direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 't Zouweveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0707.BPAMDtZouweveld-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 14 december 2009 is het bestemmingsplan Open Vensters vastgesteld door de gemeenteraad van Zederik. Dit bestemmingplan is opgesteld voor de herontwikkeling en uitbreiding van zorgcentrum Open Vensters in Ameide. In samenhang met het vernieuwingsplan voor het verzorgingscentrum is hierin woningbouw mogelijk gemaakt bestaande uit 18 huurappartementen, 68 koopappartementen, 18 rijwoningen, 7 geschakelde woningen en 5 vrije kavels. Dit bestemmingsplan is vervolgens opgenomen in het bestemmingsplan Kernen Zederik.

Het nieuwe woonzorgcentrum en het grootste deel van de grondgebonden woningbouw is inmiddels gerealiseerd. Ten zuiden van het woonzorgcentrum en de Marijkeflat waren 5 appartementengebouwen voorzien. Het aantal en type woningen is echter vanwege veranderende marktomstandigheden gewijzigd. Twee appartementengebouwen, elk bestaande uit 18 woningen, maken nog steeds deel uit van het plan. Deze gebouwen zijn iets verschoven ten opzichte van de locatie in het geldende bestemmingsplan. De overige appartementengebouwen hebben plaatsgemaakt voor 10 rijwoningen, 5 geschakelde patiowoningen, 2 twee-onder-één-kap woningen en 1 vrijstaande woning. Deze verdeling van woningtypen sluit beter aan bij de huidige marktvraag.

De ontwikkeling past niet langer binnen het geldende bestemmingsplan Kernen Zederik. Met voorliggend bestemmingsplan wordt, op basis van de benodigde onderzoeken, de woningbouw juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft de zuidflank van 't Zouweveld in het oosten van het stadje Ameide. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPAMDtZouweveld-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Bestemmingsplan Kernen Zederik

Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied is het plan 'Kernen Zederik' van de gemeente Zederik zoals vastgesteld op 27 mei 2013.

Het gebied heeft de bestemmingen 'Wonen', 'Groen', 'Verkeer' en Water'. De bestemmingsvlakken 'Wonen' betreffen eveneens de bouwvlakken waarbinnen de appartementengebouwen waren voorzien. Het bouwvlak direct ten zuiden van zorgcentrum Open Vensters kent een maximale bouwhoogte van 16 meter. De overige bouwvlakken hebben een maximale bouwhoogte van 17,5 meter.

In figuur 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPAMDtZouweveld-VA01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Kernen Zederik' (plangebied rood omlijnd)

Bestemmingsplan Herziening Kernen Zederik

Momenteel wordt het bestemmingsplan Kernen Zederik herzien. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 24 maart 2017 zes werken ter inzage gelegen. Omissies in het moederplan zijn verwerkt en doorgevoerde beleidswijzigingen en nieuwe deelplannen zijn opgenomen. De aanpassingen die betrekking hebben op onderhavig bestemmingsplan zijn beperkt. Wel is het archeologiebeleid, zoals vastgesteld in december 2010, doorvertaald naar het bestemmingsplan. Het plangebied is daarom van een archeologische dubbelbestemming voorzien (zie paragraaf 4.11).

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied en komt het planvoornemen aan de orde. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het vigerende beleid kort beschreven. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en overige onderzoeken beschreven. Daarna wordt in hoofdstuk 5 aandacht besteed aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 ten slotte bevat de juridische planbeschrijving.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de rand van Ameide. Dit stadje ligt in het noordoosten van de Alblasserwaard en wordt in het noorden door de rivier de Lek begrensd. Het landschap van de Alblasserwaard kenmerkt zich door zijn grote openheid en weidse vergezichten. Het patroon van slootjes in de slagenverkaveling wordt her en der onderbroken door andere structuren zoals lintbebouwing, dorpjes, dijken, waterlopen en riviertjes.

't Zouweveld ligt in het oosten van Ameide in de rand van het Liesveld. Dit stukje polder is duidelijk herkenbaar als een aparte eenheid binnen het landschap, met name door de afwijkende ontginningsrichting ten opzichte van de omgeving. De Prinses Marijkeweg vormt de ontginningsbasis van deze polder. Vanaf deze weg strekken de polderslootjes tot bijna een kilometer verder het polderlandschap in.

Na de vaststelling van het bestemmingsplan Open Vensters in 2009 is begonnen met de (her)ontwikkeling van 't Zouweveld: Open Vensters is ontwikkeld tot een intensieve zorglocatie (zie linkerfoto figuur 2.1) en grondgebonden woningbouw is gerealiseerd aansluitend op de bestaande woningen langs de Hazelaarlaan en ten oosten van de Marijkeflat (zie rechterfoto figuur 2.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPAMDtZouweveld-VA01_0003.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPAMDtZouweveld-VA01_0004.png"  

Figuur 2.1 Gerealiseerde bebouwing vanaf Prinses Marijkeweg

De zuidflank van het gebied ligt momenteel braak en bestaat voornamelijk uit grasland (zie figuur 2.2). De wegenstructuur is aangelegd rondom de gerealiseerde woningbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPAMDtZouweveld-VA01_0005.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPAMDtZouweveld-VA01_0006.png"  

Figuur 2.2 Huidige situatie plangebied (bron: google streetview)

2.2 Beoogde voornemen

Stedenbouwkundig plan 2009

Uitgangspunt voor de ontwikkeling van 't Zouweveld is de ontwikkeling van een intensieve zorglocatie van Open Vensters én het bieden van een aantrekkelijk woonmilieu voor de inwoners van Zederik die niet op zorg zijn aangewezen, zoals starters op de woningmarkt of wat oudere huishoudens waarvan kinderen het huis uit zijn.

Hiervoor is medio 2009 een verkaveling ontworpen met verschillende woningtypen. Omdat de ligging op de grens van het poldergebied en de kern van Ameide langs de Prinses Marijkeweg een zorgvuldige inpassing en afstemming vereist om tot een goede ruimtelijke samenhang te komen, zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • het benutten van de bijzondere ligging door het nieuwbouwgebied te integreren in het polderlandschap;
  • het benutten van het weidse panorama door open doorzichten naar het poldergebied in het plan;
  • het integreren van het nieuwe woon- en zorggebied in de woonomgeving;
  • het samenbrengen van verschillende woon- en zorgfuncties in een heldere overzichtelijke structuur;
  • het benutten van de belangrijkste en de meest strategische plekken in het plangebied op zowel de overgang naar het woongebied als naar het landschap;
  • rekening houden met de aangrenzende woonbebouwing en zorg dragen voor een gelede overgang.

Het stedenbouwkundige plan uit 2009 (zie figuur 2.3) is geënt op de lineaire opbouw van het polderlandschap. Hierdoor is een heldere oriëntatie mogelijk en ontstaan op veel plekken doorzichten naar het landschap. Het landschap dringt diep door in het plangebied en is bepalend voor de kwaliteit van de leefomgeving. Gebruik wordt gemaakt van gebiedseigen landschapselementen zoals open water, drassige oevermilieus en inheemse boomsoorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPAMDtZouweveld-VA01_0007.jpg"

Figuur 2.3 Stedenbouwkundig plan 't Zouweveld 2009

Uitgaande van de marktverwachting is destijds de keuze gemaakt voor relatief veel appartementen. Aan de zuidzijde van het plangebied waren vijf appartementengebouwen voorzien, vier gebouwen met 17 appartementen en één gebouw met 18 appartementen.

Verkaveling 2017

Door gewijzigde marktomstandigheden is het vanuit het oorspronkelijke plan beschikbare aanbod aan grondgebonden woningen ondertussen verkocht, terwijl de vraag hiernaar nog wel bestaat. Voor de appartementen geldt dat het oorspronkelijk geplande aantal niet goed aansluit op de huidige vraag.

Uitgaande hiervan is onderzocht of met deels meer marktconforme grondgebonden woningen in verschillende typen een invulling te maken is die het karakter van de wijk en het woningaanbod recht doet én ook ruimtelijk een passende invulling biedt. De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 10 rijwoningen, 5 geschakelde patiowoningen, 2 twee-onder-één-kap woningen en 1 vrijstaande woning (totaal 18 woningen), waar in het eerdere plan werd uitgegaan van drie appartementengebouwen met elk 17 woningen (totaal 51 woningen). De twee beoogde appartementengebouwen aan de westzijde van het plangebied (18 huurwoningen en 17 koopwoningen) blijven gehandhaafd maar zijn iets verschoven ten opzichte van hun oorspronkelijke locatie ten behoeve van de inpassing van de nieuwe woningen en watergangen. Aan het appartementengebouw met koopwoningen is één extra woning toegevoegd, zodat in beide gebouwen 18 woningen worden gerealiseerd. Om beter aan te sluiten op de marktvraag zijn in het appartementengebouw met huurwoningen 12 huurappartementen vervangen door 12 koopappartementen. In totaal worden daarmee 30 koopappartementen gerealiseerd en 6 huurappartementen.

De aangepaste verkaveling is weergegeven in figuur 2.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPAMDtZouweveld-VA01_0008.png"

Figuur 2.4 Verkavelingsopzet 2017

Om aan te sluiten bij de oorspronkelijk planvisie worden de gerealiseerde ontsluitingswegen vanaf de Prinses Marijkeweg in zuidelijke richting doorgetrokken tot de bestaande watergang. Deze lijnen volgen het slagenlandschap van de oude polderstructuur waardoor het polderlandschap vanaf de Prinses Marijkeweg via doorzichten beleefbaar blijft (figuur 2.4). Er is sprake van vier (zicht)lijnen zoals weergegeven in het stedenbouwkundig raamwerk (figuur 2.5): twee woonstraten en twee watergangen. In de nieuwe verkavelingsopzet wordt nog sterker vastgehouden aan deze lijnen dan in de oorspronkelijke opzet met de appartementengebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPAMDtZouweveld-VA01_0009.png"

Figuur 2.5 Stedenbouwkundig raamwerk

Overeenkomstig de reeds gerealiseerde bebouwing is de geprojecteerde bebouwing langs beide zijden van de nieuwe woonstraten gevarieerd. Dit komt niet alleen tot uitdrukking in de verschillende typen woningen, maar ook in de verschillen in goot- en bouwhoogte. De rijwoningen, twee-onder-één-kap woningen en de vrijstaande woning beschikken over twee bouwlagen met kap; de patiowoningen beschikken over één bouwlaag met plat dak. Op het middengedeelte van de woningen bestaat optioneel de mogelijkheid een dakopbouw te plaatsen. De appartementengebouwen hebben een hoogte van vier bouwlagen. Hiermee is rekening gehouden met de omliggende bebouwing in hoogte, massa en geleding.

Door de genoemde verschillen is de zuidrand van het plangebied erg divers. Het groen-blauwe overgangsgebied naar de polder vormt de stabiele factor. Door het water wordt de overgang van polder naar kern duidelijk vormgegeven.

Het parkeren in het plangebied vindt plaats op maaiveld in de vorm van haaksparkeren in het openbaar gebied. Zes extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd aan de noordzijde van het plangebied, op het terrein naast de Marijkeflat. De patiowoningen, twee-onder-één-kap woningen en vrijstaande woning hebben elk ook één parkeerplaats op eigen terrein.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat plannen voor ruimte en mobiliteit. In dit beleidsdocument staat beschreven in welke grote (infrastructurele) projecten het kabinet tot en met 2040 wil gaan investeren. Er is sprake van een hoog abstractieniveau: de visie richt zich alleen op nationale belangen zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en de waterveiligheid. De ambities die tot 2028 zijn geformuleerd luiden als volgt:

  • a. het vergroten van de concurrentiepositie door de ruimtelijk- economische structuur te versterken;
  • b. het verbeteren van de bereikbaarheid;
  • c. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving, met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridische vertaling van het beleid dat is geschetst in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament, defensie en de ecologische hoofdstructuur. Voor het plangebied is het uitgangspunt van duurzame verstedelijking van belang (zie ladder voor duurzame verstedelijking).

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in het SVIR geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer ruimtelijke plannen die nieuwe stedelijke functies mogelijk maken, de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Omdat de provincie Zuid-Holland een eigen systematiek voor toetsing aan de ladder heeft vastgelegd in de Verordening ruimte 2014, vindt toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking plaats in paragraaf 3.2.

Conclusie rijksbeleid

Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking vindt plaats in paragraaf 3.2. De SVIR richt zich op een dusdanig schaalniveau dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor de betreffende ontwikkeling. Ook in het Barro zijn geen beperkingen opgelegd ter hoogte van het plangebied. Het rijksbeleid staat de uitvoering van het project niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit (geconsolideerde versie 2017)

De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

In het VRM zijn voor ruimte en mobiliteit vier speerpunten benoemd;

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

  • 1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.

  • 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.

  • 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads- en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat een handelingskader voor ruimtelijke kwaliteit waarin behoud en ontwikkeling van kwaliteiten centraal staan. Een voorgenomen initiatief wordt aangemerkt als 'inpassing', 'aanpassing' of 'transformatie'. Een 'inpassing' sluit aan op het landschap, een 'aanpassing' sluit wel bij de schaal maar niet bij de aard van het landschap aan of andersom en een 'transformatie' verandert zowel de aard als de schaal van het landschap. Afhankelijk van de nieuwe ontwikkeling is de bemoeienis van de provincie groter of kleiner.

  • 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Verordening Ruimte (geconsolideerde versie 2017)

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende artikelen zijn relevant voor dit bestemmingsplan:

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Lid 2 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau

Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of;
  • b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie.

Conclusie provinciaal beleid

De woningbouw sluit goed aan bij de rode draad 'versterken stedelijk gebied'. Het plangebied ligt op de visiekaart 'beter benutten bebouwde ruimte' binnen de 'bebouwde ruimte'. Zie figuur 3.1 voor een uitsnede van de visiekaart ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPAMDtZouweveld-VA01_0010.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPAMDtZouweveld-VA01_0011.png"
 

Figuur 3.1 Uitsnede visiekaart (bron: provincie Zuid-Holland)

De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij dit beleid.

Toetsing Ladder voor duurzame verstedelijking

Ten opzichte van de geldende planologische regeling is sprake van een afname van het aantal woningen. In totaal wordt de bouw van 54 woningen mogelijk gemaakt (inclusief 36 appartementen) terwijl het oorspronkelijke bouwplan Open Vensters (zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Kernen Zederik) ruimte biedt aan 86 woningen (uitsluitend appartementen). Dit betekent een afname van 32 woningen. Deze woningen zijn voorzien binnen de 'bebouwde ruimte'. Omdat geen sprake is van een toename van woningen, hoeft niet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden getoetst. Het gaat om de afronding van een woningbouwlocatie die in het geldende bestemmingsplan al was voorzien en ook multimodaal is ontsloten.

Toetsing ruimtelijke kwaliteit

Op de kwaliteitskaart ligt het plangebied in het 'Rivierdeltacomplex' (Laag van de ondergrond) en het 'Veen(weide)landschap' (Laag van de cultuur- en natuurlandschappen). Uit figuur 3.2 komt naar voren dat de locatie in de 'Stads- en dorpsrand' ligt (Laag van de stedelijke occupatie). Richtpunt is dat ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit. In paragraaf 2.2 is nader ingegaan op de inpassing van de ontwikkeling in de omgeving. Daarbij kan worden opgemerkt dat de geldende planologische regeling al woningbouw mogelijk maakt in het plangebied. De appartementengebouwen zijn vervangen door grondgebonden woningen. De bestaande watergang aan de zuidzijde wordt gehandhaafd en verbreed. Deze vormt een aantrekkelijke overgang van het bebouwde gebied naar de aangrenzende polder. Daarnaast is in de verkaveling rekening gehouden met de structuur van de polder door realisering van doorzichten in de lengterichting van de verkaveling. De locatie is niet aangemerkt als een gebied met een beschermingscategorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPAMDtZouweveld-VA01_0012.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPAMDtZouweveld-VA01_0013.png"  

Figuur 3.2 Uitsnede kwaliteitskaart (bron: provincie Zuid-Holland)

3.3 Regionaal beleid

Regionale woonvisie Alblasserwaard Vijfheerenlanden Visie 2030 (2013)

In deze regionale structuurvisie zetten de gemeenten in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden de ruimtelijke visie voor de komende 20 jaar uiteen. De regio kiest voor een toekomst waarin de kracht van het eigen karakter wordt benut en waarin ruimte wordt gegeven aan een nieuwe dynamiek. Ruimte voor werken en wonen, maar met respect voor het eigen karakter van de regio. Een regio waar een balans is gevonden tussen nieuwe dynamiek en de kwaliteit van de samenleving; een duurzame regio.

De regionale woonvisie heeft als doel de regionale afstemming van woningbouwplannen te bevorderen en de beleidslijnen ten aanzien van woningbouw in de regio helder te krijgen. De gemeenten kunnen de regionale woonvisie tevens gebruiken voor de verantwoording van nut en noodzaak van een bestemmingsplan waarin woningbouw is opgenomen. De woonvisie gaat uit van investeren in nieuwbouw regio-breed, maar aangepast op de lokale vraag. Om hierin het onderscheid aan te kunnen geven, wordt er in de visie onderscheid gemaakt in: stedelijk gebied, voorzieningendorpen en woondorpen. Ameide is in het kader van de regionale woonvisie aangeduid als voorzieningendorp. Ameide heeft hiermee een bovenlokale functie in wonen en voorzieningen. Uitbreiding van de woningvoorraad speelt in op de lokale vraag, maar ook de toestroom uit omliggende dorpen.

Conclusie regionaal beleid

In het vigerende bestemmingsplan Kernen Zederik waarin het oorspronkelijke bouwplan Open Vensters is opgenomen, is reeds de mogelijkheid gecreëerd tot het bouwen van woningen binnen het plangebied. Ten opzichte van dit oorspronkelijke plan is inmiddels het aantal woningen afgenomen met 32. Deze aanzienlijke planreductie (vervallen van woontorens cq 51 appartementen en daarvoor in de plaats grondgebonden woningen) is al eerder regionaal kortgesloten. De relevante regionale afstemming voor dit plan heeft betrekking op de 18 te bouwen grondgebonden woningen. Deze 18 woningen zijn in oktober/november 2017 regionaal afgestemd en worden meegenomen in de woningbouwmonitor. Hiermee past de beoogde ontwikkeling in het regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie Zederikse dorpen 2030 (2015)

In de toekomstvisie geeft de gemeente de missie voor 2030 weer: de gemeente wil vitaal zijn, nabij de stad, in het groen. In de visie wordt een handreiking gedan dit doel te bereiken, aan de hand van kernkwaliteit en kernwaarden van de gemeente, ideeën en opvattingen van de bewoners en overheidsbeleid.

De hoofdambitie luidt om de vitale woon-, werk en leefomgeving te versterken. Om dit te verwezenlijken zijn 8 onderwerpen benoemd.

  • 1. Sociale cohesie & identiteit;
  • 2. Bereikbaar;
  • 3. Voorzieningen;
  • 4. Wonen;
  • 5. Zorg;
  • 6. Economie;
  • 7. Landschap & recreatie;
  • 8. Duurzaamheid.

Met betrekking tot het onderwerp 'wonen' wordt gestreefd naar een aantrekkelijk en rustige omgeving met geschikte en betaalbare woningen voor jong en oud.

Woonvisie gemeente Zederik 2015-2018 (2015)

In 2015 heeft de gemeente Zederik een woonvisie vastgesteld met een horizon van 3 jaar. De gemeente Zederik wil een goede woonkwaliteit bieden voor haar inwoners en aantrekkelijk zijn voor vestigers. Het realiseren van de juiste woningen – woningtypes die aansluiten bij de behoefte van bewoners – en het realiseren van voldoende van deze woningen staat daarbij centraal. Met de gemeentelijke woonvisie worden de uitgangspunten beleidsmatig vastgelegd.

Er zijn vijf wensen geformuleerd:

  • 1. Voldoende passend woningaanbod voor iedereen (met name behoefte aan 'landelijk wonen' en 'dorpswonen';
  • 2. Betaalbaarheid woningaanbod;
  • 3. Voldoende woningen plannen;
  • 4. Leefbaarheid van kernen, wijken en buurten;
  • 5. Levensloopbestendig en duurzaam.

Welstandsnota Zederik (2013)

Op 23 december 2013 heeft de gemeente Zederik de herziening van de welstandsnota vastgesteld. Het beleid levert een bijdrage aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving. Daarnaast geeft het de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen en een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen. Alle kernen op het grondgebied van de gemeente zijn apart in beeld gebracht met als doel de waardevolle eigenschappen ter plaatse te behouden. Daarnaast is een onderscheid gemaakt naar welstandscriteriagebieden. De gebiedsgerichte criteria zijn gebaseerd op het architectonisch vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Het plan moet kortgezegd passen in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPAMDtZouweveld-VA01_0014.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPAMDtZouweveld-VA01_0015.png"  

Figuur 3.3 Welstandsniveaus Ameide

Voor elk welstandsgebied is het gewenste welstandsniveau aangegeven. Het grootste deel van de gemeente Zederik is gewoon welstandsgebied. Het plangebied ligt echter in 'bijzonder welstandsgebied' zoals weergegeven in figuur 3.3. In dit gebied is extra inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst.

Op de gebiedskaart zijn de wijken nader opgesplitst. Het plangebied is gelegen in het 'woonzorggebied 't Zouweveld' (A7 in figuur 3.4). Dit gebied wordt gebouwd in meerdere fasen op en aan het complex van Open Vensters. Uitgangspunt van het bijbehorende beeldkwaliteitplan is een woonzorggebied afgestemd op de verschillende bouwdelen, terreininrichting en bestaande woonomgeving. In de opzet van het plan is de lineaire opbouw, die volgt uit het slagenlandschap vertaald in verschillende stroken. De nadruk in de architectuur ligt sterk op de geleding van de bouwmassa, het vormen van zachte overgangen en het gebruik van natuurlijke materialen. Er is één kleur- en materialenpalet voor alle bebouwing, waarvan alleen in specifieke gevallen wordt afgeweken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPAMDtZouweveld-VA01_0016.png"

Figuur 3.4 Gebiedskaart Ameide

Conclusie gemeentelijk beleid

Door de afronding van woonzorggebied 't Zouweveld, draagt het plan bij aan de doelstelling uit de Toekomstvisie een vitale dorpskern (Ameide) te behouden/ verkrijgen. Door het initiatief wordt eveneens het woningbestand vergroot, waar behoefte aan is. Het plan heeft mogelijk een positief effect op de (mogelijkheden) voor doorstroming. Zodoende past het initiatief binnen de woonvisie.

De aangepaste verkaveling past binnen de beschrijving van het woonzorggebied zoals opgenomen in de Welstandsnota. Bij de beoordeling van bouwplannen wordt in samenhang met de beschrijving getoetst aan de hand van de gegeven criteria met betrekking tot ligging, massa, architectonische uitwerking en materiaal en kleur.

3.5 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het vastgestelde beleid van de gemeente om te voorzien in voldoende woningen die aansluiten bij de behoefte van de inwoners. De welstandscommissie heeft reeds richtlijnen aangegeven voor de woningbouw binnen het plangebied. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zullen bouwplannen nader worden getoetst aan de welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Verkeer & parkeren

Verkeersstructuur

De wegenstructuur is slechts beperkt aangepast ten opzichte van de oorspronkelijke verkaveling. Ten behoeve van de bereikbaarheid van alle grondgebonden woningen zijn de gerealiseerde ontsluitingswegen vanaf de Prinses Marijkeweg in zuidelijke richting doorgetrokken tot de watergang aan de zuidzijde van het plangebied. Tussen deze ontsluitingswegen is de dwarsverbinding, welke eerder was beoogd ten noorden van de appartementengebouwen, in zuidelijke richting verplaatst. De dwarsverbinding ligt nu tussen de rijwoningen en de geschakelde woningen.

Vanwege een afname van het aantal woningen ten opzichte van het oorspronkelijke bouwplan dat in het geldende bestemmingsplan Kernen Zederik is opgenomen, zijn geen relevante effecten op de verkeersintensiteiten op wegen in de omgeving te verwachten. De wegen rondom het plangebied zijn reeds afgestemd op de beoogde woningbouw en beschikken over voldoende capaciteit om het verkeersaanbod te kunnen verwerken.

Parkeren

Ten aanzien van parkeren dient te worden voldaan aan het geldende parkeerbeleid 2014 van de gemeente Zederik. Op de beoogde woningbouw zijn de parkeernormen van toepassing zoals weergegeven in tabel 4.1. In de Nota Parkeerbeleid van de gemeente Zederik (oktober 2014) is vastgelegd dat de parkeernormen worden gehanteerd zoals opgenomen in CROW-publicatie 182 "Parkeerkencijfers - Basis voor parkeernormering". Op basis van deze parkeernormen zijn 103 parkeerplaatsen benodigd. Bij de patiowoningen, twee-onder-één-kap woningen en de vrijstaande woning is voldoende ruimte voor één parkeerplaats op eigen terrein.

Tabel 4.1 Parkeernorm per woningtype

woningtype   parkeernorm  
appartementen huur   1,4  
appartementen koop   1,9  
rijwoningen   2  
geschakelde (patio)woningen   2,0  
twee-onder-één-kap woningen   2,2  
vrijstaand woningen   2,3  

Ten behoeve van de ontwikkeling worden 89 parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd:

  • 83 parkeerplaatsen door middel van haaksparkeren langs de wegen binnen het plangebied (zie verkaveling in figuur 2.4);
  • 6 nieuwe parkeerplaatsen op het terrein naast de Marijkeflat.

Daarnaast worden 8 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd bij de patiowoningen, de tweekapper en de vrijstaande woning. Parkeerplaatsen op eigen terrein bij de woningen tellen mee voor 0,8 parkeerplaats. In aanvulling hierop kan gebruik worden gemaakt van 8 parkeerplaatsen op het parkeerterrein ten zuiden van de reeds gerealiseerde rijwoningen aan de oostzijde van het plangebied (zie figuur 2.3). Deze parkeerplaatsen zijn gerealiseerd als onderdeel van het plan Open Vensters. Daarbij is sprake van een overschot dat op basis van de parkeernormen benodigd is. Dit overschot (8 parkeerplaatsen) zal worden gebruikt voor het voorliggende plan.

In totaal zijn daarmee 105 parkeerplaatsen beschikbaar voor de beoogde woningbouw binnen het plangebied. Op die wijze wordt voldaan aan bovenstaande parkeernormen.

4.2 Wegverkeerslawaai

Ontwikkeling

Het plan voorziet in de realisatie van nieuwe woningen. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient ook ten aanzien van niet gezoneerde wegen aannemelijk gemaakt te worden dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Toetsing

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van een gezoneerde weg. Wel bevinden zich in de nabijheid 30 km/u-wegen. Bij het opstellen van het bestemmingsplan Open Vensters zijn voor de maatgevende Prinses Marijkeweg geluidsberekeningen uitgevoerd. De berekeningen zijn uitgevoerd voor de woningen die zich bevinden op 9 meter uit de as van deze weg. Uit deze berekeningen volgt dat de geluidsbelasting op de gevels van de woningen langs de Prinses Marijkeweg de uiterste grenswaarde niet overschrijdt. Geconcludeerd is dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau omdat voldaan wordt aan de normen uit de Wgh.

Het onderhavige plangebied voor de zuidflank van 't Zouweveld ligt op meer dan 100 meter ten zuiden van de Prinses Marijkeweg. Tussen het plangebied en de Prinses Marijkeweg is inmiddels woningbouw gerealiseerd die zorgt voor een afschermde werking voor wegverkeerslawaai. Op basis van de resultaten uit het eerder uitgevoerde akoestisch onderzoek, de afstand van de Prinses Marijkeweg tot het plangebied en de reeds gerealiseerde woningbouw tussen het plangebied en de Prinses Marijkeweg, kan in alle redelijkheid worden geconcludeerd dat sprake zal zijn van een aanvaardbaar geluidsniveau op de gevels van de woningen in het plangebied.

Conclusie

De complete kern Ameide is aangewezen als 30 km/u gebied. Uit eerder uitgevoerd onderzoek kan worden geconcludeerd dat de maatgevende Prinses Marijkeweg niet leidt tot overschrijding van de uiterste grenswaarden. Een aanvaardbaar geluidsniveau ter plaatse van het plangebied is gewaarborgd.

4.3 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Gezien de ligging in een woonwijk en de afwezigheid van bedrijvigheid kan het gebied getypeerd worden als rustige woonwijk.

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Uit de professionele risicokaart (zie figuur 4.1) blijkt dat ten noorden van het plangebied, over de Lek, transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Op dit traject (Corridor Amsterdam – Rijn) vindt vervoer plaats van de stofcategorieën LF1, LF2 en GF3. Het invloedsgebied bedraagt 355 m, de stofcategorie GF3 is hier maatgevend. Het plangebied is gelegen op meer dan 540 m tot het midden van de Lek en is dan ook buiten de PR 10-6, plasbrandaandachtsgebied en invloedsgebied gelegen. Verder zijn geen risicobronnen in de omgeving aanwezig die van invloed zijn op de veiligheidssituatie ter plaatse.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPAMDtZouweveld-VA01_0017.png"

Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart

Conclusie

De benoemde risicobron, vervoer gevaarlijke stoffen over de Lek, is op dusdanige afstand gelegen dat deze niet van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

4.5 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 54 woningen mogelijk in een gebied waar in het geldende bestemmingsplan 86 woningen waren toegestaan. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Broekseweg, ten westen van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2015; 18.196 µg/m³ voor NO2, 18.976 µg/m³ voor PM10 en 11.424 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 7 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het totaal beoogde aantal woningen in het plangebied neemt af met 32 woningen. Dit komt ten goede aan de luchtkwaliteit ter plaatse.

4.7 Bodem

Beleid en normstelling 

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Een verkennend (water)bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem is uitgevoerd door Econsultancy (zie bijlage 1). In de bodem zijn lichte verontreinigingen aangetoond. Gelet op de aard en mate van de verontreinigingen, bestaat er volgens Econsultancy echter geen reden voor aanvullend waterbodemonderzoek, nader bodemonderzoek dan wel nader onderzoek naar asbest in de bodem en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij wordt echter opgemerkt dat Econsultancy adviseert de beoordeling ten aanzien van de matig verhoogde concentratie van barium in het grondwater voor te leggen aan het bevoegd gezag. Hierop heeft de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid aangegeven dat er geen aanvullende eisen worden gesteld voor de matig verhoogde concentratie met barium.

In geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen te worden getroffen. Indien er werkzaamheden plaatsvinden waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing. Voor het vrijkomende waterbodemmateriaal zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing.

Conclusie

De bodemkwaliteit staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Er zijn geen verontreinigingen aangetroffen die aanleiding geven tot aanvullend onderzoek.

4.8 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Met het Waterbeheerplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent in de periode 2016-2021 onder meer op:

  • gebiedsgericht werken;
  • waterbewustzijn ;
  • innovatie.

Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen ten oosten van Ameide en bestaat uit braakliggend bouwterrein.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zware klei. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand 0.4 m onder het maaiveld ligt en de laagste grondwaterstand varieert tussen de 0.8 en 1.2 m onder het maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa 0.895 m onder NAP.

Waterkwantiteit

In het plangebied is een aantal waterlopen met de status C aanwezig. Deze C waterlopen staan in verbinding met de A waterloop (gedeeld onderhoud) ten westen van het plangebied. Gezamenlijk zorgen zij voor de afwatering richting het zuiden.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

De A waterloop ten westen van het plangebied scoort slecht op de parameter zuurstof en fosfaat. De parameter stikstof is beoordeeld met de status matig. De overige parameters zijn beoordeeld als goed.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is niet aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Middels het bestemmingsplan worden 2x 18 appartementen, 10 rijwoningen, 5 geschakelde woningen, 2 twee-onder-één-kapwoningen en 1 vrijstaande woning mogelijk gemaakt (totaal 54 woningen). Het betreft de laatste bouwfase van het gebied.

Bodem en grondwater

Volgens de richtlijnen van het waterschap dient er kwelwaterneutraal te worden gebouwd. Dit betekent dat ten opzichte van de huidige situatie geen extra kwel mag ontstaan. Het plangebied ligt geheel binnen een vastgesteld peilgebied met een winter- en zomerpeil van de A-watergangen van 0,8 m NAP (Oude Zederik/Meerwedekanaal). De omringende peilgebieden hebben winter-/zomerpeilen die veel lager liggen (tussen - 0,60 m en - 1,47 m NAP). De grondwatersituatie binnen het plangebied wordt bepaald door het waterpeil van de A-watergangen. Hierdoor zal in het plangebied geen extra kwel ontstaan.

Waterkwantiteit

In de Beleidsregels van het waterschap is een vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). Daarbij mag het waterpeil niet meer dan 20 cm stijgen in de Alblasserwaard. In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.

Voor het totale plangebied Open Vensters is er sprake van een toename van het verhard oppervlak van (11.092 + 11.546 – 10.905 =) 11.733 m² (1,1733 ha) ten opzichte van de situatie van 2007. Hieruit volgt een compensatieplicht van 1,1733 x 2.180 = 2.558 m².

In de oorspronkelijke situatie van 2007 (voor de planontwikkeling Open Vensters) bevond zich 1.870 m2 water binnen het plangebied. In het nieuwe plan betreft het wateroppervlak 4.938 m2 (zie figuur 4.2). Dit resulteert in een toename wateroppervlak van 4.938 – 1.870 = 3.068 m². Voor het totale gebied is daarom voorzien in voldoende watercompensatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPAMDtZouweveld-VA01_0018.jpg"

Figuur 4.2 Watercompensatie

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

• hemelwater vasthouden voor benutting,

• (in-) filtratie van afstromend hemelwater,

• afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,

• afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Watervergunning

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.9 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Zouweboezem bedraagt ruim 600 meter en tot het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Lek ruim 800 meter. De afstand van het dichtstbijzijnde natuurnetwerk bedraagt ruim 400 meter (zie figuur 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPAMDtZouweveld-VA01_0019.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPAMDtZouweveld-VA01_0020.png"

Figuur 4.3 Globale ligging plangebied ten opzichte van Natuurnetwerk en Natura 2000-gebieden (bron: provincie Zuid-Holland)

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (bebouwde omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.

Het Natura 2000-gebied de Zouweboezem is gevoelig voor stikstofdepositie. De effecten van de ontwikkeling zijn gekwantificeerd met het programma AERIUS calculator. De berekening is opgenomen als bijlage 2. De memo met uitgangspunten is opgenomen als bijlage 3. Uit de stikstofberekening volgt dat er geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan de drempelaarde van 0,05 mol/ha/jr. In het kader van het PAS worden voldoende maatregelen genomen om de ecologische situatie ter plaatse te verbeteren. Aanvullende maatregelen zijn niet noodzakelijk. De woningbouwontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden.

De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Zuid Holland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het plangebied is aan de hand van een veldbezoek op 3 augustus 2017 beoordeeld op het mogelijk voorkomen van beschermde flora en fauna. Het rapport is opgenomen als bijlage 4. In het rapport wordt de conclusie getrokken dat het plangebied geen essentiële betekenis heeft voor soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of overige soorten. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van vleermuizen, rugstreeppad, vissen en algemene broedvogels door het treffen van de volgende maatregelen:

  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur minimaal verlichten en een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts, geconvergeerde lichtbundel) en de werkzaamheden in de periode april-oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes).
  • Het terrein ongeschikt houden voor rugstreeppadden (bijvoorbeeld aanbrengen puinbed, voorkomen ontstaan puinhopen, egaliseren terrein e.d.) en/of ontoegankelijk gemaakt voor de soort gedurende de bouwwerkzaamheden. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie ten allen tijden kunnen vervullen.
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen (medio maart t/m medio juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Door het treffen van enkele maatregelen wordt tijdens de uitvoering rekening gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van vleermuizen, rugstreeppad, vissen en algemene broedvogels om effecten te voorkomen.

4.10 Vormvrije-mer

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planm.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project, en;
  • de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt, moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. Deze hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);

  • de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 54 woningen en overschrijdt de drempelwaarden niet. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is waarbij wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Het bevoegd gezag dient hierover conform de aangpaste wetgeving een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen.

4.11 Archeologie

Erfgoedwet

Op 1 juli 2016 zijn de Monumentenwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta blijven in de Erfgoedwet de basis voor de Nederlandse omgang met archeologie. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek

Op 13 december 2010 heeft de gemeenteraad van Zederik haar eigen archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart vastgesteld. Voor de verschillende delen van de gemeente is daarmee bepaald bij welke soort bodemverstorende activiteiten er een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPAMDtZouweveld-VA01_0021.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0707.BPAMDtZouweveld-VA01_0022.png"

Figuur 4.4 Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidskaart gemeente Zederik

Het plangebied ligt in een gebied met een lage kans op archeologische waarden. Dit betekent dat bij ingrepen groter dan of gelijk aan 10.000 m2 en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Nabij het gebied zijn geen terreinen aanwezig, waarvan bekend is dat er archeologische waarden aanwezig zijn (zoals archeologische monumenten).

Vanwege de lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. De mogelijke verstoring blijft onder de 10.000 m2.

Overeenkomstig voorontwerpbestemmingplan Herziening Kernen Zederik is wel een archeologische dubbelbestemming opgenomen. De regels behorende bij de dubbelbestemming zijn eveneens overgenomen uit deze herziening.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Tussen initiatiefnemer en de gemeente is al bij het opstellen van het bestemmingsplan Open Vensters een overeenkomst gesloten waarin de (financiële) afspraken over deze ontwikkeling zijn vastgelegd.

Op basis van de beschikbare gegevens concludeert de gemeente dat het plan economisch uitvoerbaar is.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan is vanaf 10 november 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Het bestemmingsplan is in lijn met het vigerende bestemmingsplan Kernen Zederik en voldoet daarmee aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

6.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan (zie paragraaf 6.3). Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

6.3 De bestemmingen

Groen

Rond de appartementengebouwen en de watergangen zijn gronden van de groenbestemming voorzien. Deze bestemming biedt ruimte aan onder meer beplantingen, parken, water en bijbehorende voorzieningen. Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.

Tuin

In aansluiting op de bestemming Wonen is ter plaatse van de rijwoningen de bestemming Tuin opgenomen. Op gronden met deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde toegestaan. Parkeren binnen de tuinbestemming is niet toegestaan.

Verkeer

De bestemming Verkeer is opgenomen voor wegen, straten, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het verkeer. De bestemming Verkeer is ook opgenomen voor parkeervoorzieningen en ondergeschikte groen- en speelvoorzieningen. De bestemmingsomschrijving maakt het mogelijk gedurende de planperiode de openbare ruimte flexibel te beheren.

Water

De op de plankaart voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen, en/of duikers.

Wonen

Binnen de woonbestemmingen is naast het hoofdgebouw erfbebouwing toegestaan in de vorm van aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen (al dan niet aan het hoofdgebouw gebouwd) en overkappingen onder een aantal voorwaarden. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Maximum aantal wooneenheden en maximale goot- en bouwhoogtes zijn op de verbeelding weergegeven.

Woningtypes zijn vastgelegd middels een aanduiding. Dakopbouwen zijn optioneel en mogelijk gemaakt door middel van specifieke bouwaanduiding. In het geval van dakopbouwen kan worden afgeweken van de op de verbeelding opgenomen goot- en bouwhoogtes.

Naast het gebruik als wonen is ook een beroep aan huis mogelijk. Met afwijking is tevens een bedrijf aan huis mogelijk. Hiermee wordt de systematiek van het bestemmingplan Buitengebied gevolgd.

Waarde - Archeologie 8/ Waarde Archeologie 9 (dubbelbestemmingen)

Deze dubbelbestemmingen strekken ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. De dubbelbestemmingen komen overeen met de verwachtingswaarden zoals opgenomen op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Zederik.