Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Terneuzen Centrum
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0715.BPTCT01-VG99

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Bedrijf (B) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen ten behoeve van:
    1. lokale bedrijven voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij dit artikel behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, niet zijnde Bevi-inrichtingen; 
    2. ter plaatse van de functieaanduiding (vml): tevens een verkooppunt motorbrandstoffen met LPG 
    3. ter plaatse van de functieaanduiding (nv): uitsluitend nutsvoorzieningen waarbij bedrijfswoningen zijn uitgesloten;  
alsmede voor:
  1. bedrijfswoningen met uitzondering van gronden ter plaatse van de functieaanduiding (-bw);
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen;
  3. ter plaatse van de functieaanduiding (op): tevens opslag; 

    met de daarbij behorende:
  4. tuinen, erven en terreinen;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

    met dien verstande dat: 
  7. met betrekking tot lokale bedrijven geldt dat:
    1. de oppervlakte van een bouwperceel ten hoogste 5.000 vierkante meter mag bedragen;
    2. groothandels-, transport-, en distributiebedrijven niet zijn toegestaan, tenzij
      anders is aangegeven onder artikel 3 lid 1 sub a

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. de gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf bedragen tenzij op de verbeelding is bepaald dat bedrijfswoningen zijn uitgesloten; 
  3. het maximaal toelaatbaar oppervlak aan gebouwen en overkappingen mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 60%, tenzij op de verbeelding anders is bepaald;
  4. ter plaatse van de bouwaanduiding [-bg] zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, toegestaan;
  5. de onderlinge afstand van niet-aaneengebouwde gebouwen op hetzelfde bouwperceel dient ten minste 1 meter te bedragen;
  6. als de gebouwen en overkappingen niet in de perceelsgrens worden gebouwd, dient de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1 meter te bedragen;
  7. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 6 meter bedragen, tenzij anders is bepaald op de verbeelding;
  8. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan de op de verbeelding aangeduide maat bedragen en anders 4 meter hoger dan de toegestane goothoogte.

3.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd bij vrijstaande/niet-inpandige bedrijfswoningen;
  2. de goothoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel: de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen.

3.2.4 Maximale hoogtematen

Voor bouwwerken gelden voorts de volgende maximale hoogtematen:
 
  
goothoogte
bouwhoogte
1.
van hoofdgebouwen
zie verbeelding en
anders 6,00 m
zie verbeelding en anders 4,00 m hoger
dan goothoogte;
2.
van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen
3,00 m
6,00 m;
3.
van erfafscheidingen achter de voorgevel
-
2,00 m;
4.
van andere bouwwerken achter de voorgevel
-
3,00 m;
5.
van bouwwerken vóór de voorgevel
-
1,00 m.
 

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 sub c tot ten hoogste 10% van het bebouwingspercentage indien dit noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf of om te kunnen voldoen aan milieueisen.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden:
  1. de onbebouwde gronden die zijn gelegen vóór de voorgevel van gebouwen en/of langs de interne ontsluitingsstructuur en/of langs de randen van het bedrijventerrein te gebruiken voor de opslag van goederen en materialen;
  2. de gronden te gebruiken voor de opslag van goederen ter plaatse van onbebouwde gronden tot een gezamenlijke hoogte van meer dan 3 meter;
  3. meer dan 1.000 kilogram consumentenvuurwerk op te slaan.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:
  1. artikel 3 lid 1 sub a voor de vestiging van bedrijven die niet genoemd zijn in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel bedrijven voorkomende in een hogere categorie dan toegestaan wordt van de bij dit artikel behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten en die gelet op de aard en de invloed op de omgeving gelijkgesteld kunnen worden aan bedrijven, die ingevolge artikel 3 lid 1 sub a zijn toegelaten;
  2. voordat met een omgevingsvergunning van de regels wordt afgeweken, wordt de milieudeskundige schriftelijk advies gevraagd omtrent de toelaatbaarheid van het bedrijf.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

3.6.1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een plan te wijzigen met inachtneming van de volgende regels:
  1. de categorie-indeling van de bij dit artikel behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten mag worden gewijzigd, indien en voor zover wijziging van de belasting van de daarin opgenomen typen van bedrijven op het milieu daartoe aanleiding geeft dan wel het Inrichtingen- en vergunningenbesluit van de Wet milieubeheer met betrekking tot geluidszoneringsplichtige inrichtingen wordt gewijzigd;
  2. voor de vaststelling van een wijziging wordt de milieudeskundige schriftelijk advies gevraagd omtrent de voorgenomen wijziging.
  3. bij het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid wordt de procedure genoemd in artikel 32 doorlopen.

3.6.2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de in lid 1 bedoelde gronden te wijzigen om een functiewisseling naar Dienstverlening (DV) of Kantoor-2 (K-2) mogelijk te maken, een en ander met inachtneming van de volgende regels:
  1. planwijziging ten behoeve van de functiewisseling naar Dienstverlening (DV) dient in overeenstemming te zijn met het bepaalde in Dienstverlening en de volgende regel:
    1. bij het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid, wordt de procedure genoemd in artikel 32 doorlopen.
  2. planwijziging ten behoeve van de functiewisseling naar Kantoor (K) dient in overeenstemming te zijn met het bepaalde in Kantoor en de volgende bepalingen:
    1. bij het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid, wordt de procedure genoemd in artikel 32 doorlopen.

3.6.3

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Bedrijf, voorzien van een aanduiding, te wijzigen in de bestemming Bedrijf zonder aanduiding, met dien verstande dat sprake is van beëindiging van de bedrijfsactiviteiten waarop de aanduiding betrekking had. Bij het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid wordt de procedure genoemd in artikel 32 doorlopen.