Plan: | Rilland |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0703.05RiBPKom-va01 |
Het voorliggende bestemmingsplan Rilland is een nadere uitwerking van de ingezette actualiseringsopgave van de gemeente en vormt het nieuwe juridisch-planologisch kader voor de kern Rilland in de gemeente Reimerswaal.
Ten aanzien van de geldende bestemmingsplannen voor deze kern (zie ook hierna paragraaf 1.3) geldt het volgende.
Deze situatie sluit niet meer aan bij de huidige actuele beleidsinzichten en maatschappelijke behoeften en eisen. Actualisering is gewenst en nodig.
Doel: geactualiseerd bestemmingsplannen conform Wro
Uitgangspunt voor de actualisering is het opstellen van één consoliderend actueel bestemmingsplan voor de kern Rilland.
Actualisering van de geldende juridisch-planologische regelingen sluit aan op het beleidsvoornemen om te komen tot een actueel juridisch-planologisch kader voor het gehele grondgebied van de gemeente met minder bestemmingsplannen en meer beleidsmatige, uitvoeringsgerichte en flexibele bestemmingsplannen.
Het plangebied omvat de gehele kern Rilland met een aantal agrarische gronden aan de zuidzijde, met uitzondering van de Werfkampen en het nieuwe bestemmingsplan Inkeloortstraat (Vliedbergstraat). Voor de Inkeloortstraat zal een afzonderlijke procedure doorlopen worden. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied aangegeven.
Figuur 1.1 Globale begrenzing plangebied in de context
Momenteel geldt voor Rilland het bestemmingsplan Kom Rilland (vastgesteld 25-05-2004).
De gronden zijn onder andere globaal bestemd voor het volgende grondgebruik:
De opzet van de toelichting van het plan is als volgt.
AMvB Ruimte
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte) stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen. Voor de in de AMvB genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit de AMvB voldoen. Geen van de in de AMvB genoemde onderwerpen hebben echter betrekking op het plangebied van dit bestemmingsplan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Analyse
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals:
Toetsing en conclusie
De juridische regeling voor de kern wordt met het voorliggende bestemmingsplan geactualiseerd. Er zijn in de kern geen ontwikkelingen die van belang zijn op rijksniveau. De SVIR vormt geen belemmering.
Omgevingsplan Zeeland 2012-2018
Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. In het Omgevingsplan 2012-2018 beschrijft de provincie wat zij de komende jaren zal doen om Zeeland op deze punten vooruit te helpen.
De provincie wil de kernkwaliteiten van Zeeland verder benutten, (h)erkennen en versterken. Het karakter van verschillende delen van Zeeland, met sterke, beeldbepalende economische sectoren en eigenheid van de omgeving, is daarvoor de basis. De provincie onderscheidt drie deelgebieden:
Toetsing
Het voorliggend bestemmingsplan is in hoofdzaak consoliderend van aard. Voor Reimerswaal is het thema 'Bloeien op Land en in Zee' van belang. Kernwoorden daarbij zijn:
Ten aanzien van bedrijventerreinen gelden de volgende overwegingen.
De provincie bevordert optimale afstemming van vraag en aanbod en benut hiervoor de duurzaamheidsladder.
Ten aanzien van wonen gelden de volgende uitgangspunten voor het beleid. Ruimtelijk zet de provincie in op bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik en hanteert hiervoor de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Ook bij woningbouwontwikkelingen wordt hieraan vastgehouden. Dit houdt in dat bij elk ruimtelijk plan de afweging wordt gemaakt of het plan voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, of realisatie kan binnen bestaand gebouwd gebied en – indien dat niet mogelijk is – of de ontwikkellocatie multimodaal ontsloten is of wordt. Ten aanzien van de regionale, intergemeentelijke vraag zijn regionale woningmarktafspraken voor De Bevelanden gemaakt.
In het bestemmingsplan Rilland zijn de volgende ontwikkelingen mogelijk: wijziging van bedrijven in de kern naar woningbouw, door middel van wijzigingsbevoegdheden.
De omzetting van voormalige bedrijfsfuncties in de kern naar wonen draagt bij aan een duurzaam en zorgvuldig ruimtegebruik. Er wordt optimaal gebruikgemaakt van beschikbare ruimte in bestaand stedelijk gebied. Bij deze wijzigingen dient wel aannemelijk gemaakt te worden dat wordt voorzien in een regionale woningbehoefte. Hiertoe moet worden getoetst aan de regionale woningmarktafspraken voor De Bevelanden. Hieraan gekoppeld is een regionale woningbouwplanning die voorziet in de regionale woningbehoefte. De aantallen en typen te ontwikkelen woningen moeten hierbinnen passen.
Provinciale Ruimtelijke Verordening Zeeland (PRVZ, 2012)
Slechts een select aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is geregeld in de verordening. Van gemeenten wordt een loyale bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen van het plan, ook ten aanzien van die onderdelen van het plan die niet in de verordening zijn opgenomen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.
Toetsing
Het voorliggende plan voldoet aan de verordening.
Regiovisie Bevelanden
Analyse
Samenwerkingsverband
De samenwerking tussen de gemeenten Noord-Beveland, Goes, Kapelle en Reimerswaal en Borsele is in 2000 gestart in de vorm van het Bestuurlijk Platform de Bevelanden. Door middel van het opstellen van thematische visies op wonen, werken en recreatie vindt regionale afstemming plaats. De regio kenmerkt zich door een relatief hoge (economische) dynamiek met een groot aantal dorpen en een duidelijk regionaal centrum: Goes.
Rilland
Rilland is in de visies aangemerkt als 'gegroeide' hoofdkern met (suburbane) woningbouwuitbreidingen.
Woningbouw
Eind september 2013 zijn de regionale woningmarktafspraken voor regio de Bevelanden vastgesteld in de vorm van de 'Agenda Wonen De Bevelanden 2020'. De afspraken zijn gemaakt op basis van de regionale woningmarktverkenning die in opdracht van de provincie is uitgevoerd en geeft invulling aan de regionale vraag en behoefte aan woningen. De vijf Bevelandse gemeenten hebben de agenda in goed en intensief overleg met elkaar afgestemd en bekrachtigd in het Bestuurlijk Platform van de regio. Zoals het provinciale beleid al aangeeft moeten ontwikkelingen van nieuwe woningen voorzien in een regionale behoefte. Door te toetsen aan de 'Agenda Wonen De Bevelanden 2020' en de bijbehorende woningbouwplanning, kan hieraan worden voldaan.
In de Agenda Wonen De Bevelanden 2020 zijn 9 kernthema's vastgesteld die de basis vormen voor de woningmarktafspraken:
Verder is er een totale benodigde netto toevoeging van woningen voor De Bevelanden vastgesteld, die niet mag worden overschreden.
Werken
De regiovisie 'De Bevelanden werkt' bevat uitwerkingen voor onder meer bedrijventerreinen. Volgens deze visie is de belangrijkste doelstelling bij de ontwikkeling van bedrijventerreinen:
'het scheppen van voorwaarden en het bieden van ruimte voor economische ontwikkelingspotenties in de regio, gericht op versterking van de werkgelegenheid en omzet'.
De beleidsuitgangspunten zijn verder uitgewerkt in het provinciaal beleid en in het Regionaal Bedrijventerreinprogramma. Aangezien in het voorliggend bestemmingsplan geen nieuw bedrijventerrein is voorzien, wordt verder niet ingegaan op het regionaal Bedrijventerreinprogramma.
Verouderde terreinen in de regio komen in verband met hun ligging, in aanmerking voor transformatie naar andere functies, waaronder wonen. Voor Rilland zijn binnen het plangebied geen bedrijventerreinen aanwezig.
Toetsing
Voorliggende actualisering van het bestemmingsplan Rilland voorziet in de continuering van bestaande bedrijvigheid. Uitbreiding is niet voorzien. Wel is sprake van mogelijke locaties waar de bedrijfsfunctie op termijn vervangen kan worden door wonen. Het nieuwe bestemmingsplan voorziet in een juridische regeling hiervoor.
De genoemde onderwerpen passen binnen het geldend beleid.
Structuurvisie Kernen en bedrijventerreinen (2012)
Analyse
Algemeen
De 'Structuurvisie kernen en bedrijventerreinen' geeft het ruimtelijk beleid weer, maar gaat ook in op de wijze waarop dit beleid wordt gerealiseerd: de strategie om daadwerkelijk tot uitvoering te komen. De uitvoeringsparagraaf van de structuurvisie vormt de invulling van de wettelijke mogelijkheid van een structuurvisie als basis voor verevening.
Rilland
Knelpunten
Kansen
Wat willen we bereiken
Doelstelling voor het ruimtelijke beleid voor Rilland is:
Hoe pakken we het aan: strategie/projecten
Voor het plangebied zijn de volgende aspecten van belang:
Toetsing en conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan draagt bij aan de doelen van de Structuurvisie:
Nota Middenstandsbeleid
Analyse
In de Notitie Middenstandsbeleid van de gemeente Reimerswaal wordt ingegaan op het ruimtelijk kader voor het economisch functioneren van dorpscentrumgebieden.
Belangrijke onderwerpen zijn:
De Notitie Middenstandsbeleid gaat ook in op beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, en de verkoop van producten aan huis of een bedrijf. Gezien de ontwikkeling in de samenleving, waarbij wonen en werken meer in samenhang met elkaar plaatsvinden, heeft het gemeentebestuur zich daarbij uitgesproken voor ruimere mogelijkheden voor het toestaan van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis en de verkoop van producten aan huis of een bedrijf, mits voldaan wordt aan een aantal ruimtelijk relevante voorwaarden. Dit onderdeel van de Nota is in het kader van het handboek bestemmingsplannen herijkt. Verwezen wordt naar de juridische planbeschrijving. Uitgangspunt is en blijft dat beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis en de verkoop van producten aan huis of een bedrijf mogelijk is.
Toetsing
Voorliggende actualisering van het bestemmingsplan Rilland voorziet in de continuering van bestaande winkel- en horecavoorzieningen. In lijn met de Notitie Middenstandsbeleid worden in het bestemmingsplan tevens mogelijkheden geboden voor beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis.
Missie, visie en strategie (2008)
Analyse
De missie geeft aan waar de gemeente voor staat en voor gaat. De missie geeft voor burgers, bestuur en ambtenaren de ontwikkelingsrichting van de gemeente aan. De ambitie voor de langere termijn is vastgelegd. De strategie heeft een looptijd van 3 tot 10 jaar. Er zijn drie kernthema's voor de ontwikkelingsrichting geformuleerd.
De Kernthema's zijn uitgewerkt in een visie en strategie voor wonen, werken en welzijn.
Wonen
Ten aanzien van het wonen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd.
Uitwerking van de thema's voor wonen leidt tot het streven naar een natuurlijke groei met een plus. Dit wil zeggen dat voorts inwoners van elders worden aangetrokken. Kwalitatief goede woonmilieus met voldoende differentiatie voor doelgroepen is daarbij essentieel.
Nieuwbouw in nieuwe uitleg kan alleen als voldoende inbreiding wordt gerealiseerd. Inbreiding en herstructurering is een belangrijke waarborg voor behoud van leefbaarheid en kwaliteit in de woonkernen.
Werken
Uitgangspunt is de ruimtebehoefte van bestaande bedrijven blijvend te faciliteren. Mogelijk is het nodig dat bedrijven aan randen van kernen worden verplaatst.
In stand houden van voorzieningenniveau (detailhandel) in de kern wordt voor basisvoorzieningen nagestreefd. Marktpartijen worden daarvoor bijeengebracht. De gemeente ontwikkelt zelf niet, maar faciliteert en voert de regie.
Welzijn
Gebaseerd op de omvang van de kernen verschilt het voorzieningenniveau per dorp. Richtsnoer is de voorgestane kernendifferentiatie.
Rilland is daarbij aangewezen als een B-kern. In dergelijke kernen wordt het volgende voorzieningenniveau nagestreefd.
Toetsing en conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de actualisering van de geldende juridisch-planologische regeling. Het gebruik van de huidige voorzieningen wordt daarbij bestendigd. Actualisatie past daarmee binnen de randvoorwaarden van de missie, visie en strategie.
Woningbouw
Het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid zetten in op passende woningbouwontwikkelingen in kernen. Er zijn regionale woningmarktafspraken gemaakt waarbinnen de ontwikkelingen in Rilland moeten passen. Ingezet wordt op een geschikte voorraad die passend is bij de omvang en kwaliteitsbehoefte van de inwoners van Rilland. Betreffende het te actualiseren bestemmingsplan staat het behoud van de bestaande woningen voorop.
Bedrijvigheid en voorzieningen
Ingezet wordt op een duurzaam bedrijfsklimaat en voorzieningenniveau. Afspraken (op regionaal niveau) worden nagestreefd en bieden een goed toetsingskader voor ontwikkelingen passend binnen het juridisch kader en voor eventuele afwijkingen.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande situatie beschreven. In de beschrijving wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan:
Begrenzing
Het plangebied omvat de kern Rilland met uitzondering van Werfkampen en De Vliedberg. Het plangebied ligt in het oostelijk deel van de gemeente, ten zuiden van de A58.
Figuur 3.1 Globale ligging en begrenzing plangebied
Ruimtelijke karakteristiek
Het plangebied kenmerkt zich door de volgende elementen:
De linten en het centrum
Tussengebied (Adriaan Butijnweg)
Noordwest (Hontestraat, Vinkenissestraat)
Noordwest (Swaanhilstraat, Saaftingestraat)
Zuidoost (Rielandstraat, Saaftingestraat, Reigersbergstraat)
Zuid (Vliedbergstraat, Cromvlietstraat, Burg. Van Gorselstraat)
Zuidwest (Oostkilstraat, Sint Felixstraat)
Detailhandel
De commerciële voorzieningen zijn voornamelijk gelegen aan de Hoofdweg (gedeelte Valckenisseweg - Veste) en de Valckenisseweg (gedeelte Swaanhilstraat - Hoofdweg).
Bedrijven
Verspreid door de kern ligt een aantal kleinschalige bedrijven. Een overzicht van de in het plangebied gevestigde bedrijven is gegeven in bijlage 2.
Auto-ontsluiting
Door de rationale ruimtelijke opbouw van de kern beschikt Rilland over een heldere verkeersstructuur, namelijk de Valckenisseweg en de Hoofdweg-Bathseweg. In aansluiting op het landelijke Duurzaam Veilig streeft de gemeente naar duurzame veilige wegenstructuur in en rond de kern. Dit heeft tot gevolg dat de twee hoofdontsluitingswegen zijn ingericht als erftoegangsweg met verzamelfunctie. De overige wegen in de kern zijn erfwegen met een verblijfsfunctie.
Voor autoverkeer is sprake van een doelmatige ontsluiting.
Parkeren
In het grootste gedeelte van de kern wordt op de rijbaan geparkeerd. Daarnaast zijn in diverse straten langs- en dwarsparkeervakken gecreëerd. Speciale parkeerterreinen zijn niet aanwezig. Daarnaast liggen er verspreid door de kern garageboxen.
Langzaam verkeer
Binnen de kern zijn geen vrijliggende fietspaden aanwezig. Wel zijn op diverse wegen fiets(suggestie)stroken gemarkeerd. Binnen de kern vindt uitsluitend een gemengde verkeersafwikkeling plaats.
Openbaar vervoer
Rilland is per openbaar vervoer ontsloten door een buslijn. Deze rijdt echter maar een aantal keren per dag op schooltijden. Naast deze busverbinding kan in Rilland gebruik worden gemaakt van de buurtbus.
Rilland is één van de zeven woonkernen van Reimerswaal:
Door het plangebied lopen geen planologisch relevante leidingen.
Ten aanzien van het huidige waterhuishoudingssysteem worden de volgende constateringen gedaan:
Landschap en groenstructuur
Een samenhangende groenstructuur bestaat uit lijnen, vlakken en punten:
Natuur en ecologie
In of in de omgeving van het plangebied zijn geen specifieke natuur- en/of landschapswaarden aanwezig.
Gestreefd wordt de sociale en maatschappelijke samenhang en leefbaarheid in dorpen te bevorderen. Zorgen voor aantrekkelijke plekken waar burgers elkaar kunnen ontmoeten is daar een voorbeeld van. Het bevorderen van sociale en maatschappelijke samenhang en leefbaarheid raakt ook andere sectoren zoals:
Leefbaarheid laat zich definiëren als: het wonen in een prettige en veilige omgeving, met de mogelijkheid om (thuis of in de buurt) gebruik te kunnen maken van (eenvoudige) diensten en (maatschappelijke) voorzieningen.
De sociale en maatschappelijke samenhang en een goede leefomgeving worden bepaald door:
Het beleidsterrein kent twee belangrijke uitgangspunten om de leefbare woonomgeving zodanig te maken dat het de sociale samenhang bevordert.
Onderwijs
In het plangebied staan verschillende scholen:
De genoemde onderwijsvoorzieningen zijn toereikend voor een kern als Rilland.
Overige voorzieningen
In het plangebied bevinden zich onder andere de volgende niet-commerciële voorzieningen:
en overige voorzieningen waaronder:
Externe veiligheid
De toetsing van het bestemmingsplan aan BEVI en externe veiligheid wordt in hoofdstuk 5 in beeld gebracht (zie paragraaf 5.8).
Fysieke veiligheid
In het plangebied zijn thans geen fysiek onveilige bedrijven gevestigd. Aan de zuidzijde van de kern ligt een buisleidingenstrook (zie ook hoofdstuk 5.8).
Sociale veiligheid
De sociaal-maatschappelijke veiligheid in het plangebied is goed. Rilland heeft geen hechte sociaal-ruimtelijke structuur. De openbare ruimte heeft een goede ruimtelijke uitstraling.
Ten behoeve van het bestemmingsplan Rilland worden de volgende uitgangspunten en randvoorwaarden gehanteerd:
Consolideren, inclusief beperkte verandering
Consolidatie
Consolidatie van de huidige ruimtelijk-functionele situatie in het plangebied houdt in het bevestigen van:
Behoud van functiemenging
Het algemene gemeentelijk beleid dat is gericht op behoud van functiemenging in de kernen wordt voortgezet. Dit resulteert in de waarborging en bevordering van de leefbaarheid. Uitgangspunt is het behoud van een goede milieu- en woonkwaliteit. De aanwezigheid van de niet-woonfuncties, voor zover deze niet hinderlijk zijn voor de woonomgeving, is dan ook gewenst. Hiervoor is een flexibele bestemmingsregeling van belang voor:
Het toelatingsbeleid en de bestemmingsregeling voor horeca en overige bedrijven is afgestemd op het tegengaan van milieuhinder om zo de milieu- en woonkwaliteit te waarborgen. In paragraaf 5.2.1 wordt hier nader op ingegaan.
Ontwikkelingslocaties
Molendreef/Adriaan Butijnweg
Aan de Molendreef / Adriaan Butijnweg te Rilland bevinden zich momenteel 16 garageboxen. Deze garageboxen zijn sterk verouderd. De garage annex bergplaats direct op de hoek Molendreef / Adriaan
Butijnweg betreft een voormalige woning (bewoond tot 1960). De eigenaar van het perceel wenst de verouderde garageboxen te vervangen door 7 nieuwe garageboxen en de voormalige woning op de hoek te renoveren en opnieuw in gebruik te nemen als woning. Indien renovatie tot woning niet mogelijk mocht blijken, zal de huidige bebouwing worden gesloopt en worden vervangen door nieuwbouw.
De onderbouwing van deze ontwikkeling is opgenomen in bijlage 8.Hierin is getoetst aan de planologisch relevante ruimtelijke- en milieuaspecten. Er is voor gekozen om de ontwikkeling in voorliggend bestemmingsplan op te nemen.
Wijzigingsbevoegdheid naar wonen bij vrijkomende bedrijfsmatige bebouwing in de kern
In relatie tot zorgvuldig ruimtegebruik is het denkbaar dat eventueel in de kern vrijkomende bedrijfslocaties worden benut voor woningen of voor niet-hinderlijke andere functies. In dit bestemmingsplan wordt voor bedrijven in de kern, waar na een afweging transformatie naar een woonfunctie wenselijk wordt geacht, voorzien in een regeling, waarmee na beëindiging van de bedrijfsmatige activiteiten het gebruik van het perceel voor wonen mogelijk kan worden gemaakt. Een wijzigingsbevoegdheid anticipeert op het moment dat die mogelijkheid zich wel voordoet.
In de wijzigingsregels zijn voorwaarden opgenomen waaronder planwijziging mag plaatsvinden. Uitgangspunt is dat sprake is en blijft van een goed woon- en leefklimaat. Uit dat oogpunt kan onderzoek worden voorgeschreven naar bijvoorbeeld:
De wijzigingsbevoegdheid mag niet worden toegepast als sprake is van negatieve resultaten. Het is niet vereist deze onderzoeken reeds in het kader van de actualisering van de kern Rilland te verrichten.
Wijzigingen van het bestemmingsplan zijn mogelijk volgens artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Voor een wijzigingsplan moet een afzonderlijke procedure worden doorlopen. Dit is geregeld in artikel 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening.
Algemeen
Ten aanzien van de hoofdstructuur gelden de volgende beleidsmatige uitgangspunten.
Er zijn geen wezenlijke veranderingen voorzien. Wel is een mogelijkheid opgenomen om de bestemming Bedrijf onder voorwaarden te wijzigen naar Wonen (zie paragraaf 4.1).
De bestaande woongebieden worden behouden.
Er zijn geen wezenlijke veranderingen in de verkeersstructuur voorzien.
Groen
Er zijn geen veranderingen in de groenstructuur voorzien. De aanwezige groenvoorzieningen worden onderhouden door particulieren en voorzover openbaar, door het gemeentelijke groenbeheer.
Natuur
Er zijn geen wezenlijke veranderingen voorzien in het grondgebruik in de kern Rilland. Ook in het gebruik als woongebied zijn geen veranderingen voorzien.
Dit bestemmingsplan heeft in hoofdzaak een consoliderend karakter. Er zijn geen ontwikkelingen in het watersysteem voorzien. In geval van het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid wordt het Waterschap in dat kader geraadpleegd.
In dit hoofdstuk komen de uitkomsten van het uitgevoerde onderzoek naar milieu- en andere aspecten aan de orde.
Beleid
Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid ten aanzien van archeologie is vastgelegd in de Nota Archeologie 2006-2012. Het toetsingskader is overgenomen in het Omgevingsplan.
Het toetsingskader wordt verder bepaald door het volgende.
Gemeentelijk beleid
Door de 9 gemeenten in Zuid-Beveland, Tholen en Zeeuws-Vlaanderen is archeologiebeleid opgesteld. Het gemeentelijk archeologiebeleid voor Reimerswaal is vastgelegd in de Nota Archeologiebeleid gemeente Reimerswaal:
In het beleid vastgelegd (op 22 november 2011) zijn de archeologische verwachting en bekende vindplaatsen en archeologische monumenten vastgelegd.
Doel van het beleid is een verantwoorde balans te vinden tussen het belang van ruimtelijke ontwikkelingen en archeologie. Het beleid is dan ook een verdiepingsslag ten opzichte van het provinciaal beleid.
In dit bestemmingsplan zijn de in het beleid geformuleerde uitgangspunten vertaald. Het grootste deel van de bodemingrepen vindt plaats in de bovenste laag van het bodemarchief (maatregelenkaart in lagen, kaartlaag I, Walcheren). Deze laag is veelal maatgevend. Bij vergunningaanvragen voor diepere bodemingrepen wordt door de bevoegde overheidsinstantie vastgelegd of met de ingreep de diepere lagen (lagen 2 Hollandveen, laag 3 Wormer en laag 4 Pleistoceen) worden geraakt. Op basis van het beleid gelden voor kaartlaag 1 (Walcheren) de volgende categorieën:
Tabel 5.1 Maatregelcategorieën
maatregel- categorie |
verwachtingswaarde |
onderzoeks- verplichting |
bestemmingsregeling* |
categorie 1 | wettelijk beschermd monument | Wettelijke bescherming | - |
categorie 2 | terreinen van archeologische waarde | 50 m² en 40 cm | WR - A 1 |
categorie 3 | gewaardeerde stads-/dorpskern | 50 m² en 40 cm | WR - A 1 |
categorie 4 | hoge verwachting | 250 m² en 40 cm | WR - A 2 |
categorie 5 | gematigde verwachting | 500 m² en 40 cm | WR - A 3 |
categorie 6 | lage verwachting | 2.500 m² en 40 cm | WR - A 4 |
categorie 7 | waterbodem | 500 m² en 40 cm | WR - A 3 |
categorie 8 | geen verwachting | - | - |
* WR - A staat voor Waarde - Archeologie
Toetsing
In Rilland is sprake van een hoge en een gematigde verwachtingswaarde.
Conclusie
Op basis van het gemeentelijk beleid wordt aan de verschillende verwachtingswaarden en de vindplaatsen een dubbelbestemming Waarde - Archeologie toegekend. Per categorie is een afzonderlijke regeling opgenomen:
Voor die delen die vrijgesteld zijn van archeologisch onderzoek wordt gewezen op de wettelijke meldingsplicht voor archeologische waarden conform ex artikel 53 van de Monumentenwet. Dit betekent dat bij het aantreffen van archeologische sporen en vondsten direct melding wordt gedaan bij het meldpunt archeologie van de SCEZ.
Beleid
De cultuurhistorische waarden zijn aangegeven op de kaart CHS (Cultuurhistorische hoofdstructuur) van de provincie.
Ruimtelijke structuur
Rilland heeft zich als volgt ontwikkeld:
Cultuurhistorische elementen
Het jonge Rilland beschikt over weinig jonge bebouwing met een monumentale status. Er zijn twee monumenten:
Toetsing en conclusie
De relevante cultuurhistorische elementen worden in het bestemmingsplan in stand gehouden en voorzien van een passende juridisch-planologische regeling.
Algemeen
Voor het behoud van de molen 'De Witte Molen' aan de Molendreef is het van belang dat deze technisch kan blijven functioneren. Een zoveel mogelijk onbelemmerde windvang is daarvoor nodig. Bebouwing en begroeiing in de nabijheid van een molen veroorzaken windbelemmeringen, waardoor rendementsverlies ontstaat. Een geringe windsnelheidsreductie kan een merkbare vermindering van het vermogen van de molen tot gevolg hebben. Bebouwing en begroeiing kunnen leiden tot turbulentie, met als gevolg sterk wisselende windkrachten op het wiekenkruis en de askop van de molen. Hierdoor kan schade ontstaan. Het is vanuit het molenbelang dan ook wenselijk beperkingen te stellen aan de hoogte van bebouwing en begroeiing. Het gebied waarbinnen beperkingen gelden wordt molenbiotoop genoemd.
Beleid
De provinciale verordening schrijft voor op welke wijze er in bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden met de cultuurhistorische waarde van traditionele windmolens, zoals die in Rilland.
Toetsing
De gemeente erkent het belang van het behoud van de molen. Een molenbiotoop (inclusief richtafstanden en richthoogten) wordt beschouwd als één van de afwegingsfactoren bij het beoordelen van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen. Het gemeentebestuur is van mening dat de molenbiotoop niet altijd onverkort kan of moet worden toegepast. De mate waarin de molenbiotoop van een molen planologisch-juridisch moet worden beschermd, moet het resultaat zijn van een afweging van alle in het geding zijnde belangen en rechten in het gebied. Het volgende is afgewogen.
Conclusie
Voor de molen is de vrijwaringszone - molenbiotoop opgenomen. Hierin zijn regels opgenomen voor obstakels (bebouwing en beplanting) in de omgeving van de molen, die de windvang onevenredig negatief beïnvloeden.
voorheen geldend bestemmingsplan | Omgevingsplan Zeeland 2012-2018/Verordening 2012 | Beleid bestemmingsplan Rilland |
Beschermingsregime molenbiotoop: binnen een straal van 100 m vanaf de molen is geen beplanting toegestaan hoger dan de toegestane bebouwing. |
Het bestemmingsplan bevat regels tot behoud van cultuurhistorische waarde van traditionele windmolens: binnen een straal van 100 m is geen nieuwe bebouwing en beplanting toegestaan hoger dan het laagste punt van de verticale staande wieken; bestaande planologische rechten worden gerespecteerd; binnen een straal van 400 m waarborg van een zekere mate van vrije windvang. |
Regeling verordening vertaald in voorliggend bestemmingsplan: binnen 100 m is de bouwhoogte niet hoger dan de laagste punt van de verticale wiek; 100-400 m via formule; bestaande planologische rechten worden gerespecteerd; afwijking na advies van deskundige. |
Beleid en regelgeving
Wanneer nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt dient vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor afstemming tussen bedrijven en gevoelige functies, zoals woningen, wordt gebruikgemaakt van milieuzonering aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dat is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijfsactiviteiten zijn gekoppeld aan een mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgesteld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007).
In gebieden waar bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies reeds naast elkaar voorkomen of gewenst zijn, wordt gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) 'functiemenging' die tevens in de planregels van het bestemmingsplan wordt opgenomen. In deze Staat wordt per bedrijfsactiviteit bekeken in welke mate deze direct naast woningen toelaatbaar is. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' wordt verwezen naar bijlage 1.
Afwijkingsbevoegdheid
De toelaatbaarheid zoals hierboven beschreven betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere milieucategorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De SvB geeft namelijk een grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Zo komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze minder hinder veroorzaakt dan in de SvB is verondersteld. Om bedrijfsactiviteiten toe te laten uit de milieucategorie die hoger ligt dan de algemene toelaatbaarheid, kunnen burgemeester en wethouders gebruikmaken van een afwijkingsmogelijkheid. Ingeval van afwijking dient wel te worden aangetoond dat deze bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in de algemeen toelaatbare milieucategorieën.
Onderzoek
In het plangebied zijn naast woningen andere functies aanwezig zoals bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, detailhandel en horeca. Functiemenging is in dit geval wenselijk gezien het feit dat het een centrumgebied betreft. Binnen het plangebied worden daarom bedrijven uit milieucategorie B1 van de SvB algemeen toelaatbaar geacht. Dit zijn bedrijven die direct naast, onder of boven woningen toelaatbaar zijn en zodanig weinig milieubelastend zijn dat de eisen uit het bouwbesluit voldoende zijn om relevante milieuhinder te voorkomen. Met behulp van de SvB wordt bepaald welke bedrijven binnen de algemene toelaatbaarheid vallen.
Huidige situatie
De in het plangebied voorkomende bedrijfsactiviteiten zijn geïnventariseerd (zie bijlage 1) en ingeschaald op basis van de categorieën uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' (zie bijlage 2 van de regels). Twee aanwezige bedrijven in het plangebied vallen in een hogere categorie dan de algemeen toelaatbare categorie. Aangezien het een bestaande situatie betreft wordt de huidige situatie gecontinueerd en mogelijk gemaakt via een specifieke bedrijfsbestemming.
Het gaat om de gemeentewerkplaats met de brandweerkazerne aan de Valckenisseweg 13 en de Spar supermarkt aan de Hoofdweg 25. Bij bedrijfsbeëindiging of verplaatsing kan zich op die locatie alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid. Op deze manier wordt onaanvaardbare hinder uitgesloten.
Ontwikkelingen
Wanneer op korte afstand van bedrijven nieuwe gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat het bedrijf door deze ontwikkelingen niet in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt en dat ter plaatse van de gevoelige functies sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Met het plan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Beleid
Staat van Horeca-activiteiten
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van horeca-activiteiten in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen horeca-activiteiten als milieubelastende functie en gevoelige functies mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering voor horeca-activiteiten. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Horeca-activiteiten. In deze Staat van Horeca-activiteiten zijn de horeca-activiteiten gerangschikt naar mate van potentiële milieubelasting. De Staat van Horeca-activiteiten is weergegeven in bijlage 3. Voor een nadere toelichting op deze Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar bijlage 4 van de toelichting.
Logies
Logies is het aanbieden van bedrijfsmatig verblijf of (nacht) verblijf (altijd voor meerdere nachten), waarbij de betreffende personen het hoofdverblijf elders hebben.
Hotel
Een hotel is een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
Hotels hebben de volgende kenmerken:
Pension
De gemeente heeft zich op het standpunt gesteld dat binnen de bestemming "Centrum" een pension niet is toegestaan. De toelaatbaarheid van horecabedrijven volgt uit de Staat van Horeca-activiteiten. Pensions komen in deze staat niet voor en zijn thans niet in de kern aanwezig.
Huisvesting arbeidsmigranten
De gemeente wenst de huisvesting voor arbeidsmigranten op een goede wijze te regelen. Locaties voor huisvesting van arbeidsmigranten zijn onder voorwaarden via afwijken bij een omgevingsvergunning mogelijk.
Logies voor arbeidsmigranten wordt daarbij gedefinieerd als:
'het bedrijfsmatig verblijf en/of nachtverblijf (altijd voor meerdere nachten) aanbieden, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft, waarbij geen sprake is van continuïteit in de samenstelling ervan en onderlinge verbondenheid, ongeacht of arbeidsmigranten hetzelfde werk verrichten, dezelfde nationaliteit delen en gezamenlijk de huishouding doen.'
Onderzoek
Inschaling en toelaatbaarheid Staat van Horeca-activiteiten
In het plangebied zijn ter plaatse van de horecabestemming, gelet op de kenmerken van het gebied, horeca-activiteiten tot en met categorie 1 toegestaan. Dit betreffen lichte horeca-activiteiten die overwegend in de dag- en avondperiode geopend kunnen zijn en die daardoor nauwelijks hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken. Gezien de ligging in het centrumgebied van Rilland waar diverse verschillende functies voorkomen is milieuhinder niet te verwachten. De huidige functie van cafetaria is goed inpasbaar binnen horeca-activiteiten categorie 1. Voor het café aan Hoofdweg 9 en 33 geldt dat deze niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid. Hiervoor geldt categorie 2. Dit is door middel van een afzonderlijke aanduiding opgenomen in het bestemmingsplan.
Conclusie
Het aspect milieuzonering horeca staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg. Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd en de aanwezige woningen belemmeren de horeca niet in het functioneren.
Wegverkeerslawaai
Actualisering
In de kern worden geen rechtstreekse nieuwe geluidsgevoelige functies geprojecteerd. Er is met betrekking tot de actualisering van het bestemmingsplan sprake van het vastleggen van de huidige situatie. Akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Wijzigingsbevoegdheden
Voor functies waarvoor een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, kan in een later stadium een afweging plaatsvinden aangaande het wegverkeerslawaai. In de wijzigingsregels is opgenomen dat onderzoek naar de Wgh moet worden verricht en dient te blijken dat de locatie geschikt is voor de toekomstig beoogde functies.
Spoorweglawaai
Voor het realiseren van nieuwe (nog niet planologisch mogelijk gemaakte) geluidsgevoelige bestemmingen zoals Wonen is akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai volgens de Wgh verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidszone van een spoorweg. Voorliggend bestemmingsplan maakt niet direct nieuwe woningbouwontwikkelingen mogelijk. Daarnaast ligt Rilland niet binnen de geluidszone van een spoorweg. Onderzoek is dan ook niet noodzakelijk en uitgevoerd.
Industrielawaai
Rilland is niet gesitueerd binnen een geluidszone Industrielawaai.
Beleid
Algemeen
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Provinciaal en gemeentelijk beleid
Door de provincie Zeeland in samenwerking met de gemeenten is een inventarisatie gedaan naar spoedlocaties. Dit zijn locaties waar als gevolg van bodemverontreiniging in de bestaande situatie onaanvaardbare risico's voor mens en milieu aanwezig zijn.
Door de gemeente is een bodemkwaliteitskaart opgesteld in het kader van grondverzet binnen de gemeente. Deze kaart is opgesteld in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Deze kaart geeft een bepaalde verwachting aan waar welke diffuse verontreinigingen kunnen worden verwacht. Er zijn hierbij zones aangebracht. Dit kan lokaal verschillen door de invloed van menselijke activiteiten die bodembedreigend zijn, zoals tanks, werkplaatsen en andere bodembedreigende activiteiten.
Toetsing
Algemeen
Kijkende naar de verwachte diffuse verontreiniging met zware metalen en PAK in de vooroorlogse en naoorlogse kerndelen van Rilland worden er geen risico's verwacht voor de bestaande functies/belemmering. Een aanzienlijk deel van het zuidelijke plangebied is in het verleden in gebruik geweest als boomgaard waardoor de toplaag van de bodem verontreinigd kan zijn met bestrijdingsmiddelen. Er zijn geen aanwijzingen, bekend van geregistreerde bodemonderzoeken, dat dit risico's en belemmeringen oplevert voor het bestaande gebruik en bestemming. Bij toekomstige wijzigingen in bestemming en bij ruimtelijke ontwikkelingen dient hier bodemonderzoek uitgevoerd te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor deze ontwikkelingen.
Gelet op het doel van voorliggend bestemmingsplan, actualisering van de bestemmingsregeling voor de kern Rilland is er geen sprake van een functiewijziging ten opzichte van de huidige situatie. Daarom is er geen bodemonderzoek verricht.
Wijzigingsgebieden
Wettelijk is bepaald dat een omgevingsvergunningsplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.
Voor functies waarvoor een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, kan in een later stadium een afweging plaatsvinden in het kader van de bodemkwaliteit. In de wijzigingsregels is als voorwaarde opgenomen dat de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de toekomstig beoogde functie.
Conclusie
Bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de actualisering van het bestemmingsplan voor de kern Rilland.
Beleid
Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.2 weergegeven.
Tabel 5.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit niet in betekenende mate (nibm) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Toetsing
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en zorgt daarom niet voor een extra verkeersgeneratie. Gezien dit feit draagt dit bestemmingsplan niet in betekenende mate bij aan de verstoring van de luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De maatgevende dichtstbijzijnde weg betreft de Rijksweg A58. Uit de monitoringstool blijkt dat zowel in 2011 als in 2020 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de milieubeheer zoals weergegeven in tabel 5.2. Met behulp van deze monitoringstool kunnen de rekenpunten per weg worden geselecteerd voor de exacte rekenresultaten.
Het maximale gehalte stikstofdioxide in het jaar 2011 bedraagt 20,9 µg/m³, voor fijnstof bedraagt dit maximaal 20,8 µg/m³. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 9 dagen. In afbeelding 5.1 zijn de rekenpunten voor het plangebied in 2011 en 2020 weergegeven.
Figuur 5.1 Luchtkwaliteit o.b.v. NSL-monitoringstool.
Conclusie
Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen en daarom ook niet in een bijdrage voor de verstoring van de luchtkwaliteit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Uitgaande van de achtergrondconcentraties ter plaatse van het plangebied, wordt gesteld dat de luchtkwaliteit voldoet aan de normen die gesteld zijn in de Wm. De Wm staat derhalve de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Algemeen
De huidige verkeersstructuur blijft gehandhaafd. Er zijn, omdat sprake is van actualisering, geen ingrijpende verandering in verkeersintensiteit of ontsluiting te verwachten.
De infrastructuur in en rondom de kern voldoet in de huidige en toekomstige situatie aan de richtlijnen van Duurzaam Veilig. De verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling is daarmee gewaarborgd en er wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.
Wijzigingsgebieden
In de wijzigingsregels wordt opgenomen dat aangetoond dient te worden dat zich geen onevenredige gevolgen in de afwikkeling van het verkeer voordoen.
De Afvalstoffenwet en het daaruit afgeleide Landelijk AfvalbeheerPlan (LAP) stuurt aan op afvalvermindering, betere afvalscheiding en hergebruik. Binnen de gemeente worden veel voorzieningen aangeboden waardoor het voor de burgers gemakkelijker wordt om hun afval gescheiden aan te bieden. Een deel van de voorzieningen is geplaatst in de openbare ruimte, zoals glasbakken en textielbakken. Een deel van de voorzieningen staat ook bij de burgers thuis.
Beleid
Gebiedsbescherming: Natura 2000-gebieden
De toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 moet inzicht geven in:
Soortbescherming: Flora- en faunawet
De toetsing aan de Flora- en faunawet moet inzicht geven in:
Toetsing en conclusie
Algemeen
Het voorliggende bestemmingsplan is hoofdzakelijk een consoliderend bestemmingsplan. Voor die delen waar geen ontwikkeling is voorzien, of geldende juridisch-planologische ontwikkelingen worden gecontinueerd, is geen (nieuw) ecologisch onderzoek nodig. De actualisering van de bestemmingsregeling heeft derhalve geen gevolgen voor de flora en fauna in de kern.
Er is als gevolg van het continueren van het huidige gebruik geen aantasting van de huidige waarden.
Wijzigingsgebieden
Er zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen. In geval van het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheden is in de regels bepaald dat pas toepassing mag worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid, indien uit ecologisch onderzoek is gebleken dat hiervoor uit oogpunt van de Vogel- en Habitatrichtlijn, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet geen belemmeringen bestaan.
Beleid
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg, Spoor en Water opgenomen in de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen met aardgas en aardolie normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Toetsing
Risicovolle inrichtingen
Ten noorden van het plangebied is een lpg-tankstation gelegen. Dit betreft het tankstation Afslag Rilland aan de Valckenisseweg 5. De PR 10-6-contour ten gevolge van deze inrichting is maximaal 45 m gemeten vanaf het vulpunt. Het invloedsgebied van de inrichting voor het groepsrisico is maximaal 150 m vanaf het vulpunt. Het plangebied is gelegen op 180 m vanaf het vulpunt. Zowel de PR 10-6-contour als het invloedsgebied ten gevolge van het groepsrisico reikt niet tot het plangebied. Daarom vormt het lpg-tankstation geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Transport gevaarlijke stoffen
Ten noorden van het plangebied op circa 350 m afstand is de rijksweg A58 gelegen. Het betreft het traject A58: afrit 32 (Kruiningen) - Knp Markiezaat. Voor dit tracé geldt dat er een plasbrandaandachtsgebied (PAG) geldt. Het PAG reikt tot maximaal 30 m vanaf de buitenste rijlijn. Dit gebied reikt niet tot het plangebied. Voor het groepsrisico geldt dat dit in de huidige situatie kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan is consoliderend en maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Daarom zal ten gevolge van het bestemmingsplan de personendichtheid niet toenemen. Het groepsrisico zal dan ook niet beïnvloed worden en onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde blijven en vormt geen belemmering. Een verantwoording van het groepsrisico is voor dit aspect niet van toepassing.
Spoor
Ten noorden van het plangebied op circa 400 m is het spoortraject Sloehaven-Roosendaal-west gelegen. Over dit traject worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het traject beschikt daarmee niet over een veiligheidsafstand of een plasbrandaandachtsgebied. Het plangebied is op circa 400 m afstand van de transportroute gelegen. Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan en de afstand tot de transportroute kan gesteld worden dat het bestemmingsplan geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico. Conform het Basisnet spoor is het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Uit een eerdere kwantitatieve risicoanalyse die gemaakt is voor dit traject blijkt het groepsrisico maximaal 0,002 maal de oriëntatiewaarde te bedragen. Hiermee is het groepsrisico een factor 500 kleiner dan de oriëntatiewaarde. De vaststelling van dit bestemmingsplan zorgt niet voor een wijziging van het groepsrisico. Ook in de toekomstige situatie zal het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde zijn. Een verantwoording van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.
Buisleidingen
Ten zuiden van het plangebied is een propylene leiding van DOW en een hogedruk aardgasleiding van de gasunie aanwezig, zie hiervoor afbeelding 5.2.
Afbeelding 5.2 Ligging leidingen ten zuiden van de dorpskern Rilland.
Deze propylene leiding beschikt over een PR 10-6-contour van 75 m. Deze reikt niet tot het plangebied. Het invloedsgebied ten gevolge van deze leiding is niet bekend, echter de PR 10-8-contour bedraagt maximaal 100 m. De PR 10-8-contour kan als indicatieve contour voor het invloedsgebied genomen worden. De afstand van het plangebied tot de leiding bedraagt circa 400 m. Derhalve vormt de leiding geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan en is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.
De hogedruk aardgasleiding van de gasunie met kenmerk A-535 beschikt over een effectafstand van maximaal 270 m. De afstand tussen het plangebied en de leiding bedraagt circa 400 m. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en voorziet niet in ontwikkelingen. De leiding vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan en is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.
Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Beleid
Het is wettelijk verplicht een watertoets uit te voeren. Dit is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die negatieve effecten hebben op het duurzame waterbeheer. De plangebieden liggen binnen het beheersgebied van Waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer.
De tekst is voorgelegd aan de waterbeheerder. Het Waterschap zal het wateradvies geven in het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro.
Het Waterschap Scheldestromen hanteert een zogenaamde watertoetstabel. Deze is ook voor dit plan opgesteld en opgenomen als tabel 5.3.
Dit bestemmingsplan heeft in hoofdzaak een consoliderend karakter. In het plangebied zijn geen grote en ingrijpende wijzigingen in de bebouwing en infrastructuur voorzien. Het Waterschap is gevraagd in het kader van de bestemmingsplanprocedure haar wateradvies uit te brengen. Het waterschapsadvies is toegevoegd in bijlage 7.
De watertoetstabel ondersteunt de onderbouwing van de wateraspecten in een ruimtelijk plan.
Tabel 5.3 Toetsing
thema en water(beheer)doelstelling | uitwerking |
Waterveiligheid
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. |
Het plangebied is niet gelegen binnen of in de nabije omgeving van een waterkering. Derhalve vormt dit aspect geen belemmering. Het bestemmingsplan heeft geen invloed op de waterveiligheid. |
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater)
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. |
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, van ontwikkelingen is geen sprake. Daarom zal het verhard oppervlak niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Watercompenserende maatregelen zijn niet noodzakelijk. |
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratiemogelijkheden. |
Het bestemmingsplan voorziet niet in de onttrekking van grondwater. Tevens wordt er geen extra water geïnfiltreerd ten opzichte van de huidige situatie. Van verdroging of overlast is dan ook geen sprake. |
Hemel- en afvalwater (inclusief water op straat/overlast) Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. |
Het plangebied is in de huidige situatie reeds aangesloten op de bestaande riolering. Ten gevolge van dit bestemmingsplan wordt dit niet gewijzigd. De situatie blijft onveranderd, de werking van de zuiveringen en gemeentelijke rioleringen wordt niet (negatief) beïnvloed. |
Volksgezondheid (water gerelateerd) Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via onder andere de daarvoor benodigde ruimte. |
Dit aspect is niet relevant voor dit consoliderende bestemmingsplan. |
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. |
Dit aspect is niet relevant voor dit consoliderende bestemmingsplan. |
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud/realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren. |
Binnen het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. Van nieuwe bouwmaterialen is daarom ook geen sprake. Mochten ontwikkelingen in de toekomst worden gerealiseerd dan dient dit te geschieden met niet uitloogbare bouwmaterialen. Daarmee heeft het bestemmingsplan geen (negatieve) invloed op de oppervlaktwaterkwaliteit. |
Grondwaterkwaliteit
Behoud/realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. |
Binnen het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. Van nieuwe bouwmaterialen is daarom ook geen sprake. Mochten ontwikkelingen in de toekomst worden gerealiseerd dan dient dit te geschieden met niet uitloogbare bouwmaterialen. Daarmee heeft het bestemmingsplan geen (negatieve) invloed op de grondwaterkwaliteit. |
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. |
Dit aspect is niet relevant voor dit consoliderende bestemmingsplan. |
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. |
Dit aspect is niet relevant voor dit consoliderende bestemmingsplan. |
Andere belangen waterbeheerder(s) | |
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. |
Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die eigendommen van de waterbeheerder kunnen belemmeren. |
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het Waterschap. |
Dit aspect is beantwoord in de verkeersparagraaf behorende bij dit bestemmingsplan. Gezien het feit dat het bestemmingsplan consoliderend is dit niet te verwachten. |
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering.
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling beschreven. De bestemmingsregeling bestaat uit de volgende onderdelen:
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vormen het wettelijk kader voor het bestemmingsplan Rilland. Alle nieuwe ruimtelijke plannen – zoals bestemmingsplannen – moeten digitaal worden vervaardigd. Het voorliggende bestemmingsplan is opgebouwd en vormgegeven conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en is derhalve digitaal raadpleegbaar. SVBP2012 heeft alleen betrekking op de structuur en niet op de inhoud van de bestemmingsregeling.
Digitaal
Nieuwe bestemmingsplannen worden digitaal beschikbaar gesteld, zodat ze via internet te bekijken zijn. Dit is verplicht op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
Op de gemeentelijke website of www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen de digitale bestemmingsplannen worden bekeken. Bij raadpleging van het digitale bestemmingsplan wordt de gebruiker bij het aanklikken van de percelen op een beeldscherm vanzelf naar de relevante delen van het bestemmingsplan 'doorverwezen'.
Analoog
Ondergrond
Op de verbeelding is in de ondergrond de bestaande situatie (bebouwing en kadastrale eigendomsgrenzen) weergegeven. Daarbij is gebruikgemaakt van een zo actueel mogelijk digitaal bestand (versie juni 2013). Op deze ondergrond zijn vlakken getekend waarin door middel van hoofdletters (bijvoorbeeld W) is aangegeven welke bestemming ter plaatse zal gaan gelden.
Bestemmingen
De bestemmingen zijn in dit bestemmingsplan met een hoofdletter (bijvoorbeeld W) aangeduid. De 'bestemmingen' corresponderen met afzonderlijke artikelen in hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels). In het renvooi is daarbij dezelfde volgorde aangehouden als in het betreffende hoofdstuk.
Aanduidingen en renvooi (analoog plan)
De betekenis van alle aanduidingen (cijfers en letters) wordt verklaard in het renvooi, een overzicht met verklaring van de aanduidingen op de verbeelding. Dit renvooi is voor zover nodig en wat betreft de aanduidingen in het bestemmingsplan Rilland opgesplitst in:
Leeswijzer
Voor een beoordeling van alle bouw- en gebruiksmogelijkheden ter plaatse van een perceel dient derhalve de op de verbeelding aangebrachte aanduiding te worden bekeken, het renvooi te worden geraadpleegd voor het kiezen van het juiste bestemmingsartikel in de regels, waarna het bijbehorende artikel dient te worden gelezen. Deze volgorde is de meest doelmatige om inzicht te krijgen in de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voor het gebruik van en bebouwing op een perceel.
De regels bevatten bepalingen omtrent het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of nog op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in hoofdstukken.
Dit hoofdstuk bevat artikelen, die van belang zijn voor een juiste toepassing van deze regels.
De begrippen geven een nadere uitleg van een aantal in de regels gehanteerde begrippen. Hierdoor wordt de eenduidigheid en daarmee de rechtszekerheid vergroot.
Dit artikel bevat bepalingen die aangeven op welke wijze bepaalde zaken, zoals oppervlakte en inhoud van gebouwen, dienen te worden gemeten.
Opbouw bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat regels waarin bepalingen zijn opgenomen betreffende de bestemmingen en de aanduidingen. Bij de opzet van deze regels is een alfabetische volgorde gehanteerd alsmede een standaardvolgorde zoals opgenomen in SVBP2012.
Een bestemmingsartikel behoeft niet alle elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Toelaatbaarheid functies in woningen
In de praktijk neemt het aantal situaties toe waarin sprake is van een aan-huis-gebonden-beroep, dienstverlening en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Tevens komen in Reimerswaal aanvragen voor ten behoeve van kleinschalige detailhandel. In ruimtelijk-functioneel opzicht bestaan hiertegen geen bezwaren voor zover dit kleinschalig is en geen nadelige effecten heeft op de omgeving en/of voor de centrumgebieden. Dit laatste is van betekenis voor kleinschalige detailhandel en dienstverlening.
Ingevolge jurisprudentie zijn aan-huis-gebonden-beroepen binnen de reguliere woonbestemmingen (in zekere mate) toegestaan. In Reimerswaal worden ook kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in dezelfde beperkte omvang zoals aan-huis-gebonden-beroepen aanvaardbaar geacht. Voor kleinschalige detailhandel en dienstverlening is een specifieke afweging vereist, zodat die functies alleen worden toegestaan via een afwijking bij een omgevingsvergunning waarin relevante criteria zijn opgenomen.
In de bestemmingsregeling is het volgende opgenomen.
Bijzondere woonvormen
In de praktijk komen woonvormen steeds vaker voor die verwantschap hebben met een regulier huishouden, maar daarvan in enige mate afwijken. Sommige woonvormen zijn duidelijk vergelijkbaar. Belangrijk daarbij is dat er sprake is van continuïteit in de samenstelling of van onderlinge verbondenheid. In die situaties past die woonvorm binnen de reguliere woonbestemming doordat die woonvorm als een huishouden is aan te merken. Kortheidshalve wordt ook verwezen naar jurisprudentie.
Enkele bijzondere woonvormen zijn niet direct gelijk te stellen met een huishouden. Er is dan ook een specifieke regeling noodzakelijk, omdat dergelijke woonvormen afwijken van de reguliere bewoning door een huishouden. Het onderscheid vloeit in de bijzondere woonvormen veelal voort uit de zorgcomponent en wisseling van samenstelling van bewoners. Dit heeft doorgaans twee effecten op de omgeving: extra verkeers- en parkeerdruk door personeel en bezoekers en ander woonmilieu (hinder, gewenste rust). Om deze redenen is er sprake van afwijkende effecten op het woon- en leefmilieu dan bij reguliere bewoning.
In diverse situaties kunnen de bijzondere woonvormen wel worden toegestaan. Dit is afhankelijk van de situatie ter plaatse en de bijzondere woonvorm. Vandaar dat een specifieke afwijkingsbevoegdheid nodig is voor het toestaan van die bijzondere woonvormen. Een nadere toelichting is opgenomen in bijlage 6.
Mantelzorg
Mantelzorg mogelijk binnen de functie wonen
Voor zover ruimtelijk relevant zijn er twee soorten van mantelzorg te onderscheiden die gangbaar zijn binnen de woonfunctie.
Jurisprudentie en consequenties
Extra bouwmogelijkheden
Bij mantelzorg is het soms wenselijk om extra woonruimte te creëren bij de woning, door bijvoorbeeld extra aanbouwen en uitbouwen geschikt te maken om in te wonen.
Uitgangspunten voor de bestemmingsregeling
Op basis van het voorgaande blijkt dat mantelzorg en de behoefte aan mantelzorg niet in alle gevallen past of wenselijk is binnen de reguliere woonbestemming. De gemeente wenst via een binnenplanse afwijkingsprocedure te voorzien in een toegesneden regeling. In SVBP is het voorgeschreven dat eerst bouwregels worden gegeven en daarna gebruiksregels. Vandaar dat eerst bouwregels en afwijkingen voor bouwen voor mantelzorg zijn opgenomen en pas later het gebruik is geregeld.
Bestemmingsregeling
Begrippen
De volgende begrippen zijn toegevoegd:
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
Gebruik en afwijken gebruik
In de Specifieke gebruiksregels is in de artikelen opgenomen dat het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte niet is toegestaan.
Onder voorwaarden kan bij een omgevingsvergunning door het bevoegd gezag worden afgeweken en het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimten worden toegestaan:
Om ongewenste splitsing te voorkomen is tevens voorzien in een mogelijkheid de omgevingsvergunning in te trekken indien de noodzaak voor mantelzorg niet meer bestaat.
Bouwen
In sommige gevallen volstaat de maximaal toegestane oppervlakte van 80 m² niet en is er ruimtelijk geen bezwaar een grotere oppervlakte maat (maximaal 100 m²) toe te staan. In dat geval kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de oppervlakte van 80 m² (oppervlakte aan/uitbouwen) en worden toegestaan dat voor afhankelijke woonruimte een grotere oppervlakte (maximaal 100 m²) wordt gerealiseerd. Er gelden dan de volgende voorwaarden:
Huisvesting arbeidsmigranten
Binnen de gemeente worden steeds meer groepen arbeidsmigranten ondergebracht in bestaande panden. De omgeving is daar vaak niet op berekend en ingesteld, zeker als het om relatief grotere aantallen gaat. In beleid, notities van VROM en in jurisprudentie wordt hier op ingegaan. Deze huisvestingsvorm kan in de praktijk ook knelpunten tot gevolg hebben. Hiervoor is door de gemeente Reimerswaal een afzonderlijke beleidsnotitie vastgesteld. Op basis daarvan is het volgende overwogen en geregeld.
Huisvesting in de praktijk
Bij de huisvesting van arbeidsmigranten kunnen zich de volgende knelpunten voordoen.
Uit de genoemde knelpunten volgt dat een zorgvuldige afweging van locaties en regeling van omvang van huisvesting noodzakelijk zijn.
Op basis van het vorenstaande blijkt dat huisvesting van arbeidsmigranten niet direct past binnen de reguliere woonbestemming maar onder voorwaarden wel mogelijk moet zijn.
Bestemmingsregeling
In de bestemmingsregeling zijn begrippen opgenomen inzake bewoonbaar vloeroppervlak, huishouden, logies, kamerverhuur en woning (bewoning door een huishouden). Voor de verschillende functies in de kern wordt het volgende beleid ten aanzien van het aantal te huisvesten arbeidsmigranten voorgestaan.
Als het voor agrarische bedrijven het niet mogelijk is arbeidsmigranten te vestigen in stedelijk gebied dan is het onder voorwaarden toegestaan dit op het agrarisch bedrijf te laten plaatsenvinden.
Ter plaatse van de bestemmingen Centrum, Horeca en Maatschappelijk kunnen ten hoogste 10 arbeidsmigranten worden gehuisvest.
Naast functionele aspecten en ligging zijn voorts de volgende criteria van belang.
Locaties voor huisvesting van arbeidsmigranten zijn onder voorwaarden, waaronder de hierboven genoemde criteria, mogelijk via afwijken van een omgevingsvergunning.
Bouwvlakken
In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen bouwen binnen het bouwvlak en het bouwen buiten het bouwvlak.
Binnen het bouwvlak zijn naast hoofdgebouwen, aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Buiten het bouwvlak zijn over het algemeen aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De oppervlakte van de bebouwing buiten het bouwvlak is begrensd tot 50% met een maximum van 100 m². Door dit onderscheid is op eenvoudige wijze snel inzichtelijk welke bouwwerken, waar gebouwd mogen worden.
Bouwperceel
Bij de regeling van de bouwmogelijkheden is gebruik gemaakt van het begrip bouwperceel. Dit begrip is in de begripsbepalingen omschreven als: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. De bouwpercelen zijn in verband met de flexibiliteit niet op de plankaart ingetekend. Op grond van de begripsbepaling en de jurisprudentie volgt dat bij de bepaling van de omvang van een bouwperceel het kadastraal perceel als uitgangspunt dient. Door de bouwpercelen niet op de kaart aan te geven, bevat het bestemmingsplan een flexibele regeling bij bijvoorbeeld een herinrichting van een deel van het plangebied. Deze flexibiliteit wordt begrensd door de antidubbeltelregel. Deze regel zorgt ervoor dat ook na herinrichting en herverkaveling in totaal niet meer kan worden gebouwd dan het aangegeven bebouwingspercentage.
Afwijken van de bouwregels
Uitbreiden bouwvlak
In voorkomende gevallen kan het wenselijk zijn dat het bouwvlak aan de achterzijde (vanaf de straat gezien) wordt vergroot. Hiervoor is een bevoegdheid tot afwijken van de bouwregels opgenomen, waardoor burgemeester en wethouders het bouwvlak met ten hoogste 20% kunnen vergroten. Bij een omgevingsvergunning wordt niet afgeweken van de bouwregels indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Algemene afwijking
In het bestemmingsplan is in de bestemming Wonen een algemene afwijking opgenomen voor het afwijken van de maximale goot- of boeibordhoogte, bouwhoogte, afstand van het gebouw tot de perceelsgrens, de toelaatbare oppervlakte en het bebouwingspercentage tot ten hoogste 15%. Bij een omgevingsvergunning wordt niet afgeweken van de bouwregels indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Tijdelijke woongelegenheid bij bouwen/verbouwen woningen
Bij de gemeente worden regelmatig verzoeken ingediend voor het plaatsen van een tijdelijke woonunit bij grootschalige verbouwingen. De plaatsing van de tijdelijke woonunits (ook (sta)caravan) voldoet bijna nooit aan het bestemmingsplan. Onder voorwaarden kan medewerking worden verleend aan tijdelijke woonruimte in dit soort situaties. Er worden drie situaties onderscheiden:
Plaatsing in bestaande woongebieden/buitengebied.
Indien het gaat om vervangende woonruimte ten tijde van een ingrijpende verbouwing van de bestaande woning dan wel nieuwbouw op de plek van de eigen bestaande woning waarbij de bestaande woning tijdelijk niet voor bewoning geschikt is, is onder voorwaarden medewerking aan een tijdelijke woonunit aanvaardbaar. Dit geldt voor zowel het bestaand stedelijk gebied als het buitengebied. In het bestemmingsplan kan een afwijkingsbevoegdheid worden opgenomen met voorwaarden, binnen de bestemmingen waar wonen in een woning is toegestaan.
Plaatsing in nieuwe woongebieden
Ook in nieuwe woongebieden kan worden verzocht om toestemming voor tijdelijke woonunits. De gemeente acht plaatsing hier eveneens aanvaardbaar, onder andere vanwege de volgende redenen.
Overige functies
Realisering van tijdelijke woonunits bij andere bestemmingen dan waar wonen in een woning is toegestaan (bijvoorbeeld Maatschappelijk) vragen een specifieke afweging. Hiervoor biedt de Wabo voldoende ruimte. Regeling voor tijdelijke huisvesting volgt dan via een separate procedure.
Voorwaarden
De gemeente acht medewerking aan een tijdelijke woongelegenheid uitsluitend onder specifieke voorwaarden mogelijk:
De agrarische gronden en bedrijven zijn voorzien van de bestemming Agrarisch.
zijn zonder meer mogelijk.
Bouwregels
In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen binnen het bouwvlak en buiten het bouwvlak. Er zijn regels opgenomen voor de goot- en bouwhoogte van:
In de bouwregels zijn deze genuanceerd voor onder andere silo's, mestopslagen en dergelijke.
Afwijken van de bouwregels
Met regels in 'Afwijken van de bouwregels' kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In de specifieke gebruiksregels is het gebruik gespecificeerd.
Afwijken van de specifieke gebruiksregels
Onder voorwaarden kan van de specifieke gebruiksregels worden afgeweken.
Tot slot zijn enkele wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
Bestemmingsomschrijving
Gekozen is voor een bestemmingslegging volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' vanwege het verspreide karakter van de bedrijvigheid in de kern.
Voor zover bestaande bedrijven niet passen binnen deze categorieën, zijn ze specifiek aangeduid en bestemd (zie milieuparagraaf 5.2.1 en bijlage 2). Voorts geldt het volgende:
Bouwregels
Voor de bebouwing wordt uitgegaan van een situering binnen de aangegeven bouwvlakken. Voor de bouwvlakken is de goot en bouwhoogte aangegeven. In de bouwregels zijn de reguliere bouwregels uit het gemeentelijk handboek opgenomen.
Specifieke gebruiksregels
In de specifieke gebruiksregels is het gebruik voor zover nodig nader gereguleerd. In de gebruiksregels is bepaald dat:
Wijzigingsbevoegdheid
Binnen de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor huisvesting van arbeidsmigranten. Tevens is de mogelijkheid opgenomen tot het beëindigen van huisvesting van arbeidsmigranten. Ook zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor wonen en bijzondere woonvormen. Gezien de ruimtelijke effecten is een dergelijke planwijziging uitsluitend mogelijk bij bedrijfsbeëindiging van bedrijven binnen de kern. Er zijn wijzigingsregels opgenomen, onder andere voor het waarborgen van een goed woon- en leefmilieu. Wijziging is pas toegestaan na belangenafweging en waarborging van de gestelde voorwaarden.
Voor het centrumgebied van Rilland is, overeenkomstig het geldende plan, de globale bestemming Centrum opgenomen, in plaats van het opnemen per perceel van op het bestaande gebruik afgestemde enkelvoudige bestemmingen als Wonen, Detailhandel of Kantoor. De bestemming Centrum biedt gebruiksmogelijkheden voor de functies wonen, detailhandel, kantoren, bedrijven, horeca en maatschappelijke voorzieningen.
De keuze voor deze globale bestemming betekent dat de gemeente een 'ruim' beleid voorstaat ten aanzien van ontwikkelingen in het dorpscentrumgebied. Met deze keuze is het voor de gemeente niet langer mogelijk invloed uit te oefenen op bepaalde initiatieven, indien deze rechtstreeks in het bestemmingsplan zijn toegelaten. Het grote voordeel van deze globale bestemmingsregeling is dat de dynamiek in een dorpscentrumgebied kan worden vergroot, omdat er vrijwel geen procedures meer gevoerd hoeven te worden. De 'bewegingsruimte' binnen het dorpscentrumgebied is daarbij voor enkele functies wel begrensd om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen.
Om te voorkomen dat zich overal binnen het dorpscentrumgebied supermarkten zouden kunnen vestigen is de vestigingsmogelijkheid van een supermarkt beperkt tot de huidige supermarktlocatie en is geregeld met een aanduiding 'supermarkt'.
De mogelijkheden voor vestiging van horecabedrijven blijven beperkt tot binnen de in het dorpsgebied aanvaardbare categorieën (via toepassing van de Staat van Horeca-activiteiten). Algemeen toelaatbaar zijn horecabedrijven tot en met categorie 1. Horecabedrijven tot en met categorie 2 zijn specifiek aangeduid. Toepassing van de Staat van Horeca-activiteiten wordt binnen de bestemming Centrum limitatief uitgelegd.
Binnen de bestemmingen is het afwijken van een omgevingsvergunning mogelijk om onder voorwaarden de huisvesting van arbeidsmigranten mogelijk te maken.
Wijzigingsbevoegdheid
Binnen de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor huisvesting van arbeidsmigranten. Tevens is de mogelijkheid opgenomen tot het beëindigen van huisvesting van arbeidsmigranten. Hetzelfde geldt voor afhankelijke woonruimte en bijzondere woonvormen. Verwezen wordt naar 6.2.2.
Bestemmingsomschrijving
Rilland kent een bestemming Centrum voor het dorpscentrumgebied, waarbinnen bewegingsruimte voor diverse functies aanwezig is. Buiten het dorpscentrumgebied zijn incidentele vestigingen aanwezig en als zodanig bestemd. Wonen is binnen de bestemming Detailhandel eveneens mogelijk. Binnen de bestemmingen is het bij afwijken van een omgevingsvergunning mogelijk om onder voorwaarden de huisvesting van arbeidsmigranten mogelijk te maken.
Wijzigingsbevoegdheden
Buiten het dorpscentrumgebied is het karakter van de omgeving gericht op wonen en is uitwisseling van functies (detailhandel en kantoor) niet zonder meer wenselijk.
De bestemming Groen is opgenomen voor de belangrijke groenstroken en groenvoorzieningen in de kern alsmede de landschappelijke inpassing van enkele specifieke objecten en functies. In verband met de flexibiliteit zijn langzaamverkeersverbindingen rechtstreeks toegestaan binnen deze bestemming. De aanleg van ontsluitingswegen (erftoegangswegen) en parkeervoorzieningen zijn uitdrukkelijk niet rechtstreeks toegestaan.
Algemeen is water en waterberging toegestaan.
Wijzigingsbevoegdheden
Er zijn voorts twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen:
Dit artikel is opgenomen omdat binnen de bestemming Maatschappelijk het mogelijk is om dit te wijziging naar Kantoor.
Bestemmingsomschrijving
De percelen met de bestemming Maatschappelijk mogen worden gebruikt voor de meest gangbare maatschappelijke voorzieningen zoals scholen, gezondheidszorgvoorzieningen en sociaal-culturele voorzieningen.
Bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water zijn zonder meer mogelijk.
Voor de brandweerkazerne en de jongerenontmoetingsplek zijn specifieke aanduidingen opgenomen. Binnen de bestemmingen is het bij afwijken van een omgevingsvergunning mogelijk om onder voorwaarden de huisvesting van arbeidsmigranten mogelijk te maken.
Wijzigingsbevoegdheid
In de regeling zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het wijzigen van de bestemming Maatschappelijk in de bestemming Detailhandel, Kantoor of Wonen. Aan deze wijzigingsbevoegdheden zijn voorwaarden gekoppeld.
Artikel 10 Maatschappelijk - Begraafplaats
De begraafplaats is bevestigd met de bestemming Maatschappelijk-Begraafplaats. Er is 700 m² bebouwing toegestaan.
Gelet op de functie van de 'Witte Molen' (een toeristische, cultuurhistorische waardevolle bezienswaardigheid) is voor deze molen de bestemming Recreatie opgenomen. Tevens is de molen van een beschermende bestemmingsregeling voorzien (aanduiding (cw) 'cultuurhistorische waarden'), gericht op het behoud van de molen. De molenbeschermingszone (behoud van de windvang) is eveneens in de regeling opgenomen. Aan het gebouw van de bridgevereniging aan de Voorhoute is eveneens de bestemming Recreatieve doeleinden toegekend. De volkstuinen zijn bestendigd met de aanduiding (vt) 'volkstuin' en de speelvoorzieningen met 'speelvoorziening'.
De bestemming Tuin is opgenomen, daar waar direct grenzend aan de openbare ruimte geen bebouwing gewenst is. Daarmee is feitelijk de voorgevelrooilijn vastgelegd. Omdat in een aantal situaties het doorbreken van deze voorgevelrooilijn niet leidt tot nadelige effecten op de verkeersveiligheid en/of het bebouwingsbeeld is een bevoegdheid tot afwijken van de bouwregels opgenomen voor het toestaan van bijgebouwen of overkappingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
De met de bestemming Verkeer aangeduide gronden omvatten niet alleen wegen, parkeerplaatsen, fiets, en voetpaden, maar ook groenstroken, bermen, beplantingen en eventuele geluidswerende voorzieningen en afvalverzamelplaatsen. Door deze bestemmingslegging is ondergeschikte herinrichting van de openbare ruimte mogelijk, zonder dat gedetailleerde regels dergelijke ontwikkelingen in de weg staan. Ook water en waterhuishoudkundige voorzieningen (sloten, vijvers, maar ook ondergrondse bergbezinkbassins) zijn direct binnen deze bestemming mogelijk.
De garagecomplexen in de kern zijn voorzien van de bestemming Verkeer en de aanduiding 'garage'. Er zijn bouwvlakken opgenomen, waarbinnen tot 3 m bouwhoogte gebouwd mag worden, tenzij anders is aangeduid. Om te voorkomen dat de garages voor commerciële doeleinden of opslag van gevaarlijke stoffen worden benut, is in een specifieke gebruiksregel dat gebruik uitgesloten.
De grote beeldbepalende waterpartijen en waterlopen met een waterhuishoudkundige functie zijn als zodanig aangegeven. De gronden zijn bestemd voor water, aan- en afvoer en waterberging. Op de gronden mogen uitsluitend keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en steigers worden gebouwd.
Binnen de bestemming is wonen in een woning toegestaan. In een aantal situaties is een aanduiding opgenomen. Zelfstandige garages zijn overeenkomstig gemeentelijk beleid bestemd binnen Verkeer met een aanduiding 'garage'.
Voor de Burgemeester Van Gorselstraat 12 is de aanduiding 'praktijkruimte' opgenomen.
Bouwregels
In de bouwregels is opgenomen dat hoofdgebouwen dienen te worden opgericht in het bouwvlak. Voor het bouwvlak geldt dat afhankelijk van de aanduiding, aaneengebouwd, gestapeld, vrijstaand of twee-aaneen kan worden gebouwd. Daar waar geen aanduiding is opgenomen kan vrijstaand of aaneen worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven.
Bouwregels
Binnen de bouwregels zijn de reguliere bouwregels ter plaatse van het hoofdgebouw (bouwvlak) en voor het aansluitende erf (de gronden buiten het bouwvlak) opgenomen. In de bouwregels is opgenomen dat voor de gronden binnen het bouwvlak hoofdgebouwen, aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd. Voor aan- of uitbouwen en bijgebouwen geldt hier een goot- en/of boeibordhoogte van 3 m en een bouwhoogte van 6 m. In de bouwregels is opgenomen dat voor de gronden buiten het bouwvlak bouwmogelijkheden gelden voor aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot ten hoogste 50% en tot een maximum van 100 m².
In de regels is bepaald dat op de gronden buiten het bouwvlak een goot- en/of boeibordhoogte geldt van 3 m. De bouwhoogte is hier uit ruimtelijk oogpunt vastgelegd op 6 m. De afstand van bijgebouwen tot de woning is bepaald op 1 m. Voor woningen met de aanduiding 'vrijstaand' geldt een afstand van 3 m van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens. Voor woningen met de aanduiding 'twee-aaneen' geldt een afstand van 3 m van het hoofdgebouw tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen.
Afwijken van de bouwregels
Uit oogpunt van flexibiliteit zijn onder voorwaarden de reguliere bevoegdheden tot afwijken opgenomen:
Afwijken van de gebruiksregels
Uit oogpunt van flexibiliteit is onder voorwaarden naast de reguliere bevoegdheden tot afwijken, de volgende specifieke bevoegdheden tot afwijken opgenomen:
Artikel 17 Waarde - Archeologie 2 en Artikel 18 Waarde - Archeologie 3
In het bestemmingsplan is overeenkomstig het op 22 november 2011 vastgestelde gemeentelijke archeologiebeleid gezien de hoge en gematigde verwachtingswaarden een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 3 toegekend aan het grootste deel van de kern.
De bestemmingsregeling is in samenspraak met de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland tot stand gekomen en houdt eveneens rekening met de eventueel op grotere diepten aanwezige archeologische waarden. Uitgangspunt van deze regeling is dat voor projecten groter dan de vrijgestelde oppervlaktematen en verstoringsdiepte een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig is. Voor een nadere toelichting op het archeologiebeleid wordt voorts verwezen naar paragraaf 5.1.1.
De artikelen Artikel 16 Waarde - Archeologie 1 en Artikel 19 Waarde - Archeologie 4 zijn opgenomen, omdat naar aanleiding van archeologisch onderzoek planwijziging mogelijk is naar deze archeologische dubbelbestemming.
Dit hoofdstuk bevat een aantal bepalingen die op de bestemmingen als bedoeld in hoofdstuk 2 van toepassing zijn. Het betreffen de volgende bepalingen:
De overgangsregels hebben tot doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken die gebouwd zijn of kunnen worden gebouwd en die afwijken van de bebouwingsbepalingen van het plan. Tevens is bepaald dat het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming, kan worden voortgezet.
Deze regels zijn opgenomen in het Bro en zijn op voorgeschreven wijze overgenomen.
Dit artikel ten slotte geeft aan de naam waaronder de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald (bestemmingsplan Rilland).
Het gemeentebestuur is bevoegd om administratiefrechtelijk op te treden op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten aanzien van activiteiten, die in strijd zijn met het bestemmingsplan. Het spreekt echter vanzelf dat het weinig zin heeft bestemmingsplannen op te stellen die slecht worden nageleefd.
Om een aanvaardbaar handhavingsbeleid tot stand te brengen, dient in de eerste plaats het draagvlak te worden vergroot. In verband hiermee dient het bestemmingsplan voor zoveel mogelijk betrokkenen een duidelijke, toegankelijke en op de hedendaagse behoeften en eisen afgestemde bestemmingsregeling te bevatten.
Verder kan door informatie te verstrekken omtrent de inhoud van het bestemmingsplan een groter begrip worden gekweekt bij de burger. Het geven van voorlichting vormt daarom de eerste schakel in de handhavingsactiviteiten. Van gemeentewege zullen hiertoe de nodige activiteiten worden ondernomen.
Daarnaast dient bestuurlijke bereidheid te ontstaan om regels in de praktijk toe te passen en te handhaven. Ten aanzien van overtredingen zal een actief handhavingsbeleid worden gevoerd. Getracht wordt de controlewerkzaamheden ten aanzien van geconstateerde overtredingen op een intensieve manier uit te voeren.
Om de benodigde inzet van extra middelen zo beperkt mogelijk te houden, maar ook om tot een samenhangend handhavingsbeleid te komen, zullen handhavingsactiviteiten zoveel mogelijk worden afgestemd. Controle in het kader van het bestemmingsplan wordt gekoppeld aan controle in het kader van milieuwetgeving en omgekeerd.
Wanneer eenmaal sancties moeten worden getroffen, zal dit op consistente wijze en met inachtneming van de juridische spelregels, worden gedaan. Indien de activiteiten niet kunnen worden gelegaliseerd, zullen de instrumenten van aanschrijving, stillegging bouw, bestuursdwang en dwangsom worden toegepast. De uitvoering van de strafrechtelijke vervolging ligt in handen van het Openbaar Ministerie.
In de Wro is de Grondexploitatiewet opgenomen. In deze wet is het verplichte kostenverhaal van plankosten door de gemeente geregeld. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Kostenverhaal is aan de orde en dient te worden verzekerd indien op grond van een bestemmingsplan rechtstreeks nieuwe bouwplannen (als genoemd in artikel 6.2.1 Bro) mogelijk worden gemaakt (artikel 6.2.3 t/m 6.2.5 Bro). Voor een wijzigingsbevoegdheid wordt kostenverhaal pas verplicht bij het vaststellen van het wijzigingsplan. Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Bijvoorbeeld doordat met alle grondeigenaren hiertoe een overeenkomst is gesloten of als de gemeente volledig zelf het grondeigendom heeft.
Bij consoliderende bestemmingen, zoals dit bestemmingsplan Rilland, waar nauwelijks nieuwe bouwplannen mogelijk worden gemaakt, kan er voor worden gekozen geen exploitatieplan vast te stellen. In deze gevallen is namelijk geen sprake van te verhalen (plan)kosten, dan wel is de potentiële opbrengst van de bouwmogelijkheden zo gering dat de kosten voor het opstellen van een exploitatieplan niet opwegen tegen de eventuele opbrengsten ervan.
Recentelijk is daarom het Bro gewijzigd (Besluit van 15 december 2009, Stcr. 2009, 19 907). Artikel 6.2.1a Bro (nieuw) maakt het mogelijk om het vaststellen van een exploitatieplan achterwege te laten indien het mogelijke (netto) bedrag aan exploitatie opbrengsten minder dan € 10.000,- bedraagt.
Gelet op de beperkte omvang van de resterende bouwmogelijkheden in dit bestemmingsplan, in relatie tot de voor de gemeente Reimerswaal te maken plankosten, is het niet waarschijnlijk dat de opbrengsten dit bedrag te boven zullen gaan. Daarom wordt afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan bij dit bestemmingsplan.
Het voorontwerpbestemmingsplan Rilland (versie 09-12-2013) met planidentificatie NL.IMRO.0703.05RiBPKom-vo01 heeft met bijbehorende onderliggende stukken van 9 januari 2014 tot en met 5 februari 2014 gedurende 4 weken, conform de inspraakverordening van de gemeente Reimerswaal voor iedereen ter inzage gelegen.
Tijdens de termijn van terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan hebben ingezetenen van Reimerswaal en belanghebbenden de gelegenheid gehad schriftelijke of mondelinge inspraakreacties naar voren te brengen.
Tijdens de termijn zijn geen inspraakreacties ingediend.
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het voorgeschreven ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de volgende overlegpartners:
In het kader van het vooroverleg is van drie instanties een reactie ontvangen. Er zijn twee inhoudelijke reacties op het voorontwerpbestemmingsplan ontvangen van de Provincie Zeeland (genoemd onder 1) en de Veiligheidsregio (genoemd onder 3). De overige instanties (2 en 4) hebben niet of niet inhoudelijk gereageerd. De desbetreffende overlegreacties zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. Bij de beantwoording is aangegeven of het bestemmingsplan naar aanleiding van de overlegreactie is aangepast.
De overlegreactie heeft betrekking op;
Molenbiotoop
Samenvatting
Antwoord
Conclusie
Het bestemmingsplan wordt aangepast.
Agrarisch artikel 3.7.2.
Samenvatting
Opgemerkt wordt dat deze wijzigingsbevoegdheid inhoudt dat een cultuurhistorisch bedrijfsgebouw zou kunnen worden gesloopt.
Antwoord
Betreft een rijksmonument en heeft daardoor wettelijke bescherming, waardoor sloop wordt uitgesloten. De regeling zal wel worden aangepast waardoor de gestelde voorwaarde om bij een wijziging naar de functie Wonen, bedrijfsgebouwen te slopen tot 200 m² niet geldt voor cultuurhistorische gebouwen.
Conclusie
Het plan wordt ten behoeve van de cultuurhistorische bebouwing aangepast.
Wijzigingsbevoegdheden naar de bestemming “Wonen”
Samenvatting
Opgemerkt wordt dat in de toelichting wordt beschreven dat een wijziging van een functie naar Wonen moet passen binnen de woningbouwafspraken, maar dat dit niet is vertaald in de regels.
Antwoord
Antwoord: Rekening houdend met de woningbouwafspraken en het woningbouwprogramma is het terecht om een extra voorwaarde op te nemen in de regels voor de wijzigingsbevoegheden naar de bestemming “Wonen” .
Conclusie
Het bestemmingsplan zal worden aangepast.
Het voorontwerp geeft geen aanleiding voor een overlegreactie en leidt derhalve niet tot aanpassingen van het ontwerpbestemmingsplan.
Samenvatting
In de overlegreactie van de Veiligheidsregio wordt een algemeen advies gegeven ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen.
Antwoord
Het betreft een consoliderend plan waarin geen uitbreidingen zijn voorzien. De situatie wijzigt niet door dit bestemmingsplan.
Conclusie
De overlegreactie leidt niet tot aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan.
Naast de aanpassingen naar aanleiding van de ontvangen overlegreactie worden tevens enkele ambtshalve aanpassingen voorgesteld naar aanleiding van de uniformering met de andere in procedure zijnde bestemmingsplannen, beoordeling van het voorontwerpbestemmingsplan door de ambtelijke dienst van de gemeente, alsook de overige instanties. Het gaat om de volgende aanpassingen:
Tervisielegging
Het ontwerpbestemmingsplan Rilland heeft in het kader van artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van donderdag 15 mei 2014 tot en met woensdag 25 juni 2014 ter inzage gelegen.
Tevens zijn de wettelijke overlegpartners (op grond van artikel 3.1.1, lid 1, van het Bro) op de hoogte gebracht van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de inzageperiode zijn twee zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend.
Anonimisering
Bij de (gewijzigde) vaststelling van het bestemmingsplan zal de samenvatting met de beantwoording van de zienswijzen elektronisch beschikbaar worden gesteld. Op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens is het niet toegestaan om persoonsgegevens van natuurlijke personen op internet weer te geven. De reclamanten (indieners van zienswijzen) zijn daarom niet bij name genoemd, met uitzondering van gemachtigden of rechtspersonen. De zienswijzen worden niet digitaal bij het bestemmingsplan gevoegd.
Indien men toch inzage wil in de ingediende zienswijzen dan kan hiervoor in concrete gevallen een verzoek tot inzage of afschrift worden gedaan op grond van de Wet openbaarheid van bestuur.
Leeswijzer
Zienswijze 1 d.d. 10 juni 2014
Samenvatting
Reclamant vraagt de bestaande woonbestemming op het gedeelte naast de woning Sint Felixstraat 21A te handhaven, aangezien reclamant binnenkort eigenaar wordt van dat gedeelte en daarop een tuinhuisje wil bouwen.
Overweging
Bij het tot stand komen van de actualisering van het bestemmingsplan heeft dit gedeelte in het ontwerpbestemmingsplan van 'woonbestemming' een 'verkeersbestemming' gekregen als zijnde brandgang. De gemeente is echter onlangs akkoord gegaan met het verzoek van reclamant om een gedeelte daarvan te mogen aankopen. Het voorlopig koopcontract voor de aankoop van deze gronden is aan reclamant aangeboden. Aangegeven is dat het betreffende aan te kopen perceel nu een woonbestemming heeft. Gezien de opgewekte verwachtingen en het voorgenomen gebruik na aankoop is het plausibel om de huidige bestemming op dit gedeelte te handhaven.
Conclusie
De zienswijze wordt gegrond verklaard. De zienswijze leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan zoals dit in ontwerp ter inzage heeft gelegen. De huidige woonbestemming wordt op deze locatie gehandhaafd.
Zienswijze 2 d.d. 23 juni 2014
Samenvatting
Reclamant maakt ernstig bezwaar tegen de uitbreiding van de bouwcontour aan de westzijde van de Oostkilhoek, met bestemmingplanmatig de mogelijkheid om te bouwen tot 13 m hoog.
Reclamant geeft aan te wonen naast de voorgenomen uitbreiding aan de Oostkilhoek 12, het westelijk hoekappartement op de begane grond van de Oostkilhoek. Hij geeft aan door de voorgenomen bebouwing ernstig te worden belemmerd in vrij uitzicht. Ook verwacht reclamant van deze uitbreiding een ernstige beperking van lichtinval in de woning.
Reclamant betwijfelt de noodzaak van de verplaatsing van de fietsenberging.
Reclamant verzoekt de gemeente geen medewerking te verlenen aan deze fietsenberging, dan wel het voornemen bij gewijzigde vaststelling te herzien.
Overweging
R&B Wonen is voornemens om op de genoemde locatie aan de westzijde van de Oostkilhoek een fietsenberging te realiseren als compensatie voor de bestaande inpandige fietsenberging aan de oostzijde van de Oostkilhoek. Deze komt te vervallen door de geplande nieuwe voorziening die hier – als onderdeel van het nieuw te bouwen woonzorgcomplex – gerealiseerd gaat worden door gemeente, Ter Weel en R&B Wonen. Het verzoek om medewerking te verlenen is gehonoreerd door het opnemen van een bebouwingsvlak aan de westzijde van de Oostkilhoek. Inmiddels heeft meerdere malen overleg tussen R&B Wonen en de bewoners van Oostkilhoek 12 plaatsgevonden en is een aanvaardbaar concept gepresenteerd. Met het aangepaste plan komt R&B Wonen tegemoet aan de belangrijkste bezwaren van deze bewoners, namelijk het behouden van zoveel mogelijk uitzicht op het park door het raam in de zijgevel van hun appartement. Een bouwhoogte van maximaal 4 m volstaat. Met het nieuwe plan wordt ook de beperking van lichtinval weggenomen.
Conclusie
De zienswijze wordt gegrond verklaard. R&B Wonen en reclamant zijn tot een vergelijk gekomen over de plaats van de fietsenberging. Ruimtelijk zijn er geen beletsels om aan deze gewijzigde opzet medewerking te verlenen. Daarnaast zal de bestemming qua hoogte worden aangepast (maximaal 4 m) De zienswijze leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan zoals dit in ontwerp ter inzage heeft gelegen. Op de verbeelding wordt de locatie van de fietsenberging en de hoogte daarvan (tot maximaal 4 m) aangepast.
Naar aanleiding van ambtelijke inbreng, binnengemeentelijke en regionale afstemming van het ruimtelijke beleid en de meest recente inzichten en overleg met de provincie is het definitieve bestemmingsplan op enkele aspecten gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan.
Hierna is aangegeven welke wijzigingen dit betreft. Daarnaast zijn enkele ondergeschikte redactionele en tekstuele aanpassingen doorgevoerd.
Toelichting
Reimerswaal, Molendreef Rilland
In de ruimtelijke onderbouwing voor de bouw van een woning en het uitbreiden van de garagebestemming wordt onder 2.4 toegevoegd:
Conform de planningslijst kan worden gesteld dat er 622 woningen zijn gepland t/m 2019. Dit is 3 meer dan de 619 die de gemeente Reimerswaal volgens de woningbouwafspraken mag plannen. In 2013 zijn er in totaal 21 woningen aan de woningvoorraad onttrokken door sloop, samenvoeging en onttrekking van woningen voor andere functies. Het totaal aantal geplande woningen komt daarmee t/m 2019 netto op 601 woningen. De desbetreffende woonbestemming aan de Adriaan Butijnweg past daarmee binnen het planningsplafond van 619 woningen en wordt in de planningslijst opgenomen.
Regels
Artikel 4 Bedrijf:
Artikel 6 Detailhandel:
Artikel 8 Kantoor:
Artikel 9 Maatschappelijk:
Artikel 13 Verkeer:
'de goot- en/of boeibordhoogte respectievelijk de bouwhoogte voor gebouwen bedraagt niet meer dan:
Artikel 5 Centrum:
Verbeelding
Op de verbeelding wordt de bouwhoogte van de garages gelegen aan de Molendreef gewijzigd in 4,2 m.