direct naar inhoud van Artikel 4 Bedrijventerrein
Plan: Wymbritseradiel-Zuid
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.06830000WYMZUID-

Artikel 11 Recreatieve Doeleinden (recreatiewoningen)

 

1.              Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor "recreatieve doeleinden (recreatiewoningen)" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.              recreatiewoningen, met dien verstande dat permanente bewoning van de recreatiewoningen uitsluitend in de bestemming is begrepen, indien de gronden op de plankaart zijn aangeduid met "permanente bewoning";

b.              groenvoorzieningen;

c.              openbare nutsvoorzieningen;

d.              sport- en speelvoorzieningen;

e.              verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

f.                water.

 

2.              Bouwvoorschriften

a.              Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van recreatiewoningen gelden de volgende bepalingen:

1.              gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

2.              het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bouwvlak bedragen;

3.              de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan de op de plankaart aangeven goot- en bouwhoogte bedragen;

4.              de dakhelling mag niet minder dan de op de plankaart aangegeven dakhelling bedragen;

5.              niet meer dan 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd.

 

b.              Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van recreatiewoningen gelden de volgende bepalingen:

1.              aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;

2.              aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 3 m achter (het verlengde van) de gevel van het hoofdgebouw die op de plankaart met "voorgevel" is aangeduid te worden gebouwd. Indien op de plankaart voor een recreatiewoning geen “voorgevel” is aangeduid, dienen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;

3.              de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;

4.              de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5,5 m bedragen;

5.              de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan

3 m bedragen;

6.              de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 7 m bedragen, met dien verstande dat:

a.             de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen minimaal

1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;

b.             de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;

7.              de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat niet meer dan 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd.

 

c.              Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

1.              de bouwhoogte van terrein- en erfscheidingen voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde geval van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;

2.              de bouwhoogte van overige terrein- en erfscheidingen niet meer dan 2 m mag bedragen;

3.              de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

3.              Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

-                 de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

-                 het straat- en bebouwingsbeeld;

-                 de sociale veiligheid;

-                 de verkeersveiligheid;

-                 de woonsituatie,

nadere eisen stellen aan de plaats en oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte van de bebouwing.

 

4.              Vrijstelling van de bouwvoorschriften

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

-                 de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

-                 het straat- en bebouwingsbeeld;

-                 de sociale veiligheid;

-                 de verkeersveiligheid;

-                 de woonsituatie,

vrijstelling verlenen van:

a.              het bepaalde in lid 2, sub b, onder 1, voor het bouwen van serres op de percelen De Greiden 12, 25, 26, 38, 39, 49, 50, 55, 85, 86,103, 118, 119, 128 en 129 te Indyk op de zijde van de betreffende bouwvlakken die op de plankaart zijn aangeduid met "gevellijn vrijstelling erkersserres";

b.              het bepaalde in lid 2, sub b, onder 2 voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op minder dan    3 m achter (het verlengde van) de gevel van het hoofdgebouw die op de plankaart met "voorgevel" is aangeduid, dan wel achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;

c.              het bepaalde lid 2, sub b, onder 6b voor het bouwen van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen met een bouwhoogte van niet meer dan 7 m .

 

5.              Gebruiksvoorschriften

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken dan wel te laten gebruiken in strijd met de in lid 1 gegeven bestemmingsomschrijving. Als verboden gebruik wordt in elk geval aangemerkt:

-                 het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

-                 het gebruik van gronden en bouwwerken voor permanente bewoning, welke niet op de plankaart zijn aangeduid met "permanente bewoning".

 

6.              Vrijstelling van de gebruiksvoorschriften

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 5, indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.