vormt de opslag van agrarische producten van andere bedrijven, caravans, boten en inboedels in bestaande gebouwen.
  • Het gebruik van gronden voor de aanplant van fruitboomgaarden binnen een afstand van 50 m van woningen en verblijfsrecreatie is niet toegestaan.
  • De onbebouwde gronden buiten het bouwvlak mogen niet gebruikt worden voor het gebruik van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen langer dan 6 maanden, containervelden, bassins voor aquacultuur of de opslag van mest.
  • Seizoensarbeiders mogen - onder voorwaarden - gehuisvest worden op het bedrijf waar ze werkzaam zijn.
  • Detailhandel in boerderij- of streekproducten is toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit; dit betekent dat ten hoogste 150 m² bruto vloeroppervlakte voor de verkoop gebruikt mag worden.
  • Indien op het erf nog een agrarisch bedrijf actief is en er in principe een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden mag een bedrijfswoning ook door derden worden bewoond. Het gebruik als plattelandswoning wordt hiermee rechtstreeks mogelijk gemaakt. Omdat een goed woon- en leefklimaat niet bij voorbaat gegarandeerd kan worden bij een intensieve veehouderij, is bij deze bedrijven de bewoning door derden niet toegestaan.
  • Het gebruik van de bedrijfswoning voor andere, ondergeschikte activiteiten (de 'vrije beroepen', kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten en logies met ontbijt) is toegestaan.

Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

  • Voor de agrarische bedrijven zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen alle (bedrijfs)gebouwen en andere voorzieningen zijn toegestaan.
  • De bouwvlakken hebben een oppervlakte van (ongeveer) 1 ha tenzij in de huidige situatie het bedrijf al beschikte over een groter bouwvlak of de aanwezige bebouwing meer beslaat dan 1 ha; de bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd.
  • De maximum oppervlakte, inhoud, goot- en bouwhoogten van verschillende soorten gebouwen en voorzieningen binnen het bouwvlak zijn vastgelegd in een tabel in de regels.
  • Voor de bedrijfswoningen is een maximum inhoud van 900 m3 vastgelegd. Bij de bedrijfswoningen mag ten hoogste 100 m2 aan bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  • De huidige bedrijfsomvang van intensieve veehouderijen is vastgelegd; daarvoor is een bijlage toegevoegd aan de regels (zie bijlage 1).
  • Voor glastuinbouwbedrijven geldt dat het bouwvlak volledig mag worden bebouwd met kassen.
  • Glastuinbouw, intensieve kwekerijen en intensieve tuinbouw in gebouwen zijn als neventak toegestaan en gekoppeld aan een maximale oppervlaktemaat om het karakter als neventak te behouden. Nieuwe neventakken intensieve veehouderij zijn niet toegestaan. Neventakken glastuinbouw op geringe afstand van woonkernen en verblijfsrecreatieve terreinen zijn uit milieuoogpunt evenmin toegestaan.
  • Aquacultuur in gebouwen met een maximum van 2.000 m² of in bassins is op de bouwvlakken toegestaan.
  • Nieuwbouw ten behoeve van kleinschalig kamperen (minicampings) is op het bouwvlak toegestaan tot 50 m2 maar alleen indien bestaande bebouwing niet voldoet.
  • Buiten het bouwvlak zijn in principe alleen bouwwerken, geen gebouwen of opslag voorzieningen zijnde, toegestaan met een aantal uitzonderingen.
  • Buiten het bouwvlak ook tijdelijk teeltondersteunende voorzieningen, wateropslag, sleufsilo's en kuilvoerplaten (gekoppeld aan hoogte en oppervlaktematen) en sanitaire voorzieningen voor kleinschalig kamperen toegestaan.
  • De afstand tussen deze sanitaire voorzieningen en het bijbehorende bouwvlak mag niet meer bedragen dan 50 m.
  • Overkappingen, stapmolens, schokgolfgeneratoren/antihagelkanon, bassins voor aquacultuur en voorzieningen voor opslag (met uitzondering van de genoemde wateropslag, sleufsilo's en kuilvoerplaten) zijn buiten het bouwvlak niet toegestaan.
  • Een aantal bouwvlakken zijn met elkaar verbonden door een relatieteken; dit betekent dat deze bouwvlakken gezamenlijk als één bouwvlak worden aangemerkt bij de beoordeling van rechtstreeks bouwrecht, afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?

  • In de regels zijn mogelijkheden opgenomen om af te wijken van de bouwregels en om af te wijken van de gebruiksregels.
  • Bij deze afwijkingsbevoegdheden zijn steeds criteria opgenomen waaraan getoetst moet worden zoals de gevolgen voor naastgelegen percelen, noodzaak voor de bedrijfsvoering, onevenredige verstening en versnippering van agrarische gronden, gevolgen voor waterbeheer en de milieuhygiënische inpasbaarheid.
  • Voor een aantal afwijkingen is een verplichte adviesaanvraag opgenomen. In alle andere gevallen kan advies worden gevraagd maar is het niet verplicht.
  • Voor de afwijkingen met een grotere ruimtelijke impact is een verplichting tot het realiseren en onderhouden van een landschappelijke inpassing opgenomen. Deze landschappelijke inpassing bestaat uit een beplantingsstrook van gemiddeld 10 m, bestaande uit een gebiedseigen assortiment van bomen en struiken. In lid 1.60 is hiervoor een definitie opgenomen.
  • Conform het Omgevingsplan is verevening als voorwaarde opgenomen bij een aantal van de opgenomen afwijkingsmogelijkheden. Het gaat daarbij om de vestiging en uitbreiding van minicampings naar 25 eenheden, de realisatie van niet- agrarische nevenactiviteiten (NED's) en ontwikkeling van hoofdtakken intensieve veehouderij. Daarbij is bepaald dat moet worden voorzien in ruimtelijke kwaliteitswinst, in de vorm van landschaps- of natuurontwikkeling of het verbeteren van de inrichting van het erf. In bijlage 2 van de regels is te zien welke nevenactiviteiten (NED) zijn toegestaan.

Concrete afwijkingsbevoegdheden:

  • Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn buiten het bouwvlak toegestaan; voor de permanente teeltondersteunende voorzieningen is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Het gaat daarbij om stellingen, overkappingconstructies, boog- en gaaskassen (afwijken voor bouwen) en containervelden (afwijken voor gebruik). Ook bassins voor aquacultuur zijn buiten een bouwvlak met een afwijken voor gebruik mogelijk gemaakt.
  • Voor het in geringe mate overschrijden van de bouwvlakken in lengte, breedte en hoogte is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Hiermee ontstaat een praktisch instrument om relatief geringe overschrijdingen met een relatief eenvoudige procedure (eenvoudiger dan een wijzigingsprocedure) te realiseren. Overschrijding ten behoeve van kassen is niet toegestaan.
  • Voor neven- en hoofdtakken intensieve veehouderij zijn mogelijkheden opgenomen om, binnen het bouwvlak, de bedrijfsvloeroppervlakte uit te breiden. Bij de uitbreiding van hoofdtakken dient wel sprake te zijn verduurzaming op het gebied van milieu. In lid 1.94 is hiervoor een definitie opgenomen.
  • Op de bouwvlakken mag, in bestaande gebouwen, een niet-agrarische nevenactiviteit worden ontplooid (NED). Het gaat hierbij om activiteiten die, ten opzichte van de hoofdfunctie agrarisch, aangemerkt kunnen worden als nevenfunctie.
  • Het gebruik ten behoeve van kleinschalig kamperen is eveneens met een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt.
  • Ten behoeve van het gebruik als NED en kleinschalig kamperen zijn ook afwijkingsmogelijkheden voor bouwen opgenomen (recreatieruimte buiten het bouwvlak en nieuwbouw voor een NED).
  • Op basis van de begripsbepaling in lid 1.8, in combinatie met het bepaalde in de bestemmingsomschrijving dat uitsluitend grondgebonden agrarische bedrijven zijn toegestaan, is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor melkveebedrijven die beschikken over voldoende gronden om in de voerproductie voor het vee te voorzien maar waarbij het vee feitelijk geen weidegang heeft. Met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid kunnen deze bedrijven aangemerkt worden als grondgebonden.
  • Voor veld- en fruitschuren is buiten het bouwvlak tot een oppervlakte van 50 m2 (veldschuur) of 100 m2 (fruitschuur) een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
  • Op elk bouwvlak mag een windturbine van bescheiden hoogte worden gebouwd met uitzondering van bouwvlakken in de nabijheid van natuurgebieden, woonkernen en verblijfsrecreatieve terreinen.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?

  • In het plan zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen die rekening houden met een agrarische bedrijfsontwikkeling en wijzigingsbevoegdheden die rekening houden met een beëindiging van het agrarische gebruik.
  • Bij de wijzigingsbevoegdheden zijn steeds criteria opgenomen waaraan getoetst moet worden zoals de gevolgen voor naastgelegen percelen, gevolgen voor Natura 2000-gebieden, noodzaak voor de bedrijfsvoering, onevenredige verstening en versnippering van agrarische gronden, gevolgen voor waterbeheer en de milieuhygiënisch inpasbaarheid.
  • Voor een aantal wijzigingen is een verplichte adviesaanvraag opgenomen. In alle andere gevallen kan advies worden gevraagd maar is het niet verplicht.
  • Bij de wijzigingsbevoegdheden die betrekking hebben op agrarische bedrijfsontwikkeling is een verplichting tot het realiseren en onderhouden van een landschappelijke inpassing opgenomen. Deze landschappelijke inpassing bestaat uit een beplantingsstrook van gemiddeld 5 m, bestaande uit een gebiedseigen assortiment van bomen en struiken. In lid 1.60 is hiervoor een definitie opgenomen.
  • Conform het Omgevingsplan is verevening als voorwaarde opgenomen bij een aantal wijzigingsbevoegdheden. Het gaat daarbij om de uitbreiding van bouwvlakken voor de glastuinbouw, en de wijzigingsbevoegdheid voor nieuwe bouwvlakken. Daarbij is bepaald dat moet worden voorzien in ruimtelijke kwaliteitswinst, in de vorm van landschaps- of natuurontwikkeling of het verbeteren van de inrichting van het erf.

Concrete wijzigingsbevoegdheden:

  • Het plan bevat wijzigingsbevoegdheden voor vergroting en/of vormverandering van een bouwvlak ten behoeve van grondgebonden agrarische activiteiten. Het bouwvlak mag een oppervlakte krijgen van maximaal 1,5 ha. Het bouwvlak mag niet worden vergroot ten behoeve van eventuele intensieve veehouderijactiviteiten op het bouwvlak.
  • Het bouwvlak van een intensieve veehouderij mag wel worden vergroot indien de vergroting noodzakelijk is om aan de wettelijke eisen voor de huisvesting van vee vanuit het oogpunt van dierenwelzijn te voldoen. Daarbij mag geen sprake zijn van feitelijke uitbreiding van het aantal te houden dieren; het gaat om het vergroten van de huisvesting van de bestaande aantallen te houden dieren.
  • De bouwvlakken ten behoeve van glastuinbouwbedrijven mogen worden uitgebreid. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen het glastuinbouwconcentratiegebied rond Sint-Annaland en het overige buitengebied. Rond Sint-Annaland mogen glastuinbouwbedrijven, mits gelegen in het gebied 'wetgevingszone - wijzigingsgebied-1' uitbreiden tot een omvang van 4,5 ha. In het overige gebied is deze maximale maat 2,5 ha.
  • Voor bestaande en als zodanig aangeduide agrarische hulp- en nevenbedrijven is het mogelijk de vorm van het bouwvlak te wijziging. Uitbreiding van het bouwvlak is niet gewenst. Voor uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten bieden de bedrijventerreinen bij de kernen voldoende mogelijkheden.
  • Nieuwe bouwvlakken zijn alleen toegestaan voor het verplaatsen of hervestigen van bedrijven, voor zover deze verplaatsing noodzakelijk is om ruimtelijke knelpunten of milieuknelpunten op te lossen.
  • Bij beëindiging van het agrarische bedrijf is het mogelijk om de bestemming (van een gedeelte van het bouwvlak) te wijziging in Wonen. Daarbij moet worden aangetoond dat gedurende een periode van ten minste één jaar is gebleken dat de vestiging van een ander agrarisch bedrijf ter plaatse niet mogelijk is, dan wel moet anderszins aannemelijk worden gemaakt dat de vestiging van een ander agrarisch bedrijf niet te verwachten is (bijvoorbeeld omdat er geen bijbehorende onbebouwde agrarische gronden meer aanwezig zijn door separate verkoop).
  • Indien bij bedrijfsbeëindiging meer gebouwen op een perceel aanwezig zijn dan op basis van de bestemming Wonen is toegestaan, dan mag het wijzigingsplan een regeling voor afwijkende maten bevatten overeenkomstig artikel 34.2.
  • De bestemming van agrarische gronden die zijn aangewezen als nieuwe natuur in de EHS kan worden gewijzigd in Natuur en/of Water. Deze gronden zijn voorzien van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied-2'.

Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?

  • Er zijn geen specifieke regels opgenomen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden. Dit betekent dat voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden die in overeenstemming zijn met de bestemming geen omgevingsvergunning noodzakelijk is, en deze zonder meer mogen worden uitgevoerd.

4.2 Agrarisch met waarden - Openheid

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 4 Agrarisch met waarden - Openheid kunnen rechten worden ontleend.  

Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?

  • De bestemming Agrarisch met waarden - Openheid is opgenomen voor de agrarische gronden waar sprake is van landschappelijk waardevolle openheid.

Welke functies en gebruik zijn toegestaan?

  • Uitsluitend het gebruik ten behoeve van grondgebonden agrarisch bedrijfsactiviteiten is toegestaan. Bouwen mag alleen ten behoeve van reële of volwaardige bedrijven; de gronden buiten bouwvlakken mogen ook worden gebruikt voor hobbymatige agrarisch activiteiten.
  • De bestaande niet-grondgebonden agrarische bedrijven zijn aangeduid met een specifieke functieaanduiding.
  • Bedrijven met een omvangrijke nevenactiviteit zoals agrarische hulp- en nevenbedrijven, mestopslag, verblijfsrecreatie (landschapscamping) of energieproductie (windmolens) hebben een aanduiding gekregen waarmee het gebruik positief is bestemd.
  • Voor wat betreft het agrarisch gebruik is onder andere bepaald dat verstoring door licht en geluid (zoals bij belichting in kassen of geluidsinstallaties bij paardenbakken) niet is toegestaan.
  • Opslag is in principe alleen toegestaan ten behoeve van het eigen bedrijf; uitzondering vormt de opslag van agrarische producten van andere bedrijven, caravans, boten en inboedels in bestaande gebouwen.
  • Het gebruik van gronden voor de aanplant van fruitboomgaarden binnen een afstand van 50 m van woningen en verblijfsrecreatie is niet toegestaan.
  • De onbebouwde gronden buiten het bouwvlak mogen niet gebruikt worden voor het gebruik van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen langer dan 6 maanden, containervelden, bassins voor aquacultuur of de opslag van mest.
  • Seizoenarbeiders mogen - onder voorwaarden - gehuisvest worden op het bedrijf waar ze werkzaam zijn.
  • Detailhandel in boerderij- of streekproducten is toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit; dit betekent dat ten hoogste 150 m² bruto vloeroppervlakte voor de verkoop gebruikt mag worden.
  • Indien op het erf nog een agrarisch bedrijf actief is en er in principe een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden mag een bedrijfswoning ook door derden worden bewoond. Het gebruik als plattelandswoning wordt hiermee rechtstreeks mogelijk gemaakt. Omdat een goed woon- en leefklimaat niet bij voorbaat gegarandeerd kan worden bij een intensieve veehouderij, is bij deze bedrijven de bewoning door derden niet toegestaan.
  • Het gebruik van de bedrijfswoning voor andere, ondergeschikte activiteiten (de 'vrije beroepen', kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten en logies met ontbijt) is toegestaan.

Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

  • Voor de agrarische bedrijven zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen alle (bedrijfs)gebouwen en andere voorzieningen zijn toegestaan.
  • De bouwvlakken hebben een oppervlakte van (ongeveer) 1 ha tenzij in de huidige situatie het bedrijf al beschikte over een groter bouwvlak of de aanwezige bebouwing meer beslaat dan 1 ha; de bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd.
  • De maximum oppervlakte, inhoud, goot- en bouwhoogten van verschillende soorten gebouwen en voorzieningen binnen het bouwvlak zijn vastgelegd in een tabel in de regels.
  • Voor de bedrijfswoningen is een maximum inhoud van 900 m3 vastgelegd. Bij de bedrijfswoningen mag ten hoogste 100 m2 aan bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  • Voor glastuinbouwbedrijven geldt dat het bouwvlak volledig mag worden bebouwd met kassen.
  • Glastuinbouw, intensieve kwekerijen en intensieve tuinbouw in gebouwen zijn als neventak toegestaan en gekoppeld aan een maximale oppervlaktemaat om het karakter als neventak te behouden. Nieuwe neventakken intensieve veehouderij zijn niet toegestaan. Neventakken glastuinbouw op geringe afstand van woonkernen en verblijfsrecreatieve terreinen zijn uit milieuoogpunt evenmin toegestaan.
  • Aquacultuur in gebouwen of in bassins is op de bouwvlakken toegestaan.
  • Tot een oppervlakte van 400 m2 is op het bouwvlak dat behoort bij de landschapscamping bebouwing toegestaan voor het verblijfsrecreatieve gebruik.
  • Nieuwbouw ten behoeve van kleinschalig kamperen (minicampings) is op het bouwvlak toegestaan tot 50 m2 maar alleen indien bestaande bebouwing niet voldoet.
  • Buiten het bouwvlak zijn in principe alleen bouwwerken, geen gebouwen of opslag voorzieningen zijnde, toegestaan met een aantal uitzonderingen.
  • Behalve veld- en fruitschuren zijn buiten het bouwvlak ook tijdelijk teeltondersteunende voorzieningen, wateropslag, sleufsilo's en kuilvoerplaten (gekoppeld aan hoogte en oppervlaktematen) en sanitaire voorzieningen voor kleinschalig kamperen toegestaan.
  • De afstand tussen deze sanitaire voorzieningen en het bijbehorende bouwvlak mag niet meer bedragen dan 50 m.
  • Overkappingen, stapmolens, schokgolfgeneratoren/antihagelkanon, bassins voor aquacultuur en voorzieningen voor opslag (met uitzondering van de genoemde wateropslag, sleufsilo's en kuilvoerplaten) zijn buiten het bouwvlak niet toegestaan.
  • Een aantal bouwvlakken zijn met elkaar verbonden door een relatieteken; dit betekent dat deze bouwvlakken gezamenlijk als één bouwvlak worden aangemerkt bij de beoordeling van rechtstreeks bouwrecht, afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?

  • In de regels zijn mogelijkheden opgenomen om af te wijken van de bouwregels en om af te wijken van de gebruiksregels.
  • Bij deze afwijkingsbevoegdheden zijn steeds criteria opgenomen waaraan getoetst moet worden zoals de gevolgen voor naastgelegen percelen, noodzaak voor de bedrijfsvoering, onevenredige verstening en versnippering van agrarische gronden, gevolgen voor waterbeheer en de milieuhygiënische inpasbaarheid.
  • Voor een aantal afwijkingen is een verplichte adviesaanvraag opgenomen. In alle andere gevallen kan advies worden gevraagd maar is het niet verplicht.
  • Voor de afwijkingen met een grotere ruimtelijke impact is een verplichting tot het realiseren en onderhouden van een landschappelijke inpassing opgenomen. Deze landschappelijke inpassing bestaat uit een beplantingsstrook van gemiddeld 10 m, bestaande uit een gebiedseigen assortiment van bomen en struiken. In lid 1.60 is hiervoor een definitie opgenomen.
  • Conform het Omgevingsplan is verevening als voorwaarde opgenomen bij een aantal van de opgenomen afwijkingsmogelijkheden. Het gaat daarbij binnen deze bestemming concreet om de vestiging en uitbreiding van minicampings naar 25 eenheden en de realisatie van niet- agrarische nevenactiviteiten (NED's). Daarbij is bepaald dat moet worden voorzien in ruimtelijke kwaliteitswinst, in de vorm van landschaps- of natuurontwikkeling of het verbeteren van de inrichting van het erf.

Concrete afwijkingsbevoegdheden:

  • Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn buiten het bouwvlak toegestaan; voor de permanente teeltondersteunende voorzieningen is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Het gaat daarbij om stellingen, overkappingconstructies, boog- en gaaskassen (afwijken voor bouwen) en containervelden (afwijken voor gebruik). Ook bassins voor aquacultuur zijn buiten een bouwvlak met een afwijken voor gebruik mogelijk gemaakt.
  • Voor het in geringe mate overschrijden van de bouwvlakken in lengte, breedte en hoogte is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Hiermee ontstaat een praktisch instrument om relatief geringe overschrijdingen met een relatief eenvoudige procedure (eenvoudiger dan een wijzigingsprocedure) te realiseren. Overschrijding ten behoeve van kassen is niet toegestaan.
  • Voor neven- en hoofdtakken intensieve veehouderij zijn mogelijkheden opgenomen om, binnen het bouwvlak, de bedrijfsvloeroppervlakte uit te breiden. Bij de uitbreiding van hoofdtakken dient wel sprake te zijn verduurzaming op het gebied van milieu. In lid 1.94 is hiervoor een definitie opgenomen.
  • Op de bouwvlakken mag, in bestaande gebouwen, een niet-agrarische nevenactiviteit worden ontplooit (NED). Het gaat hierbij om activiteiten die, ten opzichte van de hoofdfunctie agrarisch, aangemerkt kunnen worden als nevenfunctie. In bijlage 2 van de regels is te zien welke nevenactiviteiten (NED) zijn toegestaan.
  • Het gebruik ten behoeve van kleinschalig kamperen is eveneens met een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt.
  • Ten behoeve van het gebruik als NED en kleinschalig kamperen zijn ook afwijkingsmogelijkheden voor bouwen opgenomen (recreatieruimte buiten het bouwvlak en nieuwbouw voor een NED).
  • Op basis van de begripsbepaling in lid 1.8, in combinatie met het bepaalde in de bestemmingsomschrijving dat uitsluitend grondgebonden agrarische bedrijven zijn toegestaan, is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor melkveebedrijven die beschikken over voldoende gronden om in de voerproductie voor het vee te voorzien maar waarbij het vee feitelijk geen weidegang heeft. Met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid kunnen deze bedrijven aangemerkt worden als grondgebonden.
  • Voor veld- en fruitschuren is buiten het bouwvlak tot een oppervlakte van 50 m2 (veldschuur) of 100 m2 (fruitschuur) een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
  • Op elk bouwvlak mag een windturbine van bescheiden hoogte worden gebouwd met uitzondering van bouwvlakken in de nabijheid van natuurgebieden, woonkernen en verblijfsrecreatieve terreinen.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?

  • In het plan zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen die rekening houden met een agrarische bedrijfsontwikkeling en wijzigingsbevoegdheden die rekening houden met een beëindiging van het agrarische gebruik.
  • Bij de wijzigingsbevoegdheden zijn steeds criteria opgenomen waaraan getoetst moet worden zoals de gevolgen voor naastgelegen percelen, gevolgen voor Natura 2000-gebieden, noodzaak voor de bedrijfsvoering, onevenredige verstening en versnippering van agrarische gronden, gevolgen voor waterbeheer en de milieuhygiënische inpasbaarheid.
  • Voor een aantal wijzigingen is een verplichte adviesaanvraag opgenomen. In alle andere gevallen kan advies worden gevraagd maar is het niet verplicht.
  • Bij de wijzigingsbevoegdheden die betrekking hebben op agrarische bedrijfsontwikkeling is een verplichting tot het realiseren en onderhouden van een landschappelijke inpassing opgenomen. Deze landschappelijke inpassing bestaat uit een beplantingsstrook van gemiddeld 5 m, bestaande uit een gebiedseigen assortiment van bomen en struiken. In lid 1.60 is hiervoor een definitie opgenomen.
  • Conform het Omgevingsplan is verevening als voorwaarde opgenomen bij een aantal wijzigingsbevoegdheden. Het gaat daarbij om de uitbreiding van bouwvlakken voor de glastuinbouw, en de wijzigingsbevoegdheid voor nieuwe bouwvlakken. Daarbij is bepaald dat moet worden voorzien in ruimtelijke kwaliteitswinst, in de vorm van landschaps- of natuurontwikkeling of het verbeteren van de inrichting van het erf.

Concrete wijzigingsbevoegdheden:

  • Het plan bevat wijzigingsbevoegdheden voor vergroting en/of vormverandering van een bouwvlak ten behoeve van grondgebonden agrarische activiteiten. Het bouwvlak mag een oppervlakte krijgen van maximaal 1,5 ha.
  • De bouwvlakken ten behoeve van glastuinbouwbedrijven mogen worden uitgebreid tot een omvang van 2,5 ha.
  • Bij beëindiging van het agrarische bedrijf is het mogelijk om de bestemming (van een gedeelte van het bouwvlak) te wijziging in Wonen. Daarbij moet worden aangetoond dat gedurende een periode van ten minste één jaar is gebleken dat de vestiging van een ander agrarisch bedrijf ter plaatse niet mogelijk is, dan wel moet anderszins aannemelijk worden gemaakt dat de vestiging van een ander agrarisch bedrijf niet te verwachten is (bijvoorbeeld omdat er geen bijbehorende onbebouwde agrarische gronden meer aanwezig zijn door separate verkoop).
  • Indien bij bedrijfsbeëindiging meer gebouwen op een perceel aanwezig zijn dan op basis van de bestemming Wonen is toegestaan, dan mag het wijzigingsplan een regeling voor afwijkende maten bevatten overeenkomstig artikel 34.2.
  • De bestemming van agrarische gronden die zijn aangewezen als nieuwe natuur in de EHS kan worden gewijzigd in Natuur en/of Water. Deze gronden zijn voorzien van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied - 2'.

Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?

  • Activiteiten die in overeenstemming zijn met de bestemming (zoals het aanplanten van een boomgaard en het verharden van een kavelpad) maar nadelige effecten kunnen hebben op de openheid, zijn aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden gebonden (voorheen stond dit instrument bekend als een aanlegvergunning).

4.3 Agrarisch met waarden - Natuur

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 5 Agrarisch met waarden - Natuur kunnen rechten worden ontleend.  

Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?

  • De percelen die in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland zijn aangemerkt als agrarische gebieden van ecologische betekenis zijn bestemd tot Agrarisch met waarden - Natuur.

Welke functies en gebruik zijn toegestaan?

  • Uitsluitend het gebruik ten behoeve van grondgebonden agrarisch bedrijfsactiviteiten is toegestaan. De gronden mogen ook worden gebruikt voor hobbymatige agrarisch activiteiten.
  • Het is niet toegestaan op de onbebouwde gronden goederen op te slaan of containervelden en (mest)bassins aan te leggen.

Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

  • Op de gronden mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen worden gebouwd.
  • Op deze gronden zijn geen bouwvlakken gelegen.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?

  • Er worden geen veranderingen mogelijk gemaakt met een afwijking.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?

  • Er worden geen veranderingen mogelijk gemaakt met een wijziging.

Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?

  • Activiteiten die in overeenstemming zijn met de bestemming (zoals het egaliseren van agrarische gronden en het omzetten van grasland naar bouwland) maar nadelige effecten kunnen hebben op de natuurwaarden, zijn aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden gebonden (voorheen stond dit instrument bekend als een aanlegvergunning).

4.4 Bedrijf

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 6 Bedrijf kunnen rechten worden ontleend.  

Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?

  • Alle niet-agrarisch bedrijven die evenmin als horeca- of detailhandelsbedrijf kunnen worden aangemerkt, zijn bestemd tot Bedrijf.
  • Ook gemalen en nutsvoorzieningen van enige omvang zijn bestemd tot Bedrijf.

Welke functies en gebruik zijn toegestaan?

  • Uitgangspunt is dat op deze gronden uitsluitend de huidige bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, gekoppeld aan de huidige mate van milieubelasting (op basis van de Staat van Bedrijfsactiviteiten). Voor een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar bijlage 8.
  • In de specifiek gebruiksregels zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de toelaatbaarheid van opslag (op de onbebouwde gronden) en het gebruik van verlichting.
  • Het gebruik van de bedrijfsgebouwen voor een kantoor of een verkoopruimte ter ondersteuning van de bedrijfsactiviteiten is toegestaan; zelfstandige kantoren en zelfstandige detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan.
  • Het gebruik van de bedrijfswoning voor andere, ondergeschikte activiteiten (de 'vrije beroepen', kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten en logies met ontbijt) is toegestaan.
  • De vestiging van inrichtingen die veel geluid produceren (Wgh-inrichtingen) of veiligheidsrisico's met zich meebrengen (Bevi-inrichtingen) is niet toegestaan.

Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

  • Op de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  • Op de bestemmingsvlakken zijn bedrijfswoningen toegestaan tenzij het bestemmingsvlak is voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'.
  • Per bestemmingsvlak is ten hoogste één bedrijfswoning van 900 m3 toegestaan en 100 m2 aan bijgebouwen bij de bedrijfswoning.
  • De huidige oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag niet worden vergroot.
  • Twee bestemmingsvlakken zijn met elkaar verbonden door een relatieteken; dit betekent dat deze bestemmingsvlakken gezamenlijk als één bestemmingsvlak worden aangemerkt bij de beoordeling van rechtstreeks bouwrecht, afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?

  • Het is mogelijk met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen met maximaal 20 % te verhogen.
  • Met gebruik van de afwijkingsbevoegdheid kan tevens een kleine windturbine worden opgericht.
  • Afwijking wordt alleen verleend als aan de voorwaarden wordt voldaan.
  • Een van de voorwaarden is dat sprake moet zijn van landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst, in de vorm van landschaps- of natuurontwikkeling of het verbeteren van de inrichting van het perceel.
  • De overige voorwaarden hebben met name tot doel hinder en overlast voor de omgeving te voorkomen.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?

  • In geval van algehele bedrijfsbeëindiging is het mogelijk om met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid de bestemming Bedrijf te wijzigen in de bestemming Wonen.
  • Indien bij bedrijfsbeëindiging meer gebouwen op een perceel aanwezig zijn dan op basis van de bestemming Wonen is toegestaan, dan mag het wijzigingsplan een regeling voor afwijkende maten bevatten overeenkomstig artikel 34.2.
  • Voor een uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten buiten het opgenomen bestemmingsvlak is in artikel 39.2 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (zie ook paragraaf 5.7.7).

Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?

  • Er zijn geen specifieke regels opgenomen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden. Dit betekent dat voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden die in overeenstemming zijn met de bestemming geen omgevingsvergunning noodzakelijk is, en deze zonder meer mogen worden uitgevoerd.

4.5 Bos

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 7 Bos kunnen rechten worden ontleend.  

Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?

  • De bestemming Bos is opgenomen voor bossen die voornamelijk landschapswaarden hebben en niet zijn opgenomen in de EHS. Deze gronden zijn ook in het tot nu toe geldende bestemmingsplan bestemd tot Bos.
  • De bestemming Bos is ook opgenomen voor de forse afschermende beplantingsstrook op de Speelmansplaten.

Welke functies en gebruik zijn toegestaan?

  • Uitsluitend het gebruik als bos is toegestaan alsmede het daaraan verbonden extensieve dagrecreatieve medegebruik.
  • In de bosbeplanting op de Speelmansplaten is een aarden wal gelegen. Deze wal heeft een specifieke aanduiding gekregen en mag, in tegenstelling tot hetgeen hiervoor is vermeld, niet worden gebruikt voor extensieve dagrecreatie.

Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

  • Op deze gronden mogen uitsluitend erf- of terreinafscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gerealiseerd.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?

  • Er worden geen veranderingen mogelijk gemaakt met een afwijking.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?

  • Er worden geen veranderingen mogelijk gemaakt met een wijziging.

Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?

  • Activiteiten die in overeenstemming zijn met de bestemming (zoals kappen van bomen of het aanbrengen van verhardingen) maar nadelige effecten kunnen hebben op de landschapswaarden en te ontwikkelen natuurwaarden, zijn aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden gebonden.

4.6 Detailhandel

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 8 Detailhandel kunnen rechten worden ontleend.  

Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?

  • De bestemming Detailhandel is opgenomen voor het nieuwe motorbrandstoffenverkooppunt aan de Postweg.

Welke functies en gebruik zijn toegestaan?

  • Op de gronden aan de Postweg is detailhandel in motorbrandstoffen, inclusief lpg, wel toegestaan, alsmede ondergeschikte detailhandel en voorzieningen zoals een autowasstraat.
  • Een bedrijfswoning is niet toegestaan.

Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

  • Op de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  • De maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen is met een maatvoeringaanduiding op de verbeelding aangegeven.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?

  • Het is mogelijk met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen met maximaal 20% te verhogen.
  • Afwijking wordt alleen verleend als aan de voorwaarden wordt voldaan.
  • Een van de voorwaarden is dat sprake moet zijn van landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst, in de vorm van landschaps- of natuurontwikkeling of het verbeteren van de inrichting van het perceel.
  • De overige voorwaarden hebben met name tot doel hinder en overlast voor de omgeving te voorkomen.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?

  • Voor een uitbreiding van de detailhandelsactiviteiten buiten het opgenomen bestemmingsvlak is in artikel 39.2 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (zie ook paragraaf 5.7.7).

Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?

  • Er zijn geen specifieke regels opgenomen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden. Dit betekent dat voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden die in overeenstemming zijn met de bestemming geen omgevingsvergunning noodzakelijk is, en deze zonder meer mogen worden uitgevoerd.

4.7 Groen

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 9 Groen kunnen rechten worden ontleend.  

Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?

  • De bestemming Groen is opgenomen voor groenelementen in het plangebied ter plaatse van een gesaneerde rioolwaterzuivering in Sint-Philipsland en voor de afschermende groenbeplanting rond het nieuwe motorbrandstoffenverkooppunt aan de Postweg en bij Ruimte voor Ruimte-woningen.

Welke functies en gebruik zijn toegestaan?

  • De gronden mogen gebruikt worden voor (opgaande) beplantingen en, ter plaatse van de aanduiding 'water', tevens voor water en een waterberging.
  • Bij de groenvoorzieningen voor verschillende Ruimte voor Ruimte-woningen is tevens de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - beplantingsstrook' opgenomen om afscherming ten opzichte van de agrarisch gronden te borgen. In de specifieke gebruiksregels is bepaald dat het gebruik van de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - beplantingsstrook' als verblijfsgebied niet is toegestaan.

Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

  • Er mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen en nutsvoorzieningen worden gebouwd.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?

  • Er worden geen veranderingen mogelijk gemaakt met een afwijking.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?

  • Er worden geen veranderingen mogelijk gemaakt met een wijziging.

Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?

  • Er zijn geen specifieke regels opgenomen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden. Dit betekent dat voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden die in overeenstemming zijn met de bestemming geen omgevingsvergunning noodzakelijk is, en deze zonder meer mogen worden uitgevoerd.

4.8 Horeca

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 10 Horeca kunnen rechten worden ontleend.  

Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?

  • De bestemming Horeca is opgenomen voor de twee locaties in het plangebied waar horecagelegenheden zijn gevestigd.

Welke functies en gebruik zijn toegestaan?

  • Het is toegestaan de gronden met de bestemming Horeca te gebruiken voor horeca-activiteiten uit maximaal categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten. Dit zijn horeca-activiteiten waarvan geen onevenredige hinder is te verwachten. De beide horecalocaties zijn op ruime afstand van woningen gelegen. Voor een toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar bijlage 9.
  • Op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - duikschool' is een duikschool toegestaan.
  • Het gebruik van de bedrijfswoning voor andere, ondergeschikte activiteiten (de 'vrije beroepen', kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten en logies met ontbijt) is toegestaan.

Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

  • Op de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  • Per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning van 900 m3 toegestaan en 100 m2 aan bijgebouwen bij de bedrijfswoning.
  • De huidige oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag niet worden vergroot.
  • Voor de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - duikschool' zijn specifieke goot- en bouwhoogte vastgelegd, overeenkomstig een recent verleende omgevingsvergunning voor bouwen.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?

  • Het is mogelijk met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen met maximaal 20 % te verhogen.
  • Afwijking wordt alleen verleend als aan de voorwaarden wordt voldaan.
  • Een van de voorwaarden is dat sprake moet zijn van ruimtelijke kwaliteitswinst, in de vorm van landschaps- of natuurontwikkeling of het verbeteren van de inrichting van het perceel. Gelet op de specifieke ligging van de beide horecabestemmingen op/aan de primaire waterkering, kan landschaps- en natuurontwikkeling ook plaatsvinden buiten het perceel.
  • De overige voorwaarden hebben met name tot doel hinder en overlast voor de omgeving te voorkomen.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?

  • In geval van bedrijfsbeëindiging is het mogelijk om met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid de bestemming Horeca te wijzigen in de bestemming Wonen.
  • Indien bij bedrijfsbeëindiging meer gebouwen op een perceel aanwezig zijn dan op basis van de bestemming Wonen is toegestaan, dan mag het wijzigingsplan een regeling voor afwijkende maten bevatten overeenkomstig artikel 34.2.
  • Voor een uitbreiding van de horeca-activiteiten buiten het opgenomen bestemmingsvlak is in artikel 39.2 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (zie ook paragraaf 5.7.7).

Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?

  • Er zijn geen specifieke regels opgenomen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden. Dit betekent dat voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden die in overeenstemming zijn met de bestemming geen omgevingsvergunning noodzakelijk is, en deze zonder meer mogen worden uitgevoerd.

4.9 Maatschappelijk

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 11 Maatschappelijk kunnen rechten worden ontleend.  

Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?

  • De bestemming Maatschappelijk is toegekend aan begraafplaatsen, een dierenkliniek en een dierenpension, een kinderdagverblijf en aan de in het plangebied aanwezige molens.

Welke functies en gebruik zijn toegestaan?

  • Alle percelen zijn voorzien van een functieaanduiding waarmee het specifieke gebruik van de gronden is aangeduid.
  • Het gebruik van de bedrijfswoning voor andere, ondergeschikte activiteiten (de 'vrije beroepen', kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten en logies met ontbijt) is toegestaan.

Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

  • Op de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  • Uitsluitend op de bestemmingsvlakken aangeduid voor dierenkliniek, dierenpension of kinderdagverblijf is een bedrijfswoning toegestaan.
  • Per bestemmingsvlak is ten hoogste één bedrijfswoning van 900 m3 toegestaan en 100 m2 aan bijgebouwen bij de bedrijfswoning.
  • De huidige oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag niet worden vergroot.
  • Voor de molens geldt dat de huidige goothoogten, bouwhoogte, oppervlakte en inhoud niet mag worden gewijzigd.
  • Het is ook niet toegestaan om de molen, zonder omgevingsvergunning, te slopen.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?

  • Het is mogelijk met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen voor de dierenkliniek, dierenpension of het kinderdagverblijf met maximaal 20 % te verhogen.
  • Afwijking wordt alleen verleend als aan de voorwaarden wordt voldaan.
  • Een van de voorwaarden is dat sprake moet zijn van ruimtelijke kwaliteitswinst, in de vorm van landschaps- of natuurontwikkeling of het verbeteren van de inrichting van het perceel. Gelet op de specifieke ligging van de beide horecabestemmingen op/aan de primaire waterkering, kan landschaps- en natuurontwikkeling ook plaatsvinden buiten het perceel.
  • De overige voorwaarden hebben met name tot doel hinder en overlast voor de omgeving te voorkomen.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?

  • In geval van beëindiging van het gebruik is het mogelijk om met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid de bestemming Maatschappelijk van de dierenkliniek, dierenpension of het kinderdagverblijf te wijzigen in de bestemming Wonen.
  • Indien bij beëindiging van het gebruik meer gebouwen op een perceel aanwezig zijn dan op basis van de bestemming Wonen is toegestaan, dan mag het wijzigingsplan een regeling voor afwijkende maten bevatten overeenkomstig artikel 34.2.

Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?

  • Er zijn geen specifieke regels opgenomen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden. Dit betekent dat voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden die in overeenstemming zijn met de bestemming geen omgevingsvergunning noodzakelijk is, en deze zonder meer mogen worden uitgevoerd.

4.10 Natuur

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 12 Natuur kunnen rechten worden ontleend.  

Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?

  • De gronden die aangemerkt zijn als bestaande natuur in de EHS zijn bestemd tot Natuur.
  • De gronden van de camping aan de Kruijtenburgseweg die als landschapscamping is ontwikkeld, zijn ook bestemd tot Natuur.

Welke functies en gebruik zijn toegestaan?

  • Het gebruik ten behoeve van het behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden is toegestaan; ondergeschikt hieraan is ook extensieve recreatie en extensief agrarisch gebruik toegestaan.
  • De gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - landschapscamping' mogen worden gebruikt ten behoeve van verblijfsrecreatie.

Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

  • In principe mogen uitsluitend erf- of terreinafscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, van een beperkte hoogte worden gerealiseerd.
  • In het natuurgebied aan de Noordweg in Sint-Philipsland zijn momenteel een beheerderswoning en beheersgebouwen aanwezig. Deze bebouwing is toegestaan en met een aanduiding weergegeven.
  • In het natuurgebied de Slikken van de Heen wordt een uitkijktoren van enige omvang en hoogte gerealiseerd. Deze uitkijktoren is toegestaan en met een aanduiding weergegeven.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?

  • Er worden geen veranderingen mogelijk gemaakt met een afwijking.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?

  • Er worden geen veranderingen mogelijk gemaakt met een wijziging.

Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?

  • Activiteiten die in overeenstemming zijn met de bestemming (zoals het kappen of planten van bomen) maar nadelige effecten kunnen hebben op de natuurwaarden, zijn aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden gebonden.

4.11 Natuur - Landgoed

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 13 Natuur - Landgoed kunnen rechten worden ontleend.  

Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?

  • Ten zuiden van Sint-Maartensdijk, in de Muyepolder, aan de Kastelijnseweg is een landgoederenzone ontwikkeld. Deze gronden zijn bestemd tot Natuur - Landgoed.

Welke functies en gebruik zijn toegestaan?

  • Toegestaan is het gebruik ten behoeve van het behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden.
  • Extensief dagrecreatief medegebruik is nadrukkelijk toelaatbaar aangezien de landgoederen voor ten minste 80% openbaar toegankelijk moeten zijn. Het onevenredig beperken van de openbare toegankelijkheid is niet toegestaan.
  • De gronden mogen tevens worden gebruikt voor wonen. Met een aanduiding zijn de locaties aangewezen waar de woningen zijn toegestaan.
  • Het gebruik van de woningen voor andere, ondergeschikte activiteiten (de 'vrije beroepen', kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten en logies met ontbijt) is toegestaan.

Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

  • Op de gronden met de bestemming Natuur - Landgoed zijn maximaal vijf hoofdgebouwen toegestaan van ieder ten hoogste 4.500 m3, verdeeld over vier locaties.
  • Per hoofdgebouw zijn maximaal vijf woningen en drie bijgebouwen of overkappingen toegestaan.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?

  • Er worden geen veranderingen mogelijk gemaakt met een afwijking.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?

  • Er worden geen veranderingen mogelijk gemaakt met een wijziging.

Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?

  • Activiteiten die in overeenstemming zijn met de bestemming (zoals het kappen of planten van bomen) maar nadelige effecten kunnen hebben op de natuurwaarden, zijn aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden gebonden.

4.12 Recreatie

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 14 Recreatie kunnen rechten worden ontleend.  

Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?

  • De bestemming Recreatie is toegekend aan volkstuinen, speelvoorzieningen en sportvelden/schaatsbanen. Ook de manege aan de Zeedijk in Oud-Vossemeer is bestemd tot Recreatie.

Welke functies en gebruik zijn toegestaan?

  • Op een perceel is uitsluitend de specifiek benoemde vorm van dagrecreatie toegestaan. Volkstuinen mogen bijvoorbeeld niet worden gebruikt voor ander dagrecreatief gebruik.
  • Het gebruik van een bedrijfswoning voor andere, ondergeschikte activiteiten (de 'vrije beroepen', kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten en logies met ontbijt) is toegestaan.
  • Ondergeschikte horeca is toegestaan op de gronden met de aanduiding 'manege' en 'sportveld'. Bij de manege is de ondergeschikte horeca aan een maximale omvang van 200 m2 gebonden.
  • Het gebruik van verlichting (lichtmasten) zonder bovenafdekking is niet toegestaan.

Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

  • Op de gronden met de aanduiding 'speelvoorziening' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd,
  • Op de overige gronden mogen ook gebouwen worden gebouwd met dien verstande dat alleen bij de manege een bedrijfswoning is toegestaan.
  • Per volkstuin mag een bescheiden bergkast of hobbykas worden gebouwd van ten hoogste 8 m2 per volkstuin.
  • Op de gronden met de aanduiding 'sportveld' mogen uitsluitend sanitaire voorzieningen, gebouwen voor opslag en een clubhuis worden gebouwd.
  • Op de gronden met de aanduiding 'manege' is één bedrijfswoning van 900 m3 toegestaan en 100 m2 aan bijgebouwen bij de bedrijfswoning.
  • De huidige oppervlakte van de bedrijfsgebouwen bij de manege en de gebouwen op de sportvelden mogen niet worden vergroot.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?

  • Het is mogelijk met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen bij de manege met maximaal 20% te verhogen.
  • Afwijking wordt alleen verleend als aan de voorwaarden wordt voldaan.
  • Een van de voorwaarden is dat sprake moet zijn van landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst, in de vorm van landschaps- of natuurontwikkeling of het verbeteren van de inrichting van het perceel.
  • De overige voorwaarden hebben met name tot doel hinder en overlast voor de omgeving te voorkomen.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?

  • In geval van bedrijfsbeëindiging is het mogelijk om met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid de bestemming Recreatie van de manege aan de Zeedijk te wijzigen in de bestemming Wonen.
  • Indien bij bedrijfsbeëindiging meer gebouwen op een perceel aanwezig zijn dan op basis van de bestemming Wonen is toegestaan, dan mag het wijzigingsplan een regeling voor afwijkende maten bevatten overeenkomstig artikel 34.2.
  • Voor een uitbreiding van de manege buiten het opgenomen bestemmingsvlak is in artikel 39.2 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (zie ook paragraaf 5.7.7).

Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?

  • Er zijn geen specifieke regels opgenomen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden. Dit betekent dat voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden die in overeenstemming zijn met de bestemming geen omgevingsvergunning noodzakelijk is, en deze zonder meer mogen worden uitgevoerd.

4.13 Recreatie - Dagrecreatie en Recreatie - Verblijfsrecreatie

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 15 Recreatie - Dagrecreatie en artikel 16 Recreatie - Verblijfsrecreatie kunnen rechten worden ontleend.  

Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?

  • De bestemmingen Recreatie - Dagrecreatie en Recreatie - Verblijfsrecreatie zijn specifiek opgenomen voor de Speelmansplaten.

Welke functies en gebruik zijn toegestaan?

  • Uit ruimtelijk oogpunt is ook in het tot nu toe geldende bestemmingplan Buitengebied een onderscheid gemaakt in de gronden op Speelmansplaten die gebruikt worden voor dagrecreatie en de gronden die gebruikt worden voor verblijfsrecreatie. Dit onderscheid is opnieuw gemaakt door het gebruik van de bestemmingen Recreatie - Dagrecreatie en Recreatie - Verblijfsrecreatie.
  • Voor beide bestemmingen zijn aparte bestemmingsomschrijvingen en specifieke gebruiksregels opgenomen.
  • De gronden met de bestemming Recreatie - Dagrecreatie zijn bestemd voor dagrecreatieve voorzieningen ten behoeve van water- en oeverrecreatie.
  • Vanwege de omvang van de verschillende functies die binnen de bestemming Recreatie - Dagrecreatie kunnen worden onderscheiden en de invloed die elke functie op zijn omgeving heeft, zijn de functies specifiek bestemd. Een vrije uitwisseling van functies is daardoor niet mogelijk.
  • Het gaat daarbij om de volgende functies: evenemententerrein, brandstofpomp, centrale voorzieningen, watersport, zeilschool, steiger en speelvoorzieningen.
  • Voor de gronden met de bestemming Recreatie - Dagrecreatie zijn specifieke gebruiksregels opgenomen.
  • Zo is onder andere bepaald dat incidentele dagrecreatieve activiteiten (evenementen) mogelijk zijn mits er geen sprake is van geluids- of parkeeroverlast.
  • De centrale voorzieningen mogen worden gebruikt voor ondergeschikte detailhandel (tot 150 m2 verkoopvloeroppervlakte) en voor bepaalde vormen van horeca (restaurant, congresruimte; tot 1.500 m² vloeroppervlakte).
  • De toegelaten (bedrijfs)woning mag worden gebruikt voor het uitoefenen van aan-huis-gebonden beroepen, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en logies met ontbijt (ondergeschikte activiteiten).
  • De gronden met de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie zijn bestemd voor verblijfsrecreatie in kampeermiddelen en verblijfsrecreatie in recreatiewoningen (met de bijbehorende voorzieningen zoals groen en parkeervoorzieningen).
  • Vanwege het verschil in ruimtelijke impact van de beide functies en de invloed die elke functie op zijn omgeving heeft, zijn de functies kampeerterrein en recreatiewoningenterrein specifiek bestemd. Een vrije uitwisseling van functies is daardoor niet mogelijk.
  • Zowel voor het kampeerterrein als het recreatiewoningenterrein zijn de toelaatbare aantallen kampeermiddelen en recreatieverblijven vastgelegd op de verbeelding en in de regels.

Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

  • Op de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  • Gebouwen op gronden met de bestemming Recreatie - Dagrecreatie mogen uitsluitend worden gebouwd op de gronden die aangeduid zijn voor centrale voorzieningen, sanitaire voorzieningen, watersport, zeilschool of bedrijfswoning.
  • Deze gebouwen zijn, gelet op de kwetsbaarheid van het gebied, gebonden aan maximale inhouds- of oppervlaktematen.
  • Op de gronden met de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie en de aanduiding 'kampeerterrein' is ten hoogste één sanitaire voorziening toegestaan, overige gebouwen of overkappingen zijn niet toegestaan.
  • Op de gronden met de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie en de aanduiding 'recreatiewoning' zijn recreatiewoningen met een maximale oppervlakte van 100 m2 toegestaan. Bijgebouwen bij de recreatiewoningen zijn alleen toegestaan op de gronden met de aanduiding 'bijgebouwen'.
  • De gezamenlijke oppervlakte van alle recreatiewoningen en bijgebouwen tezamen mag ten hoogste 2.000 m2 bedragen.
  • Gelet op de ligging van Speelmansplaten direct grenzend aan het water is voor het bouwen binnen de bestemmingen Recreatie - Dagrecreatie en Recreatie - Verblijfsrecreatie een toegesneden bepaling opgenomen om het peil te bepalen. Het peil van waar gemeten moet worden ligt op 1,5 m +NAP.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?

  • Voor de gronden met de bestemming Recreatie - Dagrecreatie, aanduiding 'speelvoorziening' is een speciale afwijkingsbevoegdheid opgenomen om hoge speeltoestellen te realiseren. De maximaal toelaatbare bouwhoogte van een dergelijk speeltoestel is 20 m en de aanvaardbaarheid is afhankelijk van de mate waarin een dergelijk toestel de landschappelijke waarde van het gebied aantast.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?

  • Er worden geen veranderingen mogelijk gemaakt met een wijziging.

Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?

  • Er zijn geen specifieke regels opgenomen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden. Dit betekent dat voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden die in overeenstemming zijn met de bestemming geen omgevingsvergunning noodzakelijk is, en deze zonder meer mogen worden uitgevoerd.

4.14 Sport

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 17 Sport kunnen rechten worden ontleend.  

Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?

  • De bestemming is opgenomen voor de ijsbaan in Sint-Annaland.

Welke functies en gebruik zijn toegestaan?

  • Op de gronden met de bestemming Sport zijn een ijsbaan, een speelterrein en een terrein voor veldsporten toegestaan.
  • Ter plaatse aan de aanduiding 'specifieke vorm van sport - schietbaan' is tevens een indoorschietbaan toegestaan.
  • De indoorschietbaan dient goed te worden ingepast. Dit is met een aanduiding vastgelegd.

Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

  • Op de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  • Gebouwen en overkappingen mogen binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van één fietsenstalling die buiten het bouwvlak mag worden gerealiseerd.
  • De goot- en bouwhoogte van gebouwen is op de kaart opgenomen.
  • De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is in de regels vastgelegd.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?

  • Er worden geen veranderingen mogelijk gemaakt met een afwijking.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?

  • Er worden geen veranderingen mogelijk gemaakt met een wijziging.

Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?

  • Voor het verwijderen van de landschappelijke inpassing is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden nodig. Hiermee wordt voorkomen dat de landschappelijke inpassing zonder meer kan worden gerooid.

4.15 Tuin

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 18 Tuin kunnen rechten worden ontleend.  

Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?

  • Uitgangspunt van het plan is dat het totale woon perceel bestemd wordt tot Wonen. Op een aantal locaties is er aanleiding om een gedeelte van het woon perceel te bestemmen tot Tuin. Het betreft enkele zeer grote woonpercelen en enkele percelen waar met toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling nieuwe woningen zijn gebouwd. Het behoud van (onbebouwde) tuinen maakt onderdeel uit van het stedenbouwkundig plan en is om die reden als zodanig bestemd.

Welke functies en gebruik zijn toegestaan?

  • De gronden met de bestemming Tuin mogen worden gebruikt als sier- en gebruikstuin bij de woningen.
  • Bij de ontwikkeling en bouw van nieuwe ruimte-voor-ruimte woningen is rekening gehouden met het gebruik van de aangrenzende agrarische gronden (teelt van gewassen en gebruik van gewasbeschermingsmiddelen). De aanduiding 'specifieke vorm van tuin - beplantingsstrook' is opgenomen om afscherming ten opzichte van de agrarisch gronden te borgen. In de specifieke gebruiksregels is bepaald dat het gebruik van de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - beplantingsstrook' als verblijfsgebied niet is toegestaan.

Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

  • Op de gronden mogen uitsluitend erfafscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?

  • Er worden geen veranderingen mogelijk gemaakt met een afwijking.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?

  • Er worden geen veranderingen mogelijk gemaakt met een wijziging.

Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?

  • Activiteiten die in overeenstemming zijn met de bestemming (zoals het kappen of verwijderen van vegetatie) maar nadelige effecten kunnen hebben voor de afschermende werking van de tuin, zijn aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden gebonden.

4.16 Verkeer

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 19 Verkeer kunnen rechten worden ontleend.  

Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?

  • De bestemming Verkeer is toegekend aan alle in het plangebied voorkomende wegen met dien verstande dat de wegen die zijn gelegen op de primaire waterkeringen zijn bestemd tot Waterstaatswerken.

Welke functies en gebruik zijn toegestaan?

  • Toegestaan is het gebruik van de gronden voor de verkeersafwikkeling.
  • In het plangebied zijn twee percelen gelegen die de aanduiding 'garage' of 'opslag' hebben gekregen.
  • Op de gronden met de aanduiding 'garage' is de stalling van vervoermiddelen en de berging van niet voor de handel of enige andere bedrijfsuitoefening bestemde goederen toegestaan.
  • Op de gronden met de aanduiding 'opslag' is de stalling van vervoermiddelen en de opslag ten behoeve van bedrijven die voorkomen in categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan.

Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

  • Op de gronden zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan maar ook abri's, fietsenstallingen en nutsvoorzieningen.
  • Op de gronden met de aanduidingen 'garage' of 'opslag' zijn ook gebouwen toegestaan. De oppervlakte van deze gebouwen mag niet worden vergroot.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?

  • Er worden geen veranderingen mogelijk gemaakt met een afwijking.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?

  • Bij de enkelbestemming is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In artikel 39.3 is wel een wijziging opgenomen om de breedte van wegen, waterlopen en waterkeringen aan te passen. Deze algemene wijzigingsbevoegdheid kan worden benut om ter plaatse wegen aan te passen en te verbreden.

Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?

  • Er zijn geen specifieke regels opgenomen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden. Dit betekent dat voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden die in overeenstemming zijn met de bestemming geen omgevingsvergunning noodzakelijk is, en deze zonder meer mogen worden uitgevoerd.
  • Uitzondering vormen de onverharde wegen en paden in het plangebied: voor het aanbrengen van (semi-)verhardingen is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden noodzakelijk. Deze vergunning kan uitsluitend woorden verleend indien de cultuurhistorische waarden en daarmee het overwegend onverharde karakter niet onevenredig wordt geschaad.

4.17 Water

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 20 Water kunnen rechten worden ontleend.  

Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?

  • De bestemming Water is opgenomen voor open water dat voor de waterhuishouding en in de ruimtelijke structuur belangrijk is (hoofdwatergangen) en voor water dat geen specifieke natuurbestemming heeft (zoals het Schelde-Rijnkanaal).
  • De havens zijn van een functieaanduiding 'haven' voorzien, de brug over het Schelde-Rijnkanaal van de functieaanduiding 'brug'.

Welke functies en gebruik zijn toegestaan?

  • De wateren mogen worden gebruikt voor de recreatie- en beroepsvaart en voor de waterhuishouding (zoals waterberging).
  • Er zijn geen speciale gebruiksregels opgenomen.

Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

  • Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde worden gebouwd ten behoeve van de bestemming.
  • Aanlegsteigers zijn uitsluitend toegestaan op de gronden met de aanduiding 'haven'.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?

  • Er worden geen veranderingen mogelijk gemaakt met een afwijking.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?

  • Bij de enkelbestemming is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In het artikel 39.3 is wel een wijziging opgenomen om de breedte van wegen, waterlopen en waterkeringen aan te passen. Deze algemene wijzigingsbevoegdheid kan worden benut om ter plaatse waterlopen en watergangen aan te passen en te verbreden.

Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?

  • Er zijn geen specifieke regels opgenomen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden. Dit betekent dat voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden die in overeenstemming zijn met de bestemming geen omgevingsvergunning noodzakelijk is, en deze zonder meer mogen worden uitgevoerd.

4.18 Water - Deltawater

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 21 Water - Deltawater kunnen rechten worden ontleend.  

Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?

  • Voor de Oosterschelde, Krammer-Volkerak en ander grootschalig wateren die aangewezen zijn als Natura-2000 gebied is de bestemming Water - Deltawater opgenomen. In de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat de gronden niet alleen bestemd zijn voor water maar ook nadrukkelijk voor behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden samenhangend met het deltawater.
  • De havens zijn van een functieaanduiding 'haven' voorzien.

Welke functies en gebruik zijn toegestaan?

  • De wateren mogen worden gebruikt voor de recreatie- en beroepsvaart alsmede voor de beroepsvisserij, voor de waterhuishouding (zoals waterberging) en voor natuurbehoud en -ontwikkeling.
  • Er zijn geen speciale gebruiksregels opgenomen.

Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

  • Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde worden gebouwd ten behoeve van de bestemming.
  • Aanlegsteigers zijn uitsluitend toegestaan op de gronden met de aanduiding 'haven'.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?

  • Er worden geen veranderingen mogelijk gemaakt met een afwijking.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?

  • Er worden geen veranderingen mogelijk gemaakt met een wijziging.
  • De, in het artikel 39.3 opgenomen bevoegdheid om de bestemming Water aan te passen is niet van toepassing op de bestemming Water - Deltawater. Een aanpassing van de begrenzing van het Natura-2000 gebied wijkt te zeer af van de uitgangspunten van het plan en is daarmee te ingrijpend om met een wijzigingsbevoegdheid te regelen.

Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?

  • Activiteiten die in overeenstemming zijn met de bestemming (zoals het graven in bij eb droogvallende gronden) maar nadelige effecten kunnen hebben op de natuurwaarden, zijn aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden gebonden.

4.19 Wonen

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 22 Wonen kunnen rechten worden ontleend.  

Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?

  • De bestaande burgerwoningen en solitair gelegen recreatiewoningen in het plangebied zijn bestemd tot Wonen. De bestemming Wonen is toegekend aan de woning (met aan- en uitbouwen), erven met bijgebouwen en (voor)tuinen. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan tenzij anders aangeduid op de verbeelding.
  • De aanduiding 'kantoor' is opgenomen voor bestaand gebruik als kantoor van een bijgebouw op het perceel Eeweg 3.

Welke functies en gebruik zijn toegestaan?

  • Binnen de bestemming mag uitsluitend worden gewoond. Andere, ondergeschikte activiteiten in woningen (de 'vrije beroepen', kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten en logies met ontbijt) zijn mogelijk.
  • Het is toegestaan om in bestaande bebouwing passieve opslag toe te staan van caravans, inboedels en boten.

Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

  • Op de gronden met de bestemming Wonen mag een woning (met aan- en uitbouwen) worden gerealiseerd met een inhoud van ten hoogste 750 m3. De oppervlakte van bijgebouwen mag ten hoogste 100 m2 bedragen.
  • Omdat in een aantal gevallen de oppervlakte van de bestemmingsvlakken Wonen vrij groot is zijn er regels opgenomen om de bebouwing te concentreren. De onderlinge afstand tussen gebouwen mag niet meer dan 50 m bedragen.
  • Bij Ruimte voor Ruimte-woningen is bepaald dat het bouwen en gebruik voor wonen niet is toegestaan indien er op de aangrenzende groenbestemming nog geen afschermende hagen zijn aangelegd.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?

  • Het is toegestaan om in bestaande bebouwing op een woon perceel een andersoortige nevenactiviteit te ontwikkelen (NED). In bijlage 2 van de regels is te zien welke nevenactiviteiten (NED) zijn toegestaan. Het starten van een nevenactiviteit is gebonden aan een afwijkingsbevoegdheid van de specifieke gebruiksregels.
  • Binnen het plangebied zijn woonbestemmingen gelegen waar de huidige oppervlakte aan bijgebouwen meer dan de voorgeschreven 100 m2 bedraagt. Op deze bijgebouwen is artikel 34.2 van toepassing waarmee de grotere omvang op de huidige locatie binnen het bestemmingsvlak, positief wordt bestemd. Indien gebruikers van de woonpercelen deze bijgebouwen willen slopen en elders op het bestemmingsvlak terug willen bouwen dan kan dit tot een maximale oppervlakte van 200 m2 (bovenop de toegestane 100 m2) en met gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid voor bouwen.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?

  • Het is mogelijk met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid één extra woning toe te staan op een bouwperceel. Het gaat daarbij uitsluitend om een extra woning die binnen de bestaande bouwmassa van de bestaande woning, gerealiseerd kan worden. Aan de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden (zoals een minimale inhoud, in overeenstemming met de Wet geluidhinder).

Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?

  • Er zijn geen specifieke regels opgenomen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden. Dit betekent dat voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden die in overeenstemming zijn met de bestemming geen omgevingsvergunning noodzakelijk is, en deze zonder meer mogen worden uitgevoerd.

4.20 Waterstaatswerken

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 32 Waterstaatswerken kunnen rechten worden ontleend.  

Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?

  • De bestemming Waterstaatswerken is opgenomen voor de primaire waterkering zoals opgenomen met de aanduiding 'kernzone' in de Keur van Waterschap Scheldestromen. Deze bestemming is ook van toepassing op de Bergsediepsluis aan de Oesterdam.
  • Afstemming met het (vastgestelde) Rijksinpassingsplan Volkerak-Zoommeer dient nog plaats te vinden.

Welke functies en gebruik zijn toegestaan?

  • Het dijklichaam is primair een waterkering. Ander ondergeschikt gebruik dat hiermee samenhangt, is toegestaan. Het dijklichaam mag tevens worden gebruikt voor wegen en waterhuishouding alsmede om er bijvoorbeeld gras te laten groeien of schapen op te laten grazen. Ook dagrecreatief medegebruik is mogelijk.

Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

  • Ter plaatse mag worden gebouwd voor de waterkering. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van een bouwvlak; alleen de Bergsediepsluis is voorzien van een bouwvlak ten behoeve van het bedieningsgebouw van de sluis. De bouwhoogte van deze gebouwen bedraagt maximaal 10 m, het bouwvlak mag geheel worden bebouwd.
  • Bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan voor zover nodig voor het wegverkeer, waterbeheersing, scheepvaartbegeleiding, verlichting en dergelijke. Voor deze bouwwerken zijn maximale hoogtematen opgenomen.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een afwijking?

  • Er worden geen veranderingen mogelijk gemaakt met een afwijking.

Welke veranderingen worden mogelijk gemaakt met een wijziging?

  • Bij de enkelbestemming is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In het artikel 39.3 is wel een wijziging opgenomen om de breedte van wegen, waterlopen en waterkeringen aan te passen. Deze algemene wijzigingsbevoegdheid kan worden benut om ter plaatse dijklichamen aan te passen en te verbreden.

Gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden?

  • Er zijn geen specifieke regels opgenomen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden. Dit betekent dat voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden die in overeenstemming zijn met de bestemming (noodzakelijk voor de bescherming tegen het water) geen omgevingsvergunning noodzakelijk is, en deze zonder meer mogen worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 5 Dubbelbestemmingen en overige regels

Dit hoofdstuk bevat een toelichting op de dubbelbestemmingen en de bepalingen zoals opgenomen in hoofdstuk 3 (Algemene regels) en 4 (Overgangs- en slotregels) van de regels.

5.1 Leiding - Gas

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 23 Leiding - Gas kunnen rechten worden ontleend.  

Er ligt in het plangebied één planologisch relevante gasleiding, bestaande uit drie leidingstukken met verschillende diameters en een druk van 40 bar. Voor de beschrijving daarvan wordt verwezen naar de paragrafen 2.2.10 en 6.7. De breedte van de bestemming bestaat uit de leiding zelf en de belemmerende strook (4 m aan weerszijden van de leiding). Aangezien de leiding samenvalt met andere bestemmingen is deze bestemming als dubbelbestemming opgenomen. Ten behoeve van de dubbelbestemming Leiding - Gas (artikel 23) mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Voor de samenvallende bestemmingen dient het bouwen steeds aan het leidingenbelang te worden getoetst.

5.2 Leiding - Hoogspanning

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 24 Leiding - Hoogspanning kunnen rechten worden ontleend.  

De ondergrondse hoogspanningsleiding (zie de paragrafen 2.2.10 en 6.8) is als zodanig bestemd. De breedte van de bestemming bestaat uit de hoogspanningsleiding zelf en de belemmerende strook (5 m aan weerszijden van de leiding). Aangezien de hoogspanningsleiding samenvalt met andere bestemmingen is deze bestemming als dubbelbestemming opgenomen. Ten behoeve van de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning (artikel 24) mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Voor de samenvallende bestemmingen dient het bouwen steeds aan het leidingenbelang te worden getoetst.

5.3 Leiding - Leidingstrook

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 25 Leiding - Leidingstrook kunnen rechten worden ontleend.  

De in het voorheen geldende bestemmingsplan Buitengebied opgenomen leidingenstrook (zie de paragrafen 2.2.10 en 6.7) is als zodanig ook in het nieuwe bestemmingsplan bestemd. De breedte van de bestemming bedraagt 7 m. Gelet op het huidige beleid ten aanzien van leidingenstroken is geen toetsingsgebied of veiligheidsgebied meer opgenomen. Op basis van thans geldende uitgangpunten mag de 10-6-risicocontour van de (aan te leggen) leidingen niet buiten de bestemming Leiding - Leidingstrook zijn gelegen. Ten behoeve van de dubbelbestemming Leiding - Leidingstrook (artikel 25) mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Voor de samenvallende bestemmingen dient het bouwen steeds aan het leidingenbelang te worden getoetst.

5.4 Waarde - Archeologie

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 26 Waarde - Archeologie - 1, Artikel 27 Waarde - Archeologie - 2, Artikel 28 Waarde - Archeologie - 3 en Artikel 29 Waarde - Archeologie - 4 kunnen rechten worden ontleend.  

In de paragrafen 2.2.4 en 6.4 wordt ingegaan op het aspect archeologie en op het (nieuwe) archeologiebeleid van de gemeente Tholen. Daarin is aangegeven dat in het plangebied verschillende archeologische (verwachtings)waarden voorkomen en dat deze een beschermende regeling in het voorliggende bestemmingsplan behoeven.

De bestemmingsregeling is in samenspraak met de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland tot stand gekomen en houdt eveneens rekening met de eventueel op grotere diepten aanwezige archeologische waarden. Uitgangspunt van deze regeling is dat voor projecten groter dan de vrijgestelde oppervlaktematen en verstoringsdiepte een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig is.

Omdat de archeologische (verwachtings)waarden samenvallen met een groot aantal andere bestemmingen, zijn zogenoemde dubbelbestemmingen gehanteerd. De dubbelbestemmingen zijn met arceringen (kruizen) op de verbeelding weergegeven.

Voor de regeling in het bestemmingsplan zijn de maatregelencategorieën 2 tot en met 7 relevant. In het onderstaande overzicht is aangegeven hoe de verwachtingswaarden zijn vertaald naar de in het bestemmingsplan opgenomen beschermende regeling (de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie - 1 t/m 4).

archeologische verwachtingswaarde   2   3   4   5   6   7  
dubbelbestemming   WR-A-1   WR-A-1   WR-A-2   WR-A-3   WR-A-4   WR-A-3  

De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie zijn opgenomen in de artikelen 26 t/m 29. Binnen deze dubbelbestemmingen is het volgende geregeld.

  • Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming (bijvoorbeeld Wonen) een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning.
  • Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Slechts onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.

Het onderscheid tussen de verschillende archeologische bestemmingen is de oppervlaktemaat, waarboven bij een bodemverstoring een onderzoeksplicht geldt. Deze oppervlaktematen zijn:

  • bestemming Waarde - Archeologie - 1: meer dan 50 m2;
  • bestemming Waarde - Archeologie - 2: meer dan 250 m2';
  • bestemming Waarde - Archeologie - 3: meer dan 500 m2;
  • bestemming Waarde - Archeologie - 4: meer dan 2.500 m2.

In alle gevallen geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek wanneer werkzaamheden niet dieper dan 40 cm onder het maaiveld worden uitgevoerd.

Omdat in de loop van de tijd (i.c. de planperiode van het bestemmingsplan) steeds meer kennis over het archeologisch erfgoed wordt verkregen, kan het zijn dat in een bepaalde situatie toch geen archeologisch onderzoek nodig is, ook al worden de hiervoor genoemde oppervlaktematen overschreden. Daarom in is elk artikel met een archeologische dubbelbestemming de bepaling opgenomen dat kan worden afgezien van archeologisch onderzoek indien het bevoegd gezag (doorgaans burgemeester en wethouders) beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is.

5.5 Waarde - Beschermde Dijk

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 30 Waarde - Beschermde Dijk kunnen rechten worden ontleend.  

In het buitengebied zijn verschillende landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle dijken aanwezig die beschermingswaardig zijn. Deze dijken zijn in de voorheen geldende bestemmingsplannen bestemd voor 'beschermde Dijk' (bD). Ingevolge de wettelijke RO Standaarden kan deze bestemming niet meer worden gehanteerd (RO Standaard = uitgaan van functioneel gebruik als basis voor de enkelbestemming; waarden bestemmen met een dubbelbestemming). Aangezien de te beschermen waarden samenvallen met andere bestemmingen ligt een dubbelbestemming voor de hand. Overeenkomstig de wettelijke RO Standaarden is de dubbelbestemming Waarde - Beschermde dijk opgenomen. Ten behoeve van deze dubbelbestemming (artikel 30) mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Voor het bouwen ten behoeve van de samenvallende enkelbestemmingen (veelal Verkeer) dient steeds aan de te behouden waarden van de dubbelbestemming te worden getoetst.

5.6 Waterstaat - Waterkering

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Artikel 31 Waterstaat - Waterkering kunnen rechten worden ontleend.  

De regionale waterkeringen zijn planologisch geregeld met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering (artikel 31). De begrenzing van de bestemming is afgestemd op het in de Keur watersysteem Waterschap Scheldestromen 2011 aangewezen waterstaatswerk (zie paragraaf 6.12). De beschermingszones die te maken hebben met de stabiliteit van de waterkering en eventuele toekomstige dijkverzwaringen zijn niet in de bestemming opgenomen. Er wordt namelijk van uitgegaan dat de Keur voldoende waarborgen biedt voor de bescherming van de waterkering en de beschermingszones. Voor werken in en op de waterkering is namelijk een ontheffing van de Keur, i.c. een watervergunning nodig.

Om dezelfde reden is evenmin een eis van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden opgenomen. Hiermee wordt dubbele regelgeving voorkomen.

Op de gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Onder voorwaarden is het bij een omgevingsvergunning mogelijk hier vanaf te wijken. Eén van de voorwaarden is dat de waterstaatkundige belangen door de bouwactiviteiten niet worden geschaad.

5.7 Algemene regels

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Hoofdstuk 3 Algemene regels kunnen rechten worden ontleend.  

In hoofdstuk 3 Algemene regels zijn regels opgenomen die voor alle bestemmingen in dit bestemmingsplan van toepassing of relevant zijn. Daarnaast zijn in dit hoofdstuk algemene wijzigingsregels opgenomen en wijzigingsbevoegdheden die betrekking hebben op meerdere bestemmingen.

5.7.1 Antidubbeltelregel

In artikel 33 is een antidubbeltelregel opgenomen. Dit artikel is verplicht voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Bro. Het doel van dit artikel is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelregel voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk erf kan worden betrokken.

5.7.2 Algemene bouwregels

Artikel 34 Algemene bouwregels bevat twee leden.

  • In lid 34.1 is een regeling opgenomen voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.
  • Lid 34.2 bevat een regeling voor bestaande maten die afwijken van de voorgeschreven maten in deze regels. Het artikel betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, - onbedoeld - geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht komen te vallen. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak (3 augustus 2005) blijkt dat deze algemene bepaling aanvaardbaar is. Een gedetailleerde inventarisatie en individuele beoordeling van afwijkingen zijn niet nodig. Essentieel is dat het gaat om bevestiging van bestaande, afwijkende situaties, zodat bij beoordeling van bouwaanvragen direct duidelijk is welke maat bepalend is: namelijk de bestaande maat. Hiermee ligt objectief de strekking van de bepaling vast. In de bepaling is nadrukkelijk vastgelegd dat op de bedoelde bestaande afwijkingen het overgangsrecht niet van toepassing is. Onder de oppervlaktematen valt ook het bebouwingspercentage.
5.7.3 Algemene gebruiksregels

In artikel 35 is expliciet bepaald dat het doen van (proef)boringen, waaronder naar schaliegas, niet is toegestaan in verband met te verwachten negatieve effecten.

5.7.4 Uitsluiten aanvullende werking bouwverordening

Artikel 36 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening is vooral van belang voor globale bestemmingen. Het is opgenomen omdat bij de inwerkingtreding van de Wro, de Invoeringswet Wro en het Bro op 1 juli 2008, de intrekking van de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) in de bouwverordening niet in werking is getreden. Tenzij in het bestemmingsplan uitgesloten blijven deze stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening vooralsnog bestaan. Met de uitsluiting is hierover duidelijkheid: in het buitengebied is geen sprake van een aanvullende werking van de bouwverordening.

5.7.5 Algemene aanduidingsregels

Ook artikel 37 Algemene aanduidingsregels bevat vijf leden.

In de leden 37.1 en 37.2 zijn de afwegingszones ten opzichte van natuurgebieden en woon- en verblijfsrecreatieve terreinen opgenomen. In de aanduidingsomschrijving is opgenomen dat bij ontwikkelingen rekening gehouden moet worden met het aangrenzende gebied. Het gaat daarbij om de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in artikel 3, 4 en 6. In de leden 37.1 en 37.2 wordt daarom verwezen naar de artikelen 3, 4 en 6.

In lid 37.3 is beschermingszone A, behorende bij de primaire waterkeringen, geregeld en op de verbeelding aangegeven met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk -1'. Onder voorwaarden is bouwen in deze zone mogelijk.

In lid 37.4 is beschermingszone, behorende bij de regionale waterkeringen, geregeld en op de verbeelding aangegeven met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 2'. Deze regeling heeft een signaleringsfunctie.

In lid 37.5 is de bescherming van de molenbiotopen geregeld. Aan een zone van 400 m rondom een molen is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' toegekend. Binnen dit gebied gelden hoogtebeperkingen voor nieuwe bebouwing ten behoeve van de samenvallende bestemmingen. Bestaande bebouwing binnen molenbiotopen die hoger is dan op grond van het molenbiotoop wenselijk is, kan worden gehandhaafd.

In de eerste 100 m is voor het planten van hoog opgaande beplanting een omgevingsvergunning vereist.

Binnen de molenbiotopen van de De Hoop in Sint-Philipsland en De Verwachting in Tholen voorzien de samenvallende bestemmingen niet in bebouwingsmogelijkheden; het is derhalve niet nodig voor deze molenbiotopen een regeling in het plan op te nemen.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt ervan uitgegaan dat de molens zijn voorzien van askop met een wiekenkruis. De maximumhoogten van bouwwerken in de omgeving zijn namelijk in de regels gerelateerd aan het onderste punt van de verticaal staande wiek. Dat houdt in dat bouwplannen in de omgeving van de molenromp De Hoop aan de Bleekveldseweg in het buitengebied van Sint-Maartensdijk formeel, wegens het ontbreken van wieken, niet kunnen worden getoetst aan de regeling voor het molenbiotoop. Om inzicht te geven in mogelijke hoogtebeperkingen wanneer de molen weer is opgebouwd, zijn voor deze molen maten van de wieken gehanteerd vóórdat deze werd ontmanteld. Overigens zijn bij de gemeente geen plannen bekend om de molenromp weer op te bouwen, te renoveren en de molen te exploiteren.

In lid 37.6 is een regeling opgenomen voor cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Verandering en verbouw van deze gebouwen is mogelijk op voorwaarde dat het uitwendige karakter niet onevenredig wordt aangetast. Sloop van de gebouwen kan met deze regeling niet worden voorkomen. De regels bieden ook mogelijkheden om in de waardevolle gebouwen Nieuwe Economische Dragers toe te staan of een extra woning te bouwen. Voorwaarde daarbij is dat deze wijziging strekt tot behoud en/of ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden. De regeling komt overeen met de regels uit het tot nu toe geldende plan Buitengebied. In bijlage 2 van de regels is te zien welke nevenactiviteiten (NED) zijn toegestaan.

5.7.6 Algemene afwijkingsregels

Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is in artikel 38 een algemene afwijkingsregel opgenomen.

5.7.7 Algemene wijzigingsregels

Overschrijding bestemmingsgrenzen

In lid 39.1 is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze bepaling gaat verder dan die van artikel 34.1 en 38.1. Vandaar dat hier altijd een wijziging voor nodig is van burgemeester en wethouders. Overigens geldt ook hier dat deze bepalingen als algemene regel gelden voor alle bestemmingen.

Het criterium 'van belang voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken' kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als bij nader inzien:

  • open water dat als zodanig is bestemd een andere vorm moet krijgen;
  • een fietspad iets anders moet aansluiten op een kruising;
  • een bestemming moet worden aangepast om een betere entree tot het perceel mogelijk te maken;

Het gaat in de meeste gevallen om de praktische uitvoering van het plan, waarbij geen belangen van derden worden geschaad.

Het criterium 'in verband met de werkelijke toestand van het terrein' is vooral aan de orde in situaties waarbij een perceel een nieuwe inrichting krijgt en waarbij in het veld maar weinig aanknopingspunten zijn. Bij het uitzetten in het gebied blijkt dat de afmetingen niet exact gelijk zijn aan de coördinaten op tekening/in het digitale bestand en dat de situering moet worden aangepast. Gezien de nauwkeurigheid van tegenwoordig, gaat het daarbij om centimeters in plaats van meters.

Gebieden waarvoor een wijzigingsbevoegdheid geldt

Voor de bestemmingen Bedrijf, Maatschappelijk, Detailhandel, Recreatie, Recreatie - Dagrecreatie, Recreatie - Verblijfsrecreatie en Horeca is de mogelijkheid opgenomen in lid 39.2 om het bestemmingsvlak met ten hoogste 20 % te vergroten. Voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid gelden verschillende voorwaarden zoals bedrijfseconomische noodzaak, landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst.

Voor het verbreden van wegen, waterlopen en waterkeringen is in lid 39.3 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Op de verbeelding zijn nog twee aanduidingen opgenomen ('wetgevingszone - wijzigingsgebied - 1' en 'wetgevingszone - wijzigingsgebied - 2') die duiden op een toe te passen wijzigingsbevoegdheid. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen in de artikelen 3 en 4.

5.7.8 Overige regels

Voor zover in het bestemmingsplan verwezen wordt naar (wettelijke) regelingen geldt dat verwezen wordt naar de wetten en regelingen zoals deze gelden op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan (lid 40).

5.8 Overgangs- en slotregels

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels kunnen rechten worden ontleend.  

Dit hoofdstuk van de regels bevat 2 artikelen.

Overgangsrecht

In artikel 41 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 41.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 41.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen. Van de mogelijkheid die artikel 3.2.3 Bro biedt om hieraan een persoonsgebonden overgangsrecht te koppelen, is geen gebruikgemaakt.

Titel van het bestemmingsplan

De titel of de naam van het bestemmingsplan is vastgelegd in artikel 42 van de regels.

Hoofdstuk 6 Sectoraal onderzoek

6.1 Inleiding

Voor het ontwikkelen en in stand houden van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied dient bij de ruimtelijke planvorming rekening te worden gehouden met een aantal sectorale en milieuhygiënische aspecten zoals de geschiktheid van bodem en water, de aanwezige ecologische, archeologische en cultuurhistorische waarden en de aanwezigheid van leidingen en kabels. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld, waar mensen graag wonen, werken en recreëren. In dit hoofdstuk worden de verschillende sectorale en milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.

6.2 PlanMER

Planmer-plicht

Het bestemmingsplan Buitengebied Tholen biedt ontwikkelingsmogelijkheden aan de agrarische bedrijven. Daarbij gaat het onder andere om ontwikkelingsruimte voor grondgebonden veehouderijen en om uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande intensieve veehouderijen. De nieuwvestiging, uitbreiding of wijziging van veehouderijbedrijven is in het kader van de milieuvergunning vanaf een bepaalde omvang mer- of mer-beoordelingsplichtig. Deze mer-(beoordelings)plicht is afhankelijk van het aantal dieren waarop het initiatief betrekking heeft. Voor een bestemmingsplan voor het buitengebied is in veel gevallen sprake van een planmer-plicht. Conform wet- en regelgeving en jurisprudentie dient bij de beoordeling of sprake is van een planmer-plicht ook rekening te worden gehouden met onbenutte ruimte die wordt overgenomen uit vigerende bestemmingsplannen en eventuele afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden. Door de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan Buitengebied Tholen biedt, is het mogelijk dat in bepaalde gevallen bij toekomstige uitbreidingen drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. zullen worden overschreden, waarmee het bestemmingsplan het kader vormt voor een toekomstig besluit over mer(-beoordelings)plichtige activiteiten. Om deze reden is voor het bestemmingsplan Buitengebied sprake van een planmer-plicht. Daarnaast kan niet op voorhand worden uitgesloten dat het bestemmingsplan significante negatieve effecten op Natura 2000 heeft. Wanneer voor een plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet noodzakelijk is, leidt dit automatisch tot een planmer-plicht.

Doel en procedure planMER

Doel van een planMER is het integreren van milieuoverwegingen in de voorbereiding van in dit geval een bestemmingsplan. De resultaten van deze beoordeling worden vastgelegd in een milieueffectrapport dat tezamen met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. De reikwijdte en het detailniveau van een planMER is afhankelijk van het abstractieniveau van het plan. In een planMER:

  • wordt voor alle milieuaspecten systematisch ingegaan op de huidige situatie en de eventuele autonome ontwikkelingen (referentiesituatie);
  • wordt nagegaan of en in welke mate de ontwikkelingsruimte die het bestemmingsplan biedt effect heeft op de diverse milieuaspecten en welke maatregelen mogelijk zijn om deze effecten te voorkomen.

De planmer-procedure bestaat uit de volgende stappen:

  • openbare kennisgeving opstellen planMER en bestemmingsplan;
  • raadpleging bestuursorganen en inspraak over reikwijdte en detailniveau van het planMER;
  • opstellen planMER en ontwerpbestemmingsplan;
  • terinzagelegging planMER met ontwerpbestemmingsplan;
  • toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r.;
  • vaststelling bestemmingsplan: het planMER vormt een bijlage bij het bestemmingsplan.

Ten behoeve van het planMER bestemmingsplan Buitengebied Tholen is een Notitie reikwijdte en detailniveau opgesteld (zie bijlage 10). Met deze notitie zijn de overlegpartners geraadpleegd over de opzet van het planMER en de aanpak van de sectorale onderzoeken. In het planMER is een overzicht opgenomen van de binnengekomen reacties en een motivering van de wijze waarop hiermee is omgegaan. Het planMER is vastgelegd in een separaat rapport dat samen met het ontwerpbestemmingsplan in procedure is gebracht. Het planMER is daarnaast ter toetsing voorgelegd aan de Commissie voor de m.e.r. Het planMER zoals aangeboden aan de Commissie voor de m.e.r. is opgenomen in bijlage 11. Het toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r. is opgenomen in bijlage 12. De Commissie signaleert een aantal tekortkomingen. In bijlage 13 is een notitie opgenomen waarin is gemotiveerd op welke wijze is omgegaan met de punten uit het toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r.

Resultaten en conclusies planMER

Uit de beschrijvingen en beoordelingen in het planMER blijkt dat effecten van de ontwikkelingsruimte in het bestemmingsplan Buitengebied over het algemeen beperkt zijn. Voor vrijwel alle milieuthema's kan zonder meer worden aangetoond dat geen knelpunten ontstaan in relatie tot de wettelijke normen en grenswaarden die vanuit de sectorale toetsingskaders gelden. Waar relevant is in de regels van het bestemmingsplan geborgd dat geen negatieve milieueffecten optreden. Naar aanleiding van de uitkomsten van het planMER zijn de bestemmingsplanregels op een aantal punten aangescherpt. Zo is bij de mogelijkheden voor het uitbreiden van aquacultuur en containervelden en de realisatie van kleine windturbines expliciet als voorwaarde opgenomen dat een toets aan de aanwezige natuurwaarden plaatsvindt.

Uit het planMER blijkt verder dat met de zonering die is opgenomen in het bestemmingsplan, de bouwmogelijkheden die daaraan zijn gekoppeld en de voorwaarden en uitgangspunten die daarbij in acht dienen te worden genomen, op een goede manier invulling is gegeven aan het behouden en versterken van de aanwezige landsschappelijke en cultuurhistorische waarden. Plaatselijk kan sprake zijn van beperkte negatieve effecten, maar op gebiedsniveau leidt het bestemmingsplan niet tot aantasting van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Effecten op Natura 2000

Het belangrijkste inhoudelijke aandachtspunt in relatie tot de ontwikkelingsruimte in het bestemmingsplan vormt het thema stikstofdepositie en de gevolgen daarvan voor Natura 2000. Conform het Besluit milieueffectrapportage en jurisprudentie dient bij de effectbeschrijvingen in een planMER uit te worden gegaan van de maximale ontwikkelingsruimte die het bestemmingplan biedt. Uit de passende beoordeling volgt dat bij een maximale invulling van de bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan Buitengebied significante negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. De bouwmogelijkheden voor de veehouderijen zijn daarbij maatgevend. Als gevolg van de overige ontwikkelingen (waaronder neven- en vervolgfuncties) zijn geen relevante effecten op Natura 2000 te verwachten.

Bij een maximale invulling van de ontwikkelingsruimte voor veehouderijen is sprake van een forse toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000. Het volledig uitsluiten van significante negatieve effecten binnen het bestemmingsplan Buitengebied is alleen mogelijk met een ingrijpende aanpassing van de bestemmingsregeling. Wanneer omschakeling van akkerbouw naar grondgebonden veehouderij wordt uitgesloten en wijzigingsbevoegdheden worden geschrapt, worden de effecten weliswaar beperkt maar zijn significante negatieve effecten niet uit te sluiten. Om significante negatieve effecten volledig uit te sluiten, dienen daarnaast vergaande voorwaarden te worden verbonden aan de bouwmogelijkheden die bij recht worden geboden. Dit betekent een vergaande beperking ten opzichte van de bouwmogelijkheden uit de vigerende bestemmingsplannen.

De maximale invulling van alle bouwmogelijkheden is een theoretische situatie. Het bestemmingsplan biedt ontwikkelingsruimte en flexibiliteit, die binnen de planperiode slechts voor een deel zal worden benut. Uit de doorrekening in het planMER van een realistisch invulling voor de veehouderijen (op basis van CBS-gegevens) blijkt dat de effecten op Natura 2000 in de praktijk op de meeste toetsingspunten beperkt zullen blijven. Door gebruik te maken van saldering (al dan niet in combinatie met technische stalmaatregelen) kunnen de toenames volledig worden gecompenseerd. Dit betekent dat het saldo dat vrijkomt door de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van een of meerdere veehouderijen (bij voorkeur op zo kort mogelijk afstand van de gevoelige habitats binnen de Natura 2000-gebieden), wordt benut om de uitbreiding van andere veehouderijen mogelijk te maken. Een dergelijke saldering kan buiten het bestemmingsplan om plaatsvinden. Ieder toekomstig initiatief met mogelijke negatieve gevolgen dient te worden getoetst aan de Natuurbeschermingswet.

Ten slotte dient te worden opgemerkt dat naar verwachting begin 2014 de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking treedt. Onderdeel van de PAS is een pakket nationale maatregelen voor de landbouw om ervoor te zorgen dat de daling van de depositie wordt versneld. Met het in werking treden van de PAS (en het treffen van de daaraan gekoppelde maatregelen) ontstaat uitbreidingsruimte voor veehouderijen.

Gezien het voorgaande is er voor gekozen om in het bestemmingsplan geen vergaande beperkingen op te leggen aan de bouwmogelijkheden die bij recht worden geboden. Wel is bij de wijzigingsbevoegdheden voor vergroting van het bouwvlak expliciet als voorwaarde opgenomen dat geen sprake is van significante negatieve effecten op Natura 2000.

6.3 Ecologie

Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Toetsingskader

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies.

De begrenzing van de EHS is in Zeeland door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland. In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met de EHS. De wijzigingen van de EHS-begrenzing worden door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Natuurbeheerplan Zeeland. Het plan wordt jaarlijks geactualiseerd.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

In en in de (wijdere) omgeving van het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden Krammer-Volkerak, Oosterschelde, Zoommeer, Markiezaat en Brabantse Wal. Deze gebieden zijn nader beschreven in bijlage 14.

In het plangebied zijn ook diverse EHS-gebieden en verbindingszones gelegen, het betreft met name buitendijkse natuurgebieden, dijken en waterlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.bpBuitengeb2013-VG01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.bpBuitengeb2013-VG01_0007.png"

Figuur 6.1. Ecologische Hoofdstructuur 2012 (bron: geoweb provincie Zeeland)

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl). Aangezien ecologische gegevens snel verouderen (circa 3 jaar) en er geen concrete (bouw)initiatieven zijn, is er geen gebieddekkend veldonderzoek uitgevoerd.

Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit open polders met watergangen en erven met erfbeplanting. Langs sommige wegen is ook begeleidende opgaande beplanting, bomen en struiken aanwezig. Daarnaast zijn er nog de buitendijks gelegen natuurgebieden.

Vaatplanten

De extensief beheerde dijken en slootkanten in het buitengebied bieden groeiplaatsen aan soorten als zwanenbloem, dotterbloem, rapunzelklokje, wilde marjolein, bijenorchis en hondskruid.

Vogels

Op de erven en in de groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw, boerenzwaluw, kerkuil en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan soorten als de buizerd, kraai en grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. In het plangebied komen ook veel weidevogels voor zoals, patrijs, scholekster, wulp, kievit, evenals grote aantallen overwinterende ganzen.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, vos, haas en konijn.

De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.

Amfibieën

Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen.

In de gemeente Tholen is ook het voorkomen van de zwaar beschermde rugstreeppad bekend. Deze soort komt verspreid voor, maar wordt in zijn voorkomen beperkt door het al dan niet aanwezig zijn van geschikte voortplantingswateren (kreken, poelen, drinkputten, geïsoleerde sloten) en geschikt landbiotoop en overwinteringbiotoop in de vorm van extensief beheerde graslanden, kleinschalige landschapselementen als hagen en bos(randen).

Vissen

In de diverse wateren binnen de gemeente Tholen komt de beschermde paling voor en mogelijk ook de kleine modderkruiper.

Overige soorten

Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 6.1. Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen  
vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     zwanenbloem en dotterbloem
mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, vos, haas en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker  
nee  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     rapunzelklokje, wilde marjolein, bijenorchis en hondskruid
kleine modderkruiper en paling  
ja  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen   nee  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen
rugstreeppad  
ja  
  vogels   cat. 1 t/m 4   o.a. buizerd, kerkuil, gierzwaluw en huismus   ja  

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Hoewel het bestemmingsplan consoliderend van aard is, worden er wel ontwikkelingsmogelijkheden geboden. In dat kader is ook een planMER opgesteld. In het planMER is onderzocht of er als gevolg van de ontwikkelingsmogelijkheden negatieve effecten op Natura 2000 en de EHS zullen optreden. Deze effecten hebben betrekking op vernietiging, versnippering, verandering waterhuishouding, verstoring en vermesting/verzuring. Voor een beschrijving van de conclusies van het planMER en de wijze waarop hiermee in het ontwerpbestemmingsplan is omgegaan wordt verwezen naar paragraaf 6.2.

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen concrete ontwikkelingen voorzien. De Ffw staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Het bestemmingsplan biedt echter wel toekomstige ontwikkelingsruimte. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • Voorafgaand aan een ontwikkeling dient nagegaan te worden of sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2- en 3-soorten en broedvogels met vaste nesten. In dat geval is nader veldonderzoek noodzakelijk. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het onderzoekseizoen, dat over het algemeen tussen maart en oktober ligt.

De toekomstige ontwikkelingen vinden hoofdzakelijk plaats op of direct in de buurt van de bestaande bouwkavels. Plaatselijk kan dit leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten, zoals aantasting van vaste nestplaatsen van broedvogels of aantasting van het leefgebied van beschermde vissen. Overtreding van de Ffw moet echter worden voorkomen door deze effecten te mitigeren en/of compenseren. Indien dit niet mogelijk is, kan het wel voorkomen dat gewenste ontwikkelingen geen doorgang kunnen vinden of dat plannen aangepast moeten worden.

6.4 Archeologie

Beleid en normstelling

Om te voorkomen dat archeologische informatie ongezien verloren gaat, is het noodzakelijk dat gemeenten in het ruimtelijk beleid waarborgen inbouwen voor de omgang met dit bodemarchief.

Met de ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) en de parlementaire goedkeuring daarvan (1998) heeft de Nederlandse overheid zich verplicht er op toe te zien dat met archeologische vindplaatsen rekening wordt gehouden bij ruimtelijke ordening, milieueffectrapportage, bouwactiviteiten en andere ingrepen in een gebied.

Het verdrag heeft inmiddels zijn weerslag verkregen in een wijziging van de Monumentenwet 1988, die op 1 september 2007 in werking is getreden en de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ). Gecombineerd met de Wro, die op 1 juli 2008 in werking is getreden, en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden, zijn behoud en beheer van het bodemarchief daarmee integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. De uitvoering van de Monumentenwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening zijn daarmee een primair gemeentelijke opgave geworden.

De gemeente Tholen heeft in 2012 eigen archeologiebeleid geformuleerd en vastgesteld in de Nota Archeologiebeleid gemeente Tholen (zie bijlage 1 en bijlage 3).

In het archeologiebeleid zijn verwachtingskaarten gemaakt voor het gehele grondgebied van de gemeente. Hierin worden 4 verschillende archeologische niveaus (4 lagen: laag 1 Walcheren, laag 2 Hollandveen, laag 3 Wormer en laag 4 Pleistoceen) onderscheiden. Uit de onderzoeken is gebleken dat alleen de verwachtingskaart laag 1 Walcheren voor Tholen relevant is. De verwachtingen uit de lagen 2, 3 en 4 komen ook weer terug in laag 1.

Er zijn diepte- en oppervlaktematen bepaald voor de verplichting van archeologisch onderzoek bij bodemverstorende activiteiten. De archeologische verwachtingen zijn onderverdeeld in de volgende beleidscategorieën:

  • Categorie 1 (archeologisch rijksmonument). Hier is altijd een monumentenvergunning nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed die hier optreedt als bevoegde overheid. Deze terreinen vallen niet binnen het gemeentelijke beleid.
  • Categorie 2 (terrein van archeologische verwachtingswaarde = AMK-terreinen): vooronderzoek indien oppervlakte van de bodemverstoring meer dan 50 m2 bedraagt.
  • Categorie 3 (stads- en dorpskernen met een archeologische verwachtingswaarde en nieuwe vindplaatsen): vooronderzoek indien oppervlakte van de bodemverstoring meer dan 50 m2 bedraagt.
  • Categorie 4 (hoge archeologische verwachtingswaarde): vooronderzoek indien oppervlakte van de bodemverstoring meer dan 250 m2 bedraagt.
  • Categorie 5 (gematigde archeologische verwachtingswaarde): vooronderzoek indien oppervlakte van de bodemverstoring meer dan 500 m2 bedraagt.
  • Categorie 6 (lage archeologische verwachtingswaarde): vooronderzoek indien oppervlakte van de bodemverstoring meer dan 2.500 m2 bedraagt.
  • Categorie 7 (waterbodem met verwachte maritiem archeologische verwachtingswaarde): altijd overleg plegen met de gemeente.
  • Categorie 8 (geen archeologische verwachtingswaarde): geen vooronderzoek.

Met uitzondering van categorie 1 geldt dat, ongeacht het te verstoren oppervlak, geen vooronderzoek hoeft plaats te vinden als de dieptemaat van 40 cm bij bodemverstorende activiteiten niet wordt overschreden. Het verbod geldt evenmin indien een rapport is overgelegd waaruit blijkt dat aanwezige archeologische waarden in voldoende mate kunnen worden veiliggesteld of dat deze niet onevenredig worden geschaad dan wel dat in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Onderzoek

In het buitengebied komen alle genoemde categorieën voor, inclusief buitendijks gelegen gebieden uit de categorie 7 en gebieden zonder een archeologische verwachtingswaarde (categorie 8).

Voor gebieden met de categorieën 2 tot en met 7 is, in geval van bouwplannen of van andere werkzaamheden die de ondergrond kunnen verstoren en dieper gaan dan 40 cm, archeologisch onderzoek mogelijk noodzakelijk.

Voor categorie 7 (waterbodems) zal altijd onderzoek moeten worden uitgevoerd wanneer de ingreep betrekking heeft op een gewaardeerd scheepswrak (opgenomen als waarneming in Archis 2). De onderzoekseisen worden in overleg met de gemeente bepaald.

Bij de vaststelling van de Nota Archeologiebeleid is afgesproken dat waterbodems een middelmatige verwachting krijgen (vergelijkbaar met beleidscategorie 5).

Conclusie

Het bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. Door het opnemen van dubbelbestemmingen voor archeologische waarden wordt een adequate bescherming geboden aan de archeologische waarden die in het plangebied voorkomen. De vertaling van de genoemde categorieën naar de dubbelbestemmingen is toegelicht in paragraaf 5.4.

6.5 Cultuurhistorie

Beleid en normstelling

Modernisering Monumentenzorg (MoMo)

De gemeente onderschrijft het belang van het borgen van cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen. Dit is ook een wettelijke verplichting. Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van MoMo wijzigt het Bro (artikel 3.6.1. lid 2). De volgende regel is dan van kracht:

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan zijn daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Dit betekent dat er voor gemeenten de verantwoordelijkheid komt om cultuurhistorische waarden te betrekken bij de bestemmingsplannen en hierover verantwoording af te leggen in het bestemmingsplan. Dat kan op verschillende manieren en kan van het wettelijk verplichte minimum tot en met uitgebreid eigen beleid.

Onderzoek

In het plangebied komen verschillende - uit oogpunt van cultuurhistorie - beschermingswaardige gebieden en objecten voor:

  • beschermde rijksmonumenten;
  • de dijken;
  • de molens;
  • de historische boerderijen;
  • de lager gelegen poelgronden en hoger gelegen kreekruggen.

Beschermde monumenten

In het plangebied bevinden zich een aantal beschermde rijksmonumenten. Aangezien bescherming van deze rijksmonumenten vindt plaats via het monumentenbeleid en de Monumentenwet 1988 is een regeling in het bestemmingsplan niet nodig.

Beschermingswaardige binnendijken

In het voorliggende bestemmingsplan geldt als uitgangspunt dat landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle binnendijken planologisch worden beschermd en niet mogen worden afgegraven of aangetast.

Molens en molenbiotopen

In het plangebied zijn drie historische molens (met bijbehorende molenbiotoop) aanwezig en van enkele molens die in de kernen zijn gelegen ligt de molenbiotoop gedeeltelijk in het plangebied (zie ook bijlage 5). Behalve dat de meeste molens ook zijn aangewezen als beschermd monument, wordt gehecht aan behoud van deze molens en het functioneren van de molens als werktuig. Op grond hiervan worden in de omgeving van een molen (de molenbiotoop) beperkingen gesteld aan de hoogte van obstakels (bebouwing en beplanting) die de windvang onevenredig negatief beïnvloeden.

Overige cultuurhistorische waardevolle objecten

De gebouwde cultuurhistorisch waardevolle objecten (zie ook bijlage 6) zijn op de verbeelding opgenomen en voorzien van een regeling die enerzijds (passief) de waarden beschermd en borgt en anderzijds (actief) ontwikkelingsmogelijkheden biedt op voorwaarden dat de cultuurhistorisch waarden versterkt worden.

Conclusie

Het bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. De bestaande structuren worden vastgelegd in de daarop toegespitste bestemmingen. Door het opnemen van een aanduiding voor de molen en de molenbeschermingszone rondom de molens worden de cultuurhistorische waardevolle elementen van het plangebied behouden en gewaarborgd. Voor de binnendijken is een bestemming Waarde - Beschermde dijk opgenomen en bij aanvragen voor verbouwingen van de cultuurhistorische waardevolle boerderijen worden de uiterlijke karakteristieke kenmerken in de panden beoordeeld en geborgd. Met het toekennen van een bestemming Agrarisch met waarden worden de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van agrarisch gronden beschermd.

6.6 Geluid

Beleid en normstelling

Weg- en railverkeerlawaai

Langs alle wegen en spoorwegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. In het bestemmingsplan Buitengebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies rechtstreeks mogelijk gemaakt. Indien in de toekomst met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid of wijzigingsbevoegdheid de bouw van nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk wordt gemaakt, dient aangetoond te worden dat voldaan wordt aan de wettelijke geluidsnormen.

Spoorwegen komen in het gebied niet voor.

Industrielawaai

In Tholen zijn geen terreinen waarop bedrijven zijn toegestaan die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken. Ook is er geen geluidszone van een aangrenzend terrein over het plangebied gelegen.

Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai of industrielawaai staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

6.7 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risico relevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. Per 1 augustus 2012 zijn ook de veiligheidsafstanden uit het Basisnet spoor toegevoegd aan de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

In Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Binnen het plangebied zijn diverse risicovolle inrichtingen aanwezig. Hieronder wordt een overzicht gegeven.

Dacomex B.V.

Aan de Provinciale weg 46 is de risicovolle Bevi-inrichting Dacomex BV gelegen. Bij deze inrichting vindt opslag van propaan plaats. De PR 10-6-contour bedraagt 30 m. Binnen de PR-contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. Daarnaast blijkt uit de risicokaart  dat er geen overschrijding van het GR plaatsvindt. Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zal de vaststelling van dit bestemmingsplan geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR. Wel is hiervoor een verantwoording van het GR noodzakelijk.

A.v.d. Wouw

Aan de Noormansweg 3 is de risicovolle Bevi-inrichting A. v.d. Wouw gelegen. Dit betreft een varkenshouderij met een propaantank van 18 m3. De PR 10-6-contour bedraagt 30 m. Binnen de PR-contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zal de vaststelling van dit bestemmingsplan geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR. Wel is hiervoor een verantwoording van het GR noodzakelijk.

Van Balkom

Aan de Groenwegenweg is risicovolle Bevi-inrichting Van Balkom gelegen. Dit betreft een varkenshouderij met een propaantank van 18 m3. De PR 10-6-contour bedraagt 30 m. Binnen deze contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. Daarnaast blijkt uit de risicokaart dat er geen overschrijding van het GR plaatsvindt. Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zal de vaststelling van dit bestemmingsplan geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR. Wel is hiervoor een verantwoording van het GR noodzakelijk.

Autobedrijf Bal

Aan de Postweg 8 is de risicovolle Bevi-inrichting Bal gelegen. Autobedrijf Bal is een motorbrandstoffenverkooppunt waar tevens lpg verkocht wordt. Deze inrichting beschikt over een PR 10-6-contour van 45 m Binnen deze contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zal de vaststelling van dit bestemmingsplan geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR. Wel is hiervoor een verantwoording van het GR noodzakelijk.

Cochon 18 m3 propaantank

Aan de Priestermeetweg 7 is de risicovolle Bevi-inrichting Cochon gelegen. Dit betreft een varkenshouderij met een propaantank van 18 m3. De PR 10-6-contour bedraagt 30 m. Binnen de PR-contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zal de vaststelling van dit bestemmingsplan geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR. Wel is hiervoor een verantwoording van het GR noodzakelijk.

Autobedrijf H.Y. Eskes

Aan de Ohmstraat 2 in de kern Tholen is de risicovolle Bevi-inrichting H.Y. Eskes gelegen. Dit betreft een autobedrijf waar tevens lpg verkocht wordt. Deze inrichting beschikt over een PR 10-6-contour van 45 m. Binnen deze contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zal de vaststelling van dit bestemmingsplan geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR. Wel is hiervoor een verantwoording van het GR noodzakelijk.

V.d Bogaard

Aan de Veilingweg 1 is de groothandel in bestrijdingsmiddelen en kunstmest van de Bogaard gelegen. Deze inrichting beschikt over een PR 10-6-contour van 0 m. Conform de gegevens van de risicokaart blijkt dat er geen overschrijding van het GR plaatsvindt. Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zal de vaststelling van dit bestemmingsplan geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR. Wel is hiervoor een verantwoording van het GR noodzakelijk.

SABIC Innovative

Over het plangebied ligt tevens het invloedsgebied van het bedrijf SABIC Innovative Plastics BV te Bergen op Zoom. Dit invloedsgebied is berekend op basis van weerklasse F1.5. Op basis van het provinciale beleid kan gekeken worden naar het invloedsgebied op basis van weerklasse D5. Vermoedelijk zal het invloedsgebied, indien gerekend wordt met weerklasse D5, niet meer over het plangebied komen. Tevens wordt nogmaals aangehaald dat er sprake is van een consoliderend bestemmingsplan waardoor het huidige risico niet vergroot zal worden.

Kerncentrale

In de gemeente Borsele is de kerncentrale EPZ gevestigd. Het plangebied valt niet binnen een van de risicozones van deze kerncentrale.

Overige inrichtingen

Binnen het plangebied zijn tevens 4 inrichtingen aanwezig waar natriumhypochloriet opgeslagen wordt. Deze stof wordt gebruikt om zwembaden te chloreren. Dit betreffen de inrichtingen: Bungalowpark Oud-Kempen, zwembad de Spetter, Zwembad Haestinghe en Camping Gorishoek. Voor alle vier de inrichtingen geldt dat de PR 10-6-contour 0 m is. Het invloedsgebied bij de twee laatstgenoemden valt echter buiten de eigen inrichtingsgrenzen binnen het plangebied. Gezien de kleinschaligheid van de opslag en het type gebied zal naar verwachting de oriëntatiewaarde niet overschreden worden. Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zal de vaststelling van dit bestemmingsplan geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR. Wel is hiervoor een verantwoording van het GR noodzakelijk.

Het bestemmingsplan Buitengebied is consoliderend van aard, er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die relevante gevolgen hebben voor de personendichtheden in het gebied. Het GR zal ten gevolge van dit plan dan ook niet toenemen. Daarom kan met een beperkte verantwoording van het GR volstaan worden. Deze is opgenomen in bijlage 15.

Daarnaast zijn in het plangebied een aantal inrichtingen aanwezig met kleinere propaantanks. Deze zijn weergegeven in tabel 6.2.

Tabel 6.2. Inrichtingen met propaantanks in het plangebied.

inrichting   inhoud  
Camping Stavenisse, Scheldseweg 3   3 m3  
A.M. Kloet, Vierde dijk 9   3 m3  
G.D. Groenige, Lageweg 2   5 m3  
C.V. Abrahamse, Nieuweweg   3 m3  
E. Hage, Gorishoeksedijk 3   3 m3  
Gurney, Engelaarsdijk 2   3 m3  
A.H. Bevelander Kleine dijk 1   5 m3  
F. Bouman, Postweg 21   5 m3  
BRITT B.V., Groeneweg   3 m3  
Dragon Plastics, Schakelweg 8   3 m3  

Transport gevaarlijke stoffen

Binnen het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, water en door buisleidingen.

Weg

De gemeente Tholen heeft voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg een route gevaarlijke stoffen aangewezen. De route zoals hieronder weergegeven op de kaart met de rode lijn, ligt in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.bpBuitengeb2013-VG01_0008.png"

Figuur 6.2. Route gevaarlijke stoffen over de weg

Deze route loopt langs de kernen Tholen, Poortvliet, Sint-Annaland en Sint-Philipsland.

Hoewel over deze weg gevaarlijke stoffen vervoerd worden is deze niet opgenomen in het Basisnet weg of de risicokaart. Uitgangspunt is dat de vervoersaantallen dusdanig laag zijn, dat een PR-contour niet te verwachten is. Daarnaast maakt het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk op korte afstand van de aangewezen route.

Conform de circulaire vervoer gevaarlijke stoffen dient het GR verantwoord te worden indien het GR de oriëntatiewaarde overschrijdt of indien het bestemmingsplan het groepsrisico verhoogt. Gezien het feit dat de weg niet opgenomen is in het Basisnet weg en niet op de risicokaart staat is een overschrijding van de oriëntatiewaarde niet aan de orde. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Een verhoging van het GR is niet aan de orde. Derhalve is een verantwoording van het GR niet noodzakelijk.

Water

In de omgeving van het plangebied vindt vervoer plaats van gevaarlijke stoffen over de Schelde-Rijnverbinding en de route tussen het Kanaal van Zuid-Beveland en de Krammersluizen. Beide routes zijn opgenomen in het in ontwerp zijnde Basisnet als zijnde 'zwarte vaarwegen'. Voor zwarte vaarwegen geldt dat de PR-contour niet buiten de waterlijn komt. Dit betekent geen nieuwe kwetsbare objecten op/in het water. Gezien het feit dat dit bestemmingsplan consoliderend van aard is, voorziet dit niet in nieuwe ontwikkelingen op het water. Een zwarte vaarweg beschikt tevens over een plasbrand aandachtsgebied (PAG). Conform het Basisnet water blijkt het plasbrand aandachtsgebied 25 m landwaarts te zijn vanaf de waterlijn en in uiterwaarden van vrijstromende rivieren. Ook hier geldt dat het bestemmingsplan consoliderend is en het bestemmingsplan niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen binnen het plasbrand aandachtsgebied.

Conform de circulaire risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen geldt dat het GR alleen betrokken moet worden bij de besluitvorming indien dit toeneemt of de oriëntatiewaarde overschreden wordt. Uit het Basisnet blijkt dat indien de bevolkingsdichtheid onder de 1.500 personen/hectare blijft ter weerszijden van de vaarroute of 2.250 personen/hectare aan enkele zijde het GR onder de 0,1 * oriëntatiewaarde blijft. Om deze reden en omdat het bestemmingsplan consoliderend van aard is hoeft het GR niet betrokken te worden bij de besluitvorming.

Leidingen

Het plangebied wordt doorsneden door een leiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (aardgasleiding Z-525; uitwendige diameter: 6 inch, maximale werkdruk: 40 bar). In opdracht van de provincie Zeeland heeft de Regionale Milieudienst West-Brabant op 1 april 2012 de risico's van de buisleidingen in de Zeeuwse gemeenten in kaart gebracht. Deze berekening is opgenomen als bijlage 16 in de toelichting. Dit door middel van CAROLA-berekeningen. Uit deze berekeningen is geconcludeerd dat de buisleiding beschikt over een risicocontour van 10-6 van 0 m. Het GR ten gevolge van leidingen is in de gemeente Tholen niet vastgesteld omdat de populatiedichtheid zeer beperkt is. De kans op incidenten is dan ook nihil. Doordat het voorliggende bestemmingsplan consoliderend van aard is, zal het GR niet toenemen. De aanwezigheid van de leiding staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.bpBuitengeb2013-VG01_0009.png"

Figuur 6.3. Leiding in het plangebied.

Groepsrisico

Gezien het landelijke karakter van het bestemmingsplan en de lage personendichtheid zal de oriëntatiewaarde niet overschreden worden. De verantwoording van het GR is in bijlage 15 opgenomen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

6.8 Kabels en leidingen, straalpaden en radarverstoringsgebied

In het plangebied bevindt zich naast de leiding zoals beschreven in paragraaf 6.7 ook nog een leiding die geen gevaarlijke stoffen vervoert maar wel planologisch relevant is. Het betreft een ondergrondse hoogspanningsverbinding van 50 KV van Delta. Bij deze leiding hoort een belemmeringenstrook van 5 m.

De leiding is opgenomen op de verbeelding met de bijbehorende belemmeringstrook en tevens weergegeven in figuur 6.4. Binnen deze belemmeringstrook mag niet gebouwd worden, dit verbod is opgenomen in de planregels. Het aspect kabels en leidingen vormt verder geen belemmering voor het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.bpBuitengeb2013-VG01_0010.png"

Figuur 6.4. planologisch relevante leidingen.

Het radarverstoringsgebied van vliegveld Woensdrecht is over een groot gedeelte van het plangebied gelegen. In het plangebied worden geen bouwwerken rechtstreeks mogelijk gemaakt die voor wat betreft de bouwhoogte in het verstoringsgebied van meer dan 100 m boven NAP terecht komen. De als zodanig bestemde windturbines zijn allemaal bestaande situaties. Het bestemmingsplan biedt geen belemmeringen voor het radarverstoringsgebied.

De afvalwatertransportleiding van Waterschap Scheldestromen, gelegen tussen de woonkernen en bedrijventerreinen enerzijds en de rioolwaterzuiveringen anderzijds, heeft een doorsnede van 50 mm. De grens voor planologisch relevante leidingen ligt doorgaans bij een diameter van 400 mm. Deze leiding is derhalve niet aangemerkt als planologisch relevant hetgeen betekent dat er weliswaar geen planologische bescherming wordt geboden maar anderzijds flexibiliteit is ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in het tracé of de aanleg van nieuwe leidingen.

 

In het plangebied zijn enkele straalverbindingstracé gelegen. De daarin aangegeven hoogtebeperkingen zijn een theoretische beperking, aangezien de maximum bouwhoogten voor de onderliggende bestemmingen in dit tracé onder de maximum hoogte (21-22 m +NAP) blijven vanwege de straalverbinding.

6.9 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 6.3. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  

1.) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.

2.) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wm behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10, of indien een project in een specifiek aangeduide categorie valt (zoals woningbouw met één ontsluitingsweg en minder dan 1.500 woningen).

Onderzoek

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, er worden geen rechtstreekse nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een effect hebben op de luchtkwaliteit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt tevens inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied met behulp van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (www.nsl-monitoring.nl). De dichtstbijzijnde maatgevende wegen betreffen de N257 en de N286. Hieruit blijkt dat de concentratie NO2 maximaal 24,6 µg/m3 en de concentratie PM10 maximaal 25,3 µg/m3 bedraagt. Het aantal overschrijdingsdagen van het 24 uurs gemiddelde bedraagt maximaal 17. Daarmee wordt op alle fronten voldaan aan de Wet Milieubeheer. Daarom is ter plaatse van het hele verordeningsgebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit conform de Wm de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

6.10 Bodem

Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, er worden geen rechtstreekse ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarvoor een functiewijziging noodzakelijk is. Gezien het feit dat er geen functie wijzigingen plaatsvinden is een bodemonderzoek als bedoeld in het Bro niet noodzakelijk. Ten aanzien van agrarische activiteiten gelden voorschriften vanuit sectorale wet- en regelgeving, zoals het toepassen van vloeistofdichte vloeren en dergelijke. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen waarvoor een functiewijziging noodzakelijk is dient bodemonderzoek te worden verricht.

6.11 Bedrijven en milieuhinder

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van inrichtingen in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
6.11.1 Agrarische bedrijven

Akkerbouw, fruitteelt en glastuinbouw

Emissie van bestrijdingsmiddelen zoals toegepast in de akkerbouw, fruitteelt en de glastuinbouw kan milieuproblemen veroorzaken (diffuse verspreiding via lucht, bodem en water). Ook speelt de aanwezigheid van gevoelige functies een rol. Op grond van het Omgevingsplan dient daarom rekening te worden gehouden met een aan te houden afstand van minimaal 50 m van glastuinbouwbedrijven en fruitteeltpercelen tot woon- en verblijfsrecreatiegebieden. Niet in alle gevallen wordt deze afstand in de bestaande situatie gehaald. Aangezien het gaat om bestaande bedrijven waarop milieuwetgeving van toepassing is die gevaar of hinder moet voorkomen, behoeft in het voorliggend bestemmingsplan hiermee geen rekening te worden gehouden.

In opdracht van de gemeente Tholen is onderzoek uitgevoerd naar de veiligheidszones en verantwoorde afstanden rondom akkerbouw- en fruitteeltpercelen als gevolg van bespuitingen met toxische stoffen en de blootstelling hiervan op (nieuwe) woningen.

In het onderzoek naar bespuitingen van boomgaarden is gekeken naar het effect van toegelaten driftarme toedieningstechnieken volgens het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij op de driftdepositie naast het perceel op de grond en de drift naar de lucht bij de bespuiting van een boomgaard.

Hierbij is gebruikgemaakt van gegevens uit veldonderzoek met een standaard dwarsstroom boomgaardspuit uitgerust met standaard werveldoppen en driftarme venturi spleetdoppen.

Berekeningen zijn uitgevoerd om de drift naar de lucht op 10, 20, 30, 40 en 50 m afstand van de perceelsrand op een hoogte van 0-3 m (hoogte relevant voor omstanders) en 3-6 m (hoogte relevant voor bebouwing) te kwantificeren. Deze gegevens zijn gecombineerd met blootstellingscriteria AEL (Acceptable Exposure Level) voor dermaal (opname van schadelijke stoffen in de menselijke huid), inhalatoir (opname van schadelijke stoffen door inademing) en secundair dermaal contact van verschillende veel gebruikte gewasbeschermingsmiddelen in de fruitteelt om een inschatting van het risico voor omwonenden en omstanders te kunnen maken.

Uit deze berekeningen volgde dat bij zij- en opwaartse bespuitingen in de fruitteelt, waarbij gebruik gemaakt wordt van de vereiste driftarme spuittechniek volgens het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij, dat een afstand van 35 m tussen bebouwing en perceelsrand nodig is om overschrijding van de AEL/dermaal te voorkomen. Als er op de perceelsgrens een windhaag aanwezig is dan kan deze afstand tot 25 m verkleind worden. Afhankelijk van de praktijksituaties die voorkomen (een sloot rondom de boomgaard en wel of niet verplichte driftbeperkende maatregelen) bleken de benodigde afstanden van de perceelsgrens tot bebouwing tussen de 5 m en 35 m te moeten liggen. De benodigde afstand kan verder verkleind worden of zeker gesteld worden door het gebruik van een wintergroene windhaag, een dubbele windhaag of een constructie met een vergelijkbare filterende werking op de perceelsgrens in de volblad of de kale boom situatie. Hiervoor wordt berekend dat de benodigde veiligheidszone 5 m vanaf de perceelsgrens is. Door de aanplant van een dubbele wintergroene windhaag komt de dermale blootstellingsgrens voor captan (maatgevend bestrijdingsmiddel) 5 m vanaf de perceelsgrens onder het huidblootstellingsrisico voor omstanders (0/3 m hoogte) en voor bebouwing (3/6 m hoogte).

In het onderzoek naar bespuitingen van akkerbouwpercelen is gekeken naar het effect van driftbeperkende toedieningstechnieken. Berekeningen zijn uitgevoerd op 5, 10, 20, 30, 40 en 50 m afstand van de perceelrand en voor een hoogte van 0-3 m en 3-6 m. Daaruit volgde dat bij neerwaartse bespuitingen van veldgewassen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de minimaal vereiste driftarme spuittechniek volgens het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij (LOTV) (DRT50), een afstand van minimaal 50 m tussen bebouwing en perceelrand nodig is om overschrijding van de AEL-dermaal (opname van schadelijke stoffen in de menselijke huid) te voorkomen. Als er op de perceelsgrens een windhaag aanwezig is, dan kan voor deze spuittechniek de afstand tot 40 m worden verkleind voor omstanders (0-3 m hoogte), maar blijft voor bebouwing minimaal 50 m (3-6 m hoogte) noodzakelijk. De benodigde afstand kan verder worden verkleind of zeker worden gesteld door het gebruik van een dubbele windhaag of een constructie met een vergelijkbare filterende werking op de perceelsgrens. Ook is berekend dat de benodigde veiligheidszone voor een standaard spuittechniek 30 m bedraagt vanaf de perceelsgrens, als er geen sloot langs het landbouwperceel ligt. Indien een sloot aanwezig is langs het landbouwperceel en de minimaal vereiste driftreducerende techniek volgens LOTV (DRT50) wordt gebruik, is een afstand van 10 m vanaf de perceelsgrens nodig om onder de dermale blootstelling van voor de mens schadelijke toxische stoffen (0-3 m hoogte) en voor bebouwing (3-6 m hoogte) te komen.

De resultaten van beide onderzoeken zijn vooral van belang bij de beoordeling van nieuwe woningbouwinitiatieven. Deze zijn in het voorliggende bestemmingsplan niet rechtstreeks mogelijk gemaakt. In bestaande situaties zal het betreffende agrarisch bedrijf rekening moeten houden met de bestaande woningen van derden.

In het plangebied komt fruitteelt voor op een afstand van minder dan 50 m van de woonkern of een verblijfsrecreatief terrein. Ook voor deze agrarische bedrijfsactiviteit zal milieuwetgeving gevaar en/of hinder moeten voorkomen.

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader luidt als volgt (zie ook tabel 6.4):

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een waarde (maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten;
  • daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom.

Tabel 6.4. Beoordelingskader Wm

    concentratiegebied   niet-concentratie
gebied  
afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object  
binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   max. 3 ouE/m³   max. 2 ouE/m³   min. 50 m  
  andere diercategorieën   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object    
buiten bebouwde kom   diercategorieën Rgv   max. 14 ouE/m³   max. 8 ouE/m³   min. 25 m  

Activiteitenbesluit

Recent zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het activiteiten besluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen in bepaalde gevallen maximaal toegestane geurbelastingen (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Wet Ammoniak en veehouderij

De Wet Ammoniak en Veehouderijen (Wav) vormt een onderdeel van de ammoniakregelgeving voor dierenverblijven van veehouderijen. Deze regelgeving kent een emissiegerichte benadering voor heel Nederland met daarnaast aanvullend beleid ter bescherming van de kwetsbare gebieden.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied zijn meerdere agrarische bedrijven van uiteenlopende aard gevestigd. In de afweging van belangen die noodzakelijk is bij het eventueel mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies waaronder het wonen in de nabijheid van deze agrarische bedrijven, dient rekening te worden gehouden met de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Dat geldt evenzeer bij het mogelijk maken van uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven.

In Tholen zijn meerdere gebieden aangewezen als kwetsbaar uit oogpunt van ammoniak (Wet ammoniak en veehouderij). In de 250 m brede beschermingszone rond deze gebieden is de uitbreiding van de veestapel niet zonder meer mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.bpBuitengeb2013-VG01_0011.jpg"

Figuur 6.5. Kwetsbare gebieden Wav

(Bron: http://zldims.zeeland.nl/geoweb)

Binnen de beschermingszones liggen weinig agrarische gronden. Wel zijn er enkele agrarische bouwvlakken gelegen. De uitbreiding van deze bedrijven in aantallen te houden dieren is niet zonder meer mogelijk. Bij uitbreiding, wijziging of vestiging van veehouderijen in de beschermingszone van deze gebieden dient bij de aanvraag van de omgevingsvergunning getoetst te worden aan de Wet Ammoniak en Veehouderijen. Hierin staat opgenomen onder welke voorwaarden uitbreiding, wijziging of vestiging mogelijk is.

6.11.2 Niet-agrarische bedrijven

Toetsingskader

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen belastende en gevoelige functies met betrekking tot milieu mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Voor een nadere toelichting op deze Staat wordt verwezen naar bijlage 8.

Onderzoek

Toelaatbaarheid

Op de bedrijfspercelen binnen het plangebied worden de bestaande activiteiten algemeen toelaatbaar geacht, met dien verstande dat doorontwikkeling van de activiteiten waarbij sprake kan zijn van een toename van de milieubelasting niet is toegestaan. De huidige activiteiten zijn om deze reden ingeschaald in een categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. In het plangebied worden verder geen nieuwe bedrijfsfuncties mogelijk gemaakt.

Inschaling

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de aanwezige bedrijven geïnventariseerd. In bijlage 7 is een overzicht opgenomen van de aanwezige bedrijven met de toegekende specifieke aanduidingen. Op basis van de specifieke aanduiding kunnen bedrijven de activiteiten voortzetten die vallen onder deze aanduiding. Omschakeling van het bedrijf naar een andere activiteit dan in de bestemming is vermeld, kan alleen plaatsvinden wanneer deze activiteit past binnen de algemeen toelaatbare categorieën van bedrijfsactiviteiten. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich dan alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling en op de verbeelding wordt opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige functies en worden bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.

6.11.3 Horecabedrijven

Toetsingskader

Voor het reguleren van horecabedrijven is een Staat van Horeca-activiteiten beschikbaar. In dit bestemmingsplan wordt hiervan gebruik gemaakt.

Vergelijkbaar met de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten drie hindercategorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën): lichte, middelzware en zware horeca. Voor een uitgebreide toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar bijlage 9.

Onderzoek

Toelaatbaarheid

Uit milieuhygiënisch oogpunt kunnen - zoals ook opgenomen in het voorheen geldende bestemmingsplan Buitengebied - in het plangebied horeca-activiteiten uit maximaal categorie 1c rechtstreeks toelaatbaar worden geacht. Dit zijn middelzware horecabedrijven die over het algemeen beperkt hinder veroorzaken voor omwonenden. De beide in het plangebied aanwezige horecabedrijven zijn gelegen op de waterkering aan de Rijksweg 5 in Sint Philipsland (hotel, restaurant) en Gorishoeksedijk 35 (brasserie, duikschool). Beide locaties zijn gelegen op 400 tot 600 m afstand van woningen van derden. De afstand van de duikschool aan de Gorishoeksedijk tot het verblijfsrecreatieve terrein camping de Zeester bedraagt 50 tot 60 m. Op basis van de afstand tot de woningen en de omgeving is de toelaatbaarheid van categorie 1c bedrijven aanvaardbaar.

Inschaling

De twee horecabedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de desbetreffende milieucategorieën van de Staat. De bedrijven vallen in de categorieën 1b of 1c en passen daarmee binnen de algemene toelaatbaarheid.

Het bovenstaande betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Staat van Horeca-activiteiten geeft namelijk een algemene indeling van de hinderlijkheid van horecabedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. In bepaalde gevallen kan onder voorwaarden worden meegewerkt aan de vestiging van een zwaardere categorie. Dit is het geval als het bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering voor horeca die in de bestemmingsplanregeling en op de verbeelding is opgenomen, zorg gedragen voor een goede afstemming tussen gevoelige functies (zoals woningen) en horeca-activiteiten.

6.12 Water

Beleid en normstelling

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden meegenomen in de totstandkoming van de definitieve versie.

Beleid duurzaam waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW).
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21).
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan.
  • Provinciale Structuurvisie.
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

Waterschap Scheldestromen is verantwoordelijk voor het beheer van het binnendijkse oppervlaktewater in Zeeland. Doel van het waterbeheer is het bereiken en in stand houden van een goede toestand van dit oppervlaktewater, zowel wat de waterkwaliteit betreft als de waterkwantiteit. Voor het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan is het plan van het voormalige waterschap Zeeuwse Eilanden van toepassing. Het gaat hierbij om 'integraal waterbeheer': waterzuiveringsbeheer en watersysteembeheer.

Het waterschap streeft met het beleid, beheer en onderhoud naar een optimale status en aanwezigheid van oppervlaktewater en grondwater, dat van geschikte kwaliteit is voor mens en omgeving. Dit wordt bereikt met veilige en duurzame systemen voor wateraanvoer, -afvoer en -berging. Het waterschap draagt zorg voor een veilig en goed bewoonbaar gebied met gezonde en duurzame watersystemen. Recreatief medegebruik en 'beleving' van het water hebben daarbij ook de aandacht.

Gemeentelijk beleid

In het Waterplan Tholen 2010-2012 heeft de gemeente Tholen in samenwerking met Waterschap Scheldestromen in beeld gebracht welke keuzes zijn gemaakt op het gebied van water en wat er wordt gedaan om ook in de toekomst te kunnen rekenen op een duurzaam, veilig en gezond watersysteem.

De gemeente streeft drie doelen na: 

  • het realiseren van een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  • een goede afstemming tussen oppervlaktewater, grondwater en de (afval)waterketen;
  • een effectieve organisatie van het waterbeheer binnen de gemeente en in afstemming met de waterpartners. 

Onderzoek

Algemeen

De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigrond. In het plangebied is voor het grootste deel sprake van grondwatertrap VI. Verder komen ook de grondwatertrappen II, III, IV en V in het plangebied voor. In de tabel staat weergegeven wat deze watertrappen inhouden.

De maaiveldhoogte in het plangebied varieert tussen circa NAP -1,5 en +1,5 m.

Tabel 6.5. Watertrappen

grondwatertrap   gemiddelde hoogste grondwaterstand (m-mv)   gemiddelde laagste grondwaterstand (m-mv)  
II   <0,4   0,5-0,8  
III   <0,4   0,8-1,2  
IV   >0,4   0,8-1,2  
V   0,25-0,4   >1,2  
VI   0,4-0,8   >1,2  

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied zijn verschillende primaire, secundaire en tertiaire waterlichamen gelegen.

Waterkwaliteit

Binnen het grondgebied van de gemeente Tholen is een aantal KRW-waterlichamen te onderscheiden (zie onderstaand figuur). Voor het waterlichaam bij Stavenisse (Winkelszeese watergang) zijn reeds natuurvriendelijke oevers aangelegd. Hiermee is een doelstelling uit het waterplan uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.bpBuitengeb2013-VG01_0012.png"

Figuur 6.6. Natuurambities oppervlaktewater gemeente Tholen

(Bron: stedelijk waterplan Tholen 2010-2012)

Veiligheid en waterkeringen

De Zeeuwse eilanden worden omringd door een primaire waterkering. Hierdoor liggen delen van het plangebied binnen de beschermingszone van een waterkering. Daarnaast liggen er in het plangebied diverse dijken die behoren tot de regionale waterkeringen. Primaire en regionale waterkeringen zijn opgenomen in de Keur watersysteem Waterschap Scheldestromen 2011; hierin is de begrenzing van de kernzone opgenomen alsmede van de beschermingszones. De Keur bevat tevens regels voor deze zones om het belang van de waterkering te waarborgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.bpBuitengeb2013-VG01_0013.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0716.bpBuitengeb2013-VG01_0014.png"

Figuur 6.7. Waterkering met keurzone Tholen

(Bron: http://scheldestromen.maps.arcgis.com)

Afvalwaterketen en riolering

In de gemeente Tholen wordt het afvalwater van huishoudens en industrie voor een groot deel ingezameld met riolering. Hierbij wordt gebruikgemaakt van zowel vrijverval riolering als drukriolering. Via een stelsel van persleidingen wordt het afvalwater getransporteerd naar de rioolafvalwaterzuivering.

Water en waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het structurele oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'.

Voor wat betreft de waterkeringen maakt het waterschap onderscheid tussen het waterstaatwerk en beschermingszones.

  • De waterstaatswerken, die bestaan uit de feitelijk aanwezige dijklichamen (de waterkering), ondersteunende kunstwerken en bijbehorende onderhoudsstroken zijn overgenomen in het bestemmingsplan.
  • Een beschermingszone A en B (de zones binnen de groene en blauwe belijning): dit zijn aan een waterstaatswerk grenzende zones, waarin ter bescherming van het waterstaatswerk voorschriften (beperkingen) krachtens de Keur watersysteem waterschap Scheldestromen 2011 van toepassing zijn. Voor de beperkingen in de beschermingszones wordt verwezen naar de genoemde Keur.

Voor de in dit bestemmingsplan opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden geldt dat de watertoets wordt uitgevoerd bij toepassing van deze bevoegdheden en indien sprake is van een mogelijk substantiële vergroting van het verhard oppervlak.

Toetsing

De watertoetstabel ondersteunt de onderbouwing van de wateraspecten in een ruimtelijk plan.

Tabel 6.6. Watertoetstabel

thema en water(beheer)doelstelling   uitwerking  
Waterveiligheid
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.  
Er zijn geen consequenties voor de waterveiligheid. Waterkeringen worden als zodanig bestemd met bijbehorende beschermingszones. Nieuwe ontwikkelingen binnen deze zones zijn niet zonder meer mogelijk.  
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater) 
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water.
Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.  
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Voor eventuele ontwikkelingen zoals bouwvlakvergrotingen waarbij sprake kan zijn van een substantiële toename van het verhard oppervlak dient advies gevraagd te worden aan het waterschap. In het buitengebied zijn voldoende mogelijkheden voor vasthouden, bergen en afvoeren van water.  
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratiemogelijkheden.  
Voor zover bekend niet aanwezig in de huidige situatie. In de toekomstige situatie zal dit ook niet aangepast hoeven te worden.  
Hemel- en afvalwater
(inclusief water op straat/overlast)
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen.
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.  
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en maakt dus geen directe nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarvoor water afgekoppeld zou kunnen worden. Indien mogelijk zal (bedrijfs)afvalwater en schoon hemelwater afgekoppeld worden.  
Volksgezondheid
(water gerelateerd)
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.  
Geen verandering ten opzichte van de huidige situatie.  
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra)
maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.  
Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op eventuele bodemdaling.  
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud/realisatie van goede
oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren.  
Gezien het consoliderende karakter van dit bestemmingsplan is er geen kans om de veerkracht van het watersysteem te vergroten.  
Grondwaterkwaliteit 
Behoud/realisatie van een goede
grondwaterkwaliteit.
Denk aan grondwater beschermingsgebieden.  
Geen verandering, tijdens (bouw)werkzaamheden en tijdens de gebruiksfase zal geen gebruik van uitloogbare materialen plaatsvinden.  
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.  
De ontwikkeling heeft geen invloed op de natte natuur.  
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.  
Obstakelvrije zones zullen gerespecteerd blijven. Bij nieuwe ontwikkelingen langs oppervlaktewater zal de obstakelvrije zone tevens aangehouden worden. De Keur is hiervoor het aangewezen instrument.
 
Andere belangen waterbeheerder(s)    
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de
werking van objecten (terreinen, milieuzonering)
van de waterbeheerder niet belemmeren.  
Niet van toepassing.  
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap.  
Het consoliderende bestemmingsplan heeft geen impact op de bereikbaarheid en het beheer en onderhoud van de genoemde wegen en vaarwegen.  

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van water. Het aspect water staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Actualiteit

  • Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is de laatste jaren in een steeds verder toenemende belangstelling komen te staan van bestuurlijk Nederland.
  • Door enkele ingrijpende incidenten is de handhaving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels. Ook in de jurisprudentie is een verandering tot stand gekomen. De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt zelfs in beginsel een plicht tot handhaving aan. Daarnaast krijgt de rechtszekerheid van bestemmingsplannen bij de rechterlijke toetsing een steeds belangrijkere rol.
  • Handhaving van regelgeving vraagt om actuele regels. Regels die zijn gebaseerd op gedateerde inzichten hebben hun geloofwaardigheid verloren en kunnen in redelijkheid ook niet meer afgedwongen worden. Door verouderde regels neemt de kans op misbruik daarvan ook toe. Door de actualisering van de bestemmingsplannen worden nieuwe ruimtelijke kaders aangegeven en worden daarmee tevens de grenzen bepaald waarbinnen planologische veranderingen mogelijk zijn.
  • De regels van het bestemmingsplan leggen een ruimtelijk relevante norm vast, met in bepaalde gevallen een daaraan gekoppelde ontheffingsmogelijkheid, die het bestuur de mogelijkheid geeft in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt ook de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van de individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang. Afwijkingen zijn echter gelimiteerd. Daar waar geen afwijkingen meer mogelijk zijn begint de handhaving.

Handhaving binnen de gemeente Tholen

De gemeente Tholen heeft mede door de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) nieuw handhavingsbeleid opgesteld, namelijk 'Integrale handhaving gemeente Tholen 2010 - 2014'. Het bevat het beleidsmatig inzicht in de wijze waarop Tholen de komende jaren invulling wil geven aan haar toezichts- en handhavingsbeleid. Bij de opstelling van het handhavingsbeleid is rekening gehouden met de wettelijke richtlijnen waaraan het gemeentelijk handhavingsbeleid moet voldoen.

Het handhavingsbeleid heeft de volgende speerpunten.

  • Programmatisch handhaven: handhavingsprioriteiten en handhavingsactiviteiten worden zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. In een programmatische aanpak wordt de beleidsvaststelling gevolgd door de uitvoering.
  • Keuzes en prioriteiten: het zwaartepunt van de handhaving ligt bij de prioritaire onderwerpen die uit de risicoanalyse naar voren komen.
  • Naleefgedrag: Tholen zet in op het verbeteren van naleefgedrag. De oorzaak van niet-naleving bepaalt mede de gemeentelijke reactie.
  • Handhavingsuitvoeringsprogramma: ter uitvoering van de uitvoeringsnota worden jaarlijks uitvoeringsprogramma's opgesteld. In deze programma's wordt aangegeven welke aanpak wordt gekozen om de gestelde doelen te realiseren.
  • Realistische taakstelling: om naleefgedrag van burgers en bedrijven te verbeteren is een consistente en consequente aanpak nodig. Geconstateerde overtredingen moeten een vervolg krijgen en eenmaal ingezette handhavingstrajecten worden afgerond.
  • Afstemming en samenwerking: in de gemeentelijke organisatie is toezicht en handhaving ondergebracht bij de afdeling Vergunningen en Handhaving. Binnen de organisatie worden toezicht en handhaving integraal opgepakt en afgestemd met de afdelingen Ruimtelijke ontwikkeling, Concernzaken, Publiekszaken en Brandweer. Tholen stemt haar handhavingsinspanning af met externe handhavingspartners waaronder de politie.

Wanneer overtredingen op het bestemmingsplan worden geconstateerd, is de algemene lijn dat onderzocht wordt of legalisatie achteraf tot de mogelijkheden behoort middels een afwijking van het bestemmingsplan of een bestemmingsplanwijziging. Is dat niet het geval, dan dient de overtreding te worden beëindigd. In de praktijk betekent dat, dat gebruik in strijd met de bestemming moet worden gestopt of dat een bouwwerk moet worden afgebroken.

Als handhavingsinstrumenten worden de lasten onder dwangsom en bestuursdwang ingezet.

Hoofdstuk 8 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In de periode van 19 oktober tot 8 november 2012 zijn de eigenaren, gebruikers en bewoners van het buitengebied geïnformeerd over het op te stellen bestemmingsplan Buitengebied. Een ieder is de mogelijkheid geboden om informatieavonden op 25 oktober en 1 november te bezoeken en kennis te nemen van de functiekaarten.

Op de functiekaarten was een voorstel voor de toe te kennen bestemming te zien. Tijdens de ter inzage legging was er ook de gelegenheid om de kaarten via internet te bekijken en een reactie in te dienen.

In totaal hebben ongeveer 40 personen de inloopavonden bezocht en zijn ongeveer 30 reacties ingediend. De meeste reacties hadden betrekking op de begrenzing of vergroting van bestemmings- of bouwvlakken. De aanvragen voor vergrotingen van (agrarische) bouwvlakken waren in het algemeen onvoldoende gemotiveerd en de noodzakelijke onderzoeken ontbraken om deze vergrotingen zonder meer toe te kennen.

De ingediende reacties zijn samengevat en beantwoord in de nota 'Inspraaknota Buitengebied 2013 (zie bijlage 17).

Het bieden van mogelijkheden voor het indienen van officiële inspraakreacties bij een bestemmingsplan is sinds 1 juli 2005 geen wettelijke verplichting meer. In de gemeentelijke inspraakverordening is geregeld of de gemeente inspraak wil verlenen bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid en welke procedure hiervoor gevoerd moet worden. Niet in alle gevallen hoeft bij het opstellen van een bestemmingsplan gebruik gemaakt te worden van inspraak. In het geval van het bestemmingsplan Buitengebied zijn de eigenaren, gebruikers en bewoners reeds in een vroeg stadium betrokken bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan en hebben zij al kunnen reageren op dit plan. Besloten is om voor dit bestemmingsplan geen inspraak meer te verlenen.

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijke verplichte vooroverleg, toegezonden aan een aantal overlegpartners. Voor een samenvatting van deze reacties en de beantwoording ervan wordt verwezen naar bijlage 18.

De belangrijkste aanpassingen naar aanleiding van het vooroverleg betreffen:

  • het uitsluiten van gebieden met zoet water in de ondergrond van de mogelijkheden om aquacultuur in bassins te realiseren;
  • het aanpassen van de regels voor pluimveehouderij met vrije uitloop door deze bedrijven als intensieve veehouderij aan te merken;
  • het verruimen van de voorgeschreven breedte van een landschappelijke inpassing;
  • aanpassingen op de verbeelding in verband met de provinciale aanduidingen (Verordening Ruimte Provincie Zeeland) bestaande natuur, nieuwe natuur en landschappelijke waarden;
  • aanpassing van diverse afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden met betrekking tot het advies van de waterbeheerder in verband met de start van een waterbergingsfonds;
  • aanpassing van de bestemming Leiding - Gas aan de hand van actuele leidinggegevens;
  • versoepeling van de regels voor de aanplant van boomgaarden.