Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, Eglantiersweg 3 (Axel)
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0715.BPBG60-VG01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Van toepassing verklaring
 
De regels die deel uitmaken van het facetbestemmingsplan 'Parkeren Terneuzen', zoals
vervat in de bestandenset met planidentificatie NL.IMRO.0715.BPFPT01-VG01 met de
bijbehorende regels (en eventuele bijlagen) zijn onverkort van toepassing op het
bestemmingsplan 'Buitengebied Terneuzen, Eglantiersweg 3 van de gemeente
Terneuzen.
Artikel 2 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
2.1 Plan
het bestemmingsplan ‘Buitengebied, Eglantiersweg 3 (Axel)’ met identificatienummer
NL.IMRO.0715.BPBG60-VG01 van de gemeente Terneuzen.
 
2.2 Bestemmingsplande geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij
behorende bijlagen.
 
2.3 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge
de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze
gronden.
 
2.4 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
2.5 Aan- huis- gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning of een bijgebouw door de bewoner wordt
uitgeoefend, waarbij het bouwperceel in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en
dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
2.6 Archeologisch deskundige
de beleidsmedewerker archeologie van de gemeente, de provincie, de Rijksdienst voor
het Cultureel Erfgoed dan wel een andere door het college aan te wijzen onafhankelijk
deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het gebied van archeologie.
 
2.7 Archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een
opgravingsvergunning beschikt.
 
2.8 Archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende
overblijfselen uit oude tijden.
 
2.9 Bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
2.10 Beperkt kwetsbare objecten
als beperkt kwetsbare objecten worden aangemerkt:
  1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen en woonwagens per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  2. kantoorgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  3. hotels en restaurants, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  4. winkels, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  5. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  6. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zijn niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  7. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt
  8. objecten die met de onder a. tot en met e. en g. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
    1. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
2.11 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met
inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht.
 
2.12 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
2.13 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak van gronden met eenzelfde bestemming.
 
2.14 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
2.15 Bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
2.16 Bouwen
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk.
 
2.17 Bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
2.18 Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten.
 
2.19 Bouwperceelsgrens
De grens van een bouwperceel
 
2.20 Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
2.21 Bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is
verbonden.
 
2.22 Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel
bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde
verbonden bouwwerk met een dak, nader te onderscheiden in:
  1. aan- en uitbouwen; een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;
  2. bijgebouwen; een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
2.23 brutovloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of (horeca)bedrijf met inbegrip van
de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
 
2.24 Cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of
historische gaafheid.
 
2.25 Dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van
een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de
onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
 
2.26 Dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt,
waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden
van de constructie in een of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
 
2.27 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen,
verhuren en leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen of huren voor
gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit.
 
2.28 Dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via
een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus,
kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.
 
2.29 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt;
 
2.30 Geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals
bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
 
2.31 Hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de
verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien
meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het
belangrijkst is.
 
2.32 Hoofdverblijf:
de verblijfplaats die het centrum is van het sociale en maatschappelijke leven van een
persoon of een huishouden. Hiervan is in ieder geval sprake als er op grond van de Wet
basisregistratie personen een verplichting is tot inschrijving op de verblijfplaats.
 
2.33 Huishouden
een of meer personen die in vast verband samenleven en waarbij sprake is van
continuiteit in de samenstelling van de personen en van onderlinge verbondenheid.
 
2.34 Kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel,
architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het
publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en
geholpen.
 
2.35 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning of bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van
activiteiten - waaronder detailhandel niet wordt begrepen - , voor zover sprake is van
een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen
milieubeheer (Activiteitenbesluit), waarbij het bouwperceel in overwegende mate zijn
woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
 
2.36 Kwetsbare objecten
als kwetsbare objecten worden aangemerkt:
  1. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen en woonwagens die als beperkt kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten;
  3. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personenen gedurende meerdere aaneengesloten dagen van het jaar.
2.37 Landschaps- en natuurdeskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen
inzake landschapswaarden, cultuurhistorische waarden en/of natuurwaarden.
 
2.38 Landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de
aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de
onderlinge samenhang tussen levende en niet - levende natuur.
 
2.39 Natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna.
 
2.40 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie - instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde
op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.
 
2.41 Nutsvoorziening
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes,
gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes,
telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en
apparatuur voor telecommunicatie.
 
2.42 Omgevingskwaliteit
kwaliteiten die van belang zijn voor een goede leefomgeving; bij de beoordeling van de
omgevingskwaliteit worden ten minste de volgende aspecten in ogenschouw genomen:
luchtkwaliteit, geur, geluid, lichtvervuiling, bereikbaarheid en veiligheid, bodem- en
waterkwaliteit (waterbodems en grondwater daaronder begrepen), waterkwantiteit,
ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten.
 
2.43 Overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
 
2.44 Pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige
eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar
is.
 
2.45 Peil
  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg of de kruin van een dijk grenzen: de hoogte van die weg respectievelijk kruin van de dijk;
  2. bij ligging in het water: het Normaal Amsterdams Peil (NAP);
  3. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.46 Prakrijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van
diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch,
therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
 
2.47 Ruimtelijke kwaliteitswinst
ruimtelijke meerwaarde die bestaat uit de inrichting van het erf, landschaps- en/of
natuurontwikkeling, herstel of herkenbaar maken van cultuurhistorische waarden of het
vergroten van de toegankelijkheid van het agrarisch gebied ten behoeve van extensieve
dagrecreatie.
 
2.48 Seksinrichting:
het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt -
gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of een verblijfsmiddel, verrichten
van seksuele handelingen.
 
2.49 Slopen
het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk.
 
2.50 Staat van Bedrijfsactiviteiten
De Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.
 
2.51 Verblijfsrecreatie
vorm van recreeren, vrijetijdsbesteding, waarbij logies wordt aangeboden. Het bieden
van logies aan buitenlandse werknemers, welke werkzaam zijn in Nederland en/of Belgie,
valt hier niet onder.
 
2.52 Voorgevelrooilijn:
de lijn gelegen:
  1. evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de dichtst bij de weg gelegen gevel van een (bedrijfs)woning of ander bedrijfsgebouw;
  2. dan wel (indien deze gevel niet evenwijdig is aan de weg): evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van gevels van een (bedrijfs)woning of ander bedrijfsgebouw.
2.53 Wonen
het gebruik van een woning conform de begripsomschrijving van ‘woning’.
 
2.54 Woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van een afzonderlijk
huishouden als hoofdverblijf, inclusief de hierbinnen toegestane mogelijkheden voor
verblijfsrecreatief verblijf.
 
2.55 Wooneenheid:
een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat uitsluitend mag worden gebruikt voor de
huisvesting van een huishouden.
Artikel 3 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
3.1 Afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot
perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
 
3.2 Bouwhoogte van een antenne - installatie
  1. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne - installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne - installatie;
  2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne - installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne - installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne - installatie.
3.3 Bouwhoogte van een bouwwerk, geen antenne - installatie zijnde
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
3.4 Breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de
scheidsmuren.
 
3.5 Goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien een bouwwerk met betrekking tot deze
constructiedelen over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten:
  1. indien zich aan de voorgevelzijde een goot/druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte aan de voorgevelzijde;
  2. indien zich – in geval van een lessenaarsdak – aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot/druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte.
3.6 Inhoud van een bouwwerk
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
3.7 Oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van
het bouwwerk.
 
3.8 Vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 4 Groen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Laagblijvend groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
  2. ter hoogte van de aanduiding ‘landschapselementen’ opgaand groen, waaronder een bladhoudende emissiehaag van ten minste 1m breed en 3m hoog, ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het perceel zoals opgenomen in bijlage 1;
  3. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen.
4.2 Bestemmingsomschrijving
 
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en
gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. de oppervlakte van een nutsvoorziening mag ten hoogste 15 m2 bedragen en de bouwhoogte van een nutsvoorziening mag ten hoogste 3 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m;
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
 
4.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de aanduiding ‘landschapselementen' zonder of
in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag
(omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende
werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting;
4.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod
Het verbod van lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
4.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien
daardoor de landschappelijke waarden:
  1. niet worden aangetast of;
  2. voldoende compenserende maatregelen worden getroffen.
4.3.4 Advisering
Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken
of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.3.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in
van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige of aan de voorwaarde als bedoeld
in lid 4.3.3 wordt voldaan.
Artikel 5 Verkeer
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen met doorgaande rijstroken, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  2. ter hoogte van de bestemming ‘Verkeer- erftoegangsweg’ een erftoegangsweg voor langzaam verkeer;
alsmede voor:
  1. bij deze bestemming behorende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, informatievoorziening en water.
5.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en
gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde onder b;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. de oppervlakte van een nutsvoorziening mag ten hoogste 15 m2 bedragen en de bouwhoogte van een nutsvoorziening mag ten hoogste 3 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding bedraagt ten hoogste 10 m;
  5. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 15 m;
Artikel 6 Water
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor wateraanvoer en -afvoer en de
waterberging.
 
6.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en
gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
Artikel 7 Wonen
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen met aan - huis - gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, in- en uitritten, tuinen, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.
7.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en
gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen hoofdgebouwen (woningen) met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. per bestemmingsvlak is ten hoogste een woning toegestaan, tenzij met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangegeven; per bouwperceel is ten hoogste een woning toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘(half)vrijstaand’ zijn uitsluitend vrijstaande of halfvrijstaande woningen toegestaan;
  4. op bestemmingsvlakken waar tevens een bouwvlak is aangegeven worden gebouwen en overkappingen binnen bouwvlakken gebouwd;
  5. op de gronden met de aanduiding 'erf' mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  6. bijgebouwen op de gronden met de aanduiding 'erf' mogen niet worden vergroot;
  7. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 1,5 m met uitzonering van halfvrijstaande woningen aan een zijde;
  8. indien gebouwen op een bouwperceel niet aaneen worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van ten minste 1 m;
  9. de afstand van gebouwen en overkappingen tot de as van de (dichtsbijgelegen) hoofdrijbaan met de bestemming ‘Verkeer’ van de overige wegen bedraagt ten minste 20 m, met uitzondering van erftoegangswegen zoals opgenomen onder ‘Verkeer- Erftoegangsweg’;
  10. de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen per bouwperceel ten hoogste:
bouwwerkgoothoogtebouwhoogteoppervlakte/inhoud
hoofdgebouwen (inclusief
aan- en
uitbouwen)/woning
6,5 m10 m750 m3
bijgebouwen en
overkappingen bij de
woning
3 m 6 m60 m2 indien het
bouwperceel kleiner is dan 500 m2;
90 m2 indien het
bouwperceel groter is dan 500 m2;
erfafscheidingen voor de
voorgevel
 1 m 
erfafscheidingen elders  2 m 
overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde
 
3 m
 
  1. aan- en uitbouwen mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  2. de gronden ter hoogte van de aanduiding ‘Vrijwaringszone’ dienen in verband met de verkeersveiligheid gevrijwaard te blijven van objecten, bouwwerken en/of beplantingsstructuren met een hoogte boven de 1m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
 
7.3.1 Bouwen tot perceelsgrens
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid
7.2 onder g voor de bouw van een aan- of uitbouw of bijgebouw op een kleinere afstand
tot of in de zijdelingse perceelsgrens, mits verlening van de omgevingsvergunning niet
leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van
naastgelegen percelen.
 
7.4 Voorwaardelijke verplichting
  1. Binnen 3 maanden na het gereed melden van de eerste woning in het plangebied dient de landschappelijke inpassing overeenkomstig het landschappelijk inrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 1 van deze planregels te zijn uitgevoerd en duurzaam in stand te worden gehouden;
  2. De bouw van (hoofd)gebouwen is pas toegestaan, nadat uit evaluatierapporten en verificatieonderzoek is gebleken dat de bodem asbestvrij is geen belemmering vormt voor de beoogde functie wonen met tuin.
7.5 Specifieke gebruiksregels
 
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
  1. het uitoefenen van een aan - huis - gebonden beroepen met een oppervlak van meer dan 50 m2 per woning is niet toegestaan;
  2. het uitoefenen van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met een oppervlak van meer dan 20 m2 per woning is niet toegestaan;
  3. het aanbieden van meer dan 50 % van de oppervlakte van de woning ten behoeve van logies met ontbijt is niet toegestaan;
  4. de opslag van caravans, boten en inboedels is uitsluitend binnen de bestaande gebouwen toegestaan;
  5. het gebruik van woningen in afwijking van de parkeernormen zoals vastgelegd in de Parkeernota 2015-2020 van de gemeente Terneuzen of diens rechtsopvolger is niet toegestaan.
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afloop van een periode van een jaar na moment van verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen, de bestemming ‘Wonen’ te wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’;
  2. Het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid als onder lid 1. Is slechts toegestaan indien na afloop van de in 1. genoemde periode is geconstateerd dat ter plaatse van de bestemming ‘Wonen’ geen woonbebouwing is opgericht, noch in oprichting is.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Archeologie - 2 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere
aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en
veiligstelling van de archeologische waarden.
 
8.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk waarbij het te verstoren oppervlak niet meer bedraagt dan 500 m2;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    4. een bouwwerk dat wordt gerealiseerd op gronden waarvan is aangetoond dat in het verleden bodemverstoringen hebben plaatsgevonden op hetzelfde oppervlak en dezelfde diepte dan de geplande werkzaamheden.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
 
8.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie - 2
zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag
(omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende
werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, en ophogen maar waartoe niet wordt gerekend de aanleg en het onderhoud van drainage;
  2. het graven, verbreden en dempen van sloten , vijvers en andere wateren dieper dan 50 cm onder het bestaande maaiveld;
  3. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  5. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  6. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  7. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  8. het verdiepen en afgraven van de waterbodem.
8.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod
Het verbod van 8.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
  1. werken en/of werkzaamheden die normaal beheer of onderhoud betreffen;
  2. werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden of ontgrondingsvergunning;
  3. een te verstoren oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m2;
  4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  6. indien is aangetoond dat in het verleden bodemverstoringen hebben plaatsgevonden op hetzelfde oppervlak en dezelfde diepte dan de geplande werkzaamheden.
8.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 8.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien
de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of
werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de
betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en
werkzaamheden toelaatbaar, indien:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem,
het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.
3 Algemene regels
    
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene bouwregels
 
10.1 Overschrijding bouwgrenzen
 
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van het
bestemmingsplan worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
10.2 dakkapellen en dakopbouwen
 
De goothoogte van (bedrijfs)woningen mag worden overschreden door dakkapellen,
indien:
  1. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m bedraagt;
  2. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,5 m bedraagt;
  3. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van het gebouw ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
  4. de breedte van dakkapellen aan de achterkant van het gebouw ten hoogste 70% van het dakvlak bedraagt;
met dien verstande dat een dakopbouw bij (bedrijfs)woningen niet is toegestaan.
 
10.3 Bestaande maten
 
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
  1. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. in geval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  4. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken zoals opgenomen in 15.1 niet van toepassing.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
 
De algemene gebruiksregels luiden als volgt:
  1. het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels.
  2. het bevoegd gezag wijkt af van het bepaalde onder a, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd.
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van (een deel van) gebouwen en verblijfsmiddelen als seksinrichting.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
 
12.1 Geringe afwijkingen
 
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds bij een
omgevingsvergunning kan worden afgeweken - bij een omgevingsvergunning afwijken
van de regels voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
  3. de omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
 
13.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
 
Burgemeester en wethouders kunnen de in het bestemmingsplan opgenomen
bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor
zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of
bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke
toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen
en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
 
13.2 Archeologische verwachtingswaarden
 
13.2.1 Wijziging voor verwijdering van de dubbelbestemming
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door de
dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 geheel of gedeeltelijk te verwijderen, met
inachtneming van het volgende:
  1. wijziging vindt slechts plaats als:
    1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. of het op grond van nader archeologisch onderzoek of vast te stellen archeologie beleid niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
  2. alvorens omtrent wijziging te beslissen winnen burgemeester en wethouders omtrent het bepaalde onder a schriftelijk advies in van een archeologisch deskundige.
13.2.2 Wijziging voor de verandering van een bouwvlak ten behoeve van het
veiligstellen van archeologische waarden
Burgemeester en wethouders kunnen de begrenzing van bouwvlakken veranderen, indien
dit op grond van archeologisch onderzoek noodzakelijk is met het oog op de bescherming
of de veiligstelling van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, met
inachtneming van het volgende:
  1. wijziging vindt slechts plaats als:
    1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
  2. alvorens omtrent wijziging te beslissen winnen burgemeester en wethouders omtrent het bepaalde onder a schriftelijk advies in van een archeologisch deskundige.
13.2.3 Wijziging voor de verandering van een bouwvlak ten behoeve van de
onderliggende archeologische bestemming
Burgemeester en wethouders kunnen de begrenzing van de bouwvlakken veranderen,
indien de bebouwing ten behoeve van de voor dat bouwvlak geldende bestemming
zonder deze verandering niet of niet goed zou kunnen worden gerealiseerd en op grond
van archeologisch onderzoek is gebleken dat de verandering van het bouwvlak geen
afbreuk doet aan de bescherming of de veiligstelling van de aanwezige archeologische
waarden, met inachtneming van de volgende regels:
  1. wijziging vindt slechts plaats als:
    1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. of het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
  2. alvorens omtrent wijziging te beslissen winnen burgemeester en wethouders omtrent het bepaalde onder a schriftelijk advies in van een archeologisch deskundige.
13.2.4 Wijziging voor aanpassing archeologisch bestemming
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 te wijzigen in Waarde - Archeologie - 3;
met inachtneming van het volgende:
  1. wijziging vindt slechts plaats als:
    1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse andere archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. of het op basis van vast te stellen archeologie beleid noodzakelijk wordt geacht ter plaatse andere archeologische waarden te beschermen;
  2. alvorens omtrent wijziging te beslissen winnen burgemeester en wethouders omtrent het bepaalde onder b schriftelijk advies in van een archeologisch deskundige.
Artikel 14 Overige regels
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden
op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
 
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
Voor bouwen luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
 
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied, Eglantiersweg 3 (Axel)’.