Plan: | Kern Oudelande 2013 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0654.BPOL2013-0003 |
De voor 'Waarde – Archeologie – 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
aldaar geldende bestemmingen(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van
de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, waarbij geldt
dat de bestemming 'Waarde – Archeologie – 1' prevaleert boven de andere aldaar geldende
bestemming(en).
Op deze gronden mogen worden gebouwd:
a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste van de in lid 14.1.1
genoemde bestemming;
b. bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend
onder voorwaarde van het bepaalde in lid 14.2.2 en 14.3.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:
Met betrekking tot het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende
bestemmingen gelden, met inachtneming van de voor de betreffende bestemming(en)
geldende (bouw)regels, de volgende regels:
a. reeds bestaande bouwwerken mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de
bestaande oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt
uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande
fundering;
b. er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid als wordt voldaan aan tenminste één van de volgende voorwaarden:
1. De oppervlakte van de bodemverstoring is niet groter dan 50 m2;
2. De bodem wordt tot maximaal 40 cm onder maaiveld geroerd.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van het
bepaalde in:
a. lid 14.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;
b. lid 14.2.2, sub b tot voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken, waarbij de
oppervlakte van de bodemverstoring groter is of de bodem dieper geroerd wordt dan de
aangegeven maximale maat, indien:
1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van een archeologisch
deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving
van de archeologische waarden van de betrokken gronden niet nodig is; of
2. op basis van archeologisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een
rapport, is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden
aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden hierdoor
niet onevenredig worden geschaad.
Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de
archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep
algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm
voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
Burgemeester en wethouders winnen ter beoordeling van het rapport, zoals bedoeld in lid
14.3.1 , sub b, onder 2 schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.
Voor zover het oprichten van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is
als bedoeld in lid 14.3.1, sub b, kan leiden tot een onevenredige verstoring van
behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen
burgemeester en wethouders aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende
voorschriften verbinden:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische
waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige
op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door
burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval
gerekend:
a. het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Het in lid 14.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
a. werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in
uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
b. werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van
opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
c. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 50
m2 of werken en werkzaamheden waarbij de bodem tot maximaal 40 cm onder maaiveld
wordt geroerd.
De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of
werkzaamheden als bedoeld in lid 14.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:
1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij
indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de
betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of
kunnen worden verkleind; en
2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport is overgelegd
waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt
dat:
het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische
waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare
kwaliteitsafspraken en ¡Vcriteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse
Archeologie (KNA).
Burgemeester en wethouders winnen met betrekking tot het bepaalde in lid 14.5.3 schriftelijk
advies in bij een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.
Voor zover de in artikel 14.5.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot
onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen
burgemeester en wethouders aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende
voorschriften verbinden:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische
waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door
een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan
door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingsvlakken van de bestemming van
archeologisch waardevolle gebieden te wijzigen in die zin dat:
a. een bestemmingsvlak met de bestemming 'Waarde – Archeologie – 1' mag worden
gewijzigd naar 'Waarde – Archeologie – 2', 'Waarde – Archeologie – 3' of 'Waarde –
Archeologie – 4' indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden
van een lagere archeologische waarde zijn.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingsvlakken van de bestemming
'Waarde – Archeologie – 1' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden
aanwezig zijn;
b. op grond van archeologisch onderzoek het niet meer wordt noodzakelijk geacht dat het
bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische
waarden voorziet.
Alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging zoals bedoeld in lid 14.6.1 en 14.6.2 te
beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch
deskundige.