Plan: | Kernen Hulst |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0677.bpkernen-001V |
Beleid
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daarin streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
Toetsing en conclusie
De SVIR verstevigt het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provincie en vooral door de gemeente. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en kent geen nieuwe ontwikkeling. Het bestemmingsplan past daarmee binnen het beleid zoals geschetst in de SVIR.
Eén van de belangrijkste instrumenten van het Rijk is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is de juridische vertaling van de Rijksbeleid zoals is verwoord in de SVIR en bevat regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming. Voor zover noodzakelijk is in het bestemmingsplan rekening gehouden met de regels in het Barro.
Het Omgevingsplan 2012-2018 is op 28 september 2012 vastgesteld door Provinciale Staten van Zeeland. In dit omgevingsbeleid is een nieuwe taakverdeling tussen Rijk, Provincie Zeeland, waterschap en gemeenten geïntroduceerd. In die nieuwe taakverdeling liggen meer taken en verantwoordelijkheden bij de gemeenten en beperkt de Provincie zich tot de kerntaken. De Provincie richt zich op het ruimtelijk-economisch domein, cultuur en de bovengemeentelijke sociale infrastructuur en zij ontwikkelt zich verder in haar rol als gebiedsontwikkelaar op bovengemeentelijke opgaven.
In de integrale visie worden binnen Zeeland drie deelgebieden onderscheiden: 'Produceren op Land aan Zee', 'Beleven van Land en Zee' en 'Bloeien op Land en in Zee'.
Voor de gemeente Hulst is het deelgebied 'Bloeien op Land en in Zee' van belang. Bedrijvigheid en ondernemerschap zijn kernwaarden van de streek alsmede de daarbij behorende rust en ruimte. Het gebied als woongebied kent bijzondere waarden, waarbij elke kern zijn eigen karakter heeft. Het leefbaar houden van het gebied met de demografische ontwikkelingen is een belangrijk aandachtspunt.
De hoofdlijnen van het provinciaal beleid zijn een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en water en landelijk gebied met kwaliteit. Prioriteiten op het gebied van economie die voor het buitengebied van belang zijn een verdere ontwikkeling van de biobased economy en vernieuwing in de recreatie, visserij, schelp- en schaaldiersector en de landbouw. Voor een gezonde regionale economische ontwikkeling is een goede woon- en werkomgeving noodzakelijk. Daarnaast moet het land beschermd zijn tegen overstromingen. Het Rijk stelt de veiligheidsnormen voor de primaire waterkeringen langs de Noordzee en de Deltawateren. De Provincie stelt de kaders voor de regionale waterkeringen en houdt toezicht op alle waterkeringen. Voor het thema water en landelijk gebied liggen de prioriteiten bij het uitvoering geven aan de Europese Kaderrichtlijn water, een integrale aanpak van de Deltawateren en het bewaken en ontwikkelen van de kwaliteit van natuur en natuurgebieden.
De provincie kan op basis van artikel 4.1 Wro bij of krachtens een provinciale verordening regels stellen indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. De provincie heeft bij het vaststellen van het Omgevingsplan besloten een select aantal provinciale belangen te regelen in een verordening. Hiervoor is de Verordening Ruimte Provincie Zeeland opgesteld. Deze verordening is op 28 september 2012 vastgesteld. Daarnaast zijn tevens de eerste wijziging (11 maart 2016) en een tweede wijziging (7 juli 2017) vastgesteld.
De aspecten waar de verordening regels voor heeft gesteld zijn die voor het plangebied relevant zijn, betreffen:
Natuurgebieden
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan zijn enkele natuurgebieden gelegen die door de provincie zijn aangewezen als beschermd natuurgebied. De provincie heeft deze gebieden in de verordening opgenomen. De in de verordening aangewezen natuurgebieden zijn in het bestemmingsplan voorzien van een passende bestemming Natuur of Bos.
Landschap en cultuurhistorie
Een aantal dijken binnen het plangebied zijn door de provincie als cultuurhistorisch waardevol aangemerkt. Deze zijn dan ook in de provinciale verordening opgenomen. In het bestemmingsplan hebben deze dijken de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie Beschermde dijken. Hiermee zijn de dijken planologisch beschermd. De bestaande functies op de dijk zijn bestemd conform het huidige gebruik en mogelijkheden.
Structuurvisie Hulst geeft richting aan ontwikkelingen
De gemeenteraad heeft in 2012 de Structuurvisie Hulst vastgesteld.
Ontwikkelingen
Dorpen in de gemeente Hulst
Voorzieningen
Strategieën
Om ontwikkelingen en initiatieven richting te kunnen geven is een strategiekaart ontworpen. Deze kaart laat zien dat op het grondgebied van de gemeente ingezet wordt op 7 strategieën.
Strategie 1 Beschermen
Tevreden over de huidige hoofdfunctie, kwetsbare hoofdfunctie beschermen, faciliteren dat ontwikkelingen in de omgeving de hoofdfunctie niet bedreigen.
Strategie 2 Behouden
Tevreden over de huidige situatie en kwaliteit; kleinschalige aanpassingen in het gebied zijn toegestaan, maar dient een versterking te zijn van de huidige situatie en de kwaliteit, geen actieve benadering.
Strategie 3 Versterken
Tevreden over de huidige multifunctionaliteit, zorgen over (toekomstige) kwaliteit, faciliteren van ontwikkelingen die multifunctionaliteit versterken, onduidelijk over procedure, planvorming start waarschijnlijk binnen termijn structuurvisie.
Strategie 4 Verbreden
Ontevreden over de huidige monofunctionaliteit; faciliteren dat nieuwe functies worden toegevoegd gecombineerd met kwaliteitsverbetering.
Strategie 5 Herstructureren
Tevreden over de huidige hoofdfunctie, ontevreden over kwaliteit, actieve/fysieke benadering om kwaliteit van hoofdfunctie te verbeteren.
Strategie 6 Ontwikkelen
Ontevreden over de huidige functie, nieuwe functie inbrengen, duidelijkheid over kwaliteit en procedure.
Strategie 7 Transformeren
Ontevreden over de huidige functie, ideeën over nieuwe hoofdfunctie, onduidelijkheid over procedure, planvorming start waarschijnlijk binnen termijn structuurvisie.
Milieuzonering van horeca-activiteiten
De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door 'gewone' niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom aangesloten bij de systematiek van de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.
Ook voor horecabedrijven bieden de milieuregelgeving en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op deze regelgeving op de volgende vormen van hinder:
Analoog aan de regeling voor 'gewone' bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:
De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten. Wanneer relevant wordt daar in de plantoelichting apart op ingegaan.
Gehanteerde criteria
Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten bieden de richtafstandenlijsten uit de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:
Categorieën van horeca-activiteiten
Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën):
Bij de verschillende horecabedrijven zijn de activiteiten die in hoofdzaak worden uitgevoerd richtinggevend voor de categorie-indeling: de hoofdfunctie van het bedrijf wordt ingedeeld met behulp van de Staat van Horeca-activiteiten. Ondergeschikte functies maken onderdeel uit van de hoofdactiviteit en worden niet bij de categorie-indeling betrokken. Zo is het verhuur van ruimtes/zalen bij een café een ondergeschikte activiteit die niet tot andere milieuhinder leidt: voor die ruimtes gelden dezelfde openingstijden als bij de hoofdactiviteit en deze ruimtes zijn in het algemeen beperkt in aantal en omvang. Voor hotels met bar geldt dat de bar in het algemeen een ondergeschikte activiteit betreft die bedoeld is als service richting hotelgasten: een dergelijke activiteit zal in het algemeen geen andere bezoekers aantrekken en leidt als ondergeschikte functie niet tot relevant andere milieueffecten.