direct naar inhoud van Regels
Plan: Aria
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0664.BPGZ27-VG99

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

het bestemmingsplan 'Aria' met NL.IMRO.0664.BPGZ27-VG99 van de gemeente Goes;

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, die in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend is en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, bed & breakfast daaronder begrepen, waarbij de woning haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. ten hoogste 40% van de netto vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk, met een maximum van 40 m², mag ten behoeve van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik zijn;
  • b. het gebruik leidt niet tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • c. de uitoefening van detailhandel is niet toegestaan, tenzij de detailhandel een ondergeschikte nevenactiviteit is in verband met de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, dan wel de verkoop van goederen uitsluitend via internet plaatsvindt en ter plaatse opgeslagen goederen slechts op afspraak kunnen worden afgehaald, waarbij geen sprake is van een voor het publiek toegankelijke winkel- of uitstallingsruimte;

1.6 antennemast

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbijbehorende bevestigingsconstructie;

1.7 archeologische waarde

de aan het gebied toegekende waarde gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het aardoppervlak;

1.8 architectonische waarde

de aan een gebouw toegekende waarde gekenmerkt door de opbouw en/of indeling van de buitengevel, de dakopbouw en het materiaal en/of kleurgebruik, eventueel in samenhang met de omgeving;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van de ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.11 bedrijfswoning

een gebouw in of bij een bedrijf of op een terrein behorende bij een bedrijf, dat dient voor de huisvesting van een huishouden of een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het bedrijf of het terrein behorende bij het bedrijf, noodzakelijk is;

1.12 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen en aantallen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 binnenhof

een gemeenschappelijke ruimte binnen een woonblok die gezamenlijk eigendom is van de omliggende woningeigenaren en mede ruimte biedt aan parkeren;

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.22 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk, met een dak;

1.23 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.24 deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening;

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.26 detailhandel in volumineuze goederen/perifere detailhandel

detailhandel in de volgende categorieën:

  • a. brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  • b. auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen;
  • c. tuinbenodigdheden;
  • d. meubels, al dan niet in combinatie met woninginrichting en stoffering;

en in combinatie daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen zoals accessoires, onderdelen, onderhoudsmiddelen en/of materialen;

1.27 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.28 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 gevellijn

een denkbeeldige dan wel op de verbeelding aangegeven lijn die strak loopt langs de gevel van een bouwwerk tot aan de perceelsgrenzen;

1.31 hoofdgebouw

gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.32 horecabedrijf

een bedrijf, gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:

  • a. het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken;
  • b. het exploiteren van zaalaccommodatie;
  • c. het verstrekken van nachtverblijf;
1.33 leidingbelang

de belangen uit een oogpunt van een ongestoorde nuts- en energievoorziening en de veiligheid met betrekking tot een leiding;

1.34 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke en religieuze, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;

1.35 milieudeskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake milieu;

1.36 NAP

Normaal Amsterdams Peil;

1.37 nutsvoorziening

een voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals een transformatorhuisje, schakelhuisje, duiker of gemaalgebouwtje;

1.38 overkapping

een bouwwerk geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;

1.39 passend in het straat- en bebouwingsbeeld:
  • a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  • b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
  • c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
  • d. de cultuurhistorische samenhang in de omgeving;
1.40 peil
  • a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan een weg: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
  • b. bij ligging in het water: de gemiddelde hoogte van de aangrenzende oevers;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.41 perceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.42 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch-massagesalon, een seksbioscoop, raamprostitutie, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.43 staat van bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die deel uitmaakt van deze regels;

1.44 staat van horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die deel uitmaakt van deze regels;

1.45 voorgevelrooilijn

denkbeeldige dan wel op de verbeelding aangegeven lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.46 voorgevel van een hoofdgebouw

het naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw. Indien meerdere delen van het hoofdgebouw naar de weg gekeerd zijn, is de op de verbeelding aangegeven gevellijn bepalend;

1.47 woning

een gebouw dat dient voor de huisvesting van personen;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

de hoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 bebouwd oppervlak

het bebouwd oppervlak van een bouwperceel of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald;

2.4 Bebouwingspercentage

een op de verbeelding of in de regels aangeduid percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel, toebehorend aan één eigenaar, aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

2.5 Breedte en diepte van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels van het hart van de scheidsmuren;

2.6 Dakhelling

de dakhelling van een bouwwerk wordt gemeten langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.7 Goothoogte van een bouwwerk

de goothoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.8 Hoogte van een windmolen of windturbine

de hoogte van een windmolen of windturbine wordt gemeten vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen of windturbine;

2.9 Inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.10 Oppervlakte van een bouwwerk

de oppervlakte van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.11 Verschillende goothoogte van een bouwwerk:

indien een gebouw met betrekking tot de constructiedelen als bedoeld onder 2.7 over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten:

  • a. indien zich aan de voorgevelzijde een goot/druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte aan de voorgevelzijde;
  • b. indien zich – in geval van een lessenaarsdak – aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot/druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte;

2.12 Vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit, voorzover deze voorkomt in de categorieën 1 en 2 van de bij dit artikel behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten ;
  • b. kantoren, met dien verstande dat het maximaal bruto vloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 200 m²;
  • c. maatschappelijke en culturele voorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen, tuinen, erven, paden en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

3.2 Bouwregels

Op de gronden mogen, met in achtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • d. bedrijfswoningen, ten hoogste één per bedrijf.

3.2.1 Algemeen
  • a. binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak mogen hoofdgebouwen, bedrijfswoningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen op ieder bouwperceel bedraagt maximaal het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het maatvoeringsvlak.

3.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedragen maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
  • b. gebouwen ten dienste van kantoren zijn toegestaan tot een oppervlakte van ten hoogste 200 m² per bouwperceel.

3.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goot- en bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bedragen maximaal 3,2 meter respectievelijk 5 meter.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevelrooilijn en de openbare weg bedraagt maximaal 1 meter;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen elders bedraagt maximaal 2 meter;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

3.2.5 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³;
  • b. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning bedragen maximaal 6 meter respectievelijk 10 meter;
  • c. de afstand van een bedrijfswoning tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
  • d. bij iedere bedrijfswoning mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 60 m²;
  • e. de goot- en bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bedragen maximaal 3,2 meter respectievelijk 5 meter.

3.3 Nadere eisen
3.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken en bijbehorende bouwwerken ten opzichte van de perceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  • b. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
  • c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken geen gebouwen zijnde.
  • d. de inrichting van percelen en de positionering van parkeervoorzieningen.

3.3.2 Voorwaarden

De in artikel 3.3.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en gronden in verband met calamiteiten.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Hoofdgebouwen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.2 sub a mits deze maat met ten hoogste 1.00 meter zal worden overschreden.

3.4.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 3.2.4 sub c tot een hoogte van maximaal 10 meter;
  • b. artikel 3.2.4 sub d tot een hoogte van maximaal 10 meter.

3.4.3 Voorwaarden

Aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in de artikelen 3.4.1 en 3.4.2 wordt slechts toepassing gegeven indien:

  • a. het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld en de (verkeers-)veiligheid niet worden aangetast;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. detailhandel in volumineuze goederen;
  • b. detailhandel en opslag van van brand- en explosiegevaarlijke stoffen;
  • c. het gebruik ten behoeve van ondergeschikte detailhandel en horeca.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 3.1 sub a voor de uitoefening van een bedrijfsactiviteit die voorkomt in een hogere categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits deze activiteit naar haar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een krachtens artikel 3.1 sub a ter plaatse toegelaten categorie bedrijfsactiviteiten;
  • b. artikel 3.1 sub a voor de uitoefening van een bedrijfsactiviteit die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is genoemd, mits deze activiteit naar haar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een krachtens artikel 3.1 sub a ter plaatse toegelaten categorie bedrijfsactiviteiten;

3.6.2 Voorwaarden

Aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6.1 wordt slechts toepassing gegeven indien: het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld en de (verkeers)veiligheid niet worden aangetast; geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. plantsoenen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, beplanting, parken, bermstroken en bermsloten;
  • b. waterpartijen, watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • c. (voet- en fiets)paden, bruggen, parkeervoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, voorwerpen van beeldende kunst en gedenktekens.

4.2 Bouwregels

Op de gronden mogen, met in achtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. niet voor bewoning bestemde gebouwen;
  • b. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

4.2.1 Gebouwen
  • a. de oppervlakte van een gebouw bedraagt maximaal 15 m²;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt maximaal 3,5 meter.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 meter;
  • b. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt maximaal 4 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

4.3 Nadere eisen
4.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bijbehorende bouwwerken ten opzichte van de perceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  • b. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
  • c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken geen gebouwen zijnde.

4.3.2 Voorwaarden

De in lid 4.3.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 4.2.2 sub a tot een hoogte van maximaal 15 meter;
  • b. artikel 4.2.2 sub c tot een hoogte van maximaal 5 meter.

4.4.2 Voorwaarden

Aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 4.4.1 wordt slechts toepassing gegeven indien:

  • a. de landschappelijke, natuurwetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. een langzaamverkeersverbinding, ter plaatse waar op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - langzaamverkeersverbinding' voorkomt;
  • c. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals pleinen, terrassen, markten, standplaatsen, parkeervoorzieningen, groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, sport- en speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, kiosken, afvalverzamelvoorzieningen, reclame-uitingen, voorwerpen van beeldende kunst en gedenktekens .

5.2 Bouwregels

Op de gronden mogen, met in achtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. niet voor bewoning bestemde gebouwen;
  • b. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een gebouw bedraagt maximaal 15 m²;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt maximaal 3,5 meter.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 meter;
  • b. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt maximaal 4 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bijbehorende bouwwerken ten opzichte van de perceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  • b. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
  • c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken geen gebouwen zijnde.

5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Gebouwen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2.1 sub b mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden.

5.4.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2.2 sub a tot een hoogte van maximaal 15 meter;
  • b. lid 5.2.2 sub c tot een hoogte van maximaal 10 meter.

5.4.3 Voorwaarden

Aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in de artikelen 5.4.1 en 5.4.2 wordt slechts toepassing gegeven indien:

  • a. het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld en de (verkeers)veiligheid niet worden aangetast;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 5.1, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het in gebruik nemen van onbebouwde gronden ten behoeve van opslagdoeleinden. Het opslaan in open ruimten van bouwmaterialen, puin en specie is uitsluitend toegestaan in verband met normale onderhoudswerkzaamheden dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de huisvesting van personen in een woning;
  • b. aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
  • c. parkeervoorzieningen, tuinen, erven, paden, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming;
  • d. tevens ter plaatse van de aanduiding 'gemengd', uitsluitend op de begane grond:
    • 1. detailhandel, met dien verstande dat per bouwperceel het totale vloeroppervlak voor detailhandel niet meer mag bedragen dan 250m²;
    • 2. horecabedrijven, voor zover deze voorkomen in categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten tot ten hoogste 150m² per bouwperceel;
    • 3. dienstverlening tot ten hoogste 100m² per bouwperceel;
    • 4. maatschappelijk en culturele voorzieningen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': uitsluitend een ontsluitingsweg;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - binnenhof': een binnenhof.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen, met in achtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak mogen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'erf' mogen uitsluitend bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, behorende bij het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;
  • c. op gronden buiten het bouwvlak en zonder aanduiding 'erf' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde worden gebouwd;
  • d. indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, bedraagt de bebouwde oppervlakte van de gronden binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'erf' gezamenlijk maximaal 60%, met een maximum van 250 m²;

6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' zijn uitsluitend minimaal 3 aaneengebouwde woningen toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aan-een' zijn uitsluitend twee-aaneen gebouwde en vrijstaande woningen toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
  • d. in afwijking van het bepaalde in lid 6.2.2, sub a, b en c geldt dat daar waar op de verbeelding meerdere bouwaanduidingen zijn weergegeven deze kunnen worden gecombineerd;
  • e. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedragen maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
  • f. de breedte van een hoofdgebouw - bijbehorende bouwwerken niet meegerekend - bedraagt op de gronden met de volgende aanduidingen minimaal:

- 'vrijstaand' en 'twee-aaneen': 6 meter;

- 'aaneengebouwd': 5.40 meter;

  • g. de afstand tussen een hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens bedraagt op de gronden met de volgende aanduidingen minimaal:

- 'vrijstaand': 1 meter;

- 'twee-aaneen': aan één zijde 1 meter;

  • h. in afwijking van het bepaalde in lid 6.2.2, sub g mag het hoofgebouw op de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd indien deze grenst aan de verkeersbestemming;
  • i. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden afgedekt met een kap met een hellingshoek van tenminste 40° en ten hoogste 65°;
  • j. het aantal wooneenheden per bouwvlak mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangeduid;
  • k. maximaal 6 woningen mogen aaneen worden gebouwd, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'gemengd'.

6.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goot- en bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bedragen maximaal 3,2 meter respectievelijk 5 meter;
  • b. de minimale afstand tot (het verlengde van) de voorgevelrooilijn bedraagt 3 meter.

6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevelrooilijn en de openbare weg bedraagt maximaal 1 meter;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen elders bedraagt maximaal 2 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

6.3 Nadere eisen
6.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken ten opzichte van de perceelsgrens en ten opzichte van elkaar.
  • b. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen.
  • c. de plaatsing en vormgeving van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
  • d. situering groen en parkeervoorzieningen.

6.3.2 Voorwaarden

De in lid 6.3.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.

6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Hoofdgebouwen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.2.2 sub e mits deze maat met ten hoogste 1.00 meter zal worden overschreden;
  • b. lid 6.2.2 sub g voor een kortere afstand tot op de zijdelingse perceelsgrens;

6.4.2 Bijbehorende bouwwerken
  • a. lid 6.2.3 sub a, voor het overschrijden van de maximale bouwhoogte met maximaal 1 meter;
  • b. lid 6.2.3 sub b, voor een kortere afstand tot op (het verlengde van) de gevellijn.

6.4.3 Bouwwerken geen bouwwerken zijnde
  • a. lid 6.2.4 sub c tot een hoogte van ten hoogste 10.00 meter.

6.4.4 Voorwaarden

Bij afwijking zoals bedoeld in lid 6.4.1, 6.4.2 en 6.4.3 gelden de volgende voorwaarden:

  • a. het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld en de (verkeers)veiligheid mogen niet worden aangetast;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. het onder 6.4.3 sub a genoemde niet geldt voor erfafscheidingen.

6.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. ten behoeve van parkeren dient te worden voorzien in tenminste twee parkeerplaatsen per woning, met dien verstande dat bij vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen ten minste 1 van de 2 parkeerplaatsen op eigen terrein wordt gerealiseerd.
  • b. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en tuincentra zijn niet toegestaan

6.6 Wijzigingsbevoegdheid
6.6.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de op de verbeelding aangegeven aanduidingen binnen de bestemming 'Wonen' te wijzigen, met dien verstande dat:

  • a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. de te realiseren woning(en) past/passen binnen geldende gemeentelijke woningbouwplanning;
  • d. voldaan dient te worden aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder;
  • e. er geen onevenredige nadelige effecten voortvloeien voor de waterhuishouding;
  • f. voldaan dient te worden aan de parkeernorm.

Artikel 7 Wonen - Uit te werken-1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen – Uit te werken-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de huisvesting van personen in een woning;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gemengd':
    • 1. detailhandel, met dien verstande dat:
      • per bouwperceel het totale vloeroppervlak voor detailhandel niet meer mag bedragen dan 250m²;
      • detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en tuincentra zijn niet toegestaan.
    • 2. een medisch centrum, waaronder mede een apotheek is begrepen;
    • 3. horecabedrijven, voor zover deze voorkomen in categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten tot ten hoogste 150m² per bouwperceel;
    • 4. dienstverlening tot ten hoogste 100m² per bouwperceel;
    • 5. maatschappelijke en culturele voorzieningen.
  • c. aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
  • d. ontsluitingswegen;
  • e. voet- en fietspaden, parkeerterreinen, autoboxen, speelterreinen, volkstuinen, water- en groenvoorzieningen, bruggen en kunstwerken met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en werken;
  • f. langzaamverkeersverbindingen;
  • g. een openbare groenzone met de daarbij behorende voorzieningen waaronder speelvoorzieningen, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte openbaar groen ten minste 8 % van de gronden bedraagt.

7.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken de in lid 7.1 omschreven bestemming uit overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c Wro en met inachtneming van de aanduidingen op de verbeelding en de volgende regels:

  • a. een besluit tot uitwerking is pas toegestaan nadat de waterbeheerder een positief advies heeft uitgebracht over het benodigd oppervlak aan waterberging;
  • b. ten aanzien van geluidgevoelige gebouwen mag de geluidsbelasting op de gevels vanwege het verkeerslawaai niet hoger zijn dan 48 dB, tenzij een hogere grenswaarde is vastgesteld;
  • c. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedragen maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
  • d. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden afgedekt met een kap met een hellingshoek van ten minste 40° en ten hoogste 65°;
  • e. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 3,20 meter bedragen.
  • f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 meter;
  • g. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de voorgevelrooilijn bedraagt in afwijking van het bepaalde onder sub f ten hoogste 1 meter.
  • h. ten behoeve van parkeren dient voorzien te worden in tenminste 2 parkeerplaatsen per woning. Bij vrijstaande en twee aaneengebouwde woningen dient tenminste 1 van de 2 parkeerplaatsen op het eigen perceel te worden gerealiseerd. Per woning dient tenminste 0,3 parkeerplaats in openbaar gebied te worden gerealiseerd ten behoeve van bezoekersparkeren.

7.3 Bouwregels
7.3.1 Voorlopig bouwverbod

Zolang de bestemming niet is uitgewerkt mogen burgemeester en wethouders slechts een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen, mits een (voor)ontwerp van het uitwerkingsplan ter inzage is gelegd.

Artikel 8 Wonen - Uit te werken-2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen – Uit te werken-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de huisvesting van personen in een woning;
  • b. aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
  • c. ontsluitingswegen;
  • d. voet- en fietspaden, parkeerterreinen, autoboxen, speelterreinen, volkstuinen, water- en groenvoorzieningen, bruggen en kunstwerken met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en werken;
  • e. langzaamverkeersverbindingen;
  • f. een openbare groenzone met de daarbij behorende voorzieningen waaronder speelvoorzieningen, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte openbaar groen ten minste 8 % van de gronden bedraagt.

8.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken de in lid 8.1 omschreven bestemming uit overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c Wro en met inachtneming van de aanduidingen op de verbeelding en de volgende regels:

  • a. ten aanzien van geluidgevoelige gebouwen mag de geluidsbelasting op de gevels vanwege het verkeerslawaai niet hoger zijn dan 48 dB, tenzij een hogere grenswaarde is vastgesteld.
  • b. een besluit tot uitwerking is pas toegestaan nadat de waterbeheerder een positief advies heeft uitgebracht over het benodigd oppervlak aan waterberging.
  • c. deze bestemming mag pas worden uitgewerkt indien en voor zover voor de bestemming 'Wonen- Uit te werken - 1' een uitwerkingsplan is vastgesteld;
  • d. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedragen maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
  • e. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden afgedekt met een kap met een hellingshoek van ten minste 40° en ten hoogste 65°;
  • f. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 3,20 meter bedragen.
  • g. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 meter;
  • h. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de voorgevelrooilijn bedraagt in afwijking van het bepaalde onder sub g ten hoogste 1 meter;
  • i. ten behoeve van parkeren dient voorzien te worden in tenminste 2 parkeerplaatsen per woning. Bij vrijstaande en twee aaneengebouwde woningen dient tenminste 1 van de 2 parkeerplaatsen op het eigen perceel te worden gerealiseerd. Per woning dient tenminste 0,3 parkeerplaats in openbaar gebied te worden gerealiseerd ten behoeve van bezoekersparkeren.

8.3 Bouwregels
8.3.1 Voorlopig bouwverbod

Zolang de bestemming niet is uitgewerkt mogen burgemeester en wethouders slechts een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen, mits een (voor)ontwerp van het uitwerkingsplan ter inzage is gelegd.

Artikel 9 Leiding - gas

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Bestemming

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en), primair bestemd voor de instandhouding en bescherming van gasleidingen;

9.1.2 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming 'Leiding-Gas' voorrang krijgt.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 2 meter;
  • b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 9.2.1 sub b, met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. de bij de betrokken bestemming behorende regels worden in acht genomen;
    • 2. het belang van de leiding wordt door de bouwactiviteiten niet geschaad;
    • 3. de veiligheid van de gasleiding mag niet worden geschaad;
    • 4. er worden geen kwetsbare objecten toegelaten;
    • 5. alvorens omtrent een afwijking te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder over de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad.

9.4 Specifieke gebruiksregels
9.4.1 Verhouding tot andere dubbelbestemmingen

Voor zover de in artikel 9.1 bedoelde dubbelbestemming samenvalt met één of meer andere dubbelbestemmingen, worden - ook ten opzichte van de in artikel 9.1 bedoelde dubbelbestemming - de regels in acht genomen die bij deze andere dubbelbestemming(en) behoren.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
9.5.1 Verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden zonder vergunning

Het is verboden om zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders binnen de op de verbeelding aangegeven zone van de in artikel 9.1 genoemde leidingen de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verrichten van graaf-, bagger-, ontgrondings- en ontginningswerkzaamheden;
  • b. het afgraven, egaliseren ,het aanleggen van drainage en ophogen van gronden;
  • c. het aanleggen, verleggen of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen en andere verharde en/of te verharden oppervlaktes;
  • d. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • f. het permanent opslaan van goederen waaronder begrepen ook afvalstoffen;
  • g. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de doeleindenomschrijving is aangegeven en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
9.5.2 Uitzondering op het verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

Het in artikel 9.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken en/of werkzaamheden voor normaal onderhoud en beheer;
  • b. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de tervisielegging van dit plan in uitvoering zijn;
  • c. werken en/of werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor met toepassing van artikel 9.3 bij een omgevingsvergunning is afgeweken.

9.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
  • a. Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in artikel 9.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien deze verband houden met de doeleinden die aan de desbetreffende bestemming zijn toegekend en hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.
  • b. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de betreffende leidingenbeheerder(s) omtrent de vraag of door de voorgenomen activiteiten het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht en de eventueel te stellen voorwaarden.

Artikel 10 Waarde - Archeologie - 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het behoud van het ter plaatse aanwezige archeologisch waardevol gebied en van de ter plaatse aanwezige vindplaatsen, voor zover niet beschermd van rijkswege.

10.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter;
  • b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels- uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
    • 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    • 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in lid 10.2 sub b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk waarvan de oppervlakte van de verstoring ten hoogste 50 m² bedraagt;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm wordt geplaatst.

10.3 Specifieke gebruiksregels
10.3.1 Verhouding tot andere subbestemmingen

Voor zover de in lid 10.1 bedoelde dubbelbestemming samenvalt met een of meer andere dubbelbestemmingen, worden – ook ten opzichte van de in lid 10.1 bedoelde dubbelbestemming– de regels in acht genomen die bij deze andere dubbelbestemming(en) behoren.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden zonder

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde – Archeologie - 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor met toepassing van lid 10.2. sub b of c een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van de bevoegde waterbeheerder;
  • c. het planten of rooien van bomen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

10.4.2 Uitzondering op het verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

Het verbod van lid 10.4.1 geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken en/of werkzaamheden die normaal beheer of onderhoud betreffen;
  • b. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;
  • c. werken of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende bouwvergunning, een omgevingsvergunning voor het bouwen of een ontgrondingsvergunning;
  • d. werken of werkzaamheden waarbij geen grondbewerkingen plaatsvinden dieper dan 40 cm beneden het maaiveld;
  • e. werken of werkzaamheden waarvan de oppervlakte van de verstoring ten hoogste 50m² bedraagt in gebieden met de bestemming 'Waarde – Archeologie 1'.
  • f. archeologisch onderzoek.

10.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 10.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden in ieder geval verleend indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden aan de hand van archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het betrokken terrein in voldoende mate worden veiliggesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden regels te verbinden, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.
  • d. alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

10.5 Wijzigingsbevoegdheid
10.5.1 Wijzigen dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 Wro de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden, met inachtneming van de volgende regels, wijzigen voor:

  • a. het toekennen van de aanduiding 'Rijksmonument' aan gronden die ingevolge artikel 3.1 van de Erfgoedwet zijn of worden beschermd;
  • b. het toekennen van een lagere waarde aan gronden met de bestemming 'Waarde – Archeologie - 1' indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat deze gronden van een lagere archeologische waarde zijn.

10.5.2 Geheel of gedeeltelijk verwijderen archeologische bestemming

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsvlak verwijderen, met inachtneming

van de volgende regels:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op grond van archeologisch onderzoek wordt het niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
  • c. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

10.5.3 Wijzigen vorm bestemmingsvlak

Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van het bestemmingsvlak veranderen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. wijziging is op grond van archeologisch onderzoek noodzakelijk of gewenst met het oog op de bescherming of de veiligstelling van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden;
  • b. zonder verandering van de vorm van het bestemmingsvlak kan de bebouwing ten behoeve van de voor de gronden geldende andere bestemming niet of niet doelmatig worden gerealiseerd;
  • c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

10.5.4 Procedureregel

Bij het toepassen van de bevoegdheid als bedoeld in lid 10.5.1, 10.5.2 en 10.5.3 zijn de algemene procedureregels van artikel 20 van toepassing.

Artikel 11 Waarde - Archeologie - 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het behoud van het ter plaatse aanwezige archeologisch waardevol gebied en van de ter plaatse aanwezige vindplaatsen, voor zover niet beschermd van rijkswege.

11.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter;
  • b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels- uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
    • 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    • 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in lid 11.2 sub b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk waarvan de oppervlakte van de verstoring ten hoogste 250 m² bedraagt;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm wordt geplaatst.

11.3 Specifieke gebruiksregels
11.3.1 Verhouding tot andere subbestemmingen

Voor zover de in lid 11.1 bedoelde dubbelbestemming samenvalt met een of meer andere dubbelbestemmingen, worden – ook ten opzichte van de in lid 11.1 bedoelde dubbelbestemming– de regels in acht genomen die bij deze andere dubbelbestemming(en) behoren.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden zonder

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde – Archeologie - 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor met toepassing van lid 11.2. sub b of c een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van de bevoegde waterbeheerder;
  • c. het planten of rooien van bomen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

11.4.2 Uitzondering op het verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

Het verbod van lid 11.4.1 geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken en/of werkzaamheden die normaal beheer of onderhoud betreffen;
  • b. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;
  • c. werken of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende bouwvergunning, een omgevingsvergunning voor het bouwen of een ontgrondingsvergunning;
  • d. werken of werkzaamheden waarbij geen grondbewerkingen plaatsvinden dieper dan 40 cm beneden het maaiveld;
  • e. werken of werkzaamheden waarvan de oppervlakte van de verstoring ten hoogste 250m² bedraagt in gebieden met de bestemming 'Waarde – Archeologie 2'.
  • f. archeologisch onderzoek.

11.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 11.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden in ieder geval verleend indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden aan de hand van archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het betrokken terrein in voldoende mate worden veiliggesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden regels te verbinden, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.
  • d. alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

11.5 Wijzigingsbevoegdheid
11.5.1 Wijzigen dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 Wro de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden, met inachtneming van de volgende regels, wijzigen voor:

  • a. het toekennen van de aanduiding 'Rijksmonument' aan gronden die ingevolge artikel 3.1 van de Erfgoedwet zijn of worden beschermd;
  • b. het toekennen van een lagere waarde aan gronden met de bestemming 'Waarde – Archeologie - 2' indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat deze gronden van een lagere archeologische waarde zijn.

11.5.2 Geheel of gedeeltelijk verwijderen archeologische bestemming

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsvlak verwijderen, met inachtneming

van de volgende regels:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op grond van archeologisch onderzoek wordt het niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
  • c. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

11.5.3 Wijzigen vorm bestemmingsvlak

Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van het bestemmingsvlak veranderen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. wijziging is op grond van archeologisch onderzoek noodzakelijk of gewenst met het oog op de bescherming of de veiligstelling van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden;
  • b. zonder verandering van de vorm van het bestemmingsvlak kan de bebouwing ten behoeve van de voor de gronden geldende andere bestemming niet of niet doelmatig worden gerealiseerd;
  • c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

11.5.4 Procedureregel

Bij het toepassen van de bevoegdheid als bedoeld in lid 11.5.1, 11.5.2 en 11.5.3 zijn de algemene procedureregels van artikel 20 van toepassing.

 

Artikel 12 Waarde - Archeologie - 3

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie - 3 ' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het behoud van het ter plaatse aanwezige archeologisch waardevol gebied en van de ter plaatse aanwezige vindplaatsen, voor zover niet beschermd van rijkswege.

12.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 12.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter;
  • b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels- uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
    • 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    • 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in lid 12.2 sub b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk waarvan de oppervlakte van de verstoring ten hoogste 500 m² bedraagt;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm wordt geplaatst.

12.3 Specifieke gebruiksregels
12.3.1 Verhouding tot andere subbestemmingen

Voor zover de in lid 12.1 bedoelde dubbelbestemming samenvalt met een of meer andere dubbelbestemmingen, worden – ook ten opzichte van de in lid 12.1 bedoelde dubbelbestemming– de regels in acht genomen die bij deze andere dubbelbestemming(en) behoren.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1 Verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden zonder

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde – Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor met toepassing van lid 12.2. sub b of c een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van de bevoegde waterbeheerder;
  • c. het planten of rooien van bomen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

12.4.2 Uitzondering op het verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

Het verbod van lid 12.4.1 geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken en/of werkzaamheden die normaal beheer of onderhoud betreffen;
  • b. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;
  • c. werken of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende bouwvergunning, een omgevingsvergunning voor het bouwen of een ontgrondingsvergunning;
  • d. werken of werkzaamheden waarbij geen grondbewerkingen plaatsvinden dieper dan 40 cm beneden het maaiveld;
  • e. werken of werkzaamheden waarvan de oppervlakte van de verstoring ten hoogste 500m² bedraagt in gebieden met de bestemming 'Waarde – Archeologie - 3'.
  • f. archeologisch onderzoek.

12.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 12.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden in ieder geval verleend indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden aan de hand van archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het betrokken terrein in voldoende mate worden veiliggesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden regels te verbinden, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.
  • d. alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

12.5 Wijzigingsbevoegdheid
12.5.1 Wijzigen dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 Wro de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden, met inachtneming van de volgende regels, wijzigen voor:

  • a. het toekennen van de aanduiding 'Rijksmonument' aan gronden die ingevolge artikel 3.1 van de Erfgoedwet zijn of worden beschermd;
  • b. het toekennen van een lagere waarde aan gronden met de bestemming 'Waarde – Archeologie – 3' indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat deze gronden van een lagere archeologische waarde zijn.

12.5.2 Geheel of gedeeltelijk verwijderen archeologische bestemming

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsvlak verwijderen, met inachtneming

van de volgende regels:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op grond van archeologisch onderzoek wordt het niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
  • c. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

12.5.3 Wijzigen vorm bestemmingsvlak

Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van het bestemmingsvlak veranderen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. wijziging is op grond van archeologisch onderzoek noodzakelijk of gewenst met het oog op de bescherming of de veiligstelling van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden;
  • b. zonder verandering van de vorm van het bestemmingsvlak kan de bebouwing ten behoeve van de voor de gronden geldende andere bestemming niet of niet doelmatig worden gerealiseerd;
  • c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

12.5.4 Procedureregel

Bij het toepassen van de bevoegdheid als bedoeld in lid 12.5.1, 12.5.2 en 12.5.3 zijn de algemene procedureregels van artikel 20 van toepassing.

Artikel 13 Waarde - Archeologie - 4

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het behoud van het ter plaatse aanwezige archeologisch waardevol gebied en van de ter plaatse aanwezige vindplaatsen, voor zover niet beschermd van rijkswege.

13.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 13.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter;
  • b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels- uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
    • 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    • 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in lid 13.2 sub b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk waarvan de oppervlakte van de verstoring ten hoogste 2500 m² bedraagt;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm wordt geplaatst.

13.3 Specifieke gebruiksregels
13.3.1 Verhouding tot andere subbestemmingen

Voor zover de in lid 13.1 bedoelde dubbelbestemming samenvalt met een of meer andere dubbelbestemmingen, worden – ook ten opzichte van de in lid 13.1 bedoelde dubbelbestemming– de regels in acht genomen die bij deze andere dubbelbestemming(en) behoren.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1 Verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden zonder

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde – Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor met toepassing van lid 13.2. sub b of c een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van de bevoegde waterbeheerder;
  • c. het planten of rooien van bomen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

13.4.2 Uitzondering op het verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

Het verbod van lid 13.4.1 geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken en/of werkzaamheden die normaal beheer of onderhoud betreffen;
  • b. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;
  • c. werken of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende bouwvergunning, een omgevingsvergunning voor het bouwen of een ontgrondingsvergunning;
  • d. werken of werkzaamheden waarbij geen grondbewerkingen plaatsvinden dieper dan 40 cm beneden het maaiveld;
  • e. werken of werkzaamheden waarvan de oppervlakte van de verstoring ten hoogste 2500m² bedraagt in gebieden met de bestemming 'Waarde – Archeologie 4'.
  • f. archeologisch onderzoek.

13.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 13.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden in ieder geval verleend indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden aan de hand van archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het betrokken terrein in voldoende mate worden veiliggesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden regels te verbinden, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.
  • d. alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

13.5 Wijzigingsbevoegdheid
13.5.1 Wijzigen dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 Wro de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden, met inachtneming van de volgende regels, wijzigen voor:

  • a. het toekennen van de aanduiding 'Rijksmonument' aan gronden die ingevolge artikel 3.1 van de Erfgoedwet zijn of worden beschermd;
  • b. het toekennen van een lagere waarde aan gronden met de bestemming 'Waarde – Archeologie – 4' indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat deze gronden van een lagere archeologische waarde zijn.

13.5.2 Geheel of gedeeltelijk verwijderen archeologische bestemming

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsvlak verwijderen, met inachtneming

van de volgende regels:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op grond van archeologisch onderzoek wordt het niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
  • c. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

13.5.3 Wijzigen vorm bestemmingsvlak

Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van het bestemmingsvlak veranderen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. wijziging is op grond van archeologisch onderzoek noodzakelijk of gewenst met het oog op de bescherming of de veiligstelling van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden;
  • b. zonder verandering van de vorm van het bestemmingsvlak kan de bebouwing ten behoeve van de voor de gronden geldende andere bestemming niet of niet doelmatig worden gerealiseerd;
  • c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

13.5.4 Procedureregel

Bij het toepassen van de bevoegdheid als bedoeld in lid 13.5.1, 13.5.2 en 13.5.3 zijn de algemene procedureregels van artikel 20 van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 14 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene bouwregels

15.1 Bestaande maten
  • a. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  • c. In geval van herbouw is het bepaalde onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

15.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de plankaart en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, erkers, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, alsmede andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt;

15.3 Maximaal toegestaan aantal woningen

Ter plaatse van de bestemmingen 'Wonen - Uit te werken-1', 'Wonen - Uit te werken-2' tezamen mogen maximaal 142 woningen worden opgericht.

15.4 Parkeergelegenheid en laad- en losruimte

Bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit geldt de regel dat voldoende parkeergelegenheid voor auto’s wordt gerealiseerd, alsook, indien de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, voldoende ruimte voor het laden en lossen van goederen. met dien verstande dat:

  • a. voldoende parkeergelegenheid betekent dat wordt voldaan aan de parkeernorm die is opgenomen in het betreffende artikel. Indien de parkeernorm niet in het betreffende artikel is opgenomen betekent 'voldoende parkeergelegenheid' dat wordt voldaan aan de normen in het ‘Parkeerbeleidsplan 2009 - 2020' (vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 18 februari 2010), zoals opgenomen in bijlage 3 bij de regels, of, indien dit document gedurende de planperiode wordt gewijzigd, aan de normen die in deze wijziging worden opgenomen;
  • b. indien het bedoelde onder a. onvoldoende uitsluitsel geeft over het te realiseren aantal parkeerplaatsen, de parkeerkencijfers van het CROW worden toegepast;
  • c. parkeergelegenheid en laad- en losruimte op eigen terrein wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

15.5 Afwijkingsbevoegdheid
15.5.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 15.4, indien het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  • b. artikel 15.4, indien op een andere wijze in voldoende parkeergelegenheid, dan wel laad- en losruimte wordt voorzien.

15.5.2 Voorwaarden

Aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 15.5.1 wordt slechts toepassing gegeven indien:

  • a. het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld en de (verkeers)veiligheid niet worden aangetast;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

Artikel 16 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de in de dit plan begrepen gronden, gebouwen en bouwwerken te gebruiken, te doen of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming. Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruiken, te doen of te laten gebruiken van gronden voor de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie. Verder wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan:

  • a. onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:
    • 1. als opslagplaats voor bagger en grondinspectie;
    • 2. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen en afval;
    • 3. puin, grind of brandstoffen.

 

Artikel 17 Algemene aanduidingsregels

17.1 geluidzone - weg

Binnen de als 'geluidzone - weg' aangewezen gronden is het bouwen van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing in het kader van de Wet geluidhinder, in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk 2, uitsluitend toegestaan indien is gebleken dat de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de gevels van de bebouwing niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder met betrekking tot wegverkeerslawaai.

Artikel 18 Algemene afwijkingsregels

18.1 Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de regels in dit plan voor:

  • a. het oprichten van antennes en masten tot een hoogte van maximaal 15 meter;
  • b. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  • c. overschrijdingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10% met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op de inhoudsmaat van bedrijfswoningen.

18.2 Voorwaarden
  • a. De in lid 18.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden verleend, mits:
    • 1. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 19 Algemene wijzigingsregels

19.1 Geringe afwijkingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van geringe afwijkingen in het belang van een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde, of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 5.00 meter toelaatbaar.

19.2 Procedureregel

Bij het toepassen van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 19.1 zijn de algemene procedureregels van artikel 20 van toepassing.

Artikel 20 Procedureregel

20.1 Procedure bij toepassing wijzigingsbevoegdheid

Indien in de regels naar deze bepaling is verwezen, is op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van een bestemmingsplan de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 21 Overgangsrecht

21.1 Bouwen in strijd met het plan

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het onder a bepaalde voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het onder a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

21.2 Gebruik in strijd met het plan

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het onder a bepaalde is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

21.3 Afwijking overgangsrecht

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik of bouwwerken uit lid 21.1 en lid 21.2 leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijk personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijking verlenen.

Artikel 22 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: ‘regels van het bestemmingsplan Aria’.