Plan: | Noordweg |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0687.BPNOW-OH99 |
In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten van de in het plangebied aanwezige bedrijven. Onderscheid wordt gemaakt in: bedrijven, horeca, agrarische- en overige bedrijvigheid.
Bedrijven
Aanbod en situering
In paragraaf 2.1 is reeds aangegeven dat zich in het plangebied een beperkt aantal niet-agrarische bedrijven te midden of op korte afstand van woonbebouwing bevindt.
Staat van Bedrijfsactiviteiten
Voor de milieuzonering en bestemmingsregeling van bedrijfslocaties hanteert de gemeente een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Gelet op het karakter van de Noordweg, een bebouwingslint met op enkele plaatsen enige vorm van kleinschalige cq. ambachtelijke bedrijvigheid, is gekozen voor de Staat van Bedrijfsactiviteiten “functiemenging” (voor een nadere toelichting op deze staat wordt verwezen naar bijlage 5).
Deze staat is gekoppeld aan de planvoorschriften van bestemmingsplannen en is een eerste globaal toetsingskader voor de toelaatbaarheid van bedrijven. In een concrete situatie is milieuwetgeving bepalend. Omdat het plangebied grotendeels woongebied is, worden in het bestemmingsplan stringente eisen gesteld aan de toelaatbaarheid van bedrijven.
Inschaling van bedrijven
De thans gevestigde bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de desbetreffende milieucategorieën van de staat. Uit de inschaling in bijlage 4 blijkt dat alle bedrijven in categorie A en B1 vallen. Categorie A- en B1-bedrijven kunnen direct naast of beneden in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging worden toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Voor het autobedrijf Schmitz wordt het bestemmingsplan in overeenstemming gebracht met de geldende Milieuvergunning.
Milieuzonering
Om milieuhygiënische redenen kunnen in het plangebied niet alle denkbare bedrijfsactiviteiten worden toegelaten. In verband hiermee is een milieuzonering gewenst, waarbij wordt aangegeven welke categorieën van bedrijfsactiviteiten uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten vanuit milieuoogpunt waar toelaatbaar zijn. Op de bedrijfspercelen in het plangebied, worden gegeven de ligging te midden van woonbebouwing, bedrijven tot en met categorie B1 toelaatbaar geacht. Van belang hierbij is dat de huidige bedrijven reeds lange tijd in het plangebied zijn gevestigd. Nieuwvestiging van bedrijven is buiten de opgenomen bedrijfsbestemmingen in het plangebied niet mogelijk.
Klachten over bedrijven
Bij de gemeente zijn geen klachten van omwonenden bekend.
Agrarische en overige bedrijvigheid
In het plangebied zijn twee agrarische bedrijven gesitueerd. Ook bevindt zich binnen het plangebied een peuterspeelzaal.
Aan de Ooststraat is op nummer 2 Peuterspeelzaal 't Groentje gevestigd. De eerder genoemde VNG-publicatie geeft voor kinderopvang (SBI-code 853) een richtafstand van 30 meter, vanwege het milieuaspect geluid. Met name op het plein spelende kinderen kunnen hinder veroorzaken. Daarnaast gelden op grond van het eerder genoemde Activiteitenbesluit voorschriften om de milieuhygiënische situatie in de omgeving te waarborgen. Zo worden onder andere voorwaarden gesteld aan de toegestane maximale geluidsniveaus. Voorliggend plan voorziet niet in ontwikkelingen. Er zijn geen klachten bekend.
Het beleid van de provincie Zeeland gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.
Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch bodemonderzoek te worden verricht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van geconstateerde belemmeringen uit dit onderzoek, kan vervolgens worden nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen om die belemmeringen weg te nemen (functiegericht saneren). Bij nieuwe ontwikkelingen dient vooraf inzicht te zijn verkregen in de bodemhygiëne.
De voorliggende actualisering van het bestemmingsplan voorziet in twee nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Voor de locatie Noordweg 367 is op grond van de bij de gemeente bekende informatie een bodemonderzoek voor deze locatie noodzakelijk. Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat het perceel valt onder 'oude wegen'. Er moet dan ook rekening worden gehouden met een verontreiniging met lood en zink.
Voor de vestiging van de brandweerkazerne aan de President Rooseveltlaan hoeft geen bodemonderzoek plaats te vinden aangezien het gebouw niet bestemd is voor het structureel verblijf van mensen.
Woningen en appartementen worden door de Wet geluidhinder (hierna Wgh) als geluidsgevoelige functie aangemerkt. Een nieuwe geluidsgevoelige bestemming dient te voldoen aan bepaalde wettelijke normen uit de Wgh. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling in dit bestemmingsplan is derhalve akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai. In de bijlage 8 is het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai opgenomen. In bijlage 9 zijn de rekenbladen akoestisch onderzoek opgenomen. Van dit onderzoek wordt in deze paragraaf een samenvatting van de resultaten en conclusies is weergegeven.
Uit berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting aan de gevels van de beoogde ontwikkeling ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de gedezoneerde Noordweg op de maatgevende waarneemhoogte 47 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Aangetoond is dat er sprake is van een akoestisch aanvaardbaar klimaat.
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet luchtkwaliteit (Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 3.1 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 3.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig vanaf | ||
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 ìg / m³ | 2010 | ||
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 ìg / m³ | 2005 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | 2005 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals bij het opstellen van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek luchtkwaliteit
Op basis van informatie over de Grootschalige Concentratie Nederland (achtergrondconcentratie geleverd door het Milieu- en Natuurplanbureau) in combinatie met de afwezigheid van substantiële lokale bronnen (in het plangebied en omgeving), kan worden geconcludeerd dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof in het plangebied (ruim) onder de betreffende grenswaarden liggen. Ook de prognose voor 2010 en 2020 voorspelt geen overschrijding (bron: MNP, 2008).
De voorliggende actualisering van het bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van twee nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Er is echter geen sprake van een significante toename van de verkeersproductie. Hierdoor zijn er dan ook weinig gevolgen voor de luchtkwaliteit in de omgeving. Onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.
Consequenties voor bestemmingplan
De twee ruimtelijke ontwikkelingen leiden niet tot een significante toename van de verkeersproductie, hierdoor kan worden geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor voorliggend bestemmingsplan.
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid aan verschillende aspecten aandacht te worden besteed:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebondenrisico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken1 en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
In of nabij het plangebied bevinden zich geen bedrijven waarbij het aspect externe veiligheid een rol speelt. Wel vindt langs het plangebied vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg plaats.
Vervoer gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2004) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen opgenomen (plaatsgebonden risico en groepsrisico).
Langs het plangebied loopt de rijksweg N57 (Leliendaalseweg die ten noorden van het plangebied overgaat in de Noordweg). Dit is een transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Risico-evaluatie
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of die anderzijds als risicovol zijn aan te merken. Ook worden in de omgeving van het projectgebied geen gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoor, het water of door leidingen.
De Rijksweg N57 (Leliendaalseweg) is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen. In opdracht van de provincie Zeeland is in 2006 een risico-inventarisatie uitgevoerd van het wegtransport van gevaarlijke stoffen in Zeeland2.
Uit een in opdracht van de provincie Zeeland uitgevoerde risico-inventarisatie voor het wegtransport van gevaarlijke stoffen in Zeeland3 blijkt dat het transport over de Rijksweg N57 (Leliendaalseweg) in de huidige situatie geen aanleiding geeft tot risico-knelpunten. Op het beschouwde wegvak wordt voor het plaatsgebonden risico het niveau van 10-6 per jaar niet bereikt. Ook overschrijdt het berekende groepsrisico de oriënterende waarde niet (het groepsrisico is meer dan een factor 100 lager dan de oriëntatiewaarde). Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Het GR zal derhalve niet wijzigen.
Daarbij speelt tevens dat de transportroute voor gevaarlijke stoffen, na aanleg van de nieuwe rijksweg N57, verder van het plangebied komt te liggen. Over de huidige weg zullen dan nagenoeg geen gevaarlijke stoffen meer worden getransporteerd.
Conclusie
Op basis van het voorstaande vormt het aspect externe veiligheid geen risico voor het plangebied Noordweg.
Planologisch relevante leidingen dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd. Tevens dienen relevante zones te worden aangegeven, waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Daarnaast dienen optisch vrije paden in het bestemmingsplan te worden opgenomen.
In het plangebied lopen geen planologisch relevante leidingen. Wel liggen in het plangebied diverse niet planologisch relevante leidingen (rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen). Deze kabels en leidingen zijn veelal aangelegd langs / in combinatie met aanwezige infrastructuur.