direct naar inhoud van Regels
Plan: Koewacht, Emmabaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0715.BPKOZ10-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Koewacht, Emmabaan' met identificatienummer NL.IMRO.0715.BPKOZ10-VG01 van de gemeente Terneuzen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw

een aan het hoofdgebouw aangebouwde afzonderlijke, vanuit het hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijke ruimte, die als een uitbreiding van de woning te beschouwen is; de aanbouw is zowel qua afmeting en/of functioneel opzicht ondergeschikt aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aaneen gebouwd

een blok van meer dan twee aaneen gebouwde woningen inclusief de van dit blok deel uitmakende eind- of hoekwoningen;

1.7 aan huis verbonden beroep / beroep aan huis

een beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.8 aan huis verbonden bedrijf / bedrijf aan huis

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke – geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen – bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt, ter plaatse kan worden uitgeoefend;

1.9 achtergevellijn

de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw, zonder aan- en uitbouwen en/of aangebouwde bijgebouwen, alsmede het verlengde daarvan tot aan de perceelsgrenzen;

1.10 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.11 archeologisch deskundige

de beleidsmedewerker archeologie van de gemeente, de gemeentelijk adviseur archeologie of een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen deskundige op het gebied van archeologie;

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 bebouwingspercentage

een percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd en is aangegeven in de regels;

1.14 bed and breakfast

Bed and breakfast is een kleinschalige vorm van verblijfsrecreatie en richt zich met name op de trekkende toeristen, die voor één of enkele nachten een onderkomen zoeken. Typerend voor bed and breakfast is:

  • a. de kleinschaligheid en de uitvoering is eenvoudig;
  • b. bed and breakfast is gekoppeld aan de woonfunctie, dat betekent dat mede gebruik wordt gemaakt van keuken en sanitair van de woning;
  • c. bed and breakfast dient binnen de bestaande woning of bijgebouwen gerealiseerd te worden.
1.15 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

1.16 bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon of personen, wiens of wier huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.17 bestaand
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend;
  • b. bij gebruik: het gebruik zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen;
1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 Bevi-inrichtingen

‘Inrichtingen’ zoals omschreven in de begripsregel van artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, waarbij deze vanwege risicovolle activiteiten vallen binnen het toepassingsgebied zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit Externe veiligheid inrichtingen;

1.21 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.22 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.23 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;

1.24 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.26 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;

1.27 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.28 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.29 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.30 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.31 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.32 gebruiken

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.33 geschakeld

bebouwing waarvan de hoofdgebouwen door middel van bijgebouwen met elkaar zijn verbonden;

1.34 gestapeld

bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten;

1.35 grondgebonden woningen

een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning;

1.36 hoekwoning

een woning op een bouwperceel, gelegen op de hoek van twee wegen;

1.37 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming die het belangrijkst is;

1.38 milieudeskundige

Een door het college aan te wijzen onafhankelijke deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het gebied van milieu;

1.39 omgevingsvergunning

vergunning als bedoeld in artikel 1.1 eerste lid Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.40 overkapping

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats;

1.41 patiowoning

een woning met het overgrote deel van het woonprogramma op de begane grond in verband waarmee het perceel op de begane grond nagenoeg geheel bebouwd kan worden op een patiotuin en eventueel een voortuin na en op de bovengelegen bouwlaag uitsluitend ondergeschikte bebouwingsmogelijkheden, aan de bouwmogelijkheden op de begane grond, aanwezig zijn;

1.42 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte maaiveld ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;

1.43 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.44 reclame

een publieke aanprijzing van een bedrijf, een product of een dienst;

1.45 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.46 speelvoorziening

toestel(len) waarop en waarmee kinderen kunnen spelen, zoals klimrekken, voetbaldoelen of baskets;

1.47 twee-aaneen

woningen in blokken van maximaal twee aaneen, waarvan het hoofdgebouw aan maximaal één zijde grenst aan een ander hoofdgebouw en daardoor aan één zijde in de perceelsgrens is gebouwd;

1.48 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.49 uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.50 vrijstaand

een woning waarvan geen van de beide zijgevels van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens staan;

1.51 vrijstellingsdiepte

de op Bijlage 2 bij de regels, voor dat gebied, aangegeven vrijstellingsdiepte. Indien deze gemeentelijke vrijstellingenkaart gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij toepassing van de regels rekening gehouden met deze wijziging;

1.52 voorgevel

de naar de (ontsluitings)weg gekeerde gevel;

1.53 voorgevelrooilijn

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen;

1.54 waterhuishoudkundige voorzieningen

water en voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, gemalen, inlaten, bergings- en infiltratievoorzieningen;

1.55 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Algemeen

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 de afstand

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot de perceelsgrens worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.1.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.1.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de snijlijn van de gevel(s) met het dakvlak ter plaatse van de goot of het boeibord;

2.1.4 de diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

2.1.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.1.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.1.7 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, erkers en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in Bijlage 1, niet zijnde Bevi-inrichtingen,

alsmede voor:

  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen,

met de daarbij behorende:

  • c. tuinen, erven en terreinen;
  • d. waterlopen en waterpartijen;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde,

met dien verstande dat groothandels-, transport-, en distributiebedrijven niet zijn toegestaan.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf bedragen;
  • c. het maximaal toelaatbaar oppervlak aan gebouwen en overkappingen mag per bouwperceel niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, toegestaan;
  • e. de onderlinge afstand van niet-aaneengebouwde gebouwen op hetzelfde bouwperceel dient ten minste 1 meter te bedragen;
  • f. als de gebouwen en overkappingen niet in de perceelsgrens worden gebouwd, dient de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1 meter te bedragen;
  • g. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)';
  • h. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 4 meter hoger dan de toegestane goothoogte.

3.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd bij vrijstaande/niet-inpandige bedrijfswoningen;
  • b. de goothoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 3,5 meter bedragen.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 meter mag bedragen;
    • 2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen.

3.2.4 Maximale hoogtematen

Voor bouwwerken gelden voorts de volgende maximale hoogtematen:

    goothoogte   bouwhoogte  
1.   van hoofdgebouwen   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)'   4 meter hoger dan de goothoogte  
2.   van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen   3,5 m   6 m  
3.   van erfafscheidingen achter de voorgevel   -   2 m  
4.   van andere bouwwerken achter de voorgevel   -   3 m  
5.   van bouwwerken vóór de voorgevel   -   1 m  

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd via een omgevingsverguning af te wijken van het bepaalde in 3.2.1 onder c tot ten hoogste 10% van het bebouwingspercentage indien dit noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf of om te kunnen voldoen aan milieueisen.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de onbebouwde gronden die zijn gelegen vóór de voorgevel van gebouwen en/of langs de interne ontsluitingsstructuur en/of langs de randen van het bedrijventerrein te gebruiken voor de opslag van goederen en materialen;
  • b. de gronden te gebruiken voor de opslag van goederen ter plaatse van onbebouwde gronden tot een gezamenlijke hoogte van meer dan 3 meter;
  • c. meer dan 1.000 kilogram consumentenvuurwerk op te slaan.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag is bevoegd via een omgevingsverguning af te wijken van het bepaalde in 3.1 onder a voor de vestiging van bedrijven die niet genoemd zijn in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel bedrijven voorkomende in een hogere categorie dan toegestaan wordt van de bij dit artikel behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, die gelet op de aard en de invloed op de omgeving gelijkgesteld kunnen worden aan bedrijven, die ingevolge 3.1 onder a. zijn toegelaten, met dien verstande dat voordat de omgevingsvergunning kan worden verleend, de milieudeskundige schriftelijk advies wordt gevraagd omtrent de toelaatbaarheid van het bedrijf.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. speelvoorzieningen;
  • c. voorzieningen voor langzaam verkeer, zoals voet- en fietspaden;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. kunstwerken.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van nutsvoorzieningen, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. de oppervlakte van nutsgebouwen mag niet meer bedragen dan 20 m2;
  • b. de bouwhoogte van nutsgebouwen mag niet meer bedragen dan 4,5 m.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van palen, lichtmasten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • b. de hoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

4.3 Gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor parkeren.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1 Parkeren

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.3.1 voor het toestaan van parkeren, met dien verstande dat:

  • a. aangetoond wordt dat er op eigen terrein en directe omgeving onvoldoende ruimte aanwezig is om in de parkeerbehoefte te voorzien;
  • b. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting van groen en ecologische waarden plaatsvindt;
  • c. rekening wordt gehouden met de waterhuishouding;
  • d. de verkeersveiligheid niet in het geding komt;
  • e. de parkeervoorziening moet grenzen aan de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'langzaam verkeer' uitsluitend voorzieningen voor verkeer en verblijf zijn toegestaan voor langzaam verkeer, zoals voet- en fietspaden;
  • b. parkeervoorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'langzaam verkeer' uitsluitend parkeervoorzieningen zijn toegestaan voor langzaam verkeer;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. kunstwerken.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van nutsvoorzieningen, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. de oppervlakte van nutsgebouwen mag niet meer bedragen dan 20 m2;
  • b. de bouwhoogte van nutsgebouwen mag niet meer bedragen dan 4,5 m.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van palen, lichtmasten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • c. de hoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

Artikel 6 Woongebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. tuinen, erven en verhardingen;
  • c. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. kunstwerken.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van woningen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen binnen de bestemming 'Woongebied' mag niet meer bedragen dan 68;
  • b. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b. mogen ondergeschikte delen van een woning, voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak, het bouwvlak overschrijden;
  • d. woningen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van grondgebonden woningen, in de volgende bebouwingstypologieën:
    • 1. vrijstaand;
    • 2. twee-aaneen;
    • 3. aaneen gebouwd;
    • 4. geschakeld;
    • 5. patiowoningen.
  • e. na oplevering van het hoofdgebouw mag de bebouwingstypologie niet gewijzigd worden;
  • f. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • g. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • h. de afstand van de voorgevel van het hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens mag:
    • 1. bij vrijstaande woningen niet minder dan 2 m en niet meer dan 10 m bedragen;
    • 2. bij overige bebouwingstypologieën niet minder dan 2 m en niet meer dan 5 m bedragen.
  • i. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag:
    • 1. bij vrijstaande woningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m en aan de andere zijde niet minder bedragen dan 1 m;
    • 2. bij twee-aaneen gebouwde en geschakelde woningen aan één zijde niet minder bedragen dan 2 m;
    • 3. bij aaneen gebouwde woningen en patiowoningen alleen bij de eindwoningen niet minder bedragen dan 1 m.
  • j. de diepte van patiowoningen mag niet meer bedragen dan 18 m, gemeten vanaf de voorgevel;
  • k. de diepte van woningen in de overige bebouwingstypologieën mag niet meer bedragen dan 15 m, gemeten vanaf de voorgevel;
  • l. de afstand tussen de achtergevellijn van het hoofdgebouw en de achterste perceelsgrens mag:
    • 1. bij patiowoningen voor 40% van de breedte van de achtergevellijn niet minder bedragen dan 5 meter;
    • 2. bij overige bebouwingstypologieën niet minder bedragen dan 7 meter.

6.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Bij een hoofdgebouw mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gerealiseerd. Hiervoor gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn van de woning worden gebouwd, waarbij de afstand tot de voorgevelrooilijn niet minder mag bedragen dan 3,5 m;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een bouwperceel mag:
    • 1. voor bouwpercelen die niet groter zijn dan 500 m², niet meer bedragen dan 60 m²;
    • 2. voor bouwpercelen die groter zijn dan 500 m², niet meer bedragen dan 90 m²;

met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 50%;

  • c. de goothoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 6 m.
6.2.3 Uitbouwen aan de voorgevel

In afwijking van het bepaalde in 6.2.2 onder a mogen uitbouwen voor de voorgevelrooilijn van de woning worden gebouwd. Hiervoor gelden de volgende regels:

  • a. de horizontale diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  • b. de afstand tot de grens met de openbare ruimte mag niet minder bedragen dan 1 m.

6.2.4 Overkappingen

In afwijking van het bepaalde in 6.2.2 onder a mogen overkappingen voor de voorgevelrooilijn van de woning worden gebouwd. Hiervoor gelden de volgende regels:

  • a. overkappingen mogen maximaal 3 m voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • b. de overkapping mag voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw geen gesloten wanden hebben;
  • c. de afstand tot de grens met de openbare ruimte mag niet minder bedragen dan 1 m;
  • d. bij hoekwoningen mogen geen overkappingen worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen.

6.2.5 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • b. de oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 20 m².

6.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn bedraagt niet meer dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn bedraagt niet meer dan 2 m;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 6 m;
  • d. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt niet meer dan 4 m;
  • e. de bouwhoogte van palen, lichtmasten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • f. de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op een bouwperceel bij een woning vóór de voorgevelrooilijn bedraagt niet meer dan 1 m;
  • h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

6.2.7 Ondergronds bouwen

Voor het ondergronds bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer bedragen dan 4 m beneden peil;
  • b. ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan onder woningen.

6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, bouwmassa en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de sociale veiligheid;
    • 3. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 4. de woonsituatie van aangrenzende gronden;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  • b. werken ten behoeve van voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, kunstwerken en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. het bepaalde in 6.2.1 onder h ten behoeve van het verkleinen of vergroten van de toegestane afstand van het hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens, met dien verstande dat dit uit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • b. het bepaalde in 6.2.1 onder k ten behoeve van het vergroten van de diepte van vrijstaande woningen, met dien verstande dat dit uit stedenbouwkundig en architectonisch oogpunt aanvaardbaar is;
  • c. het bepaalde in 6.2.1 onder l ten behoeve van het verkleinen van de minimaal vereiste afstand tussen de achtergevellijn van het hoofdgebouw en de achterste perceelsgrens, met dien verstande dat dit uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • d. het bepaalde in 6.2.2 onder a ten behoeve van het verkleinen van de minimaal vereiste afstand tussen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw, met dien verstande dat dit uit stedenbouwkundig oogput aanvaardbaar is.

6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • b. het gebruik van gronden en gebouwen voor bedrijvigheid en detailhandel, behoudens na afwijking als bedoeld in 6.6.1;

6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Aan huis verbonden beroep of bedrijf

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.1 en als bedoeld in 6.5.1 onder b voor het toestaan van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de woonfunctie dient in overwegende mate behouden en herkenbaar te blijven, waarbij het vloeroppervlak in gebruik voor het aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van de hoofd- en bijgebouwen mag bedragen, met een maximum van 50 m2;
  • b. de activiteiten dienen qua aard, milieubelasting, uitstraling en intensiteit te passen in de woonomgeving;
  • c. de activiteiten dienen door de bewoner te worden uitgeoefend;
  • d. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken.
  • e. er geen detailhandel plaatsvindt behalve als ondergeschikte nevenactiviteit;
  • f. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • g. een reclame-uiting voldoet aan de volgende kenmerken:
    • 1. de reclame-uiting dient aan de gevel aangebracht te worden;
    • 2. de oppervlakte bedraagt maximaal 0,20 m²;
  • h. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
6.6.2 Bed and breakfast

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.1 ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij de woning voor bed and breakfast, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de gebouwen, tot een maximum van 60 m² wordt voor bed and breakfast gebruikt;
  • b. de activiteiten dienen qua aard, milieubelasting, uitstraling en intensiteit te passen in de woonomgeving;
  • c. de activiteiten dienen door de bewoner te worden uitgeoefend;
  • d. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;
  • e. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Bouwwerken ten behoeve van deze bestemming
  • a. Op de in artikel 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze dubbelbestemming worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,5 meter.

7.2.2 Andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag worden gebouwd, tenzij het te verstoren oppervlak van het plangebied groter is dan 100 m2 en waarbij bovendien grond- of graafwerkzaamheden dieper gaan dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • b. Het bepaalde onder 7.2.2 sub a is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Algemene afwijking

Het bevoegd gezag is bevoegd via een omgevingsverguning af te wijken van het bepaalde in 7.2.2 onder a ten behoeve van het bouwen in een plangebied met een te verstoren oppervlak groter dan 100 m2 en dieper dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld, indien de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin wordt aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld.

7.3.2 Voorwaarden

Indien uit het onder 7.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de vergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

7.3.3 Advies

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.3.1, vraagt het bevoegd gezag aan de archeologische deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in dat lid. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Omgevingsvergunningsvereiste

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwjiking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van de bodem met meer dan 2,0 meter en waartoe wordt gerekend het aanleggen van tijdelijke gronddepots;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld bedraagt;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op één of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • f. het verlagen van het waterpeil, voor zover dit geen bevoegdheid van het waterschap betreft;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • h. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld.

7.4.2 Uitzonderingsregel

Het in 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. een te verstoren oppervlak van het plangebied beslaan van ten hoogste 100 m2;
  • b. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

7.4.3 Voorwaarden
  • a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in 7.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden;
  • b. Voor zover de in 7.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, kan de verguning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • c. De vergunning kan alleen worden verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

7.4.4 Advies

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag aan de archeologisch deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in 7.4.3. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.

7.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
7.5.1 Omgevingsvergunningsvereiste

Het is verboden bouwwerken die zich op gronden met deze dubbelbestemming bevinden zonder, of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag te slopen.

7.5.2 Uitzonderingsregel

Het verbod als bedoeld in 7.5.1 is niet van toepassing indien de sloopwerkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in 7.2.2 sub b in acht is genomen;
  • b. een verstoring van het plangebied betreft kleiner dan 100 m2 en/of ondieper dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • c. reeds vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

7.5.3 Voorwaarden

In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag regels verbinden aan een omgevingsvergunning voor het slopen op of in gronden aangeduid met 'Waarde - Archeologie - 1'.

7.5.4 Te verbinden regel

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 7.5.1, kan het bevoegd gezag de regels verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige, indien de latere verstoringsoppervlakte groter is dan 100 m2 en de verstoringsdiepte meer dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld.

7.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie - 1', geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Gebruik van gronden

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, verleende omgevingsvergunning of vastgestelde wijzigingen en de overige regels.

9.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan, het gebruiken van:

  • a. gronden of gebouwen als seksinrichting of daarmee vergelijkbare gebruiksvormen;
  • b. woningen als recreatiewoningen, tenzij elders anders is bepaald;
  • c. gronden of gebouwen ten behoeve van de bedrijfsmatige opslag van vuurwerk.

9.3 Strijdig gebruik onbebouwde gronden

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan, het gebruiken van onbebouwde gronden:

  • a. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
  • b. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen, tenzij elders anders is bepaald;
  • c. als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen, tenzij elders anders is bepaald;
  • d. voor het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;
  • e. voor de (aanleg van de) volgende leidingen:
    • 1. hoogspanningsleidingen en -verbindingen van 50 kV en hoger die geen deel uitmaken van een inrichting als bedoeld in artikel 1 van de Wet milieubeheer;
    • 2. buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is.

9.4 Geen strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

  • a. vormen van gebruik als bedoeld in 9.3, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt;
  • b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming(en);
  • c. het uitoefenen van detailhandel, tenzij elders anders is bepaald;
  • d. de stalling van ten hoogste één toercaravan en/of boot op het bij een woning behorend bouwperceel.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag is bevoegd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning af te wijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut, zoals transformaterhuisjes, gasregelstations, schakelhuisjes, wachthuisjes, standbeelden en lichtmaste, met dien verstande dat de inhoud van deze gebouwen en bouwwerken niet groter mag zijn dan 35 m3;
  • e. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 15 meter.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Parkeerregeling

Tenzij in Hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid, geldt de volgende regeling:

  • a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Parkeernota 2015-2020';
  • b. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a. indien wordt voorzien in een parkeervoorziening, die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is als bedoeld in sub a., daarbij rekening houdend met de reeds bestaande bebouwing ter plaatse en de mogelijkheid van dubbelgebruik;
  • c. indien het gemeentelijk beleid als bedoeld onder sub a. gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met de wijziging;
  • d. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

12.2 Waterhuishoudkundige voorzieningen

Het gebruiken of (doen) laten gebruiken van gronden en bouwwerken overeenkomstig het in artikel 6.1 toelaatbare gebruik is slechts toegestaan indien is aangetoond dat binnen 2 jaar na inwerkingtreding van dit plan een waterbergende voorziening met een capaciteit van ten minste 1.873 m³ wordt gerealiseerd en vervolgens aldus in stand gehouden, tenzij met het bevoegd gezag en het Waterschap Scheldestromen anders is overeengekomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
  • c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Koewacht, Emmabaan'.