Artikel 4 Bedrijventerrein
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': bedrijven uit categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
-
b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven uit categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
-
c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven uit categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
-
d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1': bedrijven uit categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
-
e. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - 1 tot en met - 10': tevens een bedrijfsactiviteit met SBI-code zoals hierna in de tabel genoemd, uit de ten hoogste voor de bedrijfsactiviteit in de tabel aangegeven categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein':
aanduiding
|
SBI-code
|
uit ten hoogste milieucategorie
|
specifieke vorm van bedrijf - 1
|
45.0
|
3.2
|
specifieke vorm van bedrijf - 2
|
203/204/205/281.1/252.3
|
3.2
|
specifieke vorm van bedrijf - 3
|
45.0
|
3.2
|
specifieke vorm van bedrijf - 4
|
6024
|
3.1
|
specifieke vorm van bedrijf - 5
|
7525
|
3.1
|
specifieke vorm van bedrijf - 6
|
518.2527
|
3.1
|
specifieke vorm van bedrijf - 7
|
252
|
4.1
|
specifieke vorm van bedrijf - 8
|
281.1a
|
3.1
|
specifieke vorm van bedrijf - 9
|
2615
|
3.1
|
specifieke vorm van bedrijf - 10
|
2852.2
|
3.1
|
-
f. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend nutsvoorzieningen;
-
g. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': uitsluitend parkeervoorzieningen;
-
h. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': één bedrijfswoning;
-
i. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg': tevens een motorbrandstofverkooppunt zonder lpg;
-
j. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg': tevens een motorbrandstofverkooppunt met lpg;
-
k. ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting': is tevens een risicovolle inrichting toegestaan;
-
l. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens detailhandel;
-
m. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer': tevens perifere detailhandel;
-
n. bedrijfsgebonden kantoren;
-
o. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, water(berging) en groen.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
4.2.1 Gebouwen
-
a. op deze gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
-
b. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
-
c. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;
-
d. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
-
e. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de maximale goothoogte vermeerderd met 4 m;
-
f. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 8 m;
-
g. de gebouwen mogen vrijstaand of aaneen gebouwd worden;
-
h. indien de gebouwen niet aaneen worden gebouwd dient de onderlinge afstand ten minste 4 m bedragen;
-
i. de afstand van gebouwen tot de erfgrens dient ten minste 1,5 m te bedragen;
-
j. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 600 m³;
-
k. de gezamenlijke grondoppervlakte van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag per bedrijfswoning ten hoogste 75 m2 bedragen;
-
l. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen gebouwd te worden achter de voorgevel (of het verlengde daarvan) van de bedrijfswoning;
-
m. indien een niet-inpandige bedrijfswoning niet in de erfgrens wordt gebouwd dient de afstand tot de erfgrens ten minste 3 m te bedragen.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen terreinafscheiding zijnde, bedraagt ten hoogste 12 m.
4.3 Nadere eisen
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de situering van gebouwen mede in verband met de inrichting van de onbebouwde terreinen voor wat betreft de aan- en afvoerroutes van goederen en de parkeerruimte voor (vracht)verkeer, met dien verstande dat:
-
a. daardoor de gebruikswaarde van het terrein niet onevenredig wordt geschaad;
-
b. geen inbreuk wordt gemaakt op het maximaal te bebouwen oppervlak van het perceel.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder g en h, indien zulks voor een meer doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk blijkt en de bereikbaarheid in geval van calamiteiten in voldoende mate kan worden gewaarborgd.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
-
a. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
-
b. opslag van en groothandel in meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
-
c. Wgh-inrichtingen en risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan, tenzij anders aangeduid;
-
d. per bedrijf is kantoorvloeroppervlak van meer dan 50% van het brutovloeroppervlak niet toegestaan; kantoorvloeroppervlak van meer dan 1.000 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1:
-
a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee categorieën hoger dan in lid 4.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 genoemd;
-
b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 genoemd;
-
c. om de vestiging van perifere detailhandel toe te laten, met dien verstande dat:
-
1. een omgevingsvergunning voor perifere detailhandel slechts kan worden verleend indien uit een onderzoek, waarin inzicht is verschaft in de (boven)gemeentelijke effecten van de voorgenomen detailhandelsvestiging, blijkt dat de betreffende perifere detailhandelsvestiging de bestaande detailhandelsstructuur niet onevenredig aantast. Hiertoe dient advies te worden gevraagd aan het Regionaal Economisch Overleg Zuid-Holland Zuid;
-
2. de oppervlakte van de nieuwe vestiging ten minste 1.000 m2 bedrijfsvloeroppervlak dient te bedragen;
-
3. het parkeren ten behoeve van de perifere detailhandelsvestiging op de bij de perifere detailhandelsvestiging behorende gronden dient plaats te vinden;
-
4. er geen onevenredige vergroting van de verkeersdruk in de omgeving mag ontstaan.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
4.7.1 Wijzigingsbevoegdheid voor risicovolle inrichtingen
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' zodanig te wijzigen dat risicovolle inrichtingen zijn toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:
-
a. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico of - indien van toepassing - de afstand, zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Bevi jo artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, is gelegen:
-
1. binnen het perceel van de risicovolle inrichting en/of;
-
2. op gronden met de bestemming 'Verkeer', 'Groen' of 'Water';
-
b. in de toelichting bij het wijzigingsbesluit dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting.
4.7.2 Wijzigingsbevoegdheid voor bedrijfsactiviteiten
-
a. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de in de bijlage bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen indien vernieuwde inzichten en/of technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
-
b. De bedrijfsactiviteiten die door middel van deze wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt worden, dienen wat betreft invloed op de omgeving te behoren tot een categorie van bedrijfsactiviteiten die in dit bestemmingsplan reeds is toegestaan.
4.7.3 Wijzigingsbevoegdheid bestaande Bevi-inrichtingen
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het verwijderen van de aanduiding 'risicovolle inrichting', indien de betreffende risicovolle inrichting ter plaatse is opgeheven.