direct naar inhoud van 4.10 Ecologie
Plan: Bedrijventerrein Arkel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0689.BP1100-vas2

4.10 Ecologie

Plangebied en omgeving

Het plangebied betreft een bedrijventerrein ten noordwesten van de bebouwde kom van Arkel. In het gebied zijn enkele "groene" gebieden aanwezig, zoals (agrarische) graslanden, de spoordijk, de Vlietskade, struweel en bosschages.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een staats- of beschermd natuurmonument of een speciale beschermingszone ingevolge de Vogel- of Habitatrichtlijn. Ook in de directe omgeving zijn geen speciale beschermingszones aanwezig.

Buiten het plangebied bevindt zich een bestaande ecologische verbindingszone. Deze loopt langs het Merwedekanaal. Aangezien deze zich buiten het plangebied bevindt, zijn er geen negatieve effecten op deze zone te verwachten.

Beschermde soorten

Hieronder wordt beschreven welke beschermde soorten naar verwachting in het plangebied aanwezig zijn. Deze analyse is gebaseerd op veldindrukken en ecologische inventarisatiegegevens. Gedetailleerde ecologische gegevens van dit gebied zijn volgens het Natuurloket vrijwel afwezig.

Flora

Het plangebied herbergt zeer algemene soorten planten van voedselrijk gebied met grasland, oevers, sloten en bosschages. Verder zijn er soortenrijke vegetaties in de spoorbermen aanwezig, waar sprake is van afwijkende voedselarme, zandige groeiplaatsen. Bijzondere plantensoorten zijn hier agrimonie (Rode Lijst), hemelsleutel, wilde reseda, gewoon blaasjeskruid, aardaker en dotterbloem. De beide laatste soorten zijn wettelijk beschermd.

In sloten en oevers in het gehele plangebied groeit mogelijk de beschermde zwanebloem. Deze soort is regionaal vrij algemeen.

Vogels

Het openbare en privé-groen vormen het leefgebied voor verschillende soorten struweelvogels zoals merel, zanglijster, houtduif, roodborst, winterkoning en koolmees. Enkele gebouwen (agrarische bebouwing en oudere woonhuizen) bieden broedgelegenheid aan soorten als huismus, gierzwaluw, spreeuw, witte kwikstaart en kauw. De oevervegetatie is intensief onderhouden en derhalve veelal niet geschikt als broedgebied. De oevers van de sloten aan de rand van het plangebied zijn meer geschikt voor soorten als meerkoet, wilde eend en waterhoen.

Alle in Nederland inheems voorkomende vogelsoorten genieten bescherming ingevolge de Flora- en faunawet.

Zoogdieren

Binnen het plangebied hebben egel, mol, wezel, bunzing, rosse woelmuis en haas naar verwachting een vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaats. Deze soorten maken met name gebruik van de graslanden, ruige oevers en bermen, de bosschages en erfbeplantingen langs de boerderijen. Het bedrijventerrein zelf is grotendeels verhard, waardoor er geen biotopen aanwezig zijn voor beschermde soorten zoogdieren. Verder komen passerende en foeragerende gewone dwergvleermuis, laatvlieger en watervleermuis voor. Deze dieren vliegen langs de boomkronen en boven het water. De in het plangebied aanwezige bomen zijn ongeschikt als vaste verblijfplaats voor vleermuizen. Onbekend is of in de aanwezige gebouwen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Gezien de zwaar beschermde status van deze dieren (op grond van hun vermelding in bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn) geldt bij ruimtelijke ingrepen een relatief zware ontheffingsprocedure indien vaste verblijfplaatsen worden geschaad. Derhalve is ter plaatse van beoogde ontwikkelingslocaties meer informatie benodigd inzake vleermuisverblijfplaatsen.

Amfibieën en vissen

In de watergangen leven ook verschillende vissoorten waaronder waarschijnlijk de wettelijk beschermde kleine modderkruiper. Mogelijk hebben amfibieën als kleine watersalamander, gewone pad, middelste groene kikker, bruine kikker, rugstreeppad en heikikker een verblijfplaats binnen het plangebied, mits de watergangen geen steile oevers hebben of beschoeid zijn. Bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad gebruiken groenvoorzieningen, kruipruimtes en tuinen om in te overwinteren.

In de zin van de Flora- en faunawet gaat het hier dus om vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde soorten en zijn deze dus ook beschermd. De rugstreeppad en heikikker vallen in dezelfde beschermingscategorie als de eerder genoemde vleermuizen zodat een nadere inventarisatie ter plaatse van ontwikkelingslocaties aanbeveling verdient.

Overige soorten

Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten in het plangebied. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

Tabel 4.3: Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     aardaker, zwanenbloem en dotterbloem

egel, mol, wezel, bunzing, rosse woelmuis en haas

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     kleine modderkruiper  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen
heikikker, rugstreepppad  
  vogels   cat. 1 t/m 4   gierzwaluw en huismus  

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Conclusie

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen, moet rekening worden gehouden met het volgende:

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl). Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig.
  • Voor de relevante tabel 3-soorten (vleermuizen, rugstreeppad en heikikker) zal per ingreep moeten worden vastgesteld of deze dieren op de betreffende locatie aanwezig zijn en of eventuele vaste rust-, verblijfs- en voortplantingsplaatsen worden geschaad. Het kan daarbij gaan om grootschalige herinrichting of nieuwbouw. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van deze soorten aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staan.