Plan: | Krabbendijke, 1e wijziging |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0703.02KrBPKom1W-va01 |
Initiatiefnemer is voornemens om de panden aan de Wilhelminstraat 1 en 1a te Krabbendijke, waarvoor een bedrijfsbestemming geldt, geschikt te maken voor bewoning. Middels dit wijzigingsplan wordt de bedrijfsbestemming van het perceel aan de Wilhelminastraat 1 en 1a in Krabbendijke gewijzigd in een woonbestemming met bijbehorende bestemmingen. Nummer 1a komt te vervallen nadat de wijziging heeft plaatsgevonden
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat de locatie een bedrijfsbestemming heeft. Om een woonbestemming planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot wijziging van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend wijzigingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen aan het Wilhelminastraat 1 en 1a in Krabbendijke. De locatie ligt in de bebouwde kom en wordt omgeven door woningen en bedrijven. De planlocatie is gelegen op meerdere kadastrale percelen. Deze staan bekend als de gemeente Krabbendijke, sectie C, percelen 1526 en 3256. Het gehele plangebied heeft een totale oppervlakte van 916 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur: Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Figuur: Uitsnede kadastrale kaart (bron: perceelloep.nl)
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen 'Krabbendijke' en 'Krabbendijke 1e herziening'. Deze bestemmingsplannen zijn vastgesteld door de raad van de gemeente Reimerswaal op respectievelijk 25 juni 2013 en 23 september 2014. De herziening is doorgevoerd, omdat er geen bedrijfswoning was aangeduid.
In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemmingen 'Bedrijf'. Ook geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie -2'. Daarnaast bevat het een wijzigingsbevoegdheid bestemming 'Wonen'.
Figuur: Uitsnede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Wijzigingsbevoegdheid bestemming wonen
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Bedrijf wijzigen in de bestemming Wonen, met inachtneming van de volgende regels uit de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan 'parapluherziening Kernen en Bedrijventerreinen' uit 2017 (betreft artikel 3 van de parapluherziening):
a. wijziging leidt tot behoud en/of versterking van de ruimtelijk-stedenbouwkundige structuur;
b. wijziging is niet toegestaan binnen 50 m van gronden waarop fruitteelt is toegelaten, met dien verstande dat een kortere afstand is toegestaan indien wijziging niet of nagenoeg niet leidt tot hinder bij de woonfunctie en de kleinere afstand niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies;
c. de maximaal toelaatbare goot- of boeibordhoogte bedraagt 6 m, indien voor de gronden binnen de bestemming Bedrijf een hogere goothoogte is toegestaan, dan geldt onverkort de hogere goothoogte zoals aangegeven op de verbeelding;
d. in de toelichting van het wijzigingsplan wordt aandacht besteed aan de gemaakte belangenafweging;
e. vooraf wordt inzicht verkregen in:
1. de bodemhygiëne;
2. de externe veiligheid;
3. de luchtkwaliteit;
4. de milieuhygiënische kwaliteit;
5. de archeologische waarden;
6. de ecologische waarden;
f. in de toelichting van het wijzigingsplan wordt getoetst aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en de beleidskaders op het gebied van wonen. Hierbij worden de in de wet- en regelgeving en in het beleid voorgeschreven en aangereikte instrumenten toegepast. Tevens wordt aangetoond dat wordt voorzien in een woningbehoefte op zowel de korte als op de lange termijn.
Wijzigingsbevoegdheid
Voorliggend initiatief voldoet als volgt aan de gestelde voorwaarden:
a. Het plan leidt tot behoud van de ruimtelijk-stedenbouwkundige structuur. Deze wordt door de sloop van een gedeelte van de bebouwing zelfs verbeterd.
b. Binnen een afstand van 50 meter zijn geen gronden gelegen waarop fruitteelt is toegelaten.
c. de maximaal toelaatbare goot- of boeibordhoogte wordt niet meer dan 6 meter bij dit plan.
d. In de toelichting is aandacht besteed aan de belangenafwegingen. Het omzetten van bedrijf naar wonen wordt als wenselijk gezien en past binnen het beleid.
e. Er is inzicht gegeven in de verschillende milieuaspecten (zie hoofdstuk 4)
f. Er is inzicht gegeven in de geldende wet- en regelgeving en de beleidskaders op het gebied van wonen (zie hoofdstuk 3).
Conclusie
Het initiatief om de gronden aan de Wilhelminastraat 1 in gebruik te nemen voor woondoeleinden is in strijd met het bestemmingsplan 'Krabbendijke', omdat deze gronden een bedrijfsbestemming hebben.
De initiatiefnemer wil deze bestemming wijzigen naar een woonbestemming. Dit kan door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming wonen. Het bestemmingsplan 'Parapluherziening Kernen en Bedrijventerreinen' voorziet wel in een wijzigingsbevoegdheid waarbij de gewenste ontwikkeling voldoet aan de daarin gestelde voorwaarden. Het initiatief kan dan ook mogelijk gemaakt worden op basis van de wijzigingsbevoegdheid.
Het wijzigingsplan 'Krabbendijke, 1e wijziging' bestaat uit de volgende stukken:
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het wijzigingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Op de locatie bevond zich in het verleden 'Van Doorn's Kaashandel'. Aan de Wilhelminastraat 1 bevindt zich de bedrijfswoning. Aan de Wilhelminastraat 1A bevindt zich het daaraan vastgebouwde kaaspakhuis. Het pand is gelegen in de bebouwde kom en vlakbij het station Krabbendijke. Het ligt in een gemengde straat waar de bestemmingen bedrijf en wonen voorkomen. Aan de westzijde van het perceel liggen er gronden met een centrumbestemming.
Figuur: Foto van de huidige situatie (bron: Google Maps)
Het wijzigingsplan is nodig om de bedrijfsbestemming om te zetten naar een woonbestemming. Nummer 1a komt te vervallen nadat de wijziging heeft plaatsgevonden De bijbehorende loods kan gebruikt worden voor een hobby of een kleinschalig bedrijf aan huis. Het gebruik van de schuur mag alleen worden gerelateerd aan het wonen of ondergeschikte hobby's, zonder activiteiten die gelijkwaardig zijn aan bedrijfsmatige activiteiten behoudens aan huis gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten conform de van toepassing zijnde regels.
De woning is bestemd voor verschillende doelgroepen en kan ook levensloop bestendig worden ingericht. Op het terrein is het mogelijk voor 5 á 6 auto's om te parkeren. In de directe omgeving liggen voornamelijk woningen waardoor de wijziging naar een woonbestemming passend is en ook leegstand voorkomt. Er wordt voorzien in vergroening van het voorterrein.
Het bebouwingsgebied wordt gevormd door de kadastrale percelen gemeente Krabbendijke, sectie C, nummers 5201, 1526 en 3256. De aanwezige gebouwen zijn ingemeten (bijlagen 1 en 2). Voor de toegestane vierkante meters bebouwing is gekeken naar artikel 2, bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Na de wijziging van de bestemming 'Bedrijf' in de bestemming 'Wonen' is binnen het bouwvlak nog ruimte voor 175 m2 bebouwing naast de oppervlakte van de oorspronkelijke woning. Buiten het bouwvlak is nog 115 m2 bebouwing toegestaan. In de bestaande situatie is binnen het bouwvlak 149 m2 bebouwing aanwezig naast het oppervlak van de oorspronkelijke woning. Buiten het nieuw gevormde bouwvlak staat 200,3 m2 bebouwing, er dient dus 85,3 m2 bebouwing buiten het nieuw gevormde bouwvlak gesloopt te worden. Er zal ruim 119 m2 bebouwing gesloopt worden, wat in zijn geheel buiten het bouwvlak valt (bijlage 3).
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Conclusie
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. Het plan sluit aan bij het doel om een woningvoorraad te creëren die aansluit op woonbehoeften. Het rijksbeleid is voor het wijzigen van de bestemming van 'Bedrijf' naar 'Wonen' niet relevant, er is geen rijksbelang. In het plan is aandacht voor klimaatadaptatie en energietransitie. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Conclusie
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
Stedelijke ontwikkeling
Om te bepalen of aan deze verplichting uit het Bro moet worden voldaan, dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de wijziging naar één burgerwoning op een locatie waar nu één bedrijfswoning is gevestigd, waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.
Conclusie
Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.
De Provinciale Staten hebben op 12 november 2021 een nieuwe Zeeuwse Omgevingsvisie vastgesteld. In de Zeeuwse Omgevingsvisie wordt ingegaan op de strategische langetermijnvisie voor Zeeland. De uitdagingen worden beschreven, de Zeeuwse ambities voor 2050 worden weer gegeven en de instrumenten die de provincie inzet om deze ambities te bereiken. Ook worden bouwstenen beschreven die samen de visie vormen en wordt in gegaan op de beleidsdoelstellingen voor 2030, de acties die daaraan bijdragen en welke partijen daar een rol bij spelen.
Eén van de ambities voor 2050 is het uitstekend wonen, werken en leven. In 2050 willen ze dat er voor ieder een passende woning beschikbaar is. In de woonomgeving kunnen mensen zich veilig voelen.
Ook zetten ze in op hergebruik van leegstaande panden. Als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen zoals demografische transitie, schaalvergroting en de technologische transitie is de behoefte aan voorzieningen veranderd. Dit heeft gevolgen voor verschillende vastgoedsegmenten: op veel plekken is of dreigt er leegstand in detailhandel, monumentale gebouwen, kerken, scholen en kantoren. Leegstand werkt negatief op de economische aantrekkingskracht en leefbaarheid in binnensteden en kleine kernen. Door middel van transformatie kunnen deze bestaande panden – daar waar passend, want niet iedere locatie is geschikt voor woningen – worden ingezet om invulling te geven aan woonvormen waar behoefte aan is. Transformatie draagt bij aan het versterken van de leefbaarheid.
Conclusie
De wijziging van bedrijf naar woning is hier een goed voorbeeld van transformatie. Ook draagt deze ontwikkeling bij aan het voorkomen van leegstand en verkrotting. De woning is bestemd voor verschillende doelgroepen. Er kan gebruik worden gemaakt van de loods voor een hobby. Het gebruik van de schuur mag alleen worden gerelateerd aan het wonen of ondergeschikte hobby's, zonder activiteiten die gelijkwaardig zijn aan bedrijfsmatige activiteiten behoudens aan huis gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten conform de van toepassing zijnde regels. Aangezien de locatie wordt omgeven door woningen draagt dit bij aan het versterken van het woonmilieu.
Op 21 september 2018 is de omgevingsverordening Zeeland 2018 voor de provincie Zeeland door gedeputeerde staten vastgesteld. In de verordening staan alle provinciale regels van de fysieke leefomgeving. In deze omgevingsverordening staan regels die gelden voor zowel burgers en bedrijven alsmede voor bestuursorganen van de overheid.
In de omgevingsverordening zijn geen regels opgenomen die van belang zijn voor de wijziging.
Conclusie
Het plan is niet in strijd met de provinciale omgevingsverordening. De wijziging van een bedrijfswoning naar een woonhuis draagt bij aan het creëren van een aantrekkelijk woonmilieu en is in bestaand stedelijk gebied waardoor er geen verdichting van het landschap plaatsvindt. In de omgevingsverordening zijn geen regels opgenomen die van belang zijn voor de wijziging.
Als uitwerking van de regionale woonvisie De Bevelanden is, door de gemeenteraden van de vijf Bevelandse gemeenten in 2013 de ‘Woningmarkt afspraken De Bevelanden 2020-2030’ opgesteld. Deze regionale woningmarktafspraken zijn op 30 juni 2020 door het college van burgemeester en wethouders van Reimerswaal vastgesteld en bevat de regionale woningmarktafspraken, met het regionale woningbouwprogramma en de regionale woningbouwplanning. In de ‘Woningmarkt afspraken De Bevelanden 2020-2030’ zijn vijf kernthema’s vastgesteld wat betreft het ruimtelijk domein die de basis vormen voor de in de agenda neergelegde regionale woningmarktafspraken:
-Hoge dichtheid in de kernen, lage in het landschap. De kwaliteit van de woonomgeving is mede bepalend voor de beleving en de leefbaarheid van inwoners. Hiervoor worden de kleine kernen niet op slot gezet. Wel wordt gestreefd naar concentratie van woningbouw in de dragende kernen en de stad, dat wil zeggen in de centrumdorpse en stedelijke woonmilieus.
- In principe binnen de kernen, bij voorzieningen. Inzetten op de concentratie van woningbouw in de dragende kernen en de stad is van belang. Dit is nodig om draagvlak te houden voor voorzieningen, maar ook ter bescherming van het karakteristieke landelijk gebied. Zo wordt de natuurlijke hiërarchie van steden en kernen gezond en vitaal gehouden.
- Inbreiden voor uitbreiden. Er wordt ingezet op inbreiding; uitbreiden alleen indien inbreiden niet wenselijk of mogelijk is en er wel aantoonbaar behoefte is.
- Vooral focus op kleine huishoudens in stad en dragende kernen. De focus ligt vooral op nieuwbouw van levensloopbestendige huisvesting voor kleine huishoudens in de stad en de dragende kernen. De groeiende groep (alleenstaande) ouderen krijgt hierdoor meer kansen om in de buurt van voorzieningen te wonen, maar de woningen zijn ook geschikt en aantrekkelijk voor andere doelgroepen. De doorstroming die op gang komt biedt ook kansen voor andere doelgroepen op de woningmarkt.
- Inzetten op “mooie woondorpen”. In de kleinere landelijke kernen wordt terughoudender gekeken naar nieuwbouw, voor kwalitatief goede initiatieven is echter wel een mogelijkheid, maar alleen bij een aantoonbare behoefte en binnen de bebouwde kom. In deze dorpen wordt getracht te zorgen, vooral door herstructurering en renovatie, dat dit mooie woondorpen blijven waar het ruim en rustig wonen is.
De regionale woningmarktafspraken omvatten zowel een woningbouwprogramma – waarin afspraken over de kwaliteit en de typologie van nieuw te bouwen woningen zijn neergelegd – als een woningbouwplanning – waarin het maximaal aantal netto toe te voegen woningen in de regio. De Bevelanden en de aantallen per gemeente te bouwen nieuwe woningen zijn neergelegd. Het provinciaal bestuur gebruikt de afspraken bij de toetsing van alle nieuwe woningbouwinitiatieven. Er is een dip in 2013 zichtbaar en vervolgens de gestage groei naar een aantal van bijna 44.900 huishoudens op 1 januari 2019. Het aantal huishoudens op 1 januari 2020 was op het moment van het opstellen van deze notitie nog niet bekend.
Conclusie
Het aantal huishoudens gaat stijgen, de bestemmingswijziging van bedrijf naar wonen draagt bij aan een oplossing voor het aantal huishoudens dat stijgt en de stijgende woningvraag.
Op 29 mei 2012 heeft de gemeenteraad van Reimerswaal, waaronder Krabbendijke valt, de Structuurvisie kernen en bedrijventerreinen vastgesteld. Hierin onderscheid de gemeente vier kernkwaliteiten, namelijk:
In de structuurvisie van de gemeente speelt wonen een belangrijke rol. Yerseke, Krabbendijke en Kruiningen zijn in de visies van de regio aangemerkt als groeiende woonkernen.
’Lokaal wonen en leven’ staat in de gemeente Reimerswaal centraal: De gemeente wil met de woningbouw inspelen op lokale behoeften en zijn gericht op het versterken van de kwaliteiten van de kern.
Elk dorp in de gemeente Reimerswaal heeft een eigen identiteit op een locatie die doorgaans goed bereikbaar is. Een groot deel van de inwoners dat in een dorp is geboren wil daar, in dat dorp, graag blijven wonen en een eigen wooncarrière maken (doorgroeien vanuit het ouderlijk huis via een starterswoning en een gezinswoning naar een seniorenwoning of levensloopbestendige woning). Iedere kern heeft specifieke omgevingskwaliteiten die onderdeel zijn van de identiteit van de kern en de inwoners van die kern. Het grootste deel van de woningen in Reimerswaal (68%) zijn koopwoningen. Dit is gelijk aan het Zeeuwse gemiddelde percentage. De woning is bestemd voor verschillende doelgroepen en zal zo mogelijk ook levensloopbestendig worden ingericht.
Conclusie
De verwachting is dat in Krabbendijke het aantal huishoudens in de komende jaren blijft toenemen. Er zijn nieuwbouwplannen tot 2030 die voorzien in de woningbehoefte die ontstaat door deze groei. De omzetting van dit bedrijf naar woning draagt ook bij aan de voorziening in woningen voor de verwachte huishoudensgroei.
De Woonvisie gemeente Reimerswaal: Een evenwichtige woningmarkt in leefbare vitale kernen, is op 14 april 2020 vastgesteld door de gemeente Reimerwaal. In deze woonvisie wordt specifiek ingegaan op het beleid over de kern Krabbendijke.
Het aantal huishoudens in Krabbendijke neemt tot 2030 toe met 75 tot 95, met het zwaartepunt in de periode tot 2025. De komende jaren komt de vraag naar nieuwe woningen vooral van gezinnen en ouderen. Op basis van deze ontwikkeling is tot 2030 behoefte aan extra woningen. De nieuwbouwplannen voor de invulling van het voormalige gasfabriekterrein, het voormalige veilingterrein in combinatie met de sportvelden en de uitbreiding van wijk Rozeboom voorziet in ruime mate in deze behoefte. Rekening houdend met de bestaande woningvoorraad en de verwachte huishoudensontwikkeling zijn er na toevoeging van deze plannen geen grootschalige toevoegingen meer nodig tot 2030.
In Krabbendijke is sprake van een afnemende vraag naar woningen voor jonge eenpersoonshuishoudens. Nieuwbouw moet worden gericht op gezinnen met een budget in het middeldure segment. Daarnaast ontstaat in Krabbendijke meer vraag naar levensloopbestendige woningen, vooral vanuit oudere huishoudens. Deze woningen zijn in de huidige voorraad nauwelijks aanwezig, terwijl de doelgroep sterk groeit. Het toevoegen van levensloopbestendige woningen aan de voorraad kan verhuisbewegingen op gang brengen, waardoor meer gezinswoningen in de bestaande woningvoorraad beschikbaar komen. In de ontwikkeling van de eerdergenoemde plannen zal hierop aandacht worden besteed.
Conclusie
De wijziging van de bedrijfsbestemming in een woonbestemming past binnen de vraag naar woningen in Krabbendijke zoals geschreven in de woonvisie. De woning is bestemd voor verschillende doelgroepen en kan wanneer nodig worden ingericht voor levensloopbestendig wonen. Het gaat om herbestemming en niet de bouw van een nieuwe woning.
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking.
Natuurnetwerk Zeeland
De natuurgebieden van het Natuurnetwerk Zeeland dragen ook sterk bij aan de identiteit van Zeeland en aan de kwaliteit van Zeeland als woon- en werkgebied. Het grootste deel van het natuurnetwerk Zeeland is goed toegankelijk en beleefbaar. De begrenzing van de gebieden die tot het Natuurnetwerk Zeeland behoren is vastgelegd in het Omgevingsplan Zeeland 2018. In de artikelen 2.23 t/m 2.27 van de Omgevingsverordening Zeeland is een regeling neergelegd voor het Natuurnetwerk Zeeland. Deze is nader uitgewerkt in het Natuurbeheerplan Zeeland.
Dit zijn de bestaande natuurgebieden van Zeeland – duinen, deltawateren, schorren, kreken, dijken, weidegebieden en bossen. De provincie zet zich in om deze gebieden te beschermen, te beheren en open te stellen voor bezoekers.
Ecoresult B.V. heeft op 3 juli 2020 een quickscan uitgevoerd voor het plangebied genaamd: Wilhelminastraat 1 en 1a, Krabbendijke (zie bijlage 4). De aanleiding voor dit verzoek is de wijziging van een bedrijfsbestemming van het perceel naar een woonbestemming. In het kader van deze bestemmingsplanwijziging wordt een gedeelte van het gebouw gesloopt. Eventuele toekomstige ontwikkelingen kunnen schadelijke effecten hebben op beschermde soorten en natuurgebieden.
Wet natuurbescherming
Significante negatieve effecten van stikstofemissie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden kunnen niet worden uitgesloten als gevolg van de aard van de werkzaamheden (sloop, bouwrijp maken en herontwikkeling van het plangebied). Het nabij gelegen Natura2000-gebied Oosterschelde heeft voor stikstof gevoelige habitattypen. Passend nader onderzoek naar stikstofemissies (van de aanlegfase en gebruiksfase) – middels de Aerius Calculator – is noodzakelijk. Het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming met betrekking tot gebiedsbescherming kan van toepassing zijn.
Omgevingsverordening Zeeland
Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt op voorhand uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). Belangrijke weidevogelgebied en Strategische reservering natuur. nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.
Hout opstanden
Er zijn geen houtopstanden groter dan 10 are of 20 bomen in een rij (of een deel ervan) in het plangebied aanwezig. Het plangebied bevindt zich tevens binnen de bebouwde kom van Krabbendijke. In dit geval wordt de Wet natuurbescherming, onderdeel houtopstanden niet overtreden.
Jaarrond beschermde nesten
De voorgenomen ontwikkelingen kunnen leiden tot schadelijke effecten op potentieel aanwezige verblijfplaatsen en functioneel leefgebied van de huismus. Aanvullend veldonderzoek is nodig. Indien huismus aanwezig is en een overtreding van een verbodsbepaling niet kan worden voorkomen, dient een ontheffing of vergunning te worden aangevraagd. Overige Vogelrichtlijnsoorten met jaarrond beschermde nesten worden niet verwacht. Verbodsbepalingen Art. 3.1 lid 2 (zie Tabel 1) van de Wnb kunnen worden overtreden. Aanvullend veldonderzoek is op termijn en afhankelijk wat er gesloopt wordt wellicht nodig om te bepalen:
het plangebied aanwezig zijn. Dit onderzoek dient te worden uitgevoerd in de periode 1 april – 15 mei (2 veldonderzoeken) of 4 bezoeken tussen 20 maart en 20 juni.
Algemene vogels en niet jaarrond beschermde nesten
Schadelijke effecten door uitvoering van de werkzaamheden op bezette nesten van vogels met niet jaarrond beschermde nesten en algemene vogels zijn te voorkomen (in gebruik zijnde vogelnesten mogen in principe nooit worden verstoord) door buiten het broedseizoen te werken (buiten grofweg de periode 1 maart – 15 augustus). Werken binnen het broedseizoen is enkel mogelijk indien er geen bezette nesten worden verstoord. Indien er binnen het broedseizoen gewerkt wordt is voorafgaand aan de werkzaamheden een controle door een deskundig ecoloog noodzakelijk.
Vleermuizen
De voorgenomen ontwikkelingen kunnen leiden tot een negatief effect op potentieel aanwezige voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger). Hierdoor kunnen de verbodsbepalingen Art 3.5 lid 2 en 4 van de Wnb worden overtreden.
Verbodsbepalingen Art. 3.1 lid 2 (zie Tabel 1) van de Wnb kunnen worden overtreden. Nader onderzoek is op termijn en afhankelijk wat er gesloopt wordt wellicht nodig in de periode 15 mei tot 15 juli middels 3 bezoeken en tussen 15 augustus en 15 september middels 2 bezoeken om te bepalen of:
Indien voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn én door de werkzaamheden een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming wordt overtreden dient een ontheffing of vergunning in bezit te zijn voordat met de werkzaamheden kan worden gestart. De doorlooptijd van de ontheffingsaanvraag is maximaal 6 maanden. Tevens dienen dan mitigerende maatregelen te worden getroffen, zoals het plaatsen van tijdelijke voorzieningen. Deze dienen aanwezig te zijn tenminste 3 maanden voor de start van het werk, maar hier zijn striktere uitzonderingen op mogelijk. Overige Habitatrichtlijnsoorten worden niet verwacht.
Nationaal beschermde soorten
Het plangebied is potentieel geschikt voor Nationaal beschermde faunasoorten welke vrijgesteld zijn van een ontheffing in de provincie Zeeland. Voor deze soorten is er geen ontheffing vereist en nader onderzoek is niet noodzakelijk. Wel geldt voor deze soorten de algemene zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijk effect op soorten zoals gewone pad, bruine kikker, egel en muizen zoveel mogelijk dient te worden voorkomen. Te denken valt aan het verplaatsen van dieren naar veilige locaties buiten het werkgebied indien zij aangetroffen worden tijdens de werkzaamheden.
Invasieve exoten
Er is ook gekeken naar groeiplaatsen van exoten als Japanse duizendknoop en reuzenberenklauw. Er werden geen groeiplaatsen van deze soorten aangetroffen.
Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.
Ecoresult B.V. heeft een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen en de huismus (bijlage 5). Er zijn zowel geen rust- en verblijfplaatsen van de vleermuizen als de huismus gevonden.
Wettelijk kader
Voorheen diende op grond van het Programma Aanpak Stikstof (PAS), welke in juli 2015 van kracht werd, berekend te worden of een nieuwe (bouw)activiteit tot een significante toename leidde van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Het nabij gelegen Natura2000-gebied Oosterschelde heeft voor stikstof gevoelige habitattypen.
Onder het PAS golden enkele drempel- en grenswaarden. Deze waarden bepaalden of een toename van stikstofdepositie significant was en zo ja, of er dan een meldingsplicht of een vergunningplicht gold. Door te rekenen met het voorgeschreven rekenprogramma AERIUS Calculator werd automatisch met die drempelwaarden rekening gehouden. In het geval van de meldingsplicht kon de planontwikkeling aanspraak kan maken op benutting van de ontwikkelingsruimte die voor een Natura 2000-gebied gold, totdat deze niet meer voorradig was.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 mag het PAS niet meer gebruikt worden als toestemmingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. De drempel- en grenswaarden uit het PAS zijn daarmee ook niet meer van toepassing. Hierdoor kan een project met een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar al vergunningplichtig zijn (artikel 2.7 en 2.8 Wnb). Dit betekent dat ook relatief kleinschalige projecten zorgvuldig dienen te worden getoetst op hun stikstofdepositie, om zo aan Europese regelgeving te kunnen voldoen (en stand te houden bij de Raad van State in geval van een beroep).
Sinds de vernieuwing van de AERIUS Calculator op 16 september 2019 (en de latere update van 15 oktober 2020) kan correct berekend worden of er überhaupt sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Daarbij dient zowel de realisatiefase, als de gebruikersfase doorgerekend te worden. Zodra er geen rekenresultaten boven de 0,00 mol/ha/jaar zijn, is er geen belemmering voor een plan op het gebied van stikstofdepositie.
Beoordeling
Het nabij gelegen (700 meter) Natura 2000-gebied Oosterschelde bevat voor stikstof gevoelige habitattypen. Overigens wordt met de stikstofdepositieberekening die is uitgevoerd de stikstofneerslag op alle Natura 2000-gebieden berekend. Uit de berekening blijkt dat er zowel in de nieuwe gebruikersfase en in de realisatiefase geen stikstofdepositie plaatsvindt op Natura 2000-gebieden. Voor een nadere toelichting zie bijlagen 6 , 7 en 8.
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving mogelijk beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief. Aanvullend (veld)onderzoek is vanwege de sloop van een gedeelte van de bebouwing noodzakelijk. Er wordt onderzoek gedaan naar huismussen en vleermuizen. Dit onderzoek wordt in 2021 uitgevoerd, de uitkomsten hiervan worden later toegevoegd aan het plan.
De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging van bedrijf naar wonen.
Op 5 juni 2020 heeft BOOT organiserend ingenieursburo B.V. veldwerk op de locatie uitgevoerd (bijlage 9). Op 14 juli 2020 is er extra een uitsplitsing uitgevoerd. Dit omdat er mogelijk een verhoogde hoeveelheid lood in de grond is gevonden, dit bleek het geval te zijn.
Uit het uitgevoerd bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Op 23 november 2020 is er een nader bodem onderzoek opgeleverd (bijlage 11). Uit dit onderzoek kan het volgende geconcludeerd worden;
en 009 (25 – 75 cm-mv) sporen kolengruis, baksteen, metselpuin;
zijn sporen kolengruis, baksteen en metselpuin aangetroffen. Een duidelijk aanwijsbare bron ontbreekt;
30 m² met een laagdikte van 55 á 60 cm. Hiermee is ongeveer 18 m³ grond sterk verontreinigd met lood;
vloer gelegen is, wordt ervanuit gegaan dat de verontreiniging vóór 1987 ontstaan is en er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en het toekomstig gebruik als wonen;
geven geen aanleiding tot nader onderzoek;
metselpuin is asbestverdacht en kunnen bij een bestemmingsplanwijziging, voorgenomen grondwerkzaamheden en/of een sanering aanleiding geven tot het uitvoeren van een asbest in bodem onderzoek conform NEN5707.
aanbevelingen
de verontreinigingscontour, wordt geadviseerd een Plan van Aanpak te laten opstellen ten behoeve van het verwijderen van de verontreiniging, welke ter kennisgeving word aangeboden aan het bevoegde gezag (gemeente Reimerswaal). Het wordt aanbevolen om het grondwerk te laten uitvoeren door een BRL 7000 gecertificeerde aannemer en het werk te laten begeleiden door een BRL 6000 gecertificeerd bureau;
aanbevolen onderzoek uit te voeren naar PFAS en asbest;
hoeveelheid grondverontreinigd met lood welke de maximale waarde ‘Wonen’ overschrijdt. Bij een eventuele sanering dient rekening te worden gehouden met een groter vrijkomend bodemvolume als gevolg van uitlevering en de praktische uitvoering van het graafwerk (vierkante ontgraving).
Op 12 juli 2021 is het verkennend bodemonderzoek asbest opgeleverd (bijlage 10) Hieruit kan het volgende geconcludeert worden:
ties. Voor het uitgevoerde onderzoek is de gehele locatie ten aanzien van asbest als heterogeen verdacht beschouwd;
mm aangetroffen;
dachte bovengrond geen asbest aangetroffen. Daarnaast is in de zintuiglijk schone en ongeroerde ondergrond visueel geen asbestverdacht materiaal waargenomen;
verdacht” met betrekking tot de aanwezigheid van asbest.
Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijken er vanuit het aspect bodem belemmeringen te zijn voor onderhavig initiatief. Omdat concentraties lood in de grond zijn aangetroffen die de interventiewaarde overschrijden, is een nader onderzoek uitgevoerd gericht op het vaststellen van de aard en omvang en de ernst en spoedeisendheid van de verontreiniging. Er is gebleken dat op sommige plaatsen en een verhoogde hoeveelheid lood is aangetroffen. Hier dient rekening mee gehouden te worden. Daarnaast is er asbestonderzoek uitgevoerd, uit dit onderzoek blijkt dat de locatie niet verdacht is. Bij het slopen wordt er verder geadviseerd om onderzoek uit te voeren naar PFAS en asbest.
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.
Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Het pand kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Er zal niet gegraven of gebouwd worden om de ontwikkelingen te realiseren. Nader onderzoek in het kader van archeologie is dan ook niet noodzakelijk. Wanneer er in de toekomst gesloopt wordt zal archeologisch onderzoek uitgevoerd moeten worden wanneer er meer dan 250 m2 gebouwd wordt en dieper dan 40 cm gegraven wordt.
Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling plaats in beschermd archeologisch gebied. Indien er in de toekomst ontwikkeling plaatsvinden op het perceel zal archeologisch onderzoek uitgevoerd moeten worden wanneer er meer dan 250 m2 gebouwd wordt en dieper dan 40 cm gegraven wordt. Er zijn geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.
Wet milieubeheer
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
(NSL).
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto
vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Het initiatief kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Het benodigd aantal parkeerplaatsen kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'Nota parkeernormen gemeente Reimerswaal' uit 2016. Het plangebied wordt gekenmerkt als de rest bebouwde kom in weinig stedelijk gebied. Voor een vrijstaande woning geldt een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning, waarvan 0,3 parkeerplaatsen voor bezoekers. In de gewenste situatie komt de totale parkeerbehoefte dan ook uit op 3 parkeerplaatsen.
Op het eigen terrein voor de opslagruimte is plaats voor 5 à 6 parkeerplaatsen, er wordt ruim voldaan aan de parkeernorm.
Het plangebied wordt ontsloten via de Wilhelminastraat. Dit is een 30 km/u weg die ontsluit met de Oude Rijksweg.
De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. In de huidige situatie is een bedrijf toegestaan. Dit heeft een verkeersaantrekkende werking van 9,1 tot 10,9 mvt/etmaal in de rest bebouwde kom van weinig stedelijk gebied.
In de gewenste situatie is de verkeersaantrekkende werking op dezelfde manier te bepalen. Voor een vrijstaande woning is de verwachte verkeersgeneratie 7,8 tot 8,6 mvt/etmaal per woning. Dit komt in totaal neer op een verkeersaantrekkende werking van 8 tot 9 mvt/etmaal.
De verkeersgeneratie neemt met onderhavig initiatief af met 1,3 mvt/etmaal. Gezien de ligging van het plangebied en de verkeerssituatie ter hoogte van het plangebied wordt aangenomen dat dit niet tot problemen leidt met de verkeersafwikkling in het plangebied.
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt af.
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Wel ligt het plangebied binnen de geluidzone van wegverkeer en het spoor. De Oude Rijksweg en het spoor liggen nabij, echter ligt de locatie op verder dan 200 meter van deze weg en het spoor. Akoestisch onderzoek is om deze reden niet nodig.
Met het wijzigen van de bestemming van bedrijf naar wonen wordt geen nieuwe geluidsgevoelige bebouwing mogelijk gemaakt. Op het perceel is al een (bedrijfs)woning aanwezig. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een bedrijfswoning naar een (burger)woning.
Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Richtafstanden en omgevingstype
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.
De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als gemengd gebied, gelet op de bestemmingen wonen, bedrijf en maatschappelijk.
Bewoning wordt niet gezien als een milieubelastende functies, waardoor de functiewijziging geen hinder zal veroorzaken voor omliggende gevoelige functies in het kader van milieuzonering.
Andersom gezien zal ook getoetst moeten worden of de omliggende functies niet belemmerd worden door de gewenste woonfunctie of dat die functies het wonen niet belemmeren. Het gebied kan gekenmerkt worden als gemengd gebied door de afwisseling van wonen, maatschappelijke functies en bedrijven. Op 36 meter afstand bevond zich de verf groothandel VeHo. Op deze locatie zijn bedrijven uit ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' toegestaan. Dit houdt in dat de bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Dit zorgt dus niet voor belemmeringen. Op 35 meter afstand bevindt zich de Gereformeerde Gemeente Krabbendijke, deze heeft categorie 2, deze heeft een richtafstand van 10 meter. Kapsalon José en Van Kruiningen Aardappelen Groenten aan de Dorpsstraat bevinden zich op 30 meter deze bedrijven hebben een milieucategorie 1. Ook hier valt de afstand buiten de richtafstand
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van de woning niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Figuur: Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
Transport gevaarlijke stoffen
Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is in de omgeving van het plangebied een spoorbaan maar deze bevindt zich op meer dan 200 meter van de planlocatie. Aangezien de ontwikkeling binnen de invloedsgebieden ligt van de transportroutes spoor en weg maar buiten de 200 meter zone kan volstaan worden met een beperkte verantwoording (Bevt, artikel 7) van het groepsrisico.
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van het BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.
Invloedsgebieden
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoor en de A58 (beiden 1500 meter) en binnen het invloedsgebied (1% letaliteitsgrens, 580 meter) van de 48"gasleiding (PZEM) (A515). Die leiding ligt in de buisleidingenstrook ten noorden van het plangebied.
In artikel 7 van het Bevt is opgenomen dat er ter verantwoording van het groepsrisico bij elk ruimtelijk besluit binnen het invloedsgebied van een weg, spoorlijn of binnenwater moet worden ingegaan op de bestrijdbaarheid bij de bron en mogelijkheden tot zelfredzaamheid.
In geval van nood zijn mensen goed zelfredzaam omdat er een vluchtweg is over de Wilhelminastraat. Daarnaast is de woning wat betreft de bestrijdbaarheid goed toegankelijk voor hulptroepen.
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Uit de toelichting en verbeelding van de bestemmingsplannen 'Krabbendijke' en 'Krabbendijke 1e herziening', 'Parapluherziening Kernen en Bedrijventerreinen' en 'Parapluherziening Kernen en Bedrijventerreinen 2019' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Het beoogde initiatief voorziet niet in een toename van het verharde oppervlak. Er is een watertoets uitgevoerd (bijlage 12). Een watertoets is verplicht wanneer het gaat om functieverandering en/of bestemmingswijziging. Indien nodig zullen in het vervolg van de (ruimtelijke) procedure, in het kader van de watertoets, nadere afspraken gemaakt worden met het waterschap over de exacte wijze waarop de waterhuishouding in het plangebied geregeld gaat worden. Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap Scheldestromen adviseert positief over het voornemen (bijlage 12). Dit omdat de impact beperkt is. We ontvingen een reactie van het waterschap op 6 januari 2021. Wij ontvingen geen opmerkingen over het invullen van de watertoets.
In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.
Kenmerken van het project
Het project betreft het wijzigen van een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. De bedrijfsbestemming is niet langer gewenst omdat de initiatiefnemer de gronden en de opstallen wil gebruik voor 'regulier' wonen.
Plaats van het project
De wijziging vindt plaats aan de Wilhelminastraat 1 en 1 a, gelegen in Krabbendijke. In de directe omgeving bevinden zich voornamelijk andere bedrijven gemengd met woonhuizen, alle in de bebouwde kom.
Kenmerken van het potentiële effect
Bij onderhavig initiatief zijn geen gevolgen aanwezig, daar het alleen een functiewijziging betreft van 'bedrijf' naar 'wonen'. Ook betreft het herbestemming en de sloop van sommigen gebouwen.
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.
Onderhavig wijzigingsplan maakt deel uit van het moederplan, het bestemmingsplan 'Krabbendijke' .
In een wijzigingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het juridische deel van het wijzigingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het wijzigingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij de vigerende bestemmingsplannen.
Het wijzigingsplan 'Krabbendijke, 1e wijziging' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels van het wijzigingsplan 'Krabbendijke, 1e wijziging' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek. De regels uit de reeds ter plaatse geldende bestemmingsplannen worden in de regels van het wijzigingsplan overeenkomstig van toepassing verklaard.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Waarde – Archeologie 2
De dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' is mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Wonen
Voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in een woning, al dan niet met aan huis gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
Daarbij horen ook bijbehorende voorzieningen zoals erven, parkeervoorzieningen op eigen terrein, toegangs- en achterpaden en tuinen.
Tuin
De bestemming Tuin is opgenomen, daar waar direct grenzend aan de openbare ruimte geen bebouwing gewenst is. Daarmee is feitelijk de voorgevelrooilijn vastgelegd. Omdat in een aantal situaties het doorbreken van deze voorgevelrooilijn niet leidt tot nadelige effecten op de verkeersveiligheid en/of het bebouwingsbeeld is een afwijking van de bouwregels opgenomen voor het toestaan van bijgebouwen of overkappingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
Er is overleg geweest met omwonenden. De omwonenden zijn op de hoogte van het feit dat de woning in de verkoop komt. Ook weten ze dat er een functiewijziging van het perceel gaat plaats vinden. Zie voor de reactie van de omwonende bijlage 13. Na een schriftelijke toelichting heeft niemand bezwaar. Toen het ontwerpplan ter inzage ging is daarnaast ter kennisgeving een brief verstuurd naar de omwonenden (bijlage 14).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.
Het ontwerpwijzigingsplan en bijbehorende stukken zijn gedurende zes weken ter inzage gelegd (van 17 juni 2021 tot en met 28 juli 2021), waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld om zienswijzen kenbaar te maken. Er zijn geen zienswijzen ingediend.