Gemeente:
Goes
Plannaam:
Marconistraat 2010
Status:
Vastgesteld
Status Datum:
13-02-2012

Toelichting

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

Het huidige bestemmingsplan “Bedrijfsterrein Marconistraat” dateert uit 1981. Omdat bij Koninklijk Besluit in 1984 goedkeuring werd onthouden aan een deel van de plankaart is in 1987 het bestemmingsplan “Bedrijfsterrein Marconistraat, herziening 1986” vastgesteld. Daarnaast is nog het bestemmingsplan “Marconigebied, gedeelte Marconistraat 2005” opgesteld t.b.v. de vestiging van de Gamma. Vóórdat het bestemmingsplan in 1981 werd vastgesteld gold in dit gebied overigens geen bestemmingsplan maar was alleen de Bouwverordening van toepassing.

 

In het bestemmingsplan uit 1981 wordt met name ingezet op het handhaven van de bedrijfsmatige functie van het gebied. Vestiging van detailhandel werd tegengegaan, vooral om de winkelfunctie van de binnenstad te behouden en versterken. Omdat het in de binnenstad op den duur niet mogelijk bleek grote winkels in bijv. meubels of keukens en bouwmarkten te herbergen zijn deze in de loop der tijd toch in het Marconigebied terecht gekomen. Overigens zonder afbreuk te doen aan het functioneren van de binnenstad. Integendeel zelfs, gebleken is dat beide gebieden elkaar goed aanvullen.

 

Bijna alle winkels zijn gevestigd met vrijstelling van het bestemmingsplan, enkele hebben zich hier gevestigd voordat het ontwerp-bestemmingsplan “Bedrijfsterrein Marconistraat” ter inzage werd gelegd. De vigerende bestemming voor de meeste van de percelen is dan ook nog steeds “Bedrijven”. Dit betekent o.a. dat, bij het indienen van nieuwe bouwplannen, de voorschriften van deze bestemming nog steeds geldig zijn en dat veelal wederom een vrijstelling, ontheffing of afwijking verleend moe(s)t worden om die plannen te kunnen uitvoeren.

Gelet hierop en op de leeftijd van het bestemmingsplan is het gewenst een actueel planologisch regime voor dit gebied op te stellen. Het nieuwe bestemmingsplan geeft in hoofdzaak de bestaande situatie weer, het is dan ook met name een conserverend plan. Daarnaast wordt wel zoveel als mogelijk ingespeeld op voorzienbare en gewenste ontwikkelingen (die met name voortvloeien uit de Detailhandelsvisie).

 

Met het opstellen van een nieuw bestemmingsplan wordt tevens voldaan aan de bepaling uit het overgangsrecht van de Wet ruimtelijke ordening uit 2008, waarin is gesteld dat bestemmingsplannen die zijn vastgesteld vóór 1 januari 2003 uiterlijk 1 juli 2013 opnieuw dienen te zijn vastgesteld.

 

HOOFDSTUK 2 Beleidskader

 

2.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte

 

De Nota ruimte geeft richting aan het nationaal ruimtelijk beleid voor de komende 15 jaar en bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. In de nota worden vier algemene doelen geformuleerd:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;

  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;

  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;

  • borging van de veiligheid.

 

De nota stelt "ruimte voor ontwikkeling" centraal en gaat uit van het motto "decentraal wat kan, centraal wat moet". Gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen deelnemen wordt ondersteund. Hiermee wordt meer verantwoordelijkheid gelegd bij de provincie en gemeenten om te sturen in de ruimtelijke ordening. De provincie is verantwoordelijk voor de toedeling van de ruimte voor wonen en werken aan de gemeenten. Daarbij wordt rekening gehouden met uiteenlopende ruimtelijke belangen van bovenlokale aard, zoals het bovengemeentelijk niveau van de woning- en bedrijventerreinenmarkt, waterberging, natuurbehoud, infrastructuur en de kwaliteit van grotere kernen. Daarnaast vormt ook verhoging van de kwaliteit een hoofdpunt van beleid: voldaan moet worden aan de veranderende vraag naar woningen en woonomgevingen. De revitaliserings-, herstructurerings- en transformatieopgaven in bestaand bebouwd gebied moeten in beleid en uitvoering krachtig ter hand worden genomen, gelijktijdig en/of in samenhang met de mogelijke ontwikkeling van nieuwe uitleglocaties.

 

Voor verstedelijking, economische activiteiten en infrastructuur gaat het rijk uit van de bundelingsstrategie. Dit betekent dat nieuwe bebouwing voor deze functies grotendeels geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden benut. Uitgangspunt is dat in iedere gemeente voldoende ruimte wordt geboden om te voorzien in de natuurlijke bevolkingsaanwas en de lokaal georiënteerde bedrijvigheid.

Voor bedrijven en voorzieningen is er een nieuw locatiebeleid. Het doel van het nieuwe locatiebeleid is een goede plaats voor ieder bedrijf te bieden, zodat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de kracht van steden en dorpen. Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor een voldoende en gevarieerd op de vraag afgestemd aanbod van locaties voor bedrijven en voorzieningen. Het beleid richt zich op de ontwikkeling van voldoende geschikte vestigingsmogelijkheden voor bedrijven en voorzieningen in elke regio, inclusief detailhandel, attractieparken en andere vrijetijdsvoorzieningen, onderwijs, zorg en welzijn, niet-grondgebonden en/of kapitaalsintensieve landbouw en specifieke voorzieningen. Op specifieke daarvoor bestemde bedrijfslocaties zijn vooral bedrijven en voorzieningen gevestigd die door hun aard niet inpasbaar zijn in centra of wijken. Het is zaak te zorgen dat er ruimte beschikbaar blijft voor dit soort activiteiten.

 

2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsplan Zeeland/Provinciale Ruimtelijke Verordening

 

Behoud en versterking van de kwaliteit en het aanbod van detailhandelsvoorzieningen zijn belangrijk voor de inwoners, de werkgelegenheid en de toeristische aantrekkingskracht van Zeeland. Het draagt bij aan de vitaliteit, leefbaarheid en identiteit van de dorpen en steden in Zeeland. De basis van het provinciaal detailhandelsbeleid wordt gevormd door de detailhandelsstructuurvisies Zeeuws-Vlaanderen en Midden- en Noord Zeeland. Uit de genoemde visies blijkt dat onder invloed van bepaalde trends en ontwikkelingen de detailhandel niet alleen in de kleine kernen maar ook in de binnensteden onder druk staat. Beleid gericht op versterking van de bestaande detailhandelsstructuur is daarom noodzakelijk. Enerzijds moet geïnvesteerd worden in bestaande binnensteden en dorpskernen, anderzijds moet voorkomen worden dat erbuiten een ongewenste groei van detailhandel ontstaat. In het algemeen is het beleid gericht op het bieden van een zo uitgebreid en gevarieerd mogelijk pakket aan detailhandelsvoorzieningen om de vitaliteit van de binnensteden en dorpscentra te versterken. Concentratie van het aanbod is belangrijk, vestiging dient plaats te vinden in of aan de rand van binnensteden of binnen wijkvoorzieningen.

 

Het provinciale detailhandelsbeleid is primair bedoeld om de bestaande binnensteden en (boven) lokaal verzorgende winkelcentra te beschermen. Detailhandel is echter niet altijd inpasbaar in de bestaande kernwinkelgebieden. Hiervoor zijn meerdere redenen aan te wijzen. Alleen onder voorwaarden kan detailhandel zich buiten de bestaande kernwinkelapparaten vestigen. De centrale voorwaarde is dat de bedoelde detailhandelsvestiging geen ontwrichtende gevolgen hebben voor de bestaande kernwinkelcentra en de detailhandelsstructuur. De volgende categorieën zijn benoemd:

 

  • Bij detailhandel in volumineuze en gevaarlijke goederen is vestiging buiten de bestaande kernwinkelgebieden toegestaan. Het gaat hier om de branches auto’s, boten, caravans, brand- en explosiegevaarlijke goederen en bestrijdingsmiddelen. Hiervoor geldt dat vestiging zoveel mogelijk geconcentreerd plaatsvindt in de vier steden en de vier dragende kernen;

 

  • Detailhandel bedoeld voor de zogenaamde doelgerichte, laagfrequente aankopen (wonen, bruin- en witgoed, doe-het-zelf entuincentra) dient primair aansluitend aan bestaande kernwinkelgebieden gevestigd te worden. Wanneer dit niet mogelijk is, is vestiging daarbuiten geconcentreerd toegestaan op een (PDV-)locatie waar soortgelijke detailhandel is geconcentreerd in een van de vier steden of dragende kernen. Branches in de dagelijkse boodschappen en recreatief winkelen horen hier niet thuis;

 

  • Themaconcentratiegebieden zijn gebieden waar detailhandel bedoeld voor de laagfrequente, doelgerichte aankopen geconcentreerd wordt. Dit vindt plaats in duidelijk herkenbare gebieden met een afgebakend profiel, met name de woonbranche. In Zeeland zijn dat het Marconigebied in Goes (wonen), Woonboulevard Poortvliet, Mortiere in Middelburg en Morres (Hulst). Bij de ontwikkeling en het beheer van een themaconcentratiegebied is een heldere profilering en complementariteit ten opzichte van de rest van de detailhandelsstructuur essentieel. De invulling van dergelijke themaconcentraties wordt altijd afhankelijk gesteld van het functioneren van de binnensteden. Voor recreatief winkelaanbod en boodschappenaanbod is op themaconcentraties geen plaats;

 

  • Voor de zeer grootschalige recreatieve winkelformules (winkels met een omvang van 3.000 m2 of meer) geldt dat deze in principe gevestigd dienen te worden in of aan de rand van de binnensteden. Onder voorwaarden kan hierop een uitzondering worden gemaakt:

    • aangetoond moet worden dat vestiging niet in de binnenstad kan worden geaccommodeerd;

    • aangetoond moet worden dat er geen substantiële gevolgen optreden voor detailhandelsbranches in de bestaande winkelcentra;

    • een vestigingslocatie is alleen geschikt indien aansluiting gezocht wordt bij een themaconcentratie. Hierbij dient de winkelformule te passen bij het profiel van de themaconcentratie om te kunnen zorgen voor een meerwaarde.

 

2.3 Gemeentelijk beleid

Detailhandelsvisie Goes 2009

 

Bijzondere concentraties met uiteenlopend aanbod

Een gedeelte van het Marconigebied bestaat uit een aanbod op het gebied van boodschappen en recreatieve branches. Het gebied bevindt zich op loopafstand van het station en de binnenstad van Goes. De woonboulevard omvat een groot aantal winkels in de woonbranche en doe-het-zelf. Deze winkels worden doorgaans laagfrequent en doelgericht bezocht. Het aanbod bestaat grotendeels uit landelijk bekende formules als Brugman Keukens, Beter Bed, Seats & Sofas, Kwantum, Leen Bakker en Gamma. Naast dit aanbod bestaat het aanbod tevens uit enkele zaken op het gebied van boodschappen en recreatief winkelen die eigenlijk niet passen binnen het thema van het gebied, te weten een grote supermarkt (Jumbo), Blokker, Charles Vögele, Micro Electro en Scapino.

 

Met een omvang van ruim 33.000 m² wvo oefent het Marconigebied een sterke aantrekkingskracht uit op de inwoners van Goes en brede omgeving.

 

Laagfrequent

  1. Het Marconigebied is dé plek in Goes om PDV-winkels en grootschalige detailhandel (doelgericht en laagfrequent aankopen) verder te clusteren. Dit is echter alleen van toepassing indien de inpassing in de binnenstad ruimtelijk bezien niet mogelijk of haalbaar is. Dit geldt niet voor de reguliere PDV-branches en ook niet voor de branches bruin- & witgoed, sport & spel en fiets- & autoaccessoires als die een grotere verkoopvloeroppervlakte hebben dan 750 resp. 1.500 m² (zie ook hieronder);

  2. Het karakter van het Marconigebied dient te verschuiven van woonboulevard naar winkellocatie voor grootschalige detailhandel. Deze concentratie van niet-dagelijkse goederen biedt kansen voor aanvullende branchering op basis van grootschaligheid (en met name laagfrequent aanbod). Dit uitsluitend in afstemming met en volgend op de ontwikkeling in de binnenstad. Voorwaarde hiervoor is dat de entree van het gebied aan de oostzijde herontwikkeld wordt en horeca aan het aanbod toegevoegd wordt;

  3. Voor een betere koppeling tussen het Marconigebied en de binnenstad wordt de looproute verbeterd. Hierbij wordt geen functionele verbinding op het gebied van detailhandel nagestreefd. Door juiste profilering zal in beide gevallen het bezoekmotief van elkaar verschillen. Uitgangspunt is een sterke binnenstad en een sterk Marconigebied;

  4. Verplaatsing en uitbreiding Praxis-bouwmarkt. Het Marconigebied heeft de ruimtelijke mogelijkheden hiervoor niet. Daarom moet er naar een andere locatie buiten de detailhandels-structuur op zoek gegaan worden. Bij voorkeur in combinatie met een tuincentrum.

 

Functionele versterking

Voor de komende jaren zal er ruimte geboden moeten worden aan de vestiging van nieuwe winkels in het Marconigebied. Brancheverruiming is daarvoor essentieel. Deze visie geeft daaraan verantwoord invulling. Dit betekent dat de branchering van het hoofdgedeelte van het Marconigebied verruimd wordt op het gebied van grootschalig laagfrequent aanbod. Ter hoogte van de oostelijke entree dient geen brancheverruiming plaats te vinden voor wat betreft het reeds aanwezige aanbod. Uitbreidingen dienen hier hetzelfde profiel te krijgen als het hoofdgedeelte, inclusief de verruiming. Inzet is complementariteit van het Marconigebied en de binnenstad, dus elkaar aanvullend (geen concurrerend of overlappend) aanbod. De volgende randvoorwaarden zijn van toepassing:

  • (beperkte) uitbreiding in de dagelijkse sector (boodschappen) alleen ten behoeve van schaalvergroting;

  • geen uitbreiding in de modische sector;

  • toelaten branches sport & spel, fiets- en autoaccessoires en bruin- en witgoed, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

- sport & spel: minimale omvang 750 m² vvo;

- fiets- en autoaccessoires: minimale omvang 750 m² vvo;

- bruin- en witgoed: minimale omvang 1.500 m² vvo;

  • horeca met een maximale omvang van circa 400 m² bvo kan toegvoegd worden.

 

Distributieve mogelijkheden

De te reserveren uitbreidingsruimte op het Marconigebied is benaderd op circa 6.000 m² wvo, met name gericht op de laagfrequente niet-dagelijkse artikelen. De distributieve uitbreidingsruimte dient grotendeels ingezet te worden om de entree van het Marconigebied te herontwikkelen. Randvoorwaarde daarbij is dat het functionele programma niet ten koste gaat van de binnenstad van Goes.

 

2.4 Conclusie

Zoals gezegd geeft het bestemmingsplan in hoofdzaak de bestaande situatie weer. Uitbreiding van het gebied is niet aan de orde, nieuwbouw kan daarom alleen plaatsvinden indien bestaande bebouwing wordt gesloopt (of als het toegestane bebouwingspercentage nog niet is bereikt). De bestaande invulling past binnen het rijks- en provinciaal beleid. Hetzelfde geldt voor de mogelijke vestiging van nieuwe winkels zoals die wordt voorgestaan in de detailhandelsvisie.

 

HOOFDSTUK 3 Inventarisatie en Analyse

 

3.1 Ligging plangebied

Het Marconigebied is een compact gebied, dat duidelijk af te bakenen is t.o.v. de omgeving. Het wordt begrensd door de spoorlijn, de (woon)bebouwing van Goes West en Nieuwwest, het stadskantoor en het kantoorgebouw van Allévo.

Het plangebied is gelijk aan dat van het bestemmingsplan “Bedrijfsterrein Marconistraat” uit 1981, m.u.v. de volgende onderdelen:

  1. het deel van het plangebied dat ten westen van de Lorentzstraat ligt valt nu in het bestemmingsplan Nieuwwest, dat op 18 april 1996 is vastgesteld. Dit deel wordt dan ook niet meer in dit plan opgenomen;

  2. de woningen Heemskerkstraat 1 t/m 21 oneven en 100 t/m 104 even worden niet meer in dit bestemmingsplan opgenomen. Deze zullen worden betrokken bij het nieuwe bestemmingsplan voor Goes West, dat in 2011/2012 zal worden opgesteld;

  3. hetzelfde geldt voor de woningen W. Barentszstraat 27 t/m 31 oneven. Deze zullen t.z.t. worden toegevoegd aan het nieuwe bestemmingsplan voor de binnenstad.

 

Het bestemmingsplan “Marconistraat” is bedoeld voor de ter plaatse aanwezige bedrijven en winkels. Deze onderscheiden zich duidelijk van de woningen genoemd onder 2 en 3. Omdat een functionele relatie ontbreekt worden deze woningen niet meer in dit bestemmingsplan opgenomen.

 

3.2 Bestaande situatie

In het plangebied bevinden zich op dit moment in totaal 26 vestigingen. Het gaat om een garagebedrijf, een supermarkt, een bouwmarkt, 3 keukenzaken, 13 winkels voor meubels en woninginrichting, een elektronicawinkel, een schoenenzaak, een kledingzaak, een warenhuis en een winkel in tweedehands goederen. Er staan 2 panden leeg. Van deze leegstaande panden is het pand Marconistraat 18 nooit in gebruik geweest voor detailhandel. Omdat wij grip willen houden op de toekomstige invulling van dit gebouw (en de daarmee samenhangende zaken zoals parkeren) wordt dit perceel niet rechtstreeks bestemd voor Detailhandel maar blijft het de geldende bestemming Bedrijf behouden. Daarbij wordt het toegelaten gebruik beperkt tot maximaal categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Het garagebedrijf is nog het enige in gebruik zijnde bedrijf, voor het overige betreft het detailhandel. Overigens bevindt één van de winkels voor woninginrichting zich in een deel van het pand van het garagebedrijf. Van de 25 detailhandelsvestigingen zijn er 16 te beschouwen als perifere detailhandel c.q. detailhandel in volumineuze goederen. Ook het leegstaande pand aan de Zuidvlietstraat komt in aanmerking voor vestiging van perifere detailhandel. Gelet op de omvang is de bouwmarkt aan te merken als grootschalige detailhandel. De 5 resterende winkels horen in principe niet thuis in het Marconigebied maar in de binnenstad.

 

Als laatste is nog een nutsvoorziening van Delta N.V. aanwezig, aan de W. Barentszstraat 23.

 

Parkeren in het gebied kan zowel op openbare parkeerplaatsen als op plaatsen die behoren bij de aanwezige vestigingen. De supermarkt beschikt over een groot eigen parkeerterrein. De ontsluiting van het gebied vindt plaats via de Ringbaan West en/of de Van Hertumweg.

 

HOOFDSTUK 4 Gewenste inrichting

 

Zoals onder 2.3 al is verwoord geeft de Detailhandelsvisie aan dat er voor de komende jaren ruimte geboden zal moeten worden aan de vestiging van nieuwe winkels in het Marconigebied. Omdat brancheverruiming daarvoor essentieel is dient de branchering van het hoofdgedeelte van het Marconigebied verruimd te worden op het gebied van grootschalig laagfrequent aanbod. Winkels die niet gewenst zijn in het gebied dienen zich bij voorkeur in de binnenstad te vestigen.

 

De te reserveren uitbreidingsruimte in het Marconigebied is in de detailhandelsvisie bepaald op circa 6.000 m² vvo, met name gericht op de laagfrequente niet-dagelijkse artikelen. Die ruimte kan benut worden op het moment dat het garagebedrijf vertrekt. Dan zou tegelijkertijd ook de entree van het Marconigebied herontwikkeld kunnen worden. Randvoorwaarde daarbij is dat het functionele programma niet ten koste gaat van de binnenstad van Goes.

 

Als nieuwe toegelaten branches zijn aangemerkt sport & spel, fiets- en autoaccessoires en bruin- en witgoed, onder de volgende voorwaarden:

  • sport & spel: minimale omvang 750 m² vvo;

  • fiets- en autoaccessoires: minimale omvang 750 m² vvo;

  • bruin- en witgoed: minimale omvang 1.500 m² vvo.

 

Tevens kan er een horecavestiging aan het gebied worden toegevoegd met een maximale omvang van circa 400 m² bvo. Hiervoor is niet nader bepaald op welke locatie deze precies moet komen, dit is in het hele gebied mogelijk. Het dient te gaan om een vestiging uit de categorie “lichte horeca” van de Staat van Horeca-activiteiten.

 

HOOFDSTUK 5 Sectorale aspecten

 

5.1 Water

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming is daarom noodzakelijk om problemen zoals bijv. wateroverlast, een slechte waterkwaliteit verdroging etc. te voorkomen. Omdat het bestemmingsplan in hoofdzaak de bestaande situatie weergeeft is er nauwelijks sprake van invloed op de waterhuishouding door het plan. In de onderstaande tabel wordt beschreven op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan.

 

 
Thema

Waterdoelstelling

Toetsing

Veiligheid/

waterkering

Waarborgen veiligheidsniveau en daarvoor benodigde ruimte.

In het plangebied bevinden zich geen waterkeringen.

Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater)

Voldoende ruimte voor vasthouden/ bergen/afvoeren van water. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem.

Het bestemmingsplan legt de feitelijke situatie vast. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt dat het vigerend beleid zal worden geraadpleegd en deze geldende waterprincipes sturend zijn. Het gebied ligt overigens niet in een aandachtsgebied betreffende de waterhuishouding.

Watervoorziening/ -aanvoer

 

 

 

Het voorzien van de bestaande functie van (grond- en/of oppervlakte-)water van de juiste kwaliteit water en de juiste hoeveelheid op het juiste moment. Het tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water.

Het bestemmingsplan legt de feitelijke situatie vast. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt dat het vigerend beleid zal worden geraadpleegd en deze geldende waterprincipes sturend zijn.

Volksgezondheid (watergerelateerd)

Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico’s via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.

De oppervlaktewaterkwaliteit wordt gemonitord.

Riolering/RWZI

(incl. water op straat/overlast)

Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met reductie hydraulische belasting RWZI en transportsysteem met beperken overstorten. Rekening houden met (eventuele benodigde filter)ruimte daarvoor.

Nieuwe lozingen zijn in beginsel niet toegestaan. Nieuwbouw is alleen mogelijk als wordt aangesloten op de riolering of als er alleen water wordt geloosd aan de waterkwaliteitsnormen. Dat betekent dat (huishoudelijk) afvalwater gezuiverd wordt via een voldoende werkend IBA of een verbeterde septic tank. Het gebruik van uitlogende materialen zoals koper en zink moet worden vermeden. Voor het afgekoppelde water wordt de voorkeursvolgorde (1. opvangen en gebruiken voor de tuin of het doorspoelen van het toilet, 2. infiltreren in de bodem en 3. lozing op het oppervlaktewater) gehanteerd.

Bodemdaling

Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen met name in zettingsgevoelig gebieden kunnen veroorzaken.

Er zijn geen ruimtelijke ontwikkelingen voorzien die een peilverlaging en/of een bodemdaling vereisen.

Grondwater

Overlast

Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast

Er is geen grondwateroverlast bekend. Aangezien het hier een actualisering van het bestemmingsplan betreft, dient de grondwaterstand niet te worden aangepast.

Oppervlakte

waterkwaliteit

Behoud/realisatie van goede waterkwaliteit voor mens en natuur

Het betreft hier een actualisering van het bestemmingsplan. Derhalve zijn er geen consequenties voor de oppervlaktewater-kwaliteit. Bij het afkoppelen van verhard oppervlak dient de beslisboom van het waterschap (1. opvangen en gebruiken voor de tuin of het doorspoelen van het toilet, 2. infiltreren in de bodem en 3. lozing op het oppervlaktewater) in acht genomen te worden.

Grondwaterkwaliteit

Behoud/realisatie van goede waterkwaliteit voor mens en natuur

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak dient de beslisboom van het waterschap (1. opvangen en gebruiken voor de tuin of het doorspoelen van het toilet, 2. infiltreren in de bodem en 3. lozing op het oppervlaktewater) in acht genomen te worden. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen en uitlogende materialen zoals koper en zink moet worden vermeden.

Verdroging

Bescherming karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden; met name van belang in/rond natuurgebieden (voor hydrologische beïnvloedingszone zie provinciaal omgevingsplan)

Het betreft hier een actualisering van het bestemmingsplan, hierdoor zal geen verbetering of een verslechtering plaatsvinden.

Natte natuur

Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.

Niet van toepassing.

Onderhoud(mogelijk-heid) waterlopen

Oppervlaktewater dient adequaat onderhouden te worden.

In het plangebied bevinden zich geen waterlopen.

Waterschapswegen

Binnen het plangebied komen geen waterschapswegen voor

Niet van toepassing.

 

 

5.2 Bodem

Omgevingsvergunningplichtige bouwwerken mogen niet worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein dat schade of gevaar te verwachten is voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Omdat dit bestemmingsplan met name de bestaande situatie vastlegt is geen nader onderzoek uitgevoerd. Indien aan de orde zal dit bij concrete (bouw)plannen gedaan worden.

 

 

5.3 Archeologie

In Europees verband is het Verdrag van Malta opgesteld. Uitgangspunt van dit verdrag is het behoud van het archeologisch erfgoed. Waar dit niet mogelijk is dient het bodemarchief met zorg omsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang van het begin af aan meewegen in de besluitvorming. Plannen worden dan ook getoetst aan het belang van het behoud van het archeologisch erfgoed. Verder dienen de consequenties voor het archeologisch bodemarchief te worden nagegaan.

 

Met behulp van de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) kan worden nagegaan of de gronden binnen het plangebied archeologisch van betekenis zijn. Op de AMK zijn alle bekende archeologische terreinen en monumenten aangegeven. De IKAW geeft aan wat de verwachtingswaarde is dat binnen een gebied archeologische vondsten worden gedaan. Het plangebied is op deze kaart aangegeven als gebied met een middelhoge verwachtingswaarde.

 

Het toetsingskader voor archeologie bestaat uit:
- de Archeologische MonumentenKaart (AMK) Zeeland;
- de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW);
- het Zeeuws Archeologisch Depot (ZAD);
- het Nationaal Archeologisch Informatiesysteem ARCHIS van de Rijksdienst voor het Cultureel

Erfgoed (RCE)

Omdat voor de IKAW en voor de historische kernen van hoge archeologische waarde op de AMK geldt dat de aanwezigheid van archeologische waarden niet overal op voorhand vaststaat en een deel van de historische informatie door (recente) verstoringen verloren gegaan is, adviseert de provincie aan gemeenten om een gedetailleerde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart te laten opstellen. Door een meer gedetailleerd historisch/archeologisch onderzoek (archieven, kaarten, vindplaatsen, studie van de rooilijn, etc.), verstoringsonderzoek en aanvullend veldonderzoek met controleboringen kan een nadere begrenzing van het terrein worden vastgesteld en kan in de historische kern een differentiatie aangebracht worden in behoudenswaardige en niet behoudenswaardige gebieden. De gemeente Goes maakt deel uit van het met 8 andere Zeeuwse gemeenten gezamenlijk te belopen traject voor het laten opstellen van gedetailleerde archeologische verwachtingskaarten, een archeologiebeleid vertaald in beleidsadvieskaarten en een digitale koppeling van deze gegevens in de bestemmingsplannen voor het gehele grondgebied van de gemeente Goes. Het nieuwe archeologiebeleid zal naar verwachting nog in 2011 worden vastgesteld.

 

Binnen het plangebied bevinden zich geen AMK-terreinen. Het Marconigebied heeft een middelhoge verwachtingswaarde en is in dit bestemmingsplan daarom door middel van een dubbelbestemming specifiek bestemd als “Waarde-Archeologie”. Hierin is als beschermende regeling opgenomen dat de gronden primair bestemd zijn voor het behoud en de bescherming van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden. Daarnaast is voor verschillende werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden vereist.

 

Omdat dit bestemmingsplan met name de bestaande situatie vastlegt is vantevoren geen nader onderzoek uitgevoerd. Indien aan de orde zal dit bij concrete (bouw)plannen gedaan worden.

 

 

5.4 Flora en Fauna

Op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermings-wet dient bij ruimtelijke planvorming onderzocht te worden of er wettelijk beschermde dier- en plantensoorten in het plangebied voorkomen en wat de effecten van de ingreep zijn op het voortbestaan van de voorkomende soorten.

Het plangebied bevindt zich niet binnen de grenzen of in de nabijheid van een beschermd natuurgebied, het bevindt zich in de stad Goes. In het gebied en in de directe omgeving bevinden zich meerdere functies zoals wonen, werken, winkelen, kantoren en (rail)verkeer. Het gebied kent een hoge bebouwingsdichtheid en is bijna geheel verhard. Structureel groen van enige omvang komt in het gebied niet voor, dit beperkt zicht tot enkele kleine stukjes en verspreid aangeplante bomen en struiken. Van een ongestoorde omgeving voor flora en fauna is dan ook geen sprake.

 

Omdat dit bestemmingsplan met name de bestaande situatie vastlegt is geen nader onderzoek uitgevoerd. Indien aan de orde zal dit bij concrete (bouw)plannen gedaan worden.

 

 

5.5 Geluid

Wegverkeerslawaai

Sinds 1 januari 2007 geldt de nieuwe Wet geluidhinder (Wgh). Ingevolge artikel 74 Wgh zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Voor gezoneerde wegen geldt een grens-waarde van 48 dB. Deze waarde wordt berekend op basis van Lden. Als een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, conform artikel 77 Wgh, akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone. Dit heeft echter slechts betrekking op nieuwe ontwikkelingen die binnen 10 jaar worden voorzien. In dit bestemmingsplan zijn geen locaties opgenomen waar eventuele nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen kunnen worden geprojecteerd. Ook is niet voorzien in de aanleg van nieuwe wegen. Er is ten behoeve van dit bestemmingsplan dan ook geen akoestisch onderzoek uitgevoerd.

 

Railverkeerlawaai

In het kader van dit bestemmingsplan is geen akoestisch onderzoek verricht naar het railverkeerlawaai. Daarom moeten de wettelijk verplichte zones in acht worden genomen:

- de spoorweg tussen Bergen op Zoom en Vlissingen: 500 meter aan weerszijden;

- de toeristische spoorweg Goes - Borssele: 100 meter aan weerszijden.

 

 

5.6 Luchtkwaliteit

Luchtkwaliteitsmetingen worden gebruikt om te beoordelen of de luchtkwaliteit in overeen-stemming is met een grenswaarde of een andere in de Wet luchtkwaliteit opgenomen waarde of om na te gaan of de 3%-grens of tijdelijke 1%-grens wordt overschreden. De genoemde grenzen worden gehanteerd om vast te stellen of een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van een stof en maken ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk in overschrijdingssituaties. Indien NIBM wordt bijgedragen aan de verslechtering van de lucht-kwaliteit, kan het project toch uitgevoerd worden. De wet regelt daarnaast dat zeezout in de lucht niet meegerekend hoeft te worden bij vaststelling van de concentraties fijn stof. Zeezout is van natuurlijke oorsprong en ongevaarlijk voor de gezondheid. Vastgesteld is dat bij ruimtelijke plannen alleen de concentratie fijn stof die door mensen wordt veroorzaakt, meegewogen dient te worden. In verband met de zeezoutaftrek mogen daarom 6 dagen worden afgetrokken van het aantal overschrijdingsdagen.

 

Uit de luchtkwaliteitskaart van de provincie Zeeland blijkt dat het jaarlijkse aantal overschrijdingen van de grenswaarde PM10, ijkpunt 2010, ter plaatse van het plangebied ver onder de wettelijke hoeveelheid van 35 dagen blijft. Uit de Luchtkwaliteitskaart Zeeland blijkt dat in het plangebied van dit bestemmingsplan geen overschrijdingen van deze grenswaarde voorkomen. Tevens worden in dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen voorzien die zouden kunnen leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit is om die reden in dit bestemmingsplan niet aan de orde.

 

 

5.7 Externe veiligheid

 

1. Inleiding

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro-besluit betrekking heeft en dienen plaatsgebonden risico (PR), het groepsrisico (GR) en de eventuele toename hiervan bepaald te worden.

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de inrichting of langs wegen of vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor bestaande situaties wordt het niveau van 10-5 per jaar als grenswaarde gehanteerd, 10-6 per jaar geldt als richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een grenswaarde van 10-6 per jaar.

Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te worden verantwoord.

Het nieuwe bestemmingsplan Marconistraat is conserverend van aard. Er worden in het plangebied geen nieuwe functies toegevoegd of mogelijk gemaakt die op basis van het huidige bestemmingsplan nog niet gerealiseerd konden worden. Er wordt door dit besluit dan ook geen uitbreiding van de populatie mogelijk gemaakt binnen het Marconigebied.

2. Stationaire risicobronnen

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Bevi, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplichten het bevoegde gezag– in deze de gemeente – afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe situaties moet worden getoetst aan de risiconormen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR)1 en regels voor het Groepsrisico (GR)2. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) strekt tot uitvoering van het Bevi. In de regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

 

Het Bevi is van toepassing op vergunningsplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare3 objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

 

 

 

 

 

 

1 Het plaatsgebonden risico geeft de kans aan dat iemand die zich een jaar lang onafgebroken en onbeschermd op een plek bevindt, overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen.

2 Het groepsrisico is de cumulatieve kans per jaar dat een groep van tenminste 10, 100 of 1.000 personen overlijdt door een ongeval bij een risicovolle activiteit met een gevaarlijke stof.

3 In het Bevi zijn niet-limitatieve definities opgenomen van de begrippen beperkt kwetsbaar en kwetsbaar object.

Om te bepalen of er binnen dan wel in de directe omgeving van het bestemmingsplan bedrijven zijn gelegen die onder de werkingssfeer van het Bevi vallen, zijn het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS)4 en de professionele risicokaart5 geraadpleegd. De dichtstbijzijnde Bevi-inrichting is de productielocatie van Bison “Perfecta Chemie”, deze ligt op meer dan 100 meter afstand van de grens van het bestemmingsplan.

 

 

 [image]

 

 

Figuur 1: Luchtfoto risicokaart bestemmingplan Marconi gebied (blauwe contour)

 

2.1. Bison productielocatie

De productielocatie aan de A.F. Phillipsstraat heeft, op basis van de huidige vergunning, te voldoen aan de eisen gesteld in het Preventie Beleid Zware Ongevallen (PBZO). De sommatiewaarde van alle opgeslagen WMS stoffen binnen de inrichting blijkt namelijk boven de grenswaarde “1” uit te komen.

Verder voldoet de Bison productielocatie in de huidge situatie niet aan de plaatsgebonden risiconorm van 10-6 per jaar. De Plaatsgebonden risicocontouren (10-6 per jaar) van Hal A1, A2 & Hal B vallen namelijk over een kwetsbaar object (Agri Markt). Voor deze hallen is respectievelijk 16, 14 en 41 ton WMS-stoffen vergund. In de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (REVI) kunnen deze PR10-6 afstanden worden afgelezen. Op basis van de tabel 3 uit bijlage 1 valt te herleiden dat hiervoor tenminste 85 meter wordt aangehouden.

 

 

 

4 Het RRGS is een centraal landelijk register met gegevens over risicosituaties die in Nederland bestaand rond het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen.

5 De professionele risicokaart laat zien waar onder andere risicobronnen liggen.

Met Bison is hierover veelvuldig overleg gepleegd. De huidige vergunning is nog gebaseerd op een inrichting waar ook het gereed product wordt opgeslagen. Dit is na de komst van het distributiecentrum van Bison aan de Columbusweg niet meer noodzakelijk. Vandaar dat Bison een veranderingsvergunning zal aanvragen. Hierbij wordt de vergunde hoeveelheid gevaarlijke stoffen zodanig verminderd dat de PBZO-plicht voor de Bison productielocatie niet meer van toepassing is. Daarnaast heeft Bison het Adviesbureau TAUW opdracht gegeven een QRA uit te voeren (voor de gehele inrichting) waarmee zij wil aantonen dat de nieuwe vergunningsaanvraag voldoet aan de normen van het plaatsgebonden risico.

Vanwege het feit dat de externe veiligheidsrisico’s op korte termijn specifiek worden bepaald door middel van een QRA is het niet zorgvuldig om voor het conserverende bestemmingsplan Marconigebied groepsrisicoberekeningen uit te voeren op basis van de huidige vergunning.

In de nabije omgeving van de Bison productielocatie is een tijdelijk asielzoekerscentrum gelegen (5 jaar) en een supermarkt (Agrimarkt). In de omgeving zijn dit de enige locaties waar veel personen te verwachten zijn. De verdere omgeving bestaat voornamelijk uit parkeerterreinen, bedrijfsgebouwen en winkels waar over het algemeen de populatiedichtheid vrij laag is. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat het groepsrisisico in de huidige situatie boven de oriënterende waarde uitvalt.

 

Daarnaast is het niet zorgvuldig de risicocontouren die vooralsnog gebaseerd zijn op de afstanden bepaald in het REVI op te nemen in de toelichting. Door middel van de QRA wordt voor de gehele inrichting de plaatsgebonden risicocontouren specifiek bepaald. Hierbij kan reeds verondersteld worden dat deze vele malen kleiner zullen uitvallen dan de afstanden in het REVI. De afstanden in het REVI zijn namelijk bepaald aan de hand van een conservatieve benadering. Daarnaast zal de vergunde hoeveelheid WMS stoffen worden verlaagd en zal de nieuwe vergunningsaanvraag van Bison moeten voldoen aan de plaatsgebonden risiconormen. Hierdoor kan al worden aangenomen dat de contouren sterk verminderen.

De plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar vallen in de huidige situatie ver buiten het bestemmingsplan Marconistraat.

2.2. Conclusie stationaire risicobronnen

De Bison productielocatie is de enige relevante stationaire risicobron in de omgeving van het bestemmingsplan. De huidige plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar vallen ver buiten het bestemmingsplan Marconistraat. Daarnaast zal de vergunning worden aangepast waardoor deze risicocontouren nog verder worden teruggedrongen.

3. Transportrisico’s

Voor ruimtelijke plannen zijn spoorwegen, vaarwegen en autowegen risicorelevant als er binnen een zone van 200 meter vanaf de transportas een ontwikkeling gepland wordt. Beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” uit 2004 en de wijzigingen daarop van 1 augustus 2008 en 1 januari 2010, waarin grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico zijn opgenomen.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs wegen en vaarwegen die deel uitmaken van het Basisnet Weg of Basisnet Water kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Bij Basisnet Weg gelden de afstanden die in bijlage 5 van de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, 1 januari 2010” zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor de situaties waarin de afstand ‘0’ is vermeld, betekent dit dat het plaatsgebonden risico vanwege dat vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Langs bepaalde (spoor)wegen moeten gemeenten in de toekomst rekening gaan houden met de effecten van een ongeval met brandbare vloeistoffen. Over die (spoor)wegen worden veel brandbare vloeistoffen vervoerd (o.a. benzine, diesel). Bij een ongeval kan zo’n stof uit een tankwagen of tankwagon vrijkomen en in brand vliegen (plasbrand). Dat kan in een zone tot zo’n 30 meter langs de spoorbaan of weg tot slachtoffers leiden. Deze zone is daarom aangeduid als Plasbrand Aandachtsgebied (PAG). Voor waterwegen kan overigens ook een PAG gaan gelden. Bij bouwplannen binnen een PAG moet de gemeente gaan beargumenteren waarom op deze locatie wordt gebouwd. Nog onderzocht wordt hoe de gemeente in deze gebieden aanvullende bouwkundige maatregelen kan voorschrijven. Bouwplannen binnen 30 meter van een (spoor)wegen zullen daarom aan generieke bouwkundige voorschriften moeten gaan voldoen.

In het toekomstige Btev (Besluit transportroutes externe veiligheid) zal worden beschreven aan welke voorwaarden het bouwen in een PAG moet voldoen. Indien binnen het invloedsgebied nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt dient, bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. Ten aanzien van de verantwoording dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3) voor het groepsrisico te worden beschouwd, maar ook het maximale invloedsgebied dat wordt gegenereerd door overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. Verantwoording van het groepsrisico is noodzakelijk als een plangebied een (beperkt) kwetsbaar object toelaat binnen het invloedsgebied van een buisleiding. In bepaalde gevallen, zoals beschreven in het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

3.1. Vaarwegen

Vaarwegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zijn in de directe omgeving van het plangebied niet aanwezig

3.2. Rijkswegen, provinciale wegen, gemeentelijke wegen

Rijkswegen, provinciale wegen en gemeentelijke wegen waarover een dusdanige hoeveelheid gevaarlijke stoffen wordt vervoerd dat deze externe veiligheid relevant zijn, zijn in de nabijheid van het plangebied niet aanwezig.

3.3. Spoorwegen

Door de gemeente Goes loopt de spoorlijn Vlissingen - Bergen op Zoom. Dit traject maakt onderdeel uit van het Basisnet Spoor. Om een beeld te krijgen van de toekomstige situatie is voor de modellering uitgegaan van dezelfde vervoerscijfers die ten grondslag liggen aan het Basisnet spoor (juli 2010). De gehanteerde aantallen wagons zijn weergegeven in onderstaande tabel:

 

Stofcategorie

 

Beschrijving

Wagons Basisnet

A

Blok

Brandbare gassen

10300

B2

Blok

Giftige gassen

600

C3

Bont

Zeer brandbare vloeistoffen

2700

D3

Bont

Giftige vloeistoffen

600

D4

Bont

Zeer giftige vloeistoffen

300

 

Tabel 1: Aantal vervoersbewegingen (Rijksontwerp Basisnet 8 juli 2010) over het spoor Vlissingen -Bergen op Zoom.

 

Met deze vervoerscijfers zijn meerdere berekeningen uitgevoerd, omdat vooralsnog niet zeker is of de gewenste 100% bloktreinen (Basisnet) in de toekomst gehaald zullen worden. Daarom is eveneens een berekening uitgevoerd, waarbij is uitgegaan van een verhouding blok-bont van respectievelijk 90%-10%.

 

De berekeningen geven een indicatie van het groepsrisico ter hoogte van het bestemmingsplan Marconistraat. Het berekende groepsrisico verschilt met de in het concept basisnet spoor aangegeven hoogte (1.6*OW). De reden hiervan is dat er in het basisnet spoor een andere rekenmethodiek en uitgangspunten zijn gehanteerd waarmee op dit moment door gemeenten nog niet kan worden gerekend. Daarnaast kunnen de ingevoerde populatiedichtheden enigszins verschillen. In de eerder genoemde “nieuwe” rekenmethodiek zijn vernieuwde inzichten en de maatregelen van het basisnet spoor verwerkt waardoor de faalfrequenties over het algemeen positief veranderen. De in dit rapport gepresenteerde berekeningen zijn dan ook slecht indicatief. De berekeningen zijn uitgevoerd om een indicatie te krijgen van de hoogte van het groepsrisico en het plaatsgebonden risico. deze aspecten worden in de komen paragrafen uitgewerkt.

 

Plaatsgebonden risico

De PR10-6 contour die door de spoorbaan wordt gegenereerd reikt niet tot buiten de spoorbaan. Dat betekent dat deze contour niet over het bestemmingsplan is geprojecteerd. Er hoeft dan ook geen rekening te worden gehouden met een veiligheidszone (maximale PR10-6 –contour).

Een PAG (Plasbrand Aandachts Gebied) is voor het traject Vlissingen- Bergen op zoom niet vastgesteld in basisnet spoor. Het aantal wagons met brandbare vloeistoffen is niet zodanig hoog dat dit op basis van de risicobenadering relevant is voor dit traject.

 

Groepsrisico

Uit de berekeningen blijkt dat het groepsrisico ter hoogte van het bestemmingsplan, indien de treinen met brandbare gassen gescheiden worden samengesteld van de brandbare vloeistoffen (100% blok), op ca. 0,965 maal de oriënterende waarde uitkomt. Indien deze stoffen in 10% van deze treinen niet gescheiden worden samengesteld (90% blok) dan is de hoogte van het groepsrisico gelegen op ca. 1.857 maal de oriënterende waarde. De kans op een warme BLEVE is dan vele malen groter vanwege het mogelijke plasbrandeffect onder ketelwagons met brandbare gassen. Door het Ministerie van I&M is in het basisnet Spoor aangegeven dat het groepsrisico ter hoogte van de kern van Goes op 1.6 * de oriënterende waarde ligt. Dit is afhankelijk van de exacte locatie van het spoortraject. De exact gehanteerde uitgangspunten hiervan zijn echter nog niet geheel duidelijk. Hieronder is een figuur uit het concept basisnet spoor afgebeeld waarop deze waarde is weergegeven voor de gemeente Goes.

 

 

 [image]

 

Figuur 2: Groepsrisico diverse spoortrajecten Rijksontwerp Basisnet Spoor 8 juli 2010

 

RBMII berekeningen

 

Hieronder volgt een korte uiteenzetting van de belangrijkste uitkomsten van de groepsrisicoberekeningen. Voor de gehele berekeningen wordt verwezen naar bijlage 3.

 

Ter hoogte van het bestemmingsplan Marconistraat is de bevolking geïnventariseerd langs het traject van de spoorweg. Een gedeelte van de ingevoerde populatiepolygonen is hieronder weergegeven. De populatie is bepaald aan de hand van het nationale populatiebestand. Deze informatie is vervolgens aangevuld met de informatie op de risicokaart m.b.t. bijzonder kwetsbare objecten.

 

 [image]

 

Figuur 3: RBMII-berekening spoorbaan Vlissingen - Bergen op Zoom

 

Er zijn meerdere berekeningen uitgevoerd. Er is gerekend met een variant waarbij er sprake is van

100% veilig samengestelde treinen (100% blok) en een variant waarbij 10% van de treinen ketelwagons met brandbare gassen gecombineerd vervoeren met brandbare vloeistoffen (90% blok). De FN-curves behorende bij het berekende groepsrisico zijn hieronder afgebeeld.

 

 [image]

 

Figuur 4: FN-curve 100% blok ter hoogte van het Marconi gebied

 

Het groepsrisico bedraagt in de bovenstaande FN curve 0.965 t.o.v. de oriënterende waarde.

 

 [image]

 

Figuur 5: FN-curve 90% blok ter hoogte van het Marconi gebied

 

Het groepsrisico bedraagt in de bovenstaande FN curve 1.857 t.o.v. de oriënterende waarde.

3.4. Buisleidingen

Buisleidingen waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zijn niet aanwezig in de nabijheid van het plangebied.

3.5. Conclusie Transport

De spoorlijn Vlissingen - Bergen op Zoom, die op zeer korte afstand van het bestemmingsplan Marconistraat is gelegen, is een relevante risicobron in de omgeving. Uit het concept basisnet spoor en uit de berekeningen blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar niet aanwezig is of zodanig klein dat deze niet over het bestemmingsplan geprojecteerd ligt. Eventuele ruimtelijke beperkingen op basis van het plaatsgebonden risico zijn dan ook uitgesloten.

Uit het basisnet spoor en de berekeningen blijkt dat het groepsrisico dat door deze transportroute wordt veroorzaakt zeer hoog en waarschijnlijk boven de oriënterende waarde van het groepsrisico ligt.

Als motivering bij het betrokken besluit geldt er een “beperkte” verantwoordingsplicht vanwege het feit dat de hoogte van het groepsrisico van het spoor boven de oriënterende waarde uitvalt. Vanwege het feit dat het een conserverend bestemmingsplan betreft kan er worden volstaan met een beperkte verantwoording. Dit houdt in dat er voornamelijk zal worden ingegaan op het aspect zelfredzaamheid, beheersbaarheid, de mogelijke maatregelen ter verbetering en de acceptatie van het restrisico. In bijlage 2 (verantwoording groepsrisico) van de toelichting zijn de hierboven genoemde aspecten uitgewerkt.

 

Naast het opnemen van de bovenstaande gegevens dient het bestuur van de Veiligheidsregio Zeeland in de gelegenheid te worden gesteld advies uit te brengen over het groepsrisico, de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Het advies van de veiligheidsregio Zeeland is opgenomen in bijlage 1 van de toelichting.

 

De rapportages van de onderliggende RBMII risicoberkeningen zijn opgenomen in bijlage 3van de toelichting.

 

HOOFDSTUK 6 Juridische vormgeving

In dit hoofdstuk worden de regels behorende bij het bestemmingsplan “Marconistraat” nader toegelicht. De plansystematiek komt in paragraaf 6.1 aan de orde. In paragraaf 6.2 is een leeswijzer voor de regels opgenomen en in paragraaf 6.3 wordt de verbeelding kort toegelicht.

 

6.1 Plansystematiek

Opzet

Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

- de toelichting, waarin het beleidskader, de bestaande situatie en de gewenste inrichting, de

sectorale aspecten, de juridische vormgeving en de handhaving van het plan zijn omschreven.

Tot slot bevat de toelichting een onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid en een verslag van

de overlegresultaten;

- de regels, waarin de gewenste inrichting van het plangebied in juridische termen is vastgelegd. Hierin

worden vier rubrieken onderscheiden: de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene

regels en de overgangs- en slotregels;

- de verbeelding, in analoge vorm bestaande uit 1 kaartblad.

 

Bij het opstellen van het plan is uitgegaan van de Standaard voor Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2008). De SVBP 2008 omvat verplichtingen en aanbevelingen ten aanzien van de vormgeving en indeling van de regels en de kaart.

 

6.2 Planregels

Algemeen

Het is vaste jurisprudentie dat, indien bij conserverende bestemmingsplannen in principe de bestaande situatie wordt vastgelegd, een afwijkende bestemming of het onder het overgangsrecht brengen slechts gerechtvaardigd is indien aantoonbaar gemaakt kan worden dat zich binnen de planperiode ontwikkelingen zullen voordoen of dat handhavend zal worden opgetreden tegen illegale situaties. In het Marconigebied is dit niet aan de orde. Er zijn op dit moment geen ontwikkelingen die zodanig concreet zijn dat een van de bestaande situatie afwijkende bestemming toegekend zou moeten worden. Handhaving wordt op dit moment evenmin voorgestaan.

 

Planregels

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels, hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen, hoofdstuk 3 geeft de algemene regels weer en hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

 

1. Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.

 

Wijze van meten (artikel 2)

In dit artikel wordt aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

 

2. Bestemmingsregels

Bedrijf (artikel 3)

De beide in het plangebied gelegen bedrijven zijn als zodanig bestemd. Het garagebedrijf is voorzien van een specifieke functieaanduiding, in het leegstaande bedrijf aan de Marconistraat 18 kunnen o.g.v. de bestemmingsomschrijving alleen bedrijven uit maximaal categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten gevestigd worden. Ook de nutsvoorziening aan de W. Barentszstraat 23 is bestemd als Bedrijf, met de aanduiding “nutsvoorziening”. Ten aanzien van de gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn regels opgenomen over de situering en de maatvoering. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die opgenomen is als bijlage bij de regels, zijn de bedrijven opgenomen die zijn toegestaan in het plangebied. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten aanzien van de toegelaten aard van bedrijfsactiviteiten. De mogelijkheid wordt geboden om bedrijfsactiviteiten toe te staan die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voorkomen. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid voor het college van B&W opgenomen om de categorie-indeling van de Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen. Het college is tevens bevoegd om de bestemming Bedrijf met de aanduidingen “garage” en “categorie B1” te wijzigen t.b.v. de vestiging van perifere detailhandel. Aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden zijn procedureregels verbonden.

 

Detailhandel (artikel 4)

De in het gebied aanwezige winkels zijn bestemd als Detailhandel. De keukenzaken, de winkels voor meubels en woninginrichting, de bouwmarkt, de winkel in tweedehands goederen en het leegstaande pand aan de Zuidvlietstraat hebben tevens de aanduiding “detailhandel perifeer” gekregen.

 

Groen (artikel 5)

Het aanwezige openbare groen is bestemd als Groen.

 

Verkeer (artikel 6)

De wegen en parkeerplaatsen in het gebied zijn bestemd als “Verkeer”. Binnen deze bestemming zijn niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken toegestaan. De bouwregels zijn voornamelijk gericht op de maximaal toegestane hoogtematen.

 

Waarde – Archeologie (artikel 7)

De gronden die op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) zijn aangegeven, zijn bestemd als “Waarde – Archeologie”. Binnen deze bestemming is onder meer een vergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden opgenomen ten behoeve van het behoud van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden.

 

3. Algemene regels

 

Anti-dubbeltelregel (artikel 8)

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden die al eens als berekeningsgrondslag voor een bouwvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Doel van deze zogenaamde antidubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

 

Algemene bouwregels (artikel 9)

In dit artikel zijn regels opgenomen ten aanzien van het bouwen in strijd met het bestemmingsplan.

 

Algemene gebruiksregels (artikel 10)

In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het strijdig gebruik. Het gebruik van gronden, gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en prostitutie is expliciet uit gesloten.

 

Algemene aanduidingsregels (artikel 11)

Voor bouwen van geluidgevoelige bestemmingen in de “geluidzone-spoor” is een specifieke bouwregel opgenomen.

 

Algemene afwijkingsregels (artikel 12)

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen voor geringe afwijkingen t.b.v. een betere plaatsing van bouwwerken of die nodig zijn i.v.m. de werkelijke toestand van het terrein. Tevens kan met maximaal 10% worden afgeweken van hoogte- en oppervlaktematen voor bebouwing.

 

Algemene wijzigingsregels (artikel 13)

In dit artikel zijn algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het college om overschrijding van bestemmingsgrenzen en geringe afwijkingen mogelijk te maken. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid voor het college opgenomen om het plan te wijzigen t.b.v. de vestiging van één horecagelegenheid.

 

Algemene procedureregels (artikel 14)

In dit artikel zijn algemene procedureregels opgenomen die van toepassing zijn bij het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. In de artikelen waarin deze flexibiliteitregels zijn opgenomen, wordt verwezen naar dit artikel.

 

4. Overgangs- en slotregels

 

Strafbepaling (artikel 15)

Het verrichten van vergunningplichtige werken of werkzaamheden zonder een vergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden, is strafbaar.

 

Overgangsrecht (artikel 16)

Dit artikel betreft de overgangsregels met betrekking tot het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor niet wordt vergroot.

 

Tevens zijn er overgangsregels ten aanzien van het bouwen opgenomen. Bouwwerken die, op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt, bestaan of (kunnen) worden gebouwd en die afwijken van het bestemmingsplan mogen gedeeltelijk worden veranderd of vernieuwd mits de bestaande afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot. Is een bouwwerk verloren gegaan naar aanleiding van een calamiteit dan mag het bouwwerk volledig worden vernieuwd of veranderd mits de bouwaanvraag daarvoor binnen 2 jaar na calamiteit wordt ingediend.

 

Slotregel (artikel 17)

Het bestemmingsplan kan worden aangehaald onder de naam bestemmingsplan “Marconistraat”.

 

6.3 Verbeelding

Bij het analoge bestemmingsplan behoort 1 kaart waarop de bestemmingen zijn weergegeven. Het renvooi is hierop weergegeven.

 

HOOFDSTUK 7 Handhaving

 

7.1 Inleiding

De gemeenteraad heeft tot taak bestemmingsplannen vast te stellen voor het grondgebied van de gemeente. In elk bestemmingsplan wordt het door de gemeente gewenste ruimtelijke beleid voor een bepaald gebied vertaald. Een nieuw bestemmingsplan legt de bestaande ruimtelijke kaders vast en bepaalt de grenzen waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn. Het biedt de gemeente een actueel beleidsmatig en juridisch toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven in een specifiek gebied.

 

Om de kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde leefomgeving te behouden en te verbeteren is het noodzakelijk dat na het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan ook zorg gedragen wordt voor de handhaving daarvan. Het uitblijven van handhavend optreden tegen de overtreding van regels die in een bestemmingsplan worden gesteld aan de bebouwing en inrichting van gronden, leidt tot rechtsongelijkheid en vermindert het vertrouwen van de burger in het gemeentebestuur.

 

7.2 Handhaving bestemmingsplannen

Onder handhaving wordt verstaan het nemen van maatregelen om de naleving van wettelijke regels te bevorderen. Handhaving betreft dus niet alleen het daadwerkelijk repressief optreden tegen overtreders door toepassing van sancties als bestuursdwang en dwangsom. Daaraan voorafgaand bestaat handhaving ook uit het maken van heldere en hanteerbare regels, het verschaffen van inzicht in die regels - zodat de burger het vanzelfsprekend acht zich aan de gestelde norm te houden - en het houden van toezicht op de naleving ervan. Een eerste vereiste voor een goede handhaving is daarom een bestemmingsplan met handhaafbare regels. Dat wil zeggen regels die zodanig zijn opgesteld dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn.

 

Voorlichting en preventief optreden vormen de basis voor een effectief handhavingsbeleid. Een goede informatievoorziening draagt bij aan een verbetering van de naleving van bestemmingsplannen. Hoewel sanctionering in de meest optimale situatie niet nodig zou moeten zijn, zullen zich in de praktijk altijd gevallen voordoen waarin achteraf opgetreden moet worden tegen illegale situaties. In veel gevallen besluit het college van burgemeester en wethouders een overtreding gedwongen te laten beëindigen en daartoe zonodig wettelijke dwangmiddelen te gebruiken, zoals het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom.

 

7.3 Handhavingsbeleid

Vanuit het Provinciaal Milieu Overleg (PMO) is eind 2002 de Handhavingsstrategie bestemmingsplannen Zeeland opgesteld met het doel de gemeenten te bewegen de handhaving op het gebied van de ruimtelijke ordening naar een adequaat niveau te tillen. Aan de hand van een verbetertraject heeft ook de gemeente Goes zich ingespannen om de handhaving van ruimtelijke regelgeving op alle punten tenminste aan de minimale eisen te laten voldoen.

 

Doelstelling van de handhaving is het bereiken van een zodanig niveau dat overtredingen door gestructureerd en systematisch toezicht worden opgespoord en vervolgens worden aangepakt. Het is daarbij van belang dat het beleid op het gebied van handhaving is vastgelegd binnen een duidelijke structuur, waarbij doelen worden nagestreefd die van tevoren door het gemeentebestuur zijn vastgesteld. Binnen deze structuur wordt niet alleen opgetreden tegen excessen en naar aanleiding van klachten, maar dienen in principe alle geconstateerde overtredingen te worden aangepakt. Het vaststellen van prioriteiten is echter onvermijdelijk.

 

In 2004 is in een handhavingsnota vastgelegd op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan de handhavingstaak en aan welke gevallen prioriteit wordt toegekend. Deze prioritering is als volgt: het beperken van de veiligheidsrisico's, het beperken van de overlast voor derden, het beperken van de aansprakelijkheidsrisico’s en het bevorderen van de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid.

 

 

7.4 Uitvoering handhaving

Het gemeentelijke handhavingsbeleid richt zich in eerste instantie op eerdergenoemde aandachtspunten. Alle geconstateerde overtredingen worden geplaatst op een handhavingslijst, waarna wordt beoordeeld of de betreffende overtreding gelegaliseerd kan worden of dat daadwerkelijk overgegaan moet worden tot handhavend optreden. Aan de hand van de prioriteitenlijst wordt bepaald in welke volgorde het college van burgemeester en wethouders handhaving in de praktijk brengt.

 

Doorgaans wordt gekozen voor het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom om een overtreder te dwingen een illegale situatie te beëindigen. Deze bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen hebben een reparatoir karakter en zijn met vele juridische waarborgen omkleed. Omdat een overtreding van het bestemmingsplan in de Wet op de economische delicten is aangemerkt als een economisch delict, is ook strafrechtelijke handhaving een optie. Privaatrechtelijke handhaving is minder geschikt. Tot het gedogen van overtredingen wordt slechts in uitzonderlijke gevallen overgegaan, bijvoorbeeld wanneer in redelijkheid niet meer voldaan kan worden aan de geldende regels en aanpassing van de regelgeving aan gewijzigde beleidsinzichten nog niet heeft plaatsgevonden.

 

 

7.5 Bestaande situaties

Ten behoeve van de handhavingsnota is eind 2003 het gehele grondgebied van de gemeente Goes vanuit de lucht gefotografeerd. Hiermee is in feite een nulsituatie in kaart gebracht die als basis dient voor de handhaving. Aan de hand van de luchtfoto's kan gebruik in strijd met het bestemmingsplan of illegale bouw worden geïnventariseerd, alsmede eventueel de duur van een overtreding. Bijzondere aandacht dient besteed te worden aan zogenaamde oude gevallen. Bij het ontwikkelen van een nieuw bestemmingsplan moet worden nagegaan welke illegale situaties onder de werking van het overgangsrecht kunnen worden gebracht, welke positief kunnen worden bestemd en in welke gevallen uitdrukkelijk moet worden gehandhaafd. Veelal betreft het echter situaties die wegens een groot tijdsverloop voor legalisatie in aanmerking komen en bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan positief worden bestemd. Slechts illegale situaties die fundamenteel strijdig zijn met het in het nieuwe plan geformuleerde ruimtelijke beleid, zullen worden aangepakt.

 

 

7.6 Organisatie toezicht

De handhaving binnen de gemeente Goes is inmiddels zodanig georganiseerd dat overtredingen niet louter aan het licht komen door toevallige controle of naar aanleiding van klachten. Tussen enkele afdelingen zijn afspraken gemaakt met het oog op het realiseren van een groter toezichtbereik, nader uitgewerkt in een uitvoeringsplan integrale handhaving. Inspecteurs van de afdeling Vergunningverlening en handhaving en de brandweer vervullen tijdens controles een oog- en oorfunctie voor elkaar en hanteren een integrale signaleringslijst voor het optekenen van ongeregeldheden. In het kader van het uitoefenen van toezicht is samenwerking met externe partijen als politie en waterschap geen uitzondering. Van een gestructureerde vorm van toezicht gaat een preventieve werking uit. Frequente buitencontroles en daadkrachtig optreden tegen overtredingen leiden ertoe dat het ontstaan van nieuwe illegale situaties zoveel mogelijk wordt voorkomen.

 

HOOFDSTUK 8 Economische uitvoerbaarheid

 

Aangezien het om een beheersplan gaat wordt de financiële betrokkenheid van de gemeente bij mogelijke investeringen per geval afgewogen. Om die reden is het opstellen van een exploitatiebegroting niet noodzakelijk.

 

Naast de ontwikkelingen die rechtstreeks worden toegelaten kent het bestemmingsplan een aantal wijzigingsbevoegdheden. Voor deze ontwikkelingen dient conform het bepaalde in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) de economische uitvoerbaarheid te worden aangetoond op het moment dat gebruik wordt gemaakt van die bevoegdheid.

 

HOOFDSTUK 9 Maatschappelijke toetsing

 

De gemeente betrekt de bevolking bij de voorbereiding van plannen op ruimtelijk gebied. Het ontwerp van het bestemmingsplan zal in verband daarmee gedurende zes weken ter inzage liggen. Gedurende deze termijn kunnen door een ieder zowel mondelinge als schriftelijke zienswijzen naar voren worden gebracht.

 

Op basis van artikel 3.1.1. Bro is vooroverleg gevoerd met onderstaande instanties:

  • provincie Zeeland;

  • VROM-Inspectie;

  • waterschap Scheldestromen;

  • Kamer van Koophandel Zeeland;

  • Ondernemersvereniging Goes;

  • Centrummanagement Goes;

  • Deltan;

  • Prorail;

  • Regionale brandweer.