Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Sluiskil, Oostkade 5
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0715.BPOKO05-VG01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 Plan
Het bestemmingsplan “Sluiskil, Oostkade 5"
 
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten, zoals vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0715.BPOKO05- VG01, met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 Archeologisch deskundige
De beleidsmedewerker archeologie van de gemeente, de gemeentelijk adviseur archeologie of een door het College van Burgemeester en Wethouders aangewezen deskundige op het gebied van archeologie.
 
1.6 Archeologische waarde
De in het kader van dit plan aan het gebied toegekende waarde gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het aardoppervlak.
 
1.7 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of “bouwwerken, geen gebouwen zijnde”.
 
1.8 Bedrijf
Een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
 
1.9 Bedrijfsgebouw
Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
 
1.10 Bedrijfs- of dienstwoning
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon of personen, wiens of wier huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
 
1.11 Beperkt kwetsbare objecten
  1. Verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen en woonwagens per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden.
  2. Kantoorgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
  3. Hotels en restaurants, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
  4. Winkels, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
  5. Sporthallen, zwembaden en speeltuinen.
  6. Kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
  7. Bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
  8. Objecten die met de onder a. tot en met e. en g. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn.
  9. Objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.12 Bergbezinkbassin
Een bergbezinkbassin is een grote ondergrondse kelder waar overtollig rioolwater tijdelijk kan worden geborgen zodat het niet in een (overstort)vijver terechtkomt.
 
1.13 Bestaand
Afstands-, hoogte-, inhouds-, oppervlaktematen en aantallen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.14 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
 
1.15 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.16 Bevi-inrichtingen
Bedrijven waarop artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is.
 
1.17 Bevoegd gezag
Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.18 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.19 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
 
1.20 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.21 Bouwperceelsgrens
Een grens van een bouwperceel.
 
1.22 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.23 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
 
1.24 Cultuurhistorische waarde
De in het kader van dit plan aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom, gaafheid, uniekheid en ensemble.
 
1.25 Dak
Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
 
1.26 Dakkapel
Een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
 
1.27 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.28 Geluidsgevoelige objecten
Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder
 
1.29 Geluidzone - industrie
Een geluidszone zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het gezoneerd industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
 
1.30 Kwetsbare objecten
  1. Woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen en woonwagens die als beperkt kwetsbaar object zijn aangemerkt.
  2. Gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. scholen;
    3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen.
  3. Gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in elk geval behoren:
    1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object of;
    2. complexen, waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt, en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per object, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd.
  4. Kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen van het jaar.
1.31 NEN
Door de Stichting Nederlands Normalisatie - instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.
 
1.32 Nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.33 Overkapping
Een “bouwwerk, geen gebouw zijnde” voorzien van een gesloten dak en van maximaal één wand.
 
1.34 Peil
  1. De kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 m bedraagt.
  2. Bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water.
  3. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.35 Risicovolle inrichting
Bedrijven zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.36 Vrijstellingsdiepte
De in bijlage 3 van de regels op de voorschriftenkaart, de voor dat gebied aangegeven vrijstellingsdiepte.
 
1.37 Wgh-inrichting
Bedrijven, zoals bedoeld in het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
 
1.38 Windturbine
Bouwwerk waarin zich een door wind aangedreven apparaat voor het malen of opwekken van elektriciteit bevindt.
  
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1 Afstand
Afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot de perceelsgrens worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
 
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot / de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
 
2.4 De dakhelling van een bouwwerk
De hoek tussen het dakvlak en een horizontale lijn. Bij een gebroken kap wordt de dakhoek c.q. hellingshoek gemeten op de (denkbeeldige) lijn tussen de bovenkant van de goot en de bovenkant van de nok.
 
2.5 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.6 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.7 De hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de winturbine.
 
2.8 vloeroppervlakte
De gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.
  
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Bedrijventerrein - Haven
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Bedrijventerrein-Haven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf van categorie 2-4.2’ bedrijven uit categorie tot en met categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten ‘gezoneerd industrieterrein, zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels;
  2. buisleidingen en ondergrondse hoogspanningsverbindingen ten behoeve van de onder a bedoelde bedrijven;
  3. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals wegen, groenvoorzieningen, water en andere op een bedrijventerrein voorkomende functies, zoals parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, interne goederenspoorlijnen, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor windturbines, waterinfiltratie en hemelwateropslag en –transportvoorzieningen, bergbezinkbassins, waterzuiveringsinrichtingen.
3.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
 
3.2.1 Algemeen
  1. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
3.2.2 Situering
Gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd.
 
3.2.3. Afstanden
  1. De afstand van gebouwen, silo's en overkappingen tot:
    1. de perceelsgrens bedraagt ten minste 10 m;
    2. een goederenspoorlijn bedraagt ten minste 10 m.
3.2.4 Oppervlakten
  1. De totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel.
3.2.5 Bouwhoogten
  1. De bouwhoogte van bouwwerken bedraagt ten hoogste:
    1. van gebouwen, silo's en overkappingen: de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
    2. van hijskranen: 60 m;
    3. van windturbines: 120 m;
    4. van terreinafscheidingen 3 m;
    5. schoorstenen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 99 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.2.5. onder a sub 1, met inachtneming van de volgende regels:
  1. Ter plaatse waar met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' een bouwhoogte van 40 m is toegestaan, bedraagt de bouwhoogte na afwijken ten hoogste 80 m.
  2. De hoogte moet noodzakelijk zijn uit oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
  1. Uitsluitend de volgende bedrijven zijn toegestaan:
    1. kade- of havengebonden bedrijven;
    2. bedrijven die uitsluitend of overwegend diensten verlenen voor ter plaatse aanwezige kade- en havengebonden bedrijven;
    3. overige bedrijven en bedrijfsactiviteiten uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein' voor zover deze daarin zijn aanduid met de SBIcodes 15.1. 23, 24, 26, 27, 28, 29, 34, 35, 37, 40, 51, 63 en 90;
met uitzondering van:
  1. kolengestookte installaties met een vermogen van 75 MWth of meer;
  2. kerncentrales.
  3. De volgende overige functies zijn niet toegestaan:
    1. bedrijfswoningen
    2. kwetsbare objecten
    3. risicovolle inrichtingen
  4. Het is niet toegestaan gronden te gebruiken voor de opslag van goederen, puin, bagger- en grondspecie, AVI-bodemassen en bouwstoffen daarmee vergelijkbare materialen en substanties met een hoogte van meer dan 25 m +N.A.P..
  5. Het is niet toegestaan gronden die zijn gelegen vóór de voorgevel van gebouwen en binnen een afstand van 5 m langs de openbare weg te gebruiken of te laten gebruiken voor de opslag van goederen en als opslagplaats voor baggerspecie.
3.4.1 Voorwaardelijke verplichting
Het gebruik conform de bestemming ‘Bedrijf’ mag niet eerder worden aangevangen nadat:
  1. ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing het inpassingplan zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels is gerealiseerd ter plaatste van de bestemming ‘Groen’. Vervolgens dient de landschappelijke inpassing in stand te worden gelaten en onderhouden;
  2. ten minste voorzien is in 3.600 m³ waterberging c.q. aansluiting op bestaande waterberging.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein'
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.1 :
  1. Om bedrijven toe te laten uit ten hoogste categorie 5 voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd.
  2. Om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd.
Artikel 4 Groen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschappelijke afscherming’: uitsluitend voor voorzieningen ten behoeve van de landschappelijke afscherming van het aangrenzende bedrijventerrein zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels;
  3. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals water, waterinfiltratie en - transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins, nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. Op deze gronden mogen worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gebouwen voor nutsvoorzieningen.
  2. De oppervlakte van een gebouw bedraagt ten hoogste 15 m².
  3. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 3 m.
  4. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden
 
4.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschappelijke afscherming’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen gebouwen zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  1. Het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. Het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  3. Het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  4. Het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. Het aanbrengen, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.
4.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod
Het verbod van lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen.
 
Artikel 5 Verkeer
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, straten, parkeervoorzieningen;
  2. voet- en fietspaden;
  3. groenvoorzieningen;
  4. geluidswal;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. Op deze gronden mogen worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gebouw voor nutsvoorzieningen.
  2. De oppervlakte van een gebouw bedraagt ten hoogste 15 m².
  3. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 3 m².
  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of licht-, reclame en vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 10 m.
Artikel 6 Water
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Verkeer te water;
  2. Water ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals haven- en afmeervoorzieningen ten behoeve van in het plangebied gevestigde bedrijven of bedrijfsactiviteiten en voor waterstaatkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
 
Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3m.
 
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De op de verbeelding voor ‘Waterstaat-Waterkering’ aangewezen gronden zijn – bij wijze van dubbelbestemming – bestemd voor:
  1. Bescherming en veiligstelling van de waterstaatkundige functie van de regionale waterkering;
  2. Water en bijbehorende voorzieningen voor de waterhuishouding.
7.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. Op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
  3. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 ten behoeve van het bouwen van nieuwe gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of het uitbreiden van bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met inachtneming van het volgende:
  1. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de waterstaatkundige functie van de regionale waterkering door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
  2. Alvorens omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouwen zijnde ,of van werkzaamheden
 
7.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. Het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. Het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en ophogen;
  3. Het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee in verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  4. Het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.
7.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod
Het verbod van lid 7.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. Normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  2. Werken en werkzaamheden die noodzakelijk zijn ten behoeve van de instandhouding van de watering;
  3. Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  4. Reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
7.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de waterstaatskundige functie van de regionale waterkering niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
 
7.4.4 Advies
Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de beheerder van de waterkering of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 7.4.3 wordt voldaan.
 
Artikel 8 Leiding - Gas
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:
  1. een etheen- en propeenleiding met een maximale diameter van 16,8 cm en een maximale werkdruk van 100 bar.
8.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m.
 
8.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 8.2 indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad.
 
8.4 Specifieke gebruiksregels
 
Met betrekking tot het gebruik geldt de volgende regel:
  1. Het is niet toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor de opslag van brandbare, explosieve of giftige stoffen, alsmede gasflessen te bewaren waarvan de gezamenlijke inhoud meer dan 2.500 liter (waterinhoud) bedraagt.
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
8.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding-Gas zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. Het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
  2. Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen.
  3. Het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  4. Het indrijven van voorwerpen in de bodem.
  5. Het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage.
  6. Het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
8.5.2 Uitzondering op het uitvoeringverbod
Het verbod van lid 8.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 8.3 bedoeld;
  2. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
8.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
  1. De werken en werkzaamheden, zoals in lid 8.5.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.
  2. Alvorens te beslissen op de aanvraag voor een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 8.5.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 2
 
9.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Archeologie - 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
9.2 Bouwregels
 
9.2.1 Bouwwerken ten behoeve van deze bestemming
  1. Op de in artikel 9 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze dubbelbestemming worden gebouwd.
  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,5 meter.
9.2.2 Andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag worden gebouwd, tenzij het te verstoren oppervlak van het plangebied groter is dan 500 m² en waarbij bovendien grond-of graafwerkzaamheden dieper gaan dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  2. het bepaalde onder artikel 9 lid 2.2 sub a is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
9.3 Afwijken van de bouwregels
 
9.3.1 Algemene afwijking
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd via een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, sub 1 Wabo af te wijken van het bepaalde onder artikel 6 lid 2.2 sub a ten behoeve van het bouwen in een plangebied met een te verstoren oppervlak groter dan 500 m² en dieper dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld, indien de aanvrager van de vergunning artikel 2.1, lid 1 sub a Wabo een rapport heeft overgelegd, waarin wordt aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate worden veiliggesteld.
 
9.3.2 Voorwaarden
Indien uit het onder artikel 9 lid 3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de vergunning:
  1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
  2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
  3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.3.3 Advies
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9 lid 3.1, vragen burgemeester en wethouders aan de archeologische deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in dat lid. Bij een negatief advies verzoeken burgemeester en wethouders de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.
 
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
9.4.1 Omgevingsvergunningsvereiste
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1 sub b Wabo) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. Het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage.
  2. Het ophogen van de bodem met meer dan 2.00 meter en waartoe wordt gerekend het aanleggen van tijdelijke gronddepots.
  3. Het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld.
  4. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld bedraagt.
  5. Het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op één of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld.
  6. Het verlagen van het waterpeil, voor zover dit geen bevoegdheid van het waterschap betreft.
  7. Het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld.
  8. Het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld.
9.4.2 Uitzonderingsregel
Het in artikel 9 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. een te verstoren oppervlak van het plangebied beslaan van ten hoogste 500 m²;
  2. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
9.4.3 Voorwaarden
  1. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 9 lid 4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden.
  2. Voor zover de in artikel 9 lid 4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. De vergunning kan alleen worden verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
9.4.4 Advies
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vragen burgemeester en wethouders aan de archeologisch deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in artikel 9 lid 4.3. Bij een negatief advies verzoeken burgemeester en wethouders de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.
 
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde Archeologie - 2', als bedoeld in artikel 9 lid 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  
3 Algemene regels
    
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  
Artikel 11 Algemene bouwregels
 
11.1 Parkeerregeling
  1. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat oment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
 
12.1 Gezoneerd industrieterrein
 
Ter plaatse van de aanduiding ‘zone industrieterrein’ zijn geen geluidsgevoelige objecten toegestaan.
  
12.2 Vrijwaringszone - Dijk
 
12.2.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
  1. de in het besluitvlak 'Vrijwaringszone - Dijk' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;
  2. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
12.2.2 Aanvulling ten aanzien van het gebruik
De voor 'Vrijwaringszone - Dijk' aangewezen gronden zijn - behalve voor de daar ook
voorkomende besluitsubvlakken - mede aangeduid voor waterstaatkundige voorzieningen.
 
12.2.3 Aanvulling ten aanzien van het bouwen
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 12.2.2 genoemde functie uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    1. terreinafscheidingen: 3 m;
    2. de verkeers- of vaarwegaanduiding: 26 m;
    3. verlichtingsmasten en andere masten: 15 m;
    4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 6 m;
  3. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende besluitvlakken mag met inachtneming van de voor de betrokken besluitvlakken geldende (gebieds)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
12.2.4 Afwijken ten aanzien van het bouwen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.3
onder c, met inachtneming van de volgende regels:
  1. de bij de betrokken functie behorende gebiedsregels worden in acht genomen;
  2. de waterstaatkundige belangen worden door de bouwactiviteiten niet onevenredig geschaad;
  3. alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering over de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten in het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
 
13.1 Omgevingsvergunning voor geringe afwijkingen
 
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds een omgevingsvergunning kan worden verleend - bij een omgevingsvergunning afwijken voor:
  1. Afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%.
  2. Een omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
 
14.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
 
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
  
Artikel 15 Overige regels
 
15.1 Werking wettelijke regelingen
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
  
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
 
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoel in dit lid onder a met maximaal 10%.
  3. Dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
 
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Het gebruik van grond dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald onder de naam ‘Regels van het bestemmingsplan Sluiskil, Oostkade 5.