direct naar inhoud van 5.3 Ecologie
Plan: Buitengebied Giessenlanden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0689.BP8001-vast

5.3 Ecologie

5.3.1 Algemeen

De natuurwaarden in het plangebied zijn grotendeels gebonden aan het agrarische landschap met graslanden, sloten en verspreide beplantingselementen. Bij natuurwaarden kan worden gedacht aan waardevolle sloot- en oevervegetaties en de betekenis voor weidevogels. Daarnaast bevinden zich in het zuiden en noorden van Giessenlanden eendenkooien met rondom een stiltegebied van 750 m. De beplanting in het gebied concentreert zich vooral op de erven en tuinen langs de linten in het gebied. Deze groene 'oases' in het weidelandschap hebben een grote betekenis als schuil-, rust- en foerageerplek voor allerlei diersoorten.

De waterlopen in het gebied en met name de Giessen vormen natte ecologische verbindingszones door het gebied. Gestreefd wordt om zoveel mogelijk natuurvriendelijke oevers te realiseren in het gebied (Structuurvisie Giessenlanden). Daarnaast wordt beoogd om de ecologische verbindingen tussen de natuurgebieden waar mogelijk te combineren met recreatief medegebruik.

5.3.2 Normstelling en beleid

Ecologische Hoofdstructuur

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Binnen de EHS geldt een 'nee, tenzij'-regime; nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn èn er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Voor ingrepen die aantoonbaar aan de criteria voldoen geldt het vereiste dat de schade zoveel mogelijk moet worden beperkt door mitigerende maatregelen. Resterende schade dient te worden gecompenseerd.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EL&I aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EL&I aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

5.3.3 Huidige situatie

Beschermde gebieden

In Giessenlanden zijn meerdere gebieden aangemerkt als natuurgebied. Deze natuurgebieden maken deel uit of zijn onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) (figuur 5.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP8001-vast_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP8001-vast_0011.png"

Figuur 5.1 Ecologische Hoofdstructuur (bron: provincie Zuid-Holland)

De ecologische verbindingszones in Giessenlanden bestaan uit een groene verbinding aan de zuidrand van de gemeente, een noord-zuidverbinding aan de oostzijde van Arkel met de Linge, een verbinding ter plaatse van het westelijk deel van de Giessen en een noord-zuidverbinding nabij Schelluinen.

Twee (delen van) gebieden zijn ook beschermd natuurmonument en vallen onder de Natuurbeschermingswet. Het gaat om Beschermd Natuurmonument Niemandshoek en Beschermd Natuurmonument Oeverlanden Giessen (zie figuur 5.2).

Beschermd Natuurmonument Niemandshoek

Het gebied is in 1973 aangewezen en in het aanwijzingsbesluit is opgenomen dat:

Het beschermde Natuurmonument Niemandshoek is gelegen in de polder 'Het Land der Zes Molens' en bestaat uit twee gebieden die samen 4,6 ha groot zijn. Beide gebieden omvatten graslanden en bospercelen. De bospercelen bestaan gedeeltelijk uit hakhout en grienden. In het natuurmonument worden vele plantensoorten aangetroffen die kenmerkend zijn voor een vochtig milieu. Ook zijn verschillende insectensoorten aangetroffen Bovendien is het een belangrijk broedgebied voor weidevogels en zangvogels.

Staatsnatuurmonument Oeverlanden Giessen

Het gebied is in 1973 aangewezen als Staatsnatuurmonument en in het aanwijzingsbesluit is opgenomen dat:

  • het Staatsnatuurmonument 'Oeverlanden langs de Giessen' gelegen is tegenover de buurtschap Overslingeland en ten westen van Hoornaar en het is 0,5 ha groot. Het gebied is in de eerste plaats van belang als groeiplaats van het zomerklokje, waarvan in geheel Nederland maar weinig groeiplaatsen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP8001-vast_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP8001-vast_0013.png"

Figuur 5.2 Beschermd Natuurmonument Niemandshoek en beschermd Natuurmonument Oeverlanden Giessen (bron: Gebiedendatabase Ministerie van LNV)

Beschermde soorten

Om een beeld te krijgen van de in het gebied voorkomende soorten, is gebruikgemaakt van bestaande atlasgegevens uit de Atlas van de Nederlandse Flora (Van der Meijden et al, 1989), Atlas van de Nederlandse broedvogels (SOVON, 2002), Atlas van de Nederlandse zoogdieren (Broekhuizen, 1992), Atlas van de Nederlandse vleermuizen (Limpens, 1997), de verspreidingsgegevens (van amfibieën en reptielen) van RAVON (www.ravon.nl/amf_rep) en de Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen. Tevens is gekeken naar actuele waarnemingen op www.waarneming.nl.

Planten

De meest gevarieerde vegetaties zijn aanwezig langs de oevers en in sloten en op de boomrijke percelen. Mogelijk aanwezige soorten zijn de licht beschermde dotterbloem, zwanenbloem, brede wespenorchis en grote kaardenbol.

Vogels

Het plangebied is van belang voor verschillende soorten weidevogels. Provinciaal gezien behoort het gebied tot de redelijk tot goede weidevogelgebieden. Aangetroffen soorten zijn onder andere kievit, grutto, tureluur, scholekster, slobeend en zomertaling. De meeste weidevogelsoorten zijn de laatste decennia sterk in aantal afgenomen. De oorzaak hiervan ligt in de voortdurende intensivering van het graslandbeheer in samenhang met externe factoren. Verder speelt inkrimping van het graslandareaal (onder ander door maïs-/ruwvoederteelt) een rol.

Buiten het broedseizoen heeft het gebied enige betekenis als overwinteringsgebied voor kleine aantallen zwanen en ganzen. Deze soorten hebben een voorkeur voor open, voedselrijke graslandgebieden en zijn de laatste jaren licht in aantal toegenomen.

De groene gebieden met een gevarieerde vegetatiestructuur met rijke oevervegetaties, sloten en opgaande beplantingen zijn relatief rijk aan kleine zangvogels zoals kleine karekiet, heggemus, winterkoning, witte kwikstaart en tuinfluiter.

De (agrarische) bebouwing biedt nestgelegenheid aan boerenzwaluw, huismus en witte kwikstaart. In het plangebied zijn ook waarnemingen bekend van steenuil, bosuil en groene specht.

Zoogdieren

In het plangebied komen vleermuizen voor, zoals gewone dwergvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis en watervleermuis. Het gaat daarbij zowel om soorten die verblijven in gebouwen (onder dakpannen, spouwmuren, etc.) als om soorten die in bomen verblijven. Het plangebied biedt foerageergebied, vliegroutes en vaste verblijfplaatsen.

De zwaar beschermde waterspitsmuis is ook te verwachten in de ruige oeverbegroeiing langs de watergangen die deel uitmaken van het plangebied (VZZ, verspreidingsgegevens, 2006).

Het plangebied biedt ook leefgebied aan algemene soorten als egel, mol, haas, wezel, hermelijn, veldmuis, dwergmuis, bosmuis, gewone bosspitsmuis en huisspitsmuis.

Amfibieën

De Alblasserwaard is rijk aan amfibieën, waaronder verschillende bedreigde en/of streng beschermde soorten. Het plangebied herbergt naar verwachting meerdere soorten. De licht beschermde soorten bruine kikker en gewone pad zullen gebruikmaken van de bebouwing en ruigten als (winter)verblijfplaats. Ook zwaar beschermde soorten komen voor. De heikikker is in de Alblasserwaard niet zeldzaam en daarom mogelijk aanwezig in de kavelsloten binnen het plangebied. De kamsalamander komt voor in gebieden waar kwel optreedt. De soort is afhankelijk van een goede waterkwaliteit met grote variatie aan waterplanten. De combinatie van watergangen en open grond (al dan niet tijdens graafwerkzaamheden) is een zeer geschikt biotoop voor de rugstreeppad.

Vissen

Gezien de voorkomende biotopen binnen het plangebied is het te verwachten dat zwaar beschermde soorten als de kleine modderkruiper, grote modderkruiper en bittervoorn voorkomen. Andere beschermde vissen worden niet verwacht.

Overige soorten

Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 5.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 5.2 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     dotterbloem, zwanenbloem, brede wespenorchis en grote kaardenbol

mol, egel, haas, wezel, hermelijn, veldmuis, dwerg, bosmuis, gewone bosspitsmuis en huisspitsmuis

bruine kikker, middelste groene kikker, gewone pad en kleine watersalamander  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     kleine modderkruiper  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   grote modderkruiper en waterspitsmuis  
    bijlage IV HR   rugstreeppad, heikikker, kamsalamander en alle vleermuizen  
  vogels   cat. 1 t/m 4   steenuil en huismus  
    cat. 5   boerenzwaluw en groene specht  

5.3.4 Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

In het plangebied liggen gebieden die onderdeel uitmaken van de PEHS. Binnen de PEHS geldt het 'nee, tenzij'-regime, hetgeen inhoudt dat nieuwe plannen, projecten of handelingen niet zijn toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van reden van groot openbaar belang.

Voor de beschermde natuurmonumenten geldt dat de beschermde waarden in die gebieden (plantensoorten die kenmerkend zijn voor een vochtig milieu, insectensoorten, broedgebied voor weide- en zangvogels en het zomerklokje) en de gebieden zelf niet mogen worden aangetast.

In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt in de beschermde natuurgebieden, PEHS en natuurmonumenten. Deze gebieden worden bestemd als natuur.

Soortenbescherming

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in ontwikkelingen (zoals Ruimte voor Ruimte en verbreding landbouw) die kunnen leiden tot de verstoring van de aanwezige soorten.

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Hiervoor is geen standaardperiode, het gaat erom of er een broedgeval is. Verstoring van broedende vogels is verboden. Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dit zijn bescherming van flora en fauna (b); veiligheid van het luchtverkeer (c) en Volksgezondheid of openbare veiligheid (d). De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd. (Een deel van deze soorten zijn ondergebracht in categorie 5 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Hoewel het onderbrengen van deze soorten op deze lijst anders doet vermoeden is de vaste rust- en verblijfplaats van deze vogels niet jaarrond beschermd. Dit betreffen namelijk vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor gebroed hebben of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats is gegaan, zich elders te vestigen.)
  • In het plangebied komen ook zwaarder beschermde soorten uit categorie 2 en 3 voor. Voorafgaand aan een ontwikkeling dient nader onderzoek naar de voorkomende soorten op die locatie uitgevoerd te worden. Als hier zwaar beschermde soorten voorkomen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.