Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: MFC Hoogblokland
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0689.BP5003-vast

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Giessenlanden ontwikkelt, in samenspraak met Dorpsberaad Hoogblokland, een multifunctioneel centrum (MFC) op de huidige locatie van het dorpshuis en de openbare basisschool Den Beemd en Peuteropvang Kaboutertijd aan de Dorpsweg in Hoogblokland. Ten noorden van het MFC zullen daarnaast vijf woningen gerealiseerd worden.  
 
In het MFC zijn het dorpshuis, twee basisscholen, een kinderopvang en een sportzaal voorzien. Hoofdgebruikers van het pand zijn CBS De Wegwijzer, OBS Den Beemd, Stichting Kindercentra Alblasserwaard en de Til-Groep als exploitant.
 
De voorgenomen ontwikkelingen zijn niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Ten behoeve van de ontwikkeling is derhalve voorliggende herziening van het geldende bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt middenin de kern Hoogblokland en wordt begrensd door de Schoolstraat aan de oostzijde, de Dorpsweg aan de zuidzijde en de Hofstede aan de west- en noordzijde. De bestaande cafetaria en de bestaande voetbalkooi maken geen onderdeel uit van het plangebied. De volgende afbeelding toont de begrenzing van het plangebied.
 
Begrenzing plangebied
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Giessen-Oudekerk, Hoogblokland en Schelluinen'. Dit bestemmingsplan is op 25 oktober 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente Giessenlanden. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
 
Fragment verbeelding geldend bestemmingsplan
 
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk' met een aanduiding bouwvlak waarbinnen bebouwing met een maximale goothoogte van 5 meter is toegestaan. Daarnaast heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1'.
1.4 Opzet van de toelichting
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen. Hoofdstuk 3 beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 4) bevat de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 5) en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 6).
2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
 
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsnota's gedateerd.
 
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Toetsing
Doordat de beoogde ontwikkeling geen rijksverantwoordelijkheid omvat zijn er geen raakvlakken met het Rijksbeleid.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
 
In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
Toetsing
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is het plan dusdanig klein van schaal dat het niet van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
 
2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is van toepassing op het plan. Specifiek aandachtspunt is het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2, waarin de verplichting is opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren: de "ladder voor duurzame verstedelijking". Daarbij moet achtereenvolgens worden aangetoond of er een actuele regionale behoefte is (trede 1), deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en - in geval van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied - of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3).
 
Toetsing
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie Zuid-Holland vastgelegd in de Verordening Ruimte 2014. In toelichting paragraaf 2.2.2 wordt hier nader op in gegaan.
2.2 Provinciaal beleid
Op 9 juni 2014 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de 'Visie Ruimte en Mobiliteit' en de bijbehorende 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. Deze beleidsdocumenten vervangen de 'Structuurvisie: Visie op Zuid-Holland' en de 'Verordening Ruimte' (2010). Daarnaast is de provinciale Woonvisie 2011-2020 van toepassing. Het plan wordt aan deze nota's getoetst.
2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) is de provinciale structuurvisie zoals voorgeschreven in de Wro en is vastgesteld op 9 juli 2014. De VRM biedt geen vast omlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dit beleid is verder uitgewerkt in de Programma’s ruimte en mobiliteit.
 
Vier rode draden
Deze rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie
  • beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • vergroten van de agglomeratiekracht;
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.
Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de stedelijke agglomeratie, het systeem van kernen en linten en het logistiek-industrieel systeem. De provincie zet ten eerste in op verdichting, concentratie en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied en ten tweede op een hiërarchie van knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit in die bebouwde ruimte te verbeteren. Dit beleid voorziet in de maatschappelijke vraag naar betaalbare woningen nabij (stedelijke) voorzieningen, waaronder hoogwaardig openbaar vervoer. In gebieden met een eenzijdige samenstelling van functies en bevolking, vormen herstructurering, stedelijke transformatie en functiemenging een belangrijke opgave. Zo wil de provincie sociaal-ruimtelijke segregatie tegengaan.
 
De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van de bebouwde ruimte. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening hanteren gemeenten de 'ladder voor duurzame verstedelijking' om de keuze voor en situering van nieuwe woon- en werklocaties te verantwoorden. De provincie bevordert de consequente toepassing van de ladder door deze op te nemen in de Verordening ruimte en daarbij een aantal begrippen te verhelderen. Een van die begrippen is het 'bestaand stads- en dorpsgebied' (BSD). De provincie verstaat daaronder: ‘het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet een nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het BSD.
 
Kwaliteitskaart
De provincie beschikt al enige tijd over een kwaliteitskaart die de kwaliteitsambities van de provincie toont en in een geactualiseerde vorm onderdeel is van de Visie ruimte en mobiliteit. De kwaliteitskaart staat met de bijbehorende uitwerking en richtpunten aan de basis van de 'gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit', die een handreiking vormen voor het gebiedsspecifiek omgaan met ruimtelijke kwaliteit. In de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' van de Verordening ruimte 2014 wordt aangegeven dat indien een stedelijke ontwikkeling niet binnen het BSD plaatsvindt, de voorgenomen ontwikkeling moet passen binnen de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart. Aangezien het plangebied is gelegen binnen het BSD hoeft geen nadere toetsing plaats te vinden aan de kwaliteitskaart.
 
Toetsing
Vanuit de structuurvisie en verordening zijn de volgende aspecten relevant:
  • artikel 2.1.1. ladder voor duurzame verstedelijking
Het plangebied ligt binnen het BSD. Er wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro en de bepalingen uit artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2015. In toelichting paragraaf 2.2.2.1 is nader gemotiveerd waarom de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
  • artikel 2.2.1. ruimtelijke kwaliteit
De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). De maatschappelijke functie en de nieuwe woonfuntie brengen geen belemmeringen met zich mee voor de omgeving. Dit wordt nader onderbouwd in toelichting hoofdstuk 4. Het betreft hier het opnieuw invullen van de maatschappelijke functie en het deel herbestemmen van gronden met een maatschappelijke functie naar wonen. De (directe) omgeving bestaat uit voornamelijk woongebied en overige maatschappelijke functies en is daarmee passend in zijn omgeving.
2.2.2 Verordening Ruimte 2014
De Verordening ruimte 2014 (versie per 1 juli 2015) is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
 
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening in artikel 2.1.1, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
 
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
'Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 ha.'
 
Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied
'Onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.'
 
Lid 3 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau
'Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.'
 
2.2.2.1 Toetsing Ladder voor duurzame verstedelijking
Gemeenten moeten zich bij het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking baseren op recent onderzoek (= circa twee jaar). De provinciale prognoses Woningbehoefteraming (WBR) en de Bevolkingsprognose (BP), uitgangspunt voor de regionale woonvisies, worden eens per 3 jaar geactualiseerd. De regionale woonvisie Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is van oktober 2013.
 
In haar memo van augustus 2015 stelt de provincie Zuid-Holland dat er op regionaal niveau geen significante verschillen te verwachten zijn over een periode van 3 jaar. De actualiteit van onderzoeksrapportages is sterk afhankelijk van de situatie, het beleidsveld en de regio. Behoefteramingen kijken meer dan 10 jaar vooruit en zijn redelijk stabiel over meerdere jaren. Zeker als het gaat om het regionale niveau wat het uitgangspunt is voor de regionale woonvisie.
 
Toetsing
Ad a)
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. De betreffende woningbouwontwikkeling van 5 woningen wordt dus niet beschouwd als een stedelijke ontwikkeling. Een nadere toetsing aan de ladder is daarmee in principe niet meer aan de orde.
   
Ad b)
Het plangebied ligt in bestaand bebouwd gebied van Hoogblokland. De woningbouw sluit aan bij de al aanwezige woningen rond de locatie. Het betreft hier het herbestemmen van een maatschappelijke bestemming naar wonen. De voorgenomen functie past dan ook uitstekend binnen het plangebied.
 
Ad c)
Dit punt is niet relevant aangezien de ontwikkeling plaats kan vinden binnen bestaand stedelijk gebied binnen de regio.
 
Uit deze paragraaf blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro en de bepalingen uit artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014.
2.2.3 Woonvisie 2011-2020
Op 12 oktober 2011 hebben Provinciale Staten de Woonvisie 2011-2020 vastgesteld. Samengevat is daarin het volgende opgenomen.
 
De provincie vindt dat iedereen in Zuid-Holland moet kunnen beschikken over een passende woning in een passend woonmilieu, nu en in de toekomst. Op dit moment staat er in het algemeen druk op de
woningmarkt, terwijl er ook gebieden zijn met een ontspannen of zelfs krimpende woningmarkt. De omvang en de kwaliteit van de woningvoorraad is niet in balans. Daarvoor moet de bestaande voorraad kwalitatief verbeteren, vraag en aanbod van woonmilieus beter op elkaar worden afgestemd en meer binnenstedelijk worden gebouwd. Herijking van het nieuwbouw- en herstructureringsprogramma is nodig om in 2020 de gewenste voorraad te hebben.
 
De Woonvisie 2011-2020 is mede gebaseerd op een evaluatie van bestaand beleid en een analyse van de werking van de huidige woningmarkt. De provincie constateert het volgende:
  • De crisis heeft de woningmarkt voor een groot gedeelte veranderd van een aanbod- in een vraagmarkt. Dat geldt echter niet voor iedereen. Mensen met een inkomen net boven modaal worden ernstig beperkt in hun mogelijkheden een passende woning te vinden: sociaal huren is niet meer mogelijk en er zijn voor hen geen betaalbare koopwoningen beschikbaar.
  • Het afgesproken woningbouwprogramma voldoet niet meer. Er zijn meer nieuwbouwwoningen gepland dan nodig, onder meer omdat er minder woningen worden gesloopt dan verwacht. Dat vraagt om nieuwe prioriteiten in de uitvoering.
  • De kwaliteit van de huidige voorraad kan beter. Deze verbetering is gewenst voor de woning zelf (zoals weinig energieverbruik) en voor de woonomgeving (zoals het gewenste woonmilieu).
  • Alle partijen op de woningmarkt zijn terughoudend, waardoor weinig risico's worden genomen en er niet veel van de grond komt. Er is behoefte aan samenwerkingsvormen waarin partijen met elkaar de voorwaarden voor uitvoering scheppen op basis van vertrouwen.
Toetsing
Het woningbouwprogramma is in regionaal verband bepaald. De regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden, waarbinnen de gemeente Giessenlanden valt, heeft hiervoor een regionale woonvisie opgesteld (zie toelichting paragraaf 2.3.1). Het plan voldoet aan die woonvisie.
2.3 Regionaal beleid
2.3.1 Regionale woonvisie Alblasserwaard-Vijfheerenlanden
De Regionale woonvisie Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is opgesteld om aan te kunnen tonen dat een ontwikkeling past binnen de regionale behoefte en bovendien regionaal is afgestemd, zoals bedoeld in de Verordening Ruimte 2014. De gemeente Giessenlanden heeft ingestemd met deze woonvisie.
De woonvisie bestaat uit drie delen:
  1. Deel I van de regionale woonvisie schetst een beeld van de regio als woongebied in 2012.
  2. Deel II geeft een visie op 2020 en over het 'wie en waar' van het wonen in de regio.
  3. In deel III is de visie verder uitgewerkt: 'wat doen we, en hoe komen we van 2012 naar het wensbeeld voor 2020?'. 
Wensbeeld 2020
De Regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is in 2020 een bijzonder en hoogwaardig woongebied. Giessenlanden wordt beschouwd als een rustig middengebied en als een landelijk en traditioneel ingestelde woongemeente. De vitaliteit kan worden behouden door overal - op maat - te investeren in woonkwaliteit, maar ook door scherp te kiezen voor concentratie van voorzieningen en nieuwbouw in de voorzieningendorpen zoals Hoogblokland.
 
Kwantitatieve behoefte
Tot voor kort is in de woningbouwafspraken met de provincie steeds uitgegaan van bouwen voor de eigen woningbehoefte op basis van migratiesaldo = 0. Hiervoor is een uitbreiding van de woningvoorraad nodig van circa 4.500 woningen voor de periode 2010-2019. De huidige afspraak is: 3.500 woningen netto toevoeging als totaal voor de Regio, met als uitloop 4.500 woningen indien aangetoond wordt dat de markt daar om vraagt. Daarmee biedt de provincie op regioniveau ruim voldoende ruimte voor vraaggestuurde groei. De gemiddelde jaarlijkse netto woningbehoefte in de regio is geschat op 350 woningen of huishoudens, wat overeenkomt met 0,7% groei per jaar.
 
Kwalitatieve behoefte
Investeren doet de regio overal, maar niet overal hetzelfde. Voor alle dorpen en wijken geldt dat behoud van kwaliteit in de bestaande woningen, woonomgeving en leefbaarheid urgenter is dan nieuwbouw. Het grootste deel van de woonomgeving van 2020 staat er nu ook al en de kwaliteit daarvan is grotendeels bepalend voor de totale woonkwaliteit van de regio. Dit is in de visie uitgedrukt in:
  • behoud van kwaliteit en uitstraling,
  • woonlastenbeperking en energie, en
  • comfortverbetering in relatie tot zorg.
Geen van de gebieden gaat 'op slot' maar de vraag naar uitbreiding via nieuwbouw is naar verhouding het grootst in het stedelijk gebied en in dorpen met een breed pakket aan voorzieningen. Alleen vraaggerichte plannen hebben kans van slagen: het juiste product, voor de juiste doelgroep, op het juiste moment, op de juiste plek.
 
Toetsingskader woningbouwprojecten
Gemeenten stellen in regionaal verband woonvisies vast. Hierin bepalen gemeenten de gewenste gezamenlijke ontwikkelrichting voor woningbouw en de woonkwaliteiten. De hierin opgenomen werkwijze met betrekking tot de afstemming van bestemmingsplannen in regionaal verband is akkoord bevonden door de provincie. Het nu voorliggende bouwplan is niet opgenomen op de planlijst behorend bij de Regionale Woonvisie. De beoogde woningen zijn dus niet afgestemd en goedgekeurd in de regio. Echter:  
  1. Het voorgenomen plan omvat de realisatie van vijf woningen in het woondorp Hoogblokland. Voor dergelijke plannen van =< 5 woningen geldt vanuit de regio een lichte (L1) toets. Dit betekent dat de toevoeging van vijf woningen geen regionale goedkeuring behoefd, maar dat volstaan kan worden met een melding per mail.
  2. Omdat het plan minder dan 50 woningen in stedelijk gebied betreft is in regionaal verband afgesproken dat regionale afstemming niet noodzakelijk is.
  3. De gemiddelde jaarlijkse netto woningbehoefte in de regio is geschat op 350 woningen of huishoudens, wat overeenkomt met 0,7% groei per jaar. Die 0,7% past de regio in beginsel toe op alle kernen in de regio. Het project hoeft niet te worden besproken op de agenda van de regionale werkgroep. Het woningbouwplan kan achteraf worden opgenomen op de monitoringslijst zoals die door de rego Alblasserwaard-Vijfheerenlanden wordt gevoerd.
  4. / d. Uit een kwalitatieve toets komt naar voren dat het project, mede gezien de huidige omvang, niet concurreert met nabijgelegen woningbouwprojecten en dat het project invulling geeft aan een lokale vraag naar eengezinswoningen.
De conclusie is dat de ontwikkeling past binnen de Regionale Woonvisie en staat hiermee de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Het plan wordt opgenomen op de monitoringslijst.
2.4 Gemeentelijk beleid
 
2.4.1 Structuurvisie Giessenlanden Buitengewoon
Op 18 december 2008 is de Structuurvisie Giessenlanden Buitengewoon vastgesteld door de raad van de gemeente Giessenlanden. In deze structuurvisie worden de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende 15 jaar aangegeven. De structuurvisie bevat een visie op hoofdlijnen voor de gemeente als geheel en een visie voor de afzonderlijke kernen. Op verschillende visiekaarten zijn deze visies weergegeven.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de visiekaart voor de kern Hoogblokland.
 
Visiekaart kern Hoogblokland
 
Op de visiekaart is aangegeven dat met het dorpshuis in de kern Hoogblokland wil intensiveren. De voorgenomen ontwikkeling is een uitwerking van dit aspect. Andere aspecten die voor de kern Hoogblokland van belang zijn, zijn:    
  • Behoud van donken en archeologische en cultuurhistorische waarde staat voorop.
  • Het stedenbouwkundig plan op de locatie Van Uden levert circa 37 nieuwe woningen op. De locatie nabij het zwembad is een potentiële bouwlocatie. Van verdere inbreiding wordt vooralsnog afgezien om het groen in de kern niet aan te tasten.
  • Het wozoco in Hoogblokland (en eventueel Arkel) zorgt voor doorstroming op de woningmarkt.
  • De kwaliteit van de westelijke rand (richting A27) van het dorp verbeteren. Gelet op de geluid- en luchtproblematiek zal het moeilijk zijn hier woningbouw te realiseren.
  • Recreatieve potenties van de visput benutten.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen direct raakvlak met deze aspecten.
   
2.4.2 Nota Leefbaar Giessenlanden en Masterplan Voorzieningen 2024
Nota leefbaar Giessenlanden
In de notitie 'Leefbaar Giessenlanden' heeft het college van burgermeesters en wethouders aangegeven hoe zij wenst om te gaan met maatschappelijke veranderingen en wil het college middels deze notitie zorgen voor een begrotingsevenwicht. Het doel van de notitie is om sturing te geven aan de ambitie om een financieel gezonde gemeente te worden met een voorzieningenniveau dat ook in de toekomst aansluit op de behoefte van inwoners. De notitie bestaat uit de volgende onderdelen, waarvan de relevantie met het MFC Hoogblokland nader wordt toegelicht:
  1. Een visie op de leefbaarheid: Een vitale gemeente heeft voldoende woningen, een gezonde en passende economie, een toekomstbestendig voorzieningenniveau en sociale cohesie. Landelijke trends geven aan dat in de komende jaren veranderingen plaatsvinden in de bevolkingssamenstelling en daarmee de behoefte aan (onder andere) voorzieningen.
  2. Kaders voor investeringen in de toekomst: In 2008 is het woningbedrijf verkocht. De rente van deze opbrengst wordt nodig geacht om het begrotingsevenwicht te kunnen behouden. Er zal worden geïnvesteerd in plannen die voldoen (onder andere) een bijdrage leveren aan de leefbaarheid van de kernen, -toekomstbestendig zijn en -mensen verbinden. 
Masterplan Voorzieningen 2024
Het Masterplan Voorzieningen 2024 is een vervolg op de nota Leefbaar Giessenlanden, die op 31 mei 2012 door de raad is vastgesteld. Het doel is daarbij geweest om een voldoende basisniveau aan voorzieningen voor de langere termijn zeker te stellen en met name te richten op het behoud van een voldoende en actueel aanbod aan activiteiten en functionaliteiten. Dit is echter alleen mogelijk en -betaalbaar als op korte termijn belangrijke keuzes worden gemaakt. Om deze keuzes te kunnen maken, is vanuit een uitgebreide inventarisatie van de voorzieningen als onderwijs, dorpshuizen en buitensport, mogelijke scenario's in beeld gebracht. Deze scenario's zijn vervolgens voorgelegd aan de gemeenteraad van Giessenlanden. De gemeenteraad heeft de kaders voor het voorzieningenniveau vastgesteld en zijn er projecten gestart, waarbij per onderwerp wordt nagedacht over creatieve oplossingen. De gemeente doet dit in overleg met belanghebbenden. Samen met hen wordt per onderwerp bekeken hoe, aan de hand van de kaders van de gemeenteraad, kan worden gezorgd voor een betaalbaar en kwalitatief goed voorzieningenniveau in de toekomst.
Het Masterplan Voorzieningen 2024 is een vervolg op de notitie ‘Leefbaar Giessenlanden’ die op 31 mei 2012 door de raad van de gemeente Giessenlanden is vastgesteld. 
 
Doel van het masterplan is een voldoende basisniveau aan voorzieningen voor de langere termijn zeker te stellen. Dat is alleen mogelijk en betaalbaar door op korte termijn belangrijke keuzes te maken. Het behoud van de accommodaties moet daarbij niet het ultieme doel zijn, maar wel het behoud van een voldoende en actueel aanbod aan activiteiten en functionaliteiten. Die zijn belangrijk voor het behoud van de cohesie in de dorpen.
3 Planbeschrijving
3.1 Huidige situatie
Het plangebied bevindt zich in het midden van het dorp Hoogblokland. Ter plaatse is het Dorpshuis De Hoeksteen en Basisschool Den Beemd gelegen.
 
De school is gebouwd in 1974 en voldoet niet meer aan de huidige wensen en eisen voor een schoolaccommodatie.
 
De bebouwing van het dorpshuis betreft deels twee en deels een bouwlaag. Het gebouw is van 1977. Op de hoek Dorpsweg/Hofstede is voor het dorpshuis een parkeerterrein gelegen.
   
Aan de Schoolstraat bevindt zich ten oosten van de school een snackbar en een voetbalveld. Beide functies zijn buiten het plangebied gelaten aangezien hier geen wijzigingen plaatsvinden. Langs de Schoolstraat bevinden zich parkeerplekken (haaksparkeren). Deze strook maakt wel deels uit van het bestemmingsplan.   
 
De volgende afbeelding toont een foto van de huidige inrichting van het plangebied.
 
     
Huidige inrichting plangebied (Foto: zicht op plangebied vanaf Schoolstraat)
3.2 Toekomstige situatie
Op de huidige locatie van OBS Den Beemd en Dorpshuis De Hoeksteen aan de Dorpsweg/Schoolstraat in Hoogblokland is de wens een multifunctioneel centrum (MFC) en vijf woningen te realiseren. Het gebouw bestaat uit twee bouwlagen. In het gebouw worden diverse functies gehuisvest. Vooralsnog gaat het om de volgende functies:
  • Scholen (CBS de Wegwijzer en OBS den Beemd);
  • Kinderdagverblijf (SKA Kinderopvang);
  • Gymzaal;
  • Dorpshuis.
Het ruimtelijk Programma van Eisen is inmiddels vertaald in een Voorlopig Ontwerp (VO). Het VO heeft een bvo van 2.154 m² + 500 m² voor woningen.
 
In het ruimtelijk functioneel programma voor het MFC is een ruimteverdeling uitgewerkt. Het plangebied wordt op de volgende manier ingevuld: 
 
FunctieKader m² bvo
MFC2.155
     CBS de Wegwijzer668
     OBS den Beemd484
     Gymzaal(gaat samen met het dorpshuis) 
     Dorpshuis de Hoeksteen824 (inclusief gymzaal)
     SKA Kinderopvang179
Woningen500
Totaal2.655
    
Aan de hand van voorgaand ruimtelijk functioneel programma van eisen en het functioneel technisch programma van eisen is een voorlopig ontwerp voor het MFC gemaakt. Rondom het gebouw is ruimte voor het schoolplein en de benodigde parkeerplekken.
 
De volgende afbeeldingen tonen een toekomstige situatietekening van het plangebied, de hoofdopzet van het MFC en een aantal aanzichten van het MFC.
 
Toekomstige situatietekening
 
Hoofdopzet MFC
 
Aanzichten MFC
   
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Geluid
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Als een geluidszone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone (artikel 77 Wgh). De Wet geluidhinder richt vooral op de ruimtelijke inpassing van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) in relatie met belangrijke geluidsbronnen zoals (rail)verkeer en gezoneerde industrieterreinen.
 
Naast de wettelijke kaders ter voorkoming van geluidshinder die in acht moeten worden genomen bij ruimtelijke planvorming moet in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' ook gezorgd worden voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
 
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich aan 30 km/uur wegen waarvoor akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai in principe niet noodzakelijk is vanuit de Weg Geluidhinder. Het plangebied ligt verder binnen de zone van drie zoneplichtige wegen; rijksweg A27, Hoogbloklandseweg en Beemdweg. Vanwege de ligging in deze zones en in het kader van een goede ruimtelijke ordening is akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai  uitgevoerd, zie bijlage 1.
Akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai en/of industrielawaai is niet aan de orde.
 
Met betrekking tot de zoneplichtige wegen kan gesteld worden dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB vanwege geen enkele zoneplichtige weg wordt overschreden. Er hoeft derhalve geen hogere waarde besluit te worden genomen. Vanwege de 30 km/h wegen bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 46 dB inclusief aftrek 110g van de Wet geluidhinder. Conform het beleid hogere grenswaarden wordt voor 30 km/h dezelfde systematiek gevolgd als voor zoneplichtige wegen. Omdat de geluidbelasting lager is dan 48 dB wordt dit acceptabel geacht.
 
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt (zonder aftrek) maximaal 51 dB. Conform de methode Miedema is er sprake van een redelijk woon- en leefklimaat. Omdat het merendeel van de rekenpunten waarden laat zien van onder de 50 dB is er daar sprake van een goed woon- en leefklimaat conform de methode Miedema.
 
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Er hoeft ook geen hogere grenswaarde besluit genomen te worden.
4.2 Archeologie
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe Rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.
 
De uitgangspunten van de wet zijn:
  • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is.
  • Vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie (verplichting tot vooronderzoek bij bodemverstorende initiatieven). Als wettelijke ondergrens voor onderzoek geldt een oppervlakte van 100 m², hier kan door het bevoegd gezag van afgeweken worden (naar boven en naar onder).
  • Bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen (principe verstoorder betaalt). De kosten voor noodzakelijke archeologische werkzaamheden komen ten laste van de initiatiefnemer tot de bodemverstorende activiteit.
Planspecifiek
Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' in het vigerend bestemmingsplan. Gronden met deze dubbelbestemming zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Bij bodemingrepen groter dan 30 m² of dieper dan 30 cm beneden maaiveld is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is derhalve een inventariserend veldonderzoek met verkennende boringen uitgevoerd, zie bijlage 2. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is de bodem onder het huidige dorpshuis tot 0,8 m -mv geroerd. Buiten het huidige gebouw aan de Dorpsstraat 81A zijn in de boringen sterke aanwijzingen gevonden voor archeologische resten van vroegere bebouwing uit de late middeleeuwen en Nieuwe tijd. Voor het noordelijke deel zijn in de boringen eveneens aanwijzingen voor bebouwing en infrastructuur uit de late middeleeuwen en/of Nieuwe tijd aangetroffen. Deze bevindingen zijn evenwel in het deel van de onderzoekslocatie dat niet zal worden bebouwd. Op basis van het archeologische onderzoek wordt een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht. Middels een selectiebesluit (zie bijlage 3) heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Giessenlanden ingestemd met deze conclusie. Dit betekent dat de ten behoeve van het project aangegeven bodemingrepen zonder beperkingen ten aanzien van archeologische waarden kunnen worden uitgevoerd.
 
4.3 Cultuurhistorie
Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, beheersverordening of ruimtelijke onderbouwing rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken hiervan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.
 
Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager.
 
De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.
  
Planspecifiek
Binnen het plangebied zijn geen monumenten of cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig. Wel is de kerk aan de Dorpsweg 80A, tegenover het plangebied, aangewezen als rijksmonument. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de rijksmonumentale waarde van deze kerk. Daarnaast ligt het plangebied niet in een cultuurhistorisch waardevol gebied. De voorgenomen ontwikkeling leidt derhalve niet tot aantasting van monumentale/cultuurhistorische waarden.
4.4 Flora en fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
• Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
• Beschermde Natuurmonumenten;
• Wetlands.
 
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'.
 
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt, een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek 
Quikscan
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, zie bijlage 4.
 
De planlocatie maakt, behoudens het Nationaal Landschap 'Groene Hart', geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied, Beschermd Natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of Natuurnetwerk Nederland. Gezien de aard van de werkzaamheden is van externe werking op beschermde gebieden geen sprake.
 
De ruimtelijke ingrepen voor het multifunctioneel centrum zijn dermate beperkt dat een negatief effect door externe werking op doelsoorten en instandhoudingsdoelen in de omliggende beschermde natuurgebieden uitgesloten is. Bovendien zijn de werkzaamheden tijdelijk van aard en treden er in de nieuwe situatie geen nieuwe of verhoogde permanent negatieve effecten op voor beschermde flora en fauna.
 
In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Flora- en faunawet voor. Het plangebied heeft aannemelijk geen essentiële betekenis voor zwaarder en strikt beschermde soorten (tabel 2 & 3). Enkele delen van het schoolgebouw zijn toegankelijk voor vleermuizen, er is echter sprake van een lage potentie. In de struiken en bomen op het terrein kunnen nesten van algemene broedvogels voorkomen.      
 
De ruimtelijke ingrepen leiden mogelijk tot een tijdelijke verstoring van algemeen voorkomende en licht beschermde soorten. Aanvullend onderzoek naar de aan- dan wel afwezigheid van een soort(groep) voor de geschikte delen van het schoolgebouw is uitgevoerd.
 
Vleermuizenonderzoek   
Naar aanleiding van de resultaten van de ecologisch quickscan is aanvullend onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd (zie bijlage, 5). In de periode medio juni tot en met medio september 2016 is het onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd conform de bepalingen in het vleermuisprotocol (NGB, 2013).
 
Vastgesteld is dat de te slopen bebouwing op de locatie geen functie heeft voor vleermuizen. Tevens maakt de planlocatie geen essentieel onderdeel uit van het functioneel habitat. De beoogde sloop en
herontwikkeling heeft geen negatief effect op vleermuizen. 
 
Tijdens het vleermuisonderzoek is op de locatie eenmaal een passerende rugstreeppad waargenomen. De planlocatie heeft geen essentiële functie voor de soort. Mits maatregelen worden getroffen zijn effecten op de rugstreeppad uitgesloten. Maatregelen zijn het plaatsen van een amfibieënscherm te plaatsen langs de sloot aan de noordzijde tijdens de werkzaamheden.
 
    
4.5 Water
 
4.5.1 Wettelijk kader
Watertoets
Vanaf 1 november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. De watertoets heeft als doel te voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder verantwoordelijkheid van de gemeente Giessenlanden.
 
Nationaal beleid
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2007) is een overeenkomst tussen het rijk, de provincies, het InterProvinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het Waterbeleid voor de 21e eeuw en de Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. De aanpak en uitvoering van maatregelen vindt gefaseerd plaats. Uitwerking van veiligheid en het voorkomen van wateroverlast vindt waar nodig en mogelijk, ook gelet op financiële middelen, plaats in een integrale werkwijze waarbij de aanpak van watertekorten, tegengaan van verdroging en verdere verbetering van de waterkwaliteit worden betrokken. Eén en ander is een logisch vervolg en nadere uitwerking van het beleid uit het Nationaal Waterplan (2009).
De KRW richt zich op een goede waterkwaliteit in 2015 met als uitgangspunten:
  • de waterkwaliteit mag niet verslechteren (stand-still beginsel);
  • de veroorzaker moet in principe maatregelen treffen om de waterkwaliteit te verbeteren.
 
4.5.2 Beleid Waterschap Rivierenland
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.
 
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels. Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het Waterschap minimaal naar het stand-still beginsel. Dit houdt in dat door bouwplannen de waterhuishouding niet mag verslechteren, bij eventuele verhardingen dient hiervoor dan ook gecompenseerd te worden in de vorm van open water.
  
4.5.3 Watertoets
Riolering
De nieuwbouw zal worden aangesloten op het gemeentelijke riool. De hemelwaterafvoeren worden op een hemelwaterafvoer aangesloten die loost op het open water.
 
Gebruik niet-logende materialen
Verder worden bij de voorgenomen ontwikkeling zoveel mogelijk duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast (dus zo min mogelijk zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen.
 
Watergangen
In het plangebied bevinden zich geen bestaande watergangen en eventuele beschermingszones.
 
Waterberging/-compensatie
Dit plan veroorzaakt een toename van het verhard oppervlak. Dit heeft gevolgen voor de waterhuishouding en daarmee is het plan waterhuishoudkundig relevant. Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd.
 
Als indicatie voor het ruimtebeslag van de benodigde berging kan uitgegaan worden van circa 15% van de toename van de verharding (m²) dat terug dient te komen als wateroppervlak (m²). In dit gebied is een kleinere peilstijging toegestaan.
 
Om te voorkomen dat particulieren voor kleine voorzieningen zoals tuinschuurtjes, een enkele woning, etc, moet compenseren geldt er een vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk en 1500 m² voor landelijk gebied. Voor kleinere oppervlaktes hoeft dus niet te worden gecompenseerd, bij grotere oppervlaktes mogen de vrijgestelde oppervlaktes daarop in mindering worden gebracht. Deze eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht is niet van toepassing op ontwikkelaars/overheden en bedrijven. De compenstatievrijstelling is voor deze ontwikkeling dus niet van toepassing. 
 
Om te bepalen of en hoeveel waterberging moet worden gerealiseerd, is er een overzicht gemaakt van de hoeveelheid verharding die in het plangebied voorkomt:
 
 Verhard oppervlakOnverhard oppervlak
Huidige situatie6.744 m²1.502 m²
Toekomstige situatie6.726 m²1.520 m²
Verhardingsbalans     
Per saldo is er geen sprake van  extra verhard oppervlak in het plangebied.
 
De nieuwbouw wordt uitgevoerd met een sedumdak van maximaal 998 m². Met Waterschap Rivierenland is gesproken over de bijdrage van het sedumdak aan de waterhuishouding binnen het te herontwikkelen gebied. Het Waterschap Rivierenland geeft aan dat voor de huidige en toekomstige verhardingen geen compenserende maatregelen nodig zijn, doordat het oppervlak verhardingen niet toeneemt. Het beleid van het Waterschap schrijft voor dat het dakoppervlak overeen komt met het benodigde minimum en voor 30% als onverhard meegerekend kan worden. Watercompensatie is dan ook niet aan de orde in het plangebied als gevolg van de beoogde ontwikkeling.
              
4.6 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Voor het maken van een inschatting van het benodigde aantal parkeerplaatsen en de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen en kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen en wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Hofstede, de Dorpsweg en de Schoolstraat. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zal op deze wegen een toename zijn van het aantal verkeersbewegingen. Om deze toename te bepalen is in de volgende tabel een balans opgesteld. Hierbij is uitgegaan van de 'matig stedelijke' stedelijkheidsgraad en het omgevingstype 'rest bebouwde kom'.
 
 Kencijfer verkeersgeneratieAantal  Totale verkeersgeneratie (mvt / etmaal)
  Huidige situatieToekomstige situatieHuidige situatieToekomstige situatie
Basisscholen11,6 mvt / 100 m² *656 m²1.152 m²76,1133,6
Dorpshuis + gymzaal9,0 mvt / 100 m² **1.096 m²824 m²98,624,7
Kinderdagverblijf35,3 mvt / 100 m²109 m²179 m²38,563,2
Woningen (vrijstaand)8,2 mvt / woning-5 woningen-41 
Totaal---213,2262,5
* volgens digitale publicatie ASVV (CROW, 27 juli 2012)
** voor een dorpshuis zijn geen kengetallen bekend, daarom bepaald op grond van de gemiddelde parkeernorm, waarbij uit is gegaan van een turn-over (aantal maal dat een parkeerplaats wordt gebruikt) van 3
 
Uit voorgaande tabel blijkt dat als gevolg van de ontwikkeling sprake zal zijn van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Deze toename bedraagt 49,3 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De wegen rondom het plangebied hebben voldoende capaciteit om deze beperkte toename aan verkeersbewegingen op te vangen.    
 
Parkeren
Voor het bepalen van de toekomstige parkeerbehoefte, als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, is in de volgende tabel een parkeerbalans opgesteld.
 
FunctiesOmvangRekenwaardeParkeernormParkeerbehoefte
bestaande woningen (vrijstaand)1 woning0 (parkeren bewoners volledig op eigen terrein)1,5 pp / woning0,0
bestaande woningen (2/1-kap)4 woningen0 (parkeren bewoners volledig op eigen terrein)1,4 pp / woning0,0
bestaande woningen (tussen/hoek)16 woningen9 (parkeren voor bewoners van 7 wonignen op eigen terrein)1,2 pp / woning10,8
nieuwe woningen (sociale huur)5 woningen51,0 pp / woning5,0
bezoekers bestaande + nieuwe woningen26 woningen260,3 pp / woning7,8
basisscholen8 leslokalen80,75 pp / leslokaal6,0
kinderdagverblijf182 m²1,821,0 pp / 100 m²1,8
sportzaal500 m²5,01,15 pp / 100 m²5,8
dorpshuis576 m²5,762,00 pp / 100 m²11,5
kiss & ride basisscholen en kinderdagverblijf---9
Totaal---58 parkeerplaatsen
 
Uit voorgaande parkeerbalans volgt een parkeerbehoefte van 58 parkeerplaatsen. Hierbij is het uitgangspunt dat alle functies op elk moment van de dag dezelfde parkeerbehoefte hebben. Omdat dit in de praktijk niet het geval is, is ook nog een parkeerbalans opgesteld op basis van aanwezigheidspercentages. Deze parkeerbalans is in de volgende tabel weergegeven.
 
Functie
Parkeer-behoefte 100% 
Aanwezigheidspercentage met tussen  haakjes de parkeerbehoefte op basis van het aanwezigheidspercentage        
werkdag-ochtendwerkdag-middagwerkdag-avondkoop-avondwerkdag-nachtzaterdag-middagzaterdag-avondzondag-middag
bestaande woningen (vrijstaand)0,0
50%
(0,0)
50%
(0,0)
90%
(0,0)
80%
(0,0)
100%
(0,0)
60%
(0,0)
80%
(0,0)
70%
(0,0)
bestaande woningen (2/1-kap)0,0
50%
(0,0)
50%
(0,0)
90%
(0,0)
80%
(0,0)
100%
(0,0)
60%
(0,0)
80%
(0,0)
70%
(0,0)
bestaande woningen (tussen/hoek)10,8
50%
(5,4)
50%
(5,4)
90%
(9,7)
80%
(8,6)
100%
(10,8)
60%
(6,5)
80%
(8,6)
70%
(7,6)
nieuwe woningen (sociale huur)5,0
50%
(2,5)
50%
(2,5)
90%
(4,5)
80%
(4,0)
100%
(5,0)
60%
(3,0)
80%
(4,0)
70%
(3,5)
bezoekers bestaande + nieuwe woningen7,8
10%
(0,8)
20%
(1,6)
80%
(6,2)
70%
(5,5)
0%
(0,0)
60%
(4,70)
100%
(7,8)
70%
(5,5)
gymzaal5,8
50%
(2,9)
50%
(2,9)
100%
(5,8)
100%
(5,8)
0%
(0,0)
100%
(5,8)
100%
(5,8)
75%
(5,5)
dorpshuis11,5
5%
(0,6)
25%
(2,9)
90%
(10,4)
90%
(10,4)
0%
(0,0)
40%
(4,6)
100%
(11,5)
40%
(4,6)
basisscholen + kinderdagverblijf7,8
100%
(7,8)
100%
(7,8)
0%
(0,0)
0%
(0,0)
0%
(0,0)
0%
(0,0)
0%
(0,0)
0%
(0,0)
kiss & ride basisscholen en kinderdagverblijf9,1
100%
(9,1)
100%
(9,1)
0%
(0,0)
0%
(0,0)
0%
(0,0)
0%
(0,0)
0%
(0,0)
0%
(0,0)
Totaal582932373416253825
 
Uit voorgaande parkeerbalans blijkt dat de maximale parkeerbehoefte, op basis van aanwezigheidspercentages, 38 parkeerplaatsen bedraagt voor de voorgenomen ontwikkeling. Bij de inrichting van het plangebied wordt uitgegaan van de 100%-parkeerbehoefte en zullen in het plangebied minimaal 58 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Er wordt daarmee ruimschoots voldaan aan de daadwerkelijke parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling.
  
4.7 Bodem
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
  
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn in het plangebied de volgende onderzoeken uitgevoerd:
  • verkennend bodemonderzoek, zie bijlage 6;
  • nader bodemonderzoek, zie bijlage 7;
  • aanvullend bodemonderzoek, zie bijlage 8
Uit de onderzoeken is gebleken dat in het plangebied sprake is van een verontreiniging van het grondwater met barium. Deze verontreiniging heeft een omvang van circa 540 m³ bodemvolume. Er is dus sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Uit een risicobeoordeling m.b.v. Sanscrit blijkt dat de verontreiniging geen onaanvaardbare risico's met zich mee brengt voor het huidige dan wel toekomstige gebruik. De sanering is derhalve niet spoedeisend. De verontreiniging is vermoedelijk al geruime tijd aanwezig, waarschijnlijk al van voor 1987. 
 
De grondwatervervuiling is gelegen binnen het plangebied maar niet ter plaatse van de toekomstige bebouwing en niet onder de bestaande bebouwing. De vervuiling geeft hierbij geen belemmering maar kan wel bij sloopwerkzaamheden van de OBS en/of bij het uitgraven van de bouwput met bemaling een aandachtspunt zijn. Het is op dit moment nog niet duidelijk of een dergelijke situatie zich voordoet.
 
4.8 Bedrijven en milieuzonering
Indien door middel van een plan nieuwe milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, zoals woningen en onderwijsgebouwen, moet worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt. Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen functies met een milieuzone en gevoelige functies is de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009 als leidraad voor milieuzonering gebruikt. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.  
 
Planspecifiek
Een MFC valt onder de inrichting type A, welke minder milieubelastende activiteiten uitvoeren (zoals kantoor- en schoolgebouwen). Inrichtingen type A hoeven bij de oprichting of een wijziging geen melding te doen aan het bevoegd gezag. Ook hebben ze geen omgevingsvergunning milieu nodig. Ze vallen volledig onder het Activiteitenbesluit. De regels van de Wet milieubeheer en Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (BARIM) daarmee niet van toepassing.  
 
Een MFC is is het kader van het aspect bedrijven en milieuzonering zowel een milieugevoelige als een milieubelastende functie. In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig met een milieuzone over het plangebied. De nabijheid van mogelijke bedrijvigheid vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Wat betreft de milieubelasting van het MFC zelf, kan het MFC gezien worden als een categorie 2-bedrijf. De aan te houden afstand tot gevoelige bestemmingen is 30 meter voor het aspect geluid. Binnen de afstand van 30 meter van het MFC zijn verschillende gevoelige bestemmingen (woningen) aanwezig. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is derhalve een akoestisch onderzoek uitgevoerd.
4.9 Luchtkwaliteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient er voor ieder bestemmingsplan onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit in het plangebied. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door het Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen 2007 (ook wel Wet Luchtkwaliteit, Wlk genoemd).
 
De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, zoals de vaststelling van een bestemmingsplan, uitoefenen indien: 
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheid per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1onderb2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Besluit niet in betekende mate (NIBM)
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is aangegeven op welke manier kan worden vastgesteld of de invloed van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit onder de term "niet in betekenende mate" valt. Voor plannen die uitsluitend bestaan uit woningbouw en/of kantoren geldt dat de omvang van het plan bepaald of deze valt onder de NIBM regeling. NIBM-grenswaarden geven aan in welke gevallen een nieuwe woningbouw- en/of kantoorlocatie in ieder geval NIBM is.Voor woningbouw bijvoorbeeld geldt bij één ontsluitingsweg een aantal van 1.500 nieuwe woningen netto. Bij twee ontsluitingswegen geldt een aantal van 3.000 woningen. Daarnaast hoeft niet aan de grenswaarden te worden getoetst indien een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een multifunctionele accommodatie op een plek waar nu al een dorpshuis en een school aanwezig zijn. Een MFC valt niet automatisch onder de regeling NIBM. Gezien het dorpse karakter en de beperkte omvang van het MFC zal het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkeling niet dusdanig toeneme dat het plan de NIBM-grens van 3% overschrijdt (1,2 μg/m³ voor zowel NO2 als PM10). Daarmee kan worden gesteld dat de toename van het aantal verkeersbewegingen beperkt is en het plan voldoet aan de NIBM-grens. Het draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Nadere toetsing van het plan aan de Wet Luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.10 Externe veiligheid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt. 
   
Planspecifiek 
De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart.
 
Fragment risicokaart externe veiligheid
Uit de risicokaart blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting ligt op ruim 600 meter van het plangebied. Op ook ruim 600 meter afstand van het plangebied ligt de A27, een transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Gezien de afstand vormt deze route geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
5 Toelichting op de regels
5.1 Plansystematiek en opzet regels
In dit bestemmingsplan wordt gebruikgemaakt van de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare
Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Er is qua plansystematiek zoveel mogelijk aangesloten op het geldende bestemmingsplan 'Giessen-Oudekerk, Hoogblokland en Schelluinen'.
 
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
 
Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
 
Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
 
Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels en algemene afwijkingsregels.
 
Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
5.2 Nadere toelichting op de regels
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf wordt in alfabetische volgorde kort ingegaan op de inhoud van de verschillende (dubbel)bestemmingen conform de landelijke standaarden. 
 
De beoogde maatschappelijke functie in de nieuwbouw - onder andere een dorpshuis en scholen zijn opgenomen in de bestemming Maatschappelijk. Tevens vallen bijbehorende voorzieningen zoals groen, water en nutsvoorzieningen onder deze bestemming. Binnen de bestemming is een aanduiding opgenomen waarmee horecavoorzieningen tot en met categorie 2 zijn toegestaan.
Voor de goot- en bouwhoogten is een maatvoering op de verbeelding opgenomen. 
  
Alle in het plangebied aanwezige openbare wegen met een verblijfsfunctie en parkeervoorzieningen zijn in deze bestemming opgenomen. Binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is ook ruimte voor nuts-, speel- en groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Deze bestemming richt zich op een groot deel van het openbaar gebied. De bestemming is globaal geformuleerd. De reden daartoe is dat de exacte ligging van de verschillende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen etc. in dit kader niet relevant is.
 
Binnen de bestemming Woongebied is het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. De globale bestemming 'Woongebied' voor de planmatige woongebieden gaat verder dan alleen een aanwijzing van gronden voor woningen. Tot de bestemming behoren eveneens de erven en tuinen, de groenvoorzieningen en speelterreinen, alsmede de wegen, paden en parkeervoorzieningen. De aanwezige hoofdgebouwen worden in de vorm van bouwvlakken aangegeven. Op de verbeelding is verder de maatvoering van de bouw- en goothoogte aangeduid en het maximaal aantal toegestane wooneenheden.  
 
Ter voorkoming van misverstanden is de regeling opgenomen dat uitbreiding van hoofdgebouwen niet mag leiden tot een vermeerdering van het aantal wooneenheden. Aan de inrichting van het openbare gebied (wegen, paden, groen-, speel- en parkeervoorzieningen) binnen de bestemming 'Woongebied' is geen gedetailleerde invulling gegeven. Gewijzigde herinrichting blijft op die manier mogelijk.
 
Leiding - Riool (dubbelbestemming)
De in het plangebied aanwezige rioolleiding is bestemd met de daarop toegespitste dubbelbestemming. De regels (met name aan te houden afstanden) met betrekking tot deze leidingen zijn verankerd in de regels. Door deze regeling worden bouwwerkzaamheden en de in de regels genoemde aanlegactiviteiten getoetst aan de belangen verbonden aan de betrokken leiding.
      
6 Uitvoerbaarheid
 
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeenteraad van Giessenlanden heeft bij besluit met kenmerk 2016-11 d.d. 31 maart 2016 het uitvoeringskrediet voor het bouwplan beschikbaar gesteld waardoor de economische uitvoerbaarheid van het plan is geborgd. De gemeente is de bouwheer van het plan.
 
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Inspraak en overleg
In het kader van de ‘Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken’ heeft het voorontwerp bestemmingsplan ‘MFC Hoogblokland’ met bijbehorende stukken met ingang van 24 juni 2016 tot en 4 augustus 2016 ter visie gelegen in de in het  gemeentehuis, Groeneweg 33 in Hoornaar. Ook heeft dit bestemmingsplan op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl gestaan gedurende deze periode.
 
Op 28 juni 2016 is er een inloopbijeenkomst gehouden in dorpshuis ‘De Hoeksteen’ in Hoogblokland. Gedurende deze bijeenkomst kon het bestemmingsplan worden ingezien en kon men vragen stellen en een inspraakreactie indienen. Aanwezigen hebben het plan ingezien, hierover vragen gesteld en er zijn tijdens de inloopbijeenkomst 4 inspraakreacties ingediend. In het kader van de inspraakprocedure is nadien één schriftelijke inspraakreactie ingediend.
 
Parallel aan de inspraakprocedure heeft er vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro plaatsgevonden met de Provincie Zuid-Holland en het Waterschap Rivierenland. In het kader van het vooroverleg is er één reactie ontvangen.
 
In de Nota van Inspraak (zie bijlagen bij toelichting bijlage 9, 9) zijn de reacties beantwoord door de gemeente Giessenlanden. Naar aanleiding van ontvangen inspraak- en vooroverlegreactie is het bestemmingsplan op onderdelen aangepast. Op de verbeelding is een maximale goothoogte van 6 meter voor de nieuwe woningen opgenomen. In toelichting paragraaf 4.5.3 is aangepast zodat duidelijk is dat de compenstatievrijstelling voor kleine bouwplannen niet van toepassing is. Tevens is de verhardingsbalans aangepast doordat het dakoppervlak deel als onverhard meegerekend kan worden waardoor compensatie niet aan de orde is.
  
 
6.2.2 Zienswijzen
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft vanaf 18 november 2016 tot en met 29 december 2016 ter inzage gelegen. Gedurende de ter inzage termijn van 6 weken heeft een ieder bij de gemeenteraad zowel mondeling als schriftelijk gemotiveerd zijn of haar zienswijzen naar voren kunnen brengen tegen dit plan.
 
Er is een zienswijze ontvangen van het Waterschap Rivierenland (zie bijlagen bij toelichting bijlage 10, 10). Het Waterschap wijst de gemeente Giessenlanden er op dat een deel van de dubbelbestemming Leiding - Riool over het bouwvlak ten behoeve van de woningen ligt. Deze twee bestemmingen conflicteren en alleen met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels van de dubbelbestemming.
 
Omdat geen bouwwerken binnen de dubbelbestemming Leiding - Riool heeft de gemeente Giessenlanden besloten het bouwvlak zodanig aan te passen dat deze niet langer overlapt met de dubbelbestemming Leiding - Riool. De verbeelding is hierop aangepast.
   
  • 1. Geluidsberekeningen wegverkeerslawaai MFC Hoogblokland, Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, 19 oktober 2016
  • 2. Archeologisch onderzoek aan de Dorpsweg 81A en de Schoolstraat 9A-9B te Hoogblokland (gemeente Giessenlanden) - Inventariserend veldonderzoek met verkennende en karterende boringen, ArcheoMedia, A15-074-I, maart 2016
  • 3. Selectiebesluit archeologie locatie MFC Hoogblokland, 12-10619-510, 9 maart 2016
  • 4. Oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna aan de Dorpsweg 81a en Schoolstraat 9a/9b te Hoogblokland, Blom Ecologie, BE/2016/121/r, 24 mei 2016
  • 5. Vleermuisonderzoek, Dorpsweg 81a en Schoolstraat 9a/9b te Hoogblokland, Blom Ecologie, BE/2016/160, 7 oktober 2016
  • 6. Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van de Dorpsweg 81a en Schoolstraat 9a-9b te Hoogblokland, Arnicon, Rapport C15-156-O, 12 november 2015
  • 7. Nader bodemonderzoek ter plaatse van de Schoolstraat 9a en 9b te Hoogblokland, Arnicon, Rapport C15-210-N, 18 januari 2016
  • 8. Aanvullend bodemonderzoek ter plaatse van de Dorpsweg 81A en Schoolstraat 9a-9b te Hoogblokland, Arnicon, Rapport C16-040-O, 31 maart 2016
  • 9. Geanonimiseerde Nota van Inspraak MFC Hoogblokland, 12 augustus 2016, gemeente Giessenlanden
  • 10. Zienswijze Waterschap Rivierenlanden, 22 december 2016