direct naar inhoud van Regels
Plan: Kern Ovezande 2014
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0654.BPOZ2014-0003

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan “Kern Ovezande 2014” met identificatienummer NL.IMRO.0654.BPOZ2014-0003 van de gemeente Borsele;

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 kaart

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0654.BPOZ2014-0003;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aaneengebouwd

blok van meer dan twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;

1.7 achtererf:

gedeelte van het erf dat gelegen is achter de achtergevelrooilijn;

1.8 achtergevel

de meest van de wegzijde afgekeerde gevel van een gebouw;

1.9 achtergevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen;

1.10 achtergevelrooilijn

denkbeeldige lijn die gelegen is op de helft van de afstand tussen de voorgevel van een hoofdgebouw en de achtergrens van het bouwperceel met een maximum van 15 meter achter de voorgevel;

1.11 afgewerkt bouwterrein

de gemiddelde hoogte van de grond die gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, omringt;

1.12 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen of veredelen van gewassen en/of het houden of fokken van dieren. Hieronder worden de volgende typen bedrijven begrepen:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. glastuinbouwbedrijven;
  • c. niet-grondgebonden agrarische bedrijven.

1.13 archeologisch deskundige

de gemeentelijke archeoloog dan wel een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van archeologie;

1.14 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door de Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed (RCE) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.15 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op in dat gebied voorkomende archeologische sporen en relicten;

1.16 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten;

1.17 Awb

de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.18 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.19 bebouwingspercentage

een op de kaart of in de regels aangeduid percentage, dat de grootte van het deel van een maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.20 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.21 bedrijfs- en/of beroepsmatig gebruik van een woning

het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of een bijbehorend bouwwerk voor bedrijfs- en/of beroepsmatige activiteiten, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt;

1.22 bedrijfsvloeroppervlak

de gezamenlijke vloeroppervlakte van verkoopruimten, magazijnen, bergingen, kantoren en verblijfsruimten en de overige voor de bedrijfsvoering benodigde vloeroppervlakte;

1.23 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke slechts bestemd is voor huisvesting van (het huishouden van) een persoon, wiens aanwezigheid daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein;

1.24 bestaand

aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.25 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.26 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.27 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.28 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.29 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.30 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.31 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.32 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.33 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.34 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.35 café

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren;

1.36 cafetaria/snackbar/afhaalservice

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken;

1.37 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.38 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij de baliefunctie een essentieel onderdeel vormt;

1.39 erf

al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw;

1.40 feestzaal

een ruimte gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide en ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het exploiteren van zaalaccommodaties.

1.41 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.42 gestapeld

een hoofdgebouw waarin meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven, beneden dan wel naast elkaar zijn gesitueerd, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid gewaarborgd is;

1.43 gevellijn

zie voorgevellijn;

1.44 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.45 horecabedrijf

een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodaties;

1.46 hotel/motel

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht);

1.47 kantoor(ruimte)

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig/bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een hiermee naar aard gelijk te stellen gebied;

1.48 logies met ontbijt

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, ondergeschikt aan de (woon)bestemming;

1.49 lunchroom

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet alcoholische dranken;

1.50 maaiveld

a. het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land;

b. de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.51 maatvoeringsvlak

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar een bepaalde maatvoering geldt;

1.52 mestbassin

een reservoir bestemd en geschikt voor het bewaren van dunne mest, dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal;

1.53 mestplaats

een opslagplaats bestemd en geschikt voor het bewaren van vaste meststoffen;

1.54 milieudeskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake milieu;

1.55 Monumentenwet 1988

de Monumentenwet 1988, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.56 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;

1.57 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.58 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.59 pension

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten;

1.60 peil
  • a. de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 meter bedraagt;
  • b. bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
1.61 plattelandstoerisme

alle vormen van kleinschalige recreatie en toerisme (met de nadruk op dagtoerisme en klein verblijfstoerisme), die plaatsvinden op en gebonden zijn aan het platteland;

1.62 restaurant

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van etenswaren voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;

1.63 teeltondersteunende voorzieningen

overkappingsconstructie als ondersteunende voorziening ten behoeve van de bescherming van plantaardige agrarische teelten (tegen neerslag, zonlicht, vogelvraat) en/of de voorkweek van ten behoeve van het eigen bedrijf benodigd plantmateriaal en/of de voorkoming van verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van grondgebonden agrarische teelten, nader te onderscheiden in:

  • a. plastic boogkas: een constructie vervaardigd van lichtdoorlatend materiaal, geen glas zijnde;
  • b. regenkap: een open constructie zonder wanden overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas;
  • c. paalconstructie met fijnmazige netten: een open constructie zonder wanden overtrokken met netten;

1.64 tuin-/erfafscheiding

bouwwerk geen gebouw zijnde, ter afbakening van eigendommen;

1.65 twee-aaneen

blok van twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;

1.66 (netto) v.v.o./verkoopvloeroppervlak

de verkoopruimte, dat wil zeggen het voor het winkelend publiek toegankelijke deel van (het bruto oppervlak van) een detailhandelsbedrijf, inclusief de etalages en de ruimte achter toonbanken en kassa's;

1.67 voorerf

gedeelte van het erf dat gelegen is voor de voorgevellijn;

1.68 voorgevel

de meest naar de wegzijde gekeerde gevel van een gebouw;

1.69 voorgevellijn

denkbeeldige of op de kaart aangegeven lijn die strak langs de voorgevel van een hoofdgebouw loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen;

1.70 vrijstaand

een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander gebouw;

1.71 Wabo

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.72 waterbassin

een reservoir bestemd en geschikt voor het opslaan van water ten behoeve van het agrarische bedrijf;

1.73 weg

weg als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van inwerkingtreding van dit plan;

1.74 woning

een gebouw, dat dient voor de huisvesting van personen;

1.75 Wro

de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.76 zijerf

gedeelte van het erf dat begrensd wordt door de zijgevellijn van het hoofdgebouw, de voorgevellijn en de achtergevelrooilijn;

1.77 zijgevel

een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is;

1.78 zijgevellijn

(denkbeeldige) lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de voorste en achterste bouwperceelsgrens;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden:

van bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:

vanaf het dichtst bij de bouwperceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de bouwperceelsgrens;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; 

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 het bebouwde oppervlak:

van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald;

2.10 het bewoonbaar vloeroppervlak:

binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en verwarmingslichamen; vloeroppervlak waarboven minder dan 1,5 meter hoogte aanwezig is, wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Bestemming

De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. tuinen, erven, paden, verhardingen, wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

3.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

  • a. Overige bouwwerken, met uitzondering van silo's, mestbassins, mestplaten, waterbassins, teeltondersteunende voorzieningen, bassins ten behoeve van aquacultuur en open hangars.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Overige bouwwerken

Overige bouwwerken mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 2 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en specie;
  • b. het planten van fruitteeltbomen op niet bestaande boomgaarden.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Bestemming

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten voor zover die voorkomen in categorie A en B1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'brandweerkazerne': uitsluitend een brandweerkazerne;
  • c. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – transportbedrijf”: tevens een transportbedrijf;
  • d. tuinen, erven, paden, verhardingen, wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

4.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen;
  • b. overige bouwwerken.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Bedrijfsgebouwen

Bedrijfsgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht, met in achtneming van het op de kaart opgenomen bebouwingspercentage, daar waar een dergelijk percentage is opgenomen;
  • b. bedrijfsgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven voorgevellijn, daar waar een dergelijke voorgevellijn op de kaart is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
  • c. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;
  • d. de afstand tussen vrijstaande gebouwen bedraagt minimaal 5 meter.

4.2.2 Overige bouwwerken

Overige bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 2 meter;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder lid 4.2.2, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn , alsmede binnen 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevellijn, maximaal 1 meter.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2.1, sub b, voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de op de kaart aangegeven voorgevellijn, mits ten minste 50% van de totale voorgevelbreedte van het bedrijfsgebouw in de op de kaart aangegeven voorgevellijn wordt gebouwd. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel voor ten minste 50% van de gevelbreedte van het bedrijfsgebouw in de op de kaart aangegeven voorgevellijn te worden gebouwd;
  • b. lid 4.2.1, sub c, mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden;
  • c. lid 4.2.1, sub d tot een kortere afstand tussen vrijstaande gebouwen;
  • d. lid 4.2.2, sub a, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

4.3.2 Vergunningsvereiste

De in lid 4.3.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

4.3.3 Procedureregel

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.3.1, sub a en c winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke kwaliteitscoördinator.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het uitoefenen van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.1.1, sub a voor de uitoefening van een bedrijfsactiviteit die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' is genoemd, mits deze activiteit naar haar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een krachtens lid 4.1.1, sub a ter plaatse toegelaten categorie bedrijfsactiviteiten;

4.5.2 Procedureregel

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning in lid 4.5.1 dient een milieudeskundige te worden gehoord, met betrekking tot de vraag of aan de in het desbetreffende lid genoemde criterium voor het verlenen van ontheffing is voldaan.

Artikel 5 Centrum

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Bestemming

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandelsbedrijven;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens horecabedrijven, als bedoeld in categorie 1 van de als bijlage bij deze regels opgenomen ;
  • c. kantoren;
  • d. kleinschalige bedrijfsactiviteiten als bedoeld in categorie A van de als bijlage bij deze regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten;
  • e. wonen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': uitsluitend opslag, waaronder tevens begrepen een garage, ten dienste van het bepaalde in a tot en met f;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf': tevens een aannemersbedrijf of bouwbedrijf voor zover die voorkomt in categorie B1 van de als bijlage bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
  • h. tuinen, erven, paden, verhardingen, wegen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

5.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. overige bouwwerken.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  • b. hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven voorgevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de kaart is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
  • c. de breedte van een hoofdgebouw zal minimaal 4,8 meter bedragen;
  • d. de goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;
  • e. bij toepassing van hellende dakvlakken bedraagt de dakhelling minimaal 30°;
  • f. de achtergevel mag maximaal op de helft van de afstand tussen de voorgevel van de hoofdgebouwen en de achtergrens van het bouwperceel zijn gelegen met een maximum afstand van 15 meter.

5.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Bij hoofdgebouwen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  • b. de bebouwde oppervlakte van het achtererf mag maximaal 50% bedragen met een maximum van 40 m²;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder lid 5.2.2, sub b mag voor achtererven groter dan 80 m² dit maximum worden verhoogd met 10% van het verschil in grootte, zulks met een absoluut maximum van 90 m²;
  • d. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken zal maximaal 3,25 meter en de bouwhoogte maximaal 7 meter bedragen. Indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling minimaal 30°.

5.2.3 Overige bouwwerken

Bij hoofdgebouwen mogen overige bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 2 meter;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder lid 5.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn, alsmede binnen 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevellijn, maximaal 1 meter.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2.1, sub b voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de op de kaart aangegeven voorgevellijn, mits ten minste 50% van de totale voorgevelbreedte van het hoofdgebouw wel in de op de kaart aangegeven voorgevellijn wordt gebouwd. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel voor ten minste 50% van de gevelbreedte van het hoofdgebouw in de op de kaart aangegeven voorgevellijn te worden gebouwd;
  • b. lid 5.2.1, sub d mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden;
  • c. lid 5.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

5.3.2 Vergunningvereiste

De in lid 5.3.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

5.3.3 Procedureregel

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.3.1, sub a winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke kwaliteitscoördinator.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van meer dan 2 aaneengesloten hoofdgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een horecabedrijf.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.1.1, sub b voor de uitoefening van horeca-activiteiten die niet in de Staat van Horeca-activiteiten is genoemd, mits deze activiteit naar haar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een krachtens lid 5.1.1, sub b ter plaatse toegelaten categorie horeca-activiteiten;
  • b. lid 5.1.1, sub d voor de uitoefening van een bedrijfsactiviteit die voorkomt in een hogere categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' dan op grond van lid 5.1.1, sub d toelaatbaar is, mits deze activiteit naar haar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een krachtens lid 5.1.1, sub d ter plaatse toegelaten bedrijfsactiviteiten;
  • c. lid 5.1.1, sub d voor de uitoefening van een bedrijfsactiviteit die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' is genoemd, mits deze activiteit naar haar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een krachtens lid 5.1.1, sub d ter plaatse toegelaten categorie bedrijfsactiviteit;
  • d. alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijken te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van de milieudeskundige over de vraag of aan het criterium als bedoeld in de subleden a, b of c is voldaan.

Artikel 6 Gemengd - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Bestemming

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. ondergeschikte detailhandels- en/of horeca activiteiten uitsluitend ten dienste van de maatschappelijke voorzieningen;
  • c. wonen, zowel in combinatie met het bepaalde onder a t/m b dan wel zelfstandig;
  • d. tuinen, erven, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

6.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 6.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. overige bouwwerken.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  • b. de breedte van een hoofdgebouw bedraagt minimaal 4,8 meter;
  • c. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;
  • d. bij toepassing van hellende dakvlakken bedraagt de dakhelling minimaal 6o.

6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Bij hoofdgebouwen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  • b. de bebouwde oppervlakte van het achtererf mag maximaal 50% bedragen met een maximum van 40 m²;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder lid 6.2.2, sub b mag voor achtererven groter dan 80 m² dit maximum worden overschreden met 10% van het verschil in grootte, zulks met een absoluut maximum van 90 m²;

de goothoogte van bijbehorende bouwwerken zal maximaal 3,25 meter en de bouwhoogte maximaal 7 meter bedragen. Indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling minimaal 6°.

6.2.3 Overige bouwwerken

Bij hoofdgebouwen mogen overige bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 2 meter;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder lid 6.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn, alsmede binnen 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevellijn, maximaal 1 meter.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.2.1, sub c mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden;
  • a. lid 6.2.3, sub a tot een hoogte van maximaal 10 meter.

6.3.2 Vergunningvereiste

De in lid 6.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 7 Gemengd - 2

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Bestemming

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. wonen, zowel in combinatie met het bepaalde onder a dan wel zelfstandig;
  • c. tuinen, erven, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

7.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 7.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. overige bouwwerken.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Hoofdgebouwen

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  • b. de breedte van een hoofdgebouw bedraagt minimaal 4,8 meter;
  • c. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;

d. bij toepassing van hellende dakvlakken bedraagt de dakhelling minimaal 30o.

7.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Bij hoofdgebouwen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  • b. de bebouwde oppervlakte van het achtererf mag maximaal 50% bedragen met een maximum van 40 m²;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder lid 7.2.2, sub b mag voor achtererven groter dan 80 m² dit maximum worden overschreden met 10% van het verschil in grootte, zulks met een absoluut maximum van 90 m²;
  • d. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal maximaal 3,25 meter en de bouwhoogte maximaal 7 meter bedragen. Indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling minimaal 30°.

7.2.3 Overige bouwwerken

Bij hoofdgebouwen mogen overige bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 2 meter;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder lid 7.2.3 , sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn, alsmede binnen 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevellijn, maximaal 1 meter.

7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 7.2.1, sub c mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden;
  • a. lid 7.2.3, sub a tot een hoogte van maximaal 10 meter.

7.3.2 Vergunningvereiste

De in lid 7.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Bestemming

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. plantsoen, bermstroken, bermsloten, waterpartijen, paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, geluidwerende voorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, beeldende kunst of kunstuitingen en gedenktekens en andere tot de bestemming behorende groen- en recreatieve voorzieningen.

8.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 8.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. overige bouwwerken.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 15 m²;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter;
  • c. de afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 5 meter.

8.2.2 Overige bouwwerken

Overige bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal:
    • 1. antennes: 5 meter;
    • 2. speeltoestellen: 6 meter;
    • 3. ballenvangers: 6 meter;
    • 4. openbare nutsvoorzieningen: 3,5 meter;
    • 5. lichtmasten en overige masten: 8 meter;
    • 6. overige bouwwerken: 2 meter.

8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 8.2.2, sub a tot een hoogte van maximaal 10 meter.

8.3.2 Vergunningvereiste

De in lid 8.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Maatschappelijk

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Bestemming

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, alsmede voor voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;
  • b. ondergeschikte detailhandels- en/of horeca activiteiten uitsluitend ten dienste van de maatschappelijke voorzieningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats': uitsluitend een begraafplaats;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin': uitsluitend een volkstuin;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'feestzaal': tevens een feestzaal met activiteiten voor zover deze voorkomen in categorie 2 van de bij deze regels behorende Staat van Horeca-activiteiten;
  • f. ter plaatse van de 'speelvoorziening': tevens een speelvoorziening;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'atelier': tevens (commerciële) kunst- en cultuurvoorzieningen als atelier, galerie, creativiteitscentrum en bijbehorende detailhandel in kunst en creativiteitsproducten;
  • h. tuinen, erven, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

9.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduiding, uitsluitend ten dienste van de in lid 9.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. overige bouwwerken.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  • b. de goot- en bouwhoogte van een gebouw bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;
  • c. de afstand tussen vrijstaande gebouwen bedraagt minimaal 5 meter.

9.2.2 Overige bouwwerken

Bij gebouwen mogen overige bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal voor:
    • 1. antennes: 5 meter;
    • 2. speeltoestellen: 6 meter;
    • 3. openbare nutsvoorzieningen: 3,5 meter;
    • 4. lichtmasten en overige masten: 8 meter;
    • 5. overige bouwwerken: 2 meter.

9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 9.2.1, sub b mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden;
  • b. lid 9.2.1, sub c voor een kortere afstand tussen vrijstaande gebouwen;
  • c. lid 9.2.2, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

9.3.2 Vergunningvereiste

De in lid 9.3.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

9.3.3 Procedureregel

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.3.1, sub b winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke kwaliteitscoördinator.

Artikel 10 Tuin

10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 Bestemming

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sier- en moestuin.

10.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 10.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

  • a. overige bouwwerken.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Overige bouwwerken

Overige bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal:
    • 1. antennes: 5 meter;
    • 2. speeltoestellen: 6 meter;
    • 3. openbare nutsvoorzieningen: 3,5 meter;
    • 4. lichtmasten en overige masten: 8 meter;
    • 5. overige bouwwerken: 2 meter.

10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 10.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

10.3.2 Vergunningvereiste

De in lid 10.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

Artikel 11 Verkeer

11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 Bestemming

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verhardingen, wegen, voet- en fietspaden, rabatten, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, markten, horecaterrassen, vent- en standplaatsen, beeldende kunst of kunstuitingen en gedenktekens en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'garagebox': uitsluitend garageboxen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening': tevens een pinautomaat.

11.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 11.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. overige bouwwerken.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 15 m²;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter;
  • c. indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling minimaal 30°;
  • d. de afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
  • e. garageboxen mogen uitsluitend binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken worden opgericht;
  • f. de breedte van één garagebox bedraagt maximaal 3 meter;
  • g. de goot- en totale hoogte van een garagebox bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat.

11.2.2 Overige bouwwerken

Overige bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal:
    • 1. antennes: 5 meter;
    • 2. speeltoestellen: 6 meter;
    • 3. openbare nutsvoorzieningen en pinbox: 3,5 meter;
    • 4. lichtmasten en overige masten: 8 meter;
    • 5. overige bouwwerken zijnde: 2 meter.

11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 11.2.1, sub b en f, mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden;
  • b. lid 11.2.2, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

11.3.2 Vergunningvereiste

De in lid 11.3.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 12 Water

12.1 Bestemmingsomschrijving
12.1.1 Bestemming

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterpartijen en (primaire) waterlopen, zoals sloten, watergangen, singels, taluds, bermstroken, oevers, bruggen, steigers, ondergeschikte groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere tot de bestemming behorende watervoorzieningen.

12.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 12.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

  • a. overige bouwwerken.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Overige bouwwerken

Overige bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 2 meter.

12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 12.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

12.3.2 Vergunningvereiste

De in lid 12.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de samenhang in het bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

Artikel 13 Wonen

13.1 Bestemmingsomschrijving
13.1.1 Bestemming

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de huisvesting van personen;
  • b. tuinen, erven, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming;
  • a. ter plaatse van de op de kaart aangegeven aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kapsalon' tevens een kapsalon;
  • a. ter plaatse van de op de kaart aangegeven aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - werkplaats' tevens een werkplaats ten behoeve van reparatie en onderhoud van (brom)fietsen en grasmaaiers.

13.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 13.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. overige bouwwerken.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Hoofdgebouwen

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  • b. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden': mogen uitsluitend het met de aanduiding aangegeven aantal woningen worden gebouwd;
  • c. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding 'aaneengebouwd': mogen uitsluitend aaneengesloten hoofdgebouwen worden gebouwd;
  • d. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding 'gestapeld': mogen uitsluitend woningen gestapeld worden gebouwd;
  • e. ter plaatse van de bouwvlakken met de specifieke bouwaanduiding 'patio': mogen uitsluitend patio hoofdgebouwen worden gebouwd;
  • f. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding 'twee-aaneen': mogen uitsluitend twee aaneen gebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd;
  • g. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding 'vrijstaand': mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd;
  • h. hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven voorgevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de kaart is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder artikel 13.2.1, sub e, worden, ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding-patio', de hoofdgebouwen met hun voorgevel en hun achtergevel in de op de kaart aangegeven gevellijn gebouwd, daar waar een dergelijke lijn op de kaart is aangegeven;
  • j. de breedte van een bouwperceel zal minimaal bedragen ter plaatse van de gronden met de (specifieke bouw)aanduiding:
    • 1. 'aaneengebouwd' 4,80 meter;
    • 2. 'patio' 9 meter;
    • 3. 'twee aaneen' 10 meter;
    • 4. 'vrijstaand' 14 meter.
  • k. de breedte van een hoofdgebouw – een bijbehorend bouwwerk niet meegerekend – zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw)aanduiding:
    • 1. 'aaneengebouwd' 4,80 meter;
    • 2. 'patio' 9 meter;
    • 3. 'twee aaneen' 6 meter;
    • 4. 'vrijstaand' 7 meter.
  • l. de afstand tussen de hoofdgebouwen en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw)aanduiding:
    • 1. 'aaneengebouwd' niet van toepassing;
    • 2. 'patio' niet van toepassing;
    • 3. 'twee aaneen' 3 meter (aan één zijde);
    • 4. 'vrijstaand' 3 meter;
  • m. de goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;
  • n. bij toepassing van hellende dakvlakken bedraagt de dakhelling minimaal 30°;
  • o. de achtergevel van het hoofdgebouw mag, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-patio', de achtergevelrooilijn niet overschrijden;
  • p. in afwijking van het bepaalde in 13.2.1, sub o mag ter plaatse van de aanduiding 'bouwaanduiding-bouwdiepte' de afstand tussen de voorgevellijn en de achtergevelrooilijn worden overschreden tot een maximum van 15 meter.

13.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Bij hoofdgebouwen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  • b. de bebouwde oppervlakte van het achtererf mag maximaal 50% bedragen met een maximum van 40 m²;
  • c. in afwijking van het bepaalde in lid 13.2.2, sub b mag voor achtererven groter dan 80 m² dit maximum worden verhoogd met 10% van het verschil in grootte, zulks met een absoluut maximum van 90 m²;
  • d. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 3,25 meter en de bouwhoogte maximaal 7 meter bedragen. Indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling minimaal 30°;
  • e. de afstand tussen bijbehorende bouwwerken die (deels) gebouwd worden vóór de achtergevelrooilijn, en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw)aanduiding:
    • 1. 'vrijstaand' 1 meter;
    • 2. 'twee aaneen' 1 meter (aan één zijde);
    • 3. 'aaneengebouwd' niet van toepassing;
    • 4. 'patio' niet van toepassing;
  • f. bijbehorende bouwwerken moeten minimaal 3 meter achter de voorgevellijn worden gebouwd;
  • g. bijbehorende bouwwerken mogen een kap hebben.

13.2.3 Overige bouwwerken

Bij hoofdgebouwen mogen overige bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 2 meter;
  • b. in afwijking van het onder lid 13.2.3, sub a bepaalde bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn, alsmede binnen 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevellijn, maximaal 1 meter.

13.3 Afwijken van de bouwregels
13.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 13.2.1, sub k voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de op de kaart aangegeven voorgevellijn, mits ten minste 50% van de totale voorgevelbreedte van het hoofdgebouw wel in de op de kaart aangegeven voorgevellijn wordt gebouwd. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel voor ten minste 50% van de gevelbreedte van het hoofdgebouw in de op de kaart aangegeven voorgevellijn te worden gebouwd;
  • b. lid 13.2.1, sub l voor een kortere afstand tot minimaal 1 meter van de zijdelingse bouwperceelsgrens;
  • c. lid 13.2.1, sub m mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden;
  • d. lid 13.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

13.3.2 Vergunningvereiste

De in lid 13.3.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

13.3.3 Procedureregel

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 13.3.1, sub a en b, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke kwaliteitscoördinator.

13.4 Specifieke gebruiksregels
13.4.1 Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen.

13.4.2 Toegestaan gebruik
  • a. ter plaatse van de op de kaart aangegeven aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kapsalon' is het toegestaan maximaal 40 m2 van een woning en/of daarbij behorende aan-/uitbouw of bijgebouw te gebruiken ten behoeve van een kapsalon;
  • b. ter plaatse van de op de kaart aangegeven aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - werkplaats' is het toegestaan maximaal 40 m2 van een woning en/of daarbij behorende aan-/uitbouw of bijgebouw te gebruiken ten behoeve van reparatie en onderhoud van (brom)fietsen en grasmaaiers;
  • c. Het bepaalde in lid 13.4.2, sub a en b is toegestaan met dien verstande dat het bedoelde gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.

    Dit betekent onder meer dat:
    • 1. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
    • 2. het niet gaat om het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
    • 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning het bijbehorend bouwwerk uitvoert tevens bewoner van de woning is;
    • 4. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreffen die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    • 5. geen reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn.

13.5 Afwijken van de gebruiksregels
13.5.1 Afwijken m.b.t. de uitoefening van detailhandel, beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 13.1.1:

  • a. voor de uitoefening van detailhandel en bedrijfs- en/of beroepsmatig gebruik van een woning met dien verstande dat bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.

    Dit betekent onder meer dat:
    • 1. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
    • 2. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn. Dat wil zeggen dat van de vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal 40 m² ten behoeve van detailhandel, beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn;
    • 3. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
    • 4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of het bijbehorend bouwwerk uitvoert tevens bewoner van de woning is;
    • 5. er geen verkeersaantrekkende activiteiten plaatsvinden die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

13.5.2 Afwijken m.b.t. logies met ontbijt

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 13.1.1:

  • a. voor het gebruik van een woning en/of bijbehorende bouwwerken voor logies met ontbijt, met dien verstande dat het bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.

    Dit betekent onder meer dat:
    • 1. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
    • 2. de logies met ontbijt een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn. Dat wil zeggen dat van de vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal 40 m² ten behoeve van de logies met ontbijt in gebruik mag zijn;
    • 3. de logies met ontbijt mag niet in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk worden gerealiseerd;
    • 4. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het aanbieden van logies met ontbijt die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
    • 5. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of het bijbehorend bouwwerk uitvoert tevens bewoner van de woning is;
    • 6. er geen verkeersaantrekkende activiteiten plaatsvinden die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 1

14.1 Bestemmingsomschrijving
14.1.1 Bestemming

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemmingen(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat de bestemming 'Waarde – Archeologie – 1' prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemming(en).

14.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen worden gebouwd:

  • a. overige bouwwerken, uitsluitend ten dienste van de in lid 14.1.1 genoemde bestemming;
  • b. bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 14.2.2 en 14.3.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Overige bouwwerken

Overige bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 2 meter.

14.2.2 Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

Met betrekking tot het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen gelden, met inachtneming van de voor de betreffende bestemming(en) geldende (bouw)regels, de volgende regels:

  • a. reeds bestaande bouwwerken mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;
  • b. er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid als wordt voldaan aan ten minste één van de volgende voorwaarden:
    • 1. De oppervlakte van de bodemverstoring is niet groter dan 50 m2;
    • 2. De bodem wordt tot maximaal 40 cm onder maaiveld geroerd.

14.3 Afwijken van de bouwregels
14.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 14.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;
  • b. lid 14.2.2, sub b voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte van de bodemverstoring groter is of de bodem dieper geroerd wordt dan de aangegeven maximale maat, indien:
  • 1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van een archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken gronden niet nodig is; of
  • 2. op basis van archeologisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport, is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.
    Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

14.3.2 Procedureregel

Burgemeester en wethouders winnen ter beoordeling van het rapport, zoals bedoeld in lid 14.3.1 , sub b, onder 2 schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

14.3.3 Verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning

Voor zover het oprichten van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is als bedoeld in lid 14.3.1, sub b, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

14.4 Specifieke gebruiksregels
14.4.1 Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie.
14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.5.1 Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 40 cm;
  • c. het omzetten van grasland in bouwland;
  • d. het planten of verwijderen van houtgewas;
  • e. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanleggen van drainage;
  • h. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten.

14.5.2 Uitzonderingsregel

Het in lid 14.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  • c. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 50 m2 of werken en werkzaamheden waarbij de bodem tot maximaal 40 cm onder maaiveld wordt geroerd.

14.5.3 Werken of werkzaamheden slechts onder voorwaarden toelaatbaar

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 14.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • 1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  • 2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
  • er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
  • de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

14.5.4 Procedureregel

Burgemeester en wethouders winnen met betrekking tot het bepaalde in lid 14.5.3 schriftelijk advies in bij een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.

14.5.5 Verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning

Voor zover de in artikel 14.5.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
14.6 Wijzigingsbevoegdheid
14.6.1 Wijzigen archeologische waardering gronden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingsvlakken van de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden te wijzigen in die zin dat:

  • a. een bestemmingsvlak met de bestemming 'Waarde – Archeologie – 1' mag worden gewijzigd naar 'Waarde – Archeologie – 2', 'Waarde – Archeologie – 3' of 'Waarde – Archeologie – 4' indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een lagere archeologische waarde zijn.

14.6.2 Geheel of gedeeltelijk verwijderen bestemmingsvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingsvlakken van de bestemming 'Waarde – Archeologie – 1' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op grond van archeologisch onderzoek het niet meer wordt noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

14.6.3 Procedureregel

Alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging zoals bedoeld in lid 14.6.1 en 14.6.2 te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 2

15.1 Bestemmingsomschrijving
15.1.1 Bestemming

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemmingen(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat de bestemming 'Waarde – Archeologie – 2' prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemming(en).

15.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen worden gebouwd:

  • a. overige bouwwerken uitsluitend ten dienste van de in lid 15.1.1 genoemde bestemming;
  • b. bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 15.2.2 en 15.3.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Overige bouwwerken

Overige bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 2 meter.

15.2.2 Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

Met betrekking tot het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen gelden, met inachtneming van de voor de betreffende bestemming(en) geldende (bouw)regels, de volgende regels:

  • a. reeds bestaande bouwwerken mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;
  • b. er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid als wordt voldaan aan ten minste één van de volgende voorwaarden:
    • 1. De oppervlakte van de bodemverstoring is niet groter dan 250 m2;
    • 2. De bodem wordt tot maximaal 40 cm onder maaiveld geroerd.
15.3 Afwijken van de bouwregels
15.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 15.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;
  • b. lid 15.2.2, sub b voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte van de bodemverstoring groter is of de bodem dieper geroerd wordt dan de aangegeven maximale maat, indien:
    • 1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van een archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken gronden niet nodig is; of
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport, is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.
      Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

15.3.2 Procedureregel

Burgemeester en wethouders winnen ter beoordeling van het rapport, zoals bedoeld in lid 15.3.1, sub b, onder 2 schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

15.3.3 Verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning

Voor zover het oprichten van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is als bedoeld in lid 15.3.1, sub b, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
15.4 Specifieke gebruiksregels
15.4.1 Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie.
15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.5.1 Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 40 cm;
  • c. het omzetten van grasland in bouwland;
  • d. het planten of verwijderen van houtgewas;
  • e. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanleggen van drainage;
  • h. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten.

15.5.2 Uitzonderingsregels

Het in lid 15.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  • c. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 250 m2 of werken en werkzaamheden waarbij de bodem tot maximaal 40 cm onder maaiveld wordt geroerd.

15.5.3 Werken of werkzaamheden slechts onder voorwaarde toelaatbaar

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 15.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
  • er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
  • de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

15.5.4 Procedureregel

Burgemeester en wethouders winnen met betrekking tot het bepaalde in lid 15.5.3 schriftelijk advies in bij een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.

15.5.5 Verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning

Voor zover de in artikel 15.5.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
15.6 Wijzigingsbevoegdheid
15.6.1 Wijzigen archeologische waardering gronden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingsvlakken van de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden te wijzigen in die zin dat:

  • a. een bestemmingsvlak met de bestemming 'Waarde – Archeologie – 2' mag worden gewijzigd naar 'Waarde – Archeologie – 3' of 'Waarde – Archeologie – 4' indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een lagere archeologische waarde zijn;
  • b. een bestemmingsvlak met de bestemming 'Waarde – Archeologie – 2' mag worden gewijzigd naar 'Waarde – Archeologie – 1' indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een hogere archeologische waarde zijn.

15.6.2 Geheel of gedeeltelijk verwijderen bestemmingsvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingsvlakken van de bestemming 'Waarde – Archeologie – 2' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op grond van archeologisch onderzoek het niet meer wordt noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

15.6.3 Procedureregel

Alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging zoals bedoeld in lid 15.6.1 en 15.6.2 te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 3

16.1 Bestemmingsomschrijving
16.1.1 Bestemming

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemmingen(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat de bestemming 'Waarde – Archeologie – 3' prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemming(en)

16.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen worden gebouwd:

  • a. overige bouwwerken uitsluitend ten dienste van de in lid 16.1.1 genoemde bestemming;
  • b. bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 16.2.2 en 16.3.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Overige bouwwerken

Overige bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 2 meter.

16.2.2 Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

Met betrekking tot het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen gelden, met inachtneming van de voor de betreffende bestemming(en) geldende (bouw)regels, de volgende regels:

  • a. reeds bestaande bouwwerken mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;
  • b. er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid als wordt voldaan aan ten minste één van de volgende voorwaarden:
    • 1. De oppervlakte van de bodemverstoring is niet groter dan 500 m2;
    • 2. De bodem wordt tot maximaal 40 cm onder maaiveld geroerd.

16.3 Afwijken van de bouwregels
16.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 16.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;
  • b. lid 16.2.2, sub b voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte van de bodemverstoring groter is of de bodem dieper geroerd wordt dan de aangegeven maximale maat, indien:
    • 1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van een archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken gronden niet nodig is; of
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport, is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.
      Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

16.3.2 Procedureregel

Burgemeester en wethouders winnen ter beoordeling van het rapport, zoals bedoeld in lid 16.3.1, sub b, onder 2 schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

16.3.3 Verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning

Voor zover het oprichten van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is als bedoeld in lid 16.3.1, sub b, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
16.4 Specifieke gebruiksregels
16.4.1 Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie.
16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.5.1 Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 40 cm;
  • c. het omzetten van grasland in bouwland;
  • d. het planten of verwijderen van houtgewas;
  • e. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanleggen van drainage;
  • h. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten

16.5.2 Uitzonderingsregels

Het in lid 16.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  • c. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 500 m2 of werken en werkzaamheden waarbij de bodem tot maximaal 40 cm onder maaiveld wordt geroerd.

16.5.3 Werken of werkzaamheden slechts onder voorwaarden toelaatbaar

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 16.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
  • er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
  • de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

16.5.4 Procedureregel

Burgemeester en wethouders winnen met betrekking tot het bepaalde in lid 16.5.3 schriftelijk advies in bij een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.

16.5.5 Verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning

Voor zover de in artikel 16.5.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

16.6 Wijzigingsbevoegdheid
16.6.1 Wijzigen archeologische waardering gronden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingsvlakken van de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden te wijzigen in die zin dat:

  • a. een bestemmingsvlak met de bestemming 'Waarde – Archeologie – 3' mag worden gewijzigd naar 'Waarde – Archeologie – 4' indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een lagere archeologische waarde zijn;
  • b. een bestemmingsvlak met de bestemming 'Waarde – Archeologie – 3' mag worden gewijzigd naar 'Waarde – Archeologie – 1' of 'Waarde – Archeologie – 2' indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een hogere archeologische waarde zijn.

16.6.2 Geheel of gedeeltelijk verwijderen bestemmingsvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingsvlakken van de bestemming 'Waarde – Archeologie – 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op grond van archeologisch onderzoek het niet meer wordt noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

16.6.3 Procedureregel

Alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging zoals bedoeld in lid 16.6.1 en 16.6.2 te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

Artikel 17 Waarde - Archeologie 4

17.1 Bestemmingsomschrijving
17.1.1 Bestemming

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemmingen(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat de bestemming 'Waarde – Archeologie – 4' prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemming(en).

17.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen worden gebouwd:

  • a. overige bouwwerken uitsluitend ten dienste van de in lid 17.1.1 genoemde bestemming;
  • b. bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 17.2.2 en 17.3.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Overige bouwwerken

Overige bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 2 meter.

17.2.2 Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

Met betrekking tot het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen gelden, met inachtneming van de voor de betreffende bestemming(en) geldende (bouw)regels, de volgende regels:

  • a. reeds bestaande bouwwerken mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;
  • b. er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid als wordt voldaan aan ten minste één van de volgende voorwaarden:
    • 1. De oppervlakte van de bodemverstoring is niet groter dan 2500 m2;
    • 2. De bodem wordt tot maximaal 40 cm onder maaiveld geroerd.

17.3 Afwijken van de bouwregels
17.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 17.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;
  • b. lid 17.2.2, sub b voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte van de bodemverstoring groter is of de bodem dieper geroerd wordt dan de aangegeven maximale maat, indien:
  • 1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van een archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken gronden niet nodig is; of
  • 2. op basis van archeologisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport, is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.
    Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

17.3.2 Procedureregel

Burgemeester en wethouders winnen ter beoordeling van het rapport, zoals bedoeld in lid 17.3.1, sub b, onder 2 schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

17.3.3 Verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning

Voor zover het oprichten van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is als bedoeld in lid 17.3.1, sub b, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

17.4 Specifieke gebruiksregels
17.4.1 Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie.
17.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.5.1 Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 40 cm;
  • c. het omzetten van grasland in bouwland;
  • d. het planten of verwijderen van houtgewas;
  • e. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanleggen van drainage;
  • h. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten.

17.5.2 Uitzonderingsregels

Het in lid 17.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  • c. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 2.500 m2 of werken en werkzaamheden waarbij de bodem tot maximaal 40 cm onder maaiveld wordt geroerd.

17.5.3 Werken of werkzaamheden slechts onder voorwaarden toelaatbaar

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 17.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
  • er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
  • de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

17.5.4 Procedureregel

Burgemeester en wethouders winnen met betrekking tot het bepaalde in lid 17.5.3 schriftelijk advies in bij een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.

17.5.5 Verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning

Voor zover de in artikel 17.5.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

17.6 Wijzigingsbevoegdheid
17.6.1 Wijzigen archeologische waardering gronden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingsvlakken van de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden te wijzigen in die zin dat:

  • a. een bestemmingsvlak met de bestemming 'Waarde – Archeologie – 4' mag worden gewijzigd naar 'Waarde – Archeologie – 1', 'Waarde – Archeologie – 2' of 'Waarde – Archeologie – 3' indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een hogere archeologische waarde zijn.

17.6.2 Geheel of gedeeltelijk verwijderen bestemmingsvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingsvlakken van de bestemming 'Waarde – Archeologie – 4' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op grond van archeologisch onderzoek het niet meer wordt noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

17.6.3 Procedureregel

Alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging zoals bedoeld in lid 17.6.1 en 17.6.2 te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene bouwregels

19.1 Plaatsbepaling en vormgeving bouwwerken
19.1.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de regels vervat in Hoofdstuk 2, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  • b. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
  • c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

19.1.2 Procedureregel

De in lid 19.1.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en gronden in verband met calamiteiten.

19.2 Bestaande afstanden en andere maten
19.2.1 Bestaande afstanden

Indien afstanden op de datum van de inwerkingtreding van dit plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangenomen.

19.2.2 Bestaande maten en hoeveelheden

In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantal en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de dag van de inwerkingtreding van dit plan meer of minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.

Artikel 20 Algemene afwijkingsregels

20.1 Afwijkingsbevoegdheid
20.1.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de regels in dit plan voor:

  • a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en overige bouwwerken van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter;
  • b. het overschrijden van de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens door:
    • 1. erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1 meter;
    • 2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3,25 meter zal bedragen;
  • c. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bebouwingsgrens met maximaal 3 meter toelaatbaar;
  • d. het oprichten van antennes en masten tot een bouwhoogte van 15 meter.

20.1.2 Vergunningvereiste

De in lid 20.1.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend indien:

  • a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • c. dit niet leidt tot wijziging van de op de kaart aangegeven bestemming.

Artikel 21 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in de Wro, de regels te wijzigen voor:

  • a. het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter;
  • b. het overschrijden van de naar de weg gekeerde bouwgrens, zomede van de ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelsgrens bepaalde minimumafstand door:
    • 1. erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1 meter;
    • 2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3,25 meter zal bedragen;
  • c. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3 meter toelaatbaar.

Deze regels zijn van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze leiden tot wijziging van bestemmingen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 22 Overgangsrecht

22.1 Overgangsrecht bouwwerken:
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig in afwijking van lid 22.1, sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 22.1, sub a met maximaal 10%;
  • c. Lid 22.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

22.2 Overgangsrecht gebruik:
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 22.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 22.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. Lid 22.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

22.3 Afwijking overgangsrecht gebruik

Indien toepassing van het overeenkomstig lid 22.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.

Artikel 23 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Kern Ovezande 2014".