Plan: | Kapelle Buitengebied |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0678.buitengebied-OW01 |
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijk beleid is gericht op behoud en versterking van de grondgebonden agrarische productiestructuur. Dit betekent voor de melkveehouderij dat sprake moet zijn van weidegang. Dit is ook als zodanig, vergelijkbaar met vele andere bestemmingsplannen voor het buitengebied in Zeeuwse gemeenten, geregeld. Op basis van analyse van rijksbeleid en de LTO-visie wordt geconstateerd dat zowel vanuit rijksbeleid als vanuit het beleid van de sector zelf, gehecht wordt aan weidegang, zeker waar het gaat om nieuwvestiging van agrarische bedrijven.
Afdeling bestuursrechtspraak
In het kader van het bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Sluis-Aardenburg heeft de Afdeling bestuursrechtspraak alle aspecten van weidegang als criterium voor het onderscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven uitvoerig getoetst. Daarbij zijn alle aspecten die in dit kader aan de orde worden gesteld, indringend in de overwegingen door de Afdeling betrokken. De Afdeling heeft op basis daarvan ingestemd met de begripsbepaling voor grondgebonden agrarisch bedrijf, dat als volgt luidt:
"grondgebonden agrarisch bedrijf:
Tevens is ingestemd met de begripsbepaling van intensieve veehouderij, luidende: "een niet aan de grond gebonden agrarisch bedrijf of bedrijfsonderdeel dat zich toelegt op het houden of mesten van melkvee en / of slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang (kalvermesterij, kippenfarm, varkensfokkerij en varkensmesterij).".
ZLTO
Door de ZLTO wordt sterk aangedrongen op het alsnog aanmerken van melkveebedrijven met ruwvoerteelt als grondgebonden agrarische bedrijven. Dit stuit in het algemeen echter op bezwaren. Het op dit moment gangbare onderscheid tussen grondgebonden veehouderijbedrijven en intensieve veehouderijbedrijven kan in de toekomst namelijk vervagen wanneer intensieve veehouderijbedrijven ook overgaan op ruwvoerteelt. Er kunnen zich immers situaties voordoen waarbij geen sprake is van grondgebondenheid in ruimtelijk opzicht en waarbij geen directe relatie bestaat tussen het bedrijf en direct omliggende gronden met voldoende oppervlakte. Er kan weliswaar sprake zijn van ruwvoerteelt, maar niet is uitgesloten dat:
Dat betekent dat wanneer in plaats van dat alleen weidegang als criterium voor grondgebondenheid wordt gehanteerd, ook het beschikken over ruwvoerteelt als alternatief criterium voor de directe toelaatbaarheid van grondgebonden agrarische bedrijven geldt, er zonder meer een zeer ongewenste ontwikkeling in gang gezet kan worden. Intensieve veehouderijbedrijven die (via uiteenlopende constructies) ruwvoer telen zijn dan namelijk een grondgebonden agrarisch bedrijf. Diverse partijen hebben dit knelpunt onderkend. Uit de praktijk is ook gebleken dat pogingen zijn gedaan om op geforceerde dan wel oneigenlijke wijze aan voorschriften te voldoen. Diverse rechters hebben dit ook als zodanig vastgesteld.
Hiervoor zijn in feite de belangrijkste toetsingcriteria geformuleerd op basis waarvan kan worden beoordeeld of een veehouderij met ruwvoerteelt in ruimtelijk opzicht als grondgebonden kan worden aangemerkt. Het is noodzakelijk dat die criteria in individuele situaties zorgvuldig getoetst kunnen worden. Omdat grondgebonden bedrijven direct zijn toegestaan, is het op basis van jurisprudentie onmogelijk om bij een bouwaanvraag een nadere toetsing uit te voeren of aan de genoemde criteria wordt voldaan. Bouwregels bijvoorbeeld moeten duidelijk en objectief zijn en wel zodanig dat er een mogelijkheid of verplichting van een (aanvullende) afweging is uitgesloten.
Om tegemoet te komen aan de dringende wens van de ZLTO om in het bestemmingsplan toch mogelijkheden te bieden voor omschakeling van bestaande weidegangbedrijven naar ruimtelijk grondgebonden ruwvoerbedrijven of voor nieuwvestiging van ruimtelijk grondgebonden ruwvoerbedrijven, is het mogelijk gemaakt dit te regelen via een ontheffingsprocedure. In het kader van de dan vereiste afweging bij de verlening van de ontheffing, kunnen de genoemde criteria wel worden getoetst. Uit informatie van de ZLTO blijkt dat hier uitsluitend melkveehouderijbedrijven aan kunnen voldoen.