direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lewedorp, gedeelte Postweg, 2021
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0654.BPLDPW2021-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de afgelopen jaren heeft vrijwel gelijktijdig met de realisatie van de uitbreidingswijk West-Kraaijert, de herinrichting van de Postweg in Lewedorp plaatsgevonden. Nu deze herinrichting van de Postweg is voltooid en de uitbreidingswijk West-Kraaijert steeds meer vorm krijgt wordt door Aannemingsbedrijf Fraanje B.V. beoogd ter hoogte van de Postweg/Korenweg acht aaneengesloten gezinswoningen te realiseren.

De voorgenomen ontwikkeling past echter niet binnen het geldende bestemmingsplannen 'Lewedorp, gedeelte Postweg' en 'Lewedorp, gedeelte West-Kraaijertpolder'. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van de voorgestane ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPLDPW2021-0003_0001.jpg"

Figuur 1: Bestaande situatie

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen in de kern Lewedorp, aan de rand van de uitbreidingswijk West-Kraaijert. De percelen zijn gelegen aan de Postweg, maar vooralsnog ongenummerd. Het plangebied is gelegen binnen de volgende kadastrale percelen: gemeente BSL01, sectie AL perceelnummers 708, 737, 674, 761 en 44. Op dit moment liggen de gronden braak. Zie figuur 2.

Hierbij wordt opgemerkt dat de planologische begrenzing van het plangebied groter is dan alleen de te ontwikkelen locatie. In het plangebied zijn ook twee percelen, gelegen aan de Tarwestraat, meegenomen die conservatief (conform de vigerende regeling) worden bestemd. Deze twee percelen worden meegenomen omdat het meest oostelijk gelegen perceel anders in twee bestemmingsplanregimes komt te liggen. Dit is voor de latere plantoetsing onwenselijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPLDPW2021-0003_0002.jpg"

Figuur 2: begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden zoals eerder vermeld twee bestemmingsplannen. Voor het grootste gedeelte van het plangebied vigeert het bestemmingsplan (uitwerkingsplan artikel 11 WRO ) 'Lewedorp, gedeelte Postweg' van de gemeente Borsele. Dit bestemmingsplan is op 5 juni 2007 door de college van burgemester en wethouders vastgesteld. Voor het overige gedeelte van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Lewedorp, gedeelte West-Kraaijertpolder' (bestemmingsplan artikel 10 WRO), vastgesteld door de gemeenteraad van Borsele op 3 juni 2004.

De gronden in het plangebied zijn in beide bestemmingsplannen bestemd voor 'Wonen'. Op de twee percelen gelegen aan de Tarwestraat ligt de subbestemming 'vrijstaand 2' en 'twee-aaneen'. Op de percelen waarop de acht aaneengebouwde woningen zijn voorzien liggen met name de subbestemmingen 'vrijstaand' en 'gestapeld', over een klein gedeelte van deze percelen liggen de subbestemmingen 'twee-aaneen' en 'geschakeld'. Op dit moment zijn de acht aaneengebouwde woningen qua typologie niet passend binnen de vigerende subbestemmingen. Een herziening van het bestemmingsplan is derhalve nodig om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte vastgesteld (SVIR). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar wordt gestreefd middels een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

De structuurvisie heeft voornamelijk betrekking op het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland, het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid en het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin waarden behouden zijn. Het plangebied heeft betrekking op kleinschalige ontwikkelingen, waardoor het SVIR geen bijzondere randvoorwaarden stelt aan het plangebied.

Belangrijk thema in deze structuurvisie is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd. De jurisprudentie geeft op het gebied van woningbouw wel een constante lijn aan. Bouwplannen met minder dan 11 woningen zijn geen stedelijke ontwikkeling. In het voorliggende plan gaat het enkel om het wijzigen van de typologie van de woningen. Er worden met deze ontwikkeling niet meer woningen toegestaan dan reeds in de woningbouwplanning van de gemeente Borsele zijn vastgelegd. In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, een nadere toetsing aan de ladder is niet nodig.

Conclusie

Het rijksbeleid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling binnen het plangebied.

2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsplan Zeeland 2018

In het omgevingsplan en de verordening Ruimte, vastgesteld door Provinciale Staten van Zeeland op 21 september 2018, geeft de provincie haar beleidsvisie op de toekomst van Zeeland. Naast het centrale thema duurzame ontwikkeling zijn een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied sleutelbegrippen. Verder zet de provincie zich in voor het toekomstbestendig maken van het Zeeuwse voorzieningenstelsel. Bovengemeentelijke voorzieningen worden afgestemd met de desbetreffende regio. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt daarmee primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.

Bij woningbouw staan de ruimtelijke doelen van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik hoog op de agenda. Het is van provinciaal belang dat Zeeuwse steden de sociaaleconomische motor blijven van de provincie. Gezien de ruimtelijke doelen, de klimaat en demografische opgave, de uitgangssituatie van de woningvoorraad en de toekomstverwachtingen, is woningbouwbeleid essentieel. Woningbouwprojecten, zeker de omvangrijke, hebben een gemeentegrensoverschrijdend impact. Er moet daarom op regionaal niveau gekozen worden voor de woningbouwplannen die qua omvang, locatie en type aansluiten bij de woonwensen van de Zeeuwse huishoudens.

Omgevingsverordening Zeeland 2018

De provincie Zeeland heeft op 21 september 2018 een nieuwe Omgevingsverordening vastgesteld. Ten aanzien van het onderwerp 'wonen' is uitsluitend een regeling opgenomen voor kleinschalige locaties in het buitengebied. Daarvan is hier geen sprake. Het plan is niet in strijd met de omgevingsverordening.

Conclusie

Het provinciaal beleid staat de ontwikkeling niet in de weg.

2.3 Regionaal beleid

Agenda Wonen in De Bevelanden 2020

De vijf Bevelandse gemeenten (Borsele, Goes, Kapelle, Noord-Beveland en Reimerswaal, ook wel De Bevelanden genoemd) streven gezamenlijk naar een goed woonklimaat en een goed werkende woningmarkt. De woningmarktafspraken, beschreven in de Agenda Wonen in De Bevelanden 2020, moeten bijdragen aan dit streven.

Met betrekking tot wonen zijn de volgende beleidsuitspraken gedaan:

  • a. voldoende, passend woningaanbod voor eigen inwoners en vestigers vanuit andere gemeenten;
  • b. begeleiden verwachte krimp op lange termijn;
  • c. benutten bestaand bebouwd gebied voor woningbouw;
  • d. behoud van huidig profiel van dorpen, kernen, plaatsen;
  • e. totale portefeuillestrategie voor de regio De Bevelanden, inclusief nieuwbouw, verversing en verbetering;
  • f. regionale prestatieafspraken met woningcorporaties;
  • g. stimuleren van investeringen door particulieren, marktpartijen en financiële instellingen.

De volgende kernthema's zijn vastgesteld en vormen daarmee de basis voor de woningmarktafspraken:

  • a. realistische woningbouwproductie;
  • b. bundeling op basis van de lange termijn behoefte in de markt;
  • c. kwaliteit voor kwantiteit;
  • d. herstructurering en aanpak bestaande particuliere woningvoorraad;
  • e. wonen en zorg;
  • f. regionale prestatieafspraken met corporaties
  • g. arbeidsmigranten;
  • h. grondprijzen voor woningbouw;
  • i. monitoring.

De ontwikkeling vindt plaats binnen een bestaande woonbestemming en bestaand bebouwd gebied. Voor deze locatie waren reeds verschillende woningtypologieën opgenomen . Vanwege een voortschrijdend inzicht in de woningmarktsituatie is er een gewijzigde woningtypologie bedacht op het kavel gelegen aan de Postweg. Het plan sluit aan bij het regionale beleid en uitgangspunten.

2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Borsele 2015-2020

Op 11 december 2014 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2015-2020 vastgesteld. De structuurvisie geeft een beeld van de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente, met als achterliggend doel behoud en ontwikkeling van een aantrekkelijke gemeente, zowel om te wonen, te werken als te recreëren. De structuurvisie dient niet alleen als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Borsele, maar ook als inspiratiebron voor mogelijke nieuwe ontwikkelingen en kansen. Het gaat er om de bestaande en toekomstige kwaliteiten van de gemeente in duurzaam evenwicht met elkaar te behouden en te versterken.

In het dorpsprofiel Lewedorp is de volgende strategie opgenomen:

'Het dorpshart ligt op de kruising van de Postweg met de Burgemeester Lewestraat. De ontwikkeling van kleinschalige detailhandel en diensten wordt gestimuleerd, bij voorkeur aan of rondom het dorpshart. Ten aanzien van realisatie van woningen ligt de nadruk op inbreiden en herstructureren. Het gaat om het voltooien van de nieuwbouwwijk West-Kraaijertpolder (inbreiding) en de aanpak van de woningen van R&B Wonen aan de Banjaardstraat (herstructurering). Daarnaast is er aandacht voor de nadere invulling van locatie De Kraaijert en andere herstructureringslocaties.'

De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, sluit aan bij het bovenstaande. Het betreft voltooiing van een gedeelte van de nieuwbouwwijk West-Kraaijert. Tot slot wordt opgemerkt dat het plangebied op de verbeelding van de structuurvisie als 'kernen' is aangeduid. Woningbouw binnen de kernen, voor zover passend binnen het woningbouwprogramma, stuit niet op beleidsmatige bezwaren.

Hoofdstuk 3 Stedenbouwkundige plan

Algemeen

Het voorliggende plangebied maakt deel uit van de totale uitbreidingswijk 'West-Kraaijert'. Reeds in 2004 is er al een globale invulling bedacht voor de voorliggende locatie. In het kader van de totale inrichting van de uitbreidingswijk 'West-Kraaijert' is daarbij ook het 'Beeldkwaliteitplan Lewedorp' opgesteld (vastgesteld door de gemeenteraad op 3 juni 2004). In dit beeldkwaliteitplan wordt onderscheid gemaakt in een zestal deelgebieden waarvoor steeds een andere set van spelregels geldt, maar die onderling wel met elkaar in verband staan. Het plangebied ligt in het deelgebied 'plein'. De bebouwing aan het plein maakt in de toekomst onderdeel uit van een belangrijke centrale openbare ruimte van Lewedorp. In de massaopbouw van de woningen wordt de ligging aan het plein geaccentueerd door zoveel mogelijk gevelvlak aan het plein te situeren. Daarnaast vormen de woningen aan de zijde van de Postweg tevens het begin van de woonstraten zodat hier bijzondere woningen kunnen worden ontwikkeld met veel aandacht voor de hoekoplossing. De woningen kennen derhalve een (dubbele) oriëntatie op zowel het plein als ook op de woonstraten.

In het voorliggende ontwerp, zie figuren 3 en 4 is zoveel mogelijk aangesloten op de uitgangspunten uit het beeldkwaliteitsplan. Wel is vanwege de veranderde marktvraag de typologie van de woningen zodanig gewijzigd dat hiervoor een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk is. Zo mogen er op dit moment vrijstaande en gestapelde woningen worden gerealiseerd terwijl er 8 aaneengebouwde woningen worden voorgestaan.

De beoogde woningen worden net als in het eerdere ontwerp evenwijdig aan het plein op ruime afstand van de voorste perceelsgrens gesitueerd. De woningen bestaan uit twee bouwlagen met kap. Hierbij blijft ook de maximale goot- en bouwhoogte van de woningen onveranderd, namelijk maximaal 6 respectievelijk 10 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPLDPW2021-0003_0003.png"

Figuur 3: Vooraanzicht woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPLDPW2021-0003_0004.png"

Figuur 4: Bovenaanzicht woningen

Ontsluiting en parkeren

De nieuw te bouwen woningen in de woonwijk 'West-Kraaijert' worden zoveel mogelijk ontsloten via de woonstraten om zo min mogelijk directe aansluitingen te krijgen op de Postweg. Derhalve worden ook de beoogde woonpercelen via de zijkanten ontsloten, namelijk via de Klaverstraat en de Tarwestraat. Aan de achterzijde van de percelen wordt een achterpad aangelegd en ook het parkeren vindt in de woonstraten plaats.

De parkeerbehoefte is op basis van publicatie 381 van het CROW 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen' als volgt in beeld te brengen. Het plangebied is gelegen in de categorie 'rest bebouwde kom', in een weinig tot niet stedelijk gebied. Dit betekent dat de parkeernorm voor aaneengesloten woningen gemiddeld 2 parkeerplaatsen per woning bedraagt. Dit aantal was ook reeds vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan 'Lewedorp, gedeelte Postweg'. Het aandeel bezoekersparkeren bedraagt 0,3 parkeerplaatsen per woning. Dit betekent dat in de voorliggende situatie er 8 x 2 = 16 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd, waarvan 8 x 0,3 = 3 bezoekersparkeren betreft. Er worden rondom de woningen 10 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarbij er voor de overige 6 parkeerplaatsen ruimte is in de omringende woonstraten om deze parkeerdruk op te vangen.

Woningen Tarwestraat

Na invulling van het plangebied blijkt dat er een klein gedeelte van het meest oostelijk gelegen woonperceel, gelegen aan de Tarwestraat, in het vigerende bestemmingsplan 'Lewedorp, gedeelte Postweg' bestemd blijft, terwijl het overgrote deel van het ditzelfde woonperceel in het bestemmingsplan 'Lewedorp, gedeelte West-Kraaijertpolder' is gelegen. Om deze reden is dit woonperceel, tezamen het naastgelegen nog niet bebouwde woonperceel aan de Tarwestraat (naast nummer 6) meegenomen in voorliggend bestemmingsplan. Qua ruimtelijk beeld vinden hier geen wijzigingen plaats.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit van de leefomgeving

4.1 Geluidhinder

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.

De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals scholen, woningen etc). De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woon- en leefomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.

De Postweg, Klaverstraat en Tarwestraat, waaraan het plangebied is gelegen, betreffen wegen met een snelheidsregime van 30 km/h. In het kader van de Wgh hoeft de geluidsbelasting op woningen aan 30km/h-straten niet te worden beoordeeld. Daarnaast is realisatie van woningen op de huidige locatie reeds mogelijk gemaakt in de bestemmingsplannen 'Lewedorp, gedeelte Postweg' en 'Lewedorp, gedeelte West-Kraaijertpolder'.Het onderhavige bestemmingsplan maakt enkel een nieuwe woningtypologie mogelijk.

Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat binnen in de woningen te waarborgen zal in ieder geval aan de eisen uit het Bouwbesluit voldaan moeten worden. Omdat de planlocatie al bestemd is met een woonbestemming wordt al een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd.

Het aspect geluidhinder staat het bestemmingsplan niet in de weg.

4.2 Bodemverontreiniging

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Het plangebied is in het kader van de bestemmingsplannen 'Lewedorp, gedeelte Postweg' en 'Lewedorp, gedeelte West-Kraaijertpolder' de bodemkwaliteit onderzocht. Daaruit is gebleken dat er geen belemmeringen zijn voor het ontwikkelen van woningen binnen het plangebied. Dit bodemonderzoek is ouder dan 5 jaar. De kwaliteit van de bodem is de afgelopen jaren niet verslechterd vanwege het gebruik van het perceel. Het gebruik van het perceel is sinds de realisatie van de woningen in de Tarwestraat en de Klaverstraat de afgelopen jaren onveranderd geweest. Er hebben geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden, de kwaliteit van de bodem kan niet zijn verslechterd. Het voorliggend bestemmingsplan maakt enkel een wijziging in de subbestemming mogelijk. Een nader onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve niet nodig.

4.3 Flora en Fauna

Bij ruimtelijke ontwikkelingen kunnen wettelijk beschermde dieren en plantensoorten in hun algemeenheid (soortbescherming) of wettelijk beschermde gebieden (gebiedsbescherming) in het geding zijn. Om de natuurwaarden van de projectlocatie te kunnen beoordelen moet er getoetst worden aan wat beschreven staat in de Wet natuurbescherming. Daarnaast is het beleid aangaande het Natuurnetwerk Nederland van belang. Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening.

Gebiedsbescherming

Op grond van de Wet natuurbescherming is het verboden activiteiten te verrichten die leiden tot aantasting van wettelijk beschermde soorten en van hun voortplantingsplaats, vaste rustplaats of vaste verblijfplaats. De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van gebieden die om hun ecologische waarde beschermd moeten worden. Daaronder vallen onder andere de zogenaamde Natura 2000 gebieden. De planlocatie ligt niet in een speciale beschermingszone als bedoeld in de Wet natuurbescherming. Het ligt ook niet binnen het Natuurnetwerk. Het beleid dat daarop van toepassing is heeft geen betrekking op het plangebied.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen natuurgebieden gelegen. Op een ruimere afstand (circa 3,5 kilometer) is het Natura2000-gebied Veerse Meer gelegen en op een afstand van circa 7 kilomter is het Natura2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe gelegen. Het Natura2000-gebied Veerse Meer is niet stikstofgevoelig. Het Natura2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe is wel stikstofgevoelig, maar ligt op een grote afstand van het plangebied (circa 7 kilomter). Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van mei 2019 over de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de vernieuwde Aeriuscalculator (d.d. 15 oktober 2020) is voor dit plan de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan op Natura 2000- gebieden berekend. In bijlage 1 is deze berekening opgenomen. Op basis de Aerius-berekening, uitgevoerd voor zowel de bouwfase als de gebruiksfase kan worden geconcludeerd dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. Het project heeft daarmee geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura-2000 gebieden. Er is geen vergunning op grond van de wet Natuurbescherming nodig en er geldt ook geen 'aanhaakplicht' in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning.

Beschermde soorten

Het is in theorie mogelijk dat op de locatie dier- en plantensoorten van de Habitatrichtlijnen voorkomen of dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming.

In het kader van het bestemmingsplan 'Lewedorp, gedeelte West-Kraaijertpolder' is een natuurtoets (29 april 2003) uitgevoerd. Geconcludeerd werd dat het plangebied niet behoort tot een Habitatrichtlijngebied en beschermingszone van de Vogelrichtlijn. Ten behoeve van de overige soorten was het aannemelijk dat met de voorgestane ontwikkeling geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soorten. Vervolgens is voor het bestemmingsplan 'Lewedorp, gedeelte Postweg' in maart 2007 een quick scan natuurwetgeving uitgevoerd. De feitelijke inrichting van het plangebied heeft destijds niet tot knelpunten ten aanzien van de Flora- en faunawet geleid.

Het gebruik van het perceel is de afgelopen jaren onveranderd geweest. Er zijn geen bomen aanwezig op het perceel, het perceel ligt braak en wordt regelmatig gemaaid. Daardoor is het perceel niet geschikt als leefgebied voor (beschermde) dier- en plantsoorten. Het voorliggend bestemmingsplan maakt enkel een wijziging in de subbestemming mogelijk. Een nader onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht, maar er geldt altijd een algemene zorgplicht voor beschermde en onbeschermde soorten.

4.4 Cultuurhistorisch Hoofd Structuur

In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.

In het plangebied en in de nabijheid van het plangebied zijn geen cultuurhistorische objecten aanwezig waarmee in het plan rekening moet worden gehouden. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het plan.

4.5 Archeologie

De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden, blijven gehandhaafd.

De Erfgoedwet vormt straks samen met de nieuwe nog vast te stellen Omgevingswet het wettelijke fundament voor de archeologie in Nederland. Onderdelen van de voormalige Monumentenwet over archeologie worden te zijner tijd overgeheveld naar de Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Zo ook de gemeentelijke plicht om bij het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de aanwezige archeologische waarden. Ten behoeve hiervan heeft de gemeente Borsele reeds op 11 oktober 2011 het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Met dit archeologisch beleid wil de gemeente niet alleen voldoen aan de wettelijke verplichtingen omtrent archeologie, maar ook een formeel afwegingskader bieden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij de invulling van het gemeentelijk archeologiebeleid wordt onderscheid gemaakt tussen gewaardeerde terreinen en archeologische verwachtingszones. Op terreinen met een archeologische waarde is de aanwezigheid van archeologische sporen en resten bekend. De archeologische verwachtingszones doen een voorspelling over de kans dat er archeologische waarden voorkomen. De waarden- en verwachtingenkaart bestaan uit vier op elkaar te projecteren kaartbeelden die corresponderen met elkaar in tijd opvolgende landschappen waaraan archeologische betekenis kan worden gehecht:

  • 1. Kaartlaag 1 Walcheren: Nieuwe Tijd, Late Middeleeuwen en Vroege Middeleeuwen
  • 2. Kaartlaag 2 Hollandveen: Romeinse Tijd, IJzertijd en Bronstijd
  • 3. Kaartlaag 3 Wormer: Neolithicum
  • 4. Kaartlaag 4 Pleistoceen: Neolithicum, Mesolithicum, Paleolithicum

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPLDPW2021-0003_0005.jpg"

Figuur 5: Uitsnede kaartlaag 1 Archeologiebeleid gemeente Borsele

Op kaartlaag 1 Walcheren heeft de locatie een lage verwachtingswaarde. Op de overige kaartlagen heeft de locatie geen verwachtingswaarde. Voor terreinen met een lage verwachtingswaarde gold een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 centimeter. Echter, in 2016 heeft een evaluatie van het archeologiebeleid plaatsgevonden. Op basis hiervan heeft de Borselse gemeenteraad op 6 april 2017 besloten dat gebieden met een lage verwachtingswaarde worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek en dat voor deze gebieden geen beschermende maatregelen meer hoeven worden opgenomen in het bestemmingsplan. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is derhalve in casu niet nodig. Ook hoeft er geen dubbelbestemming in voorliggend plan te worden opgenomen.

4.6 Water

Per 1 november 2003 is door een wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht geworden. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.

Doel van het watertoetsproces is dat waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig worden meegenomen bij ruimtelijke plannen of besluiten. De watertoetstabel ondersteunt de onderbouwing van de wateraspecten in een ruimtelijk plan.

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Veiligheid waterkeringen
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.  
Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van waterkeringen  
Voorkomen overlast door oppervlaktewater
Het plan biedt voldoende ruimte voor het
vasthouden, bergen en afvoeren van water.
Waarborgen van voldoende bouwpeil om
overstroming vanuit oppervlaktewater in
maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.  
Het plangebied maakt deel uit van de wijk West-Kraaijert waarvoor in 2004 en in 2007 reeds een watertoets heeft plaatsgevonden. Het onderhavige plangebied zal overeenkomstig de uitwerking zoals deze in vigerende bestemmingsplannen is opgenomen worden uitgevoerd met dien verstande dat er een andere woningtypologie wordt voorgestaan. De hoeveelheid verhard oppervlak veranderd hierdoor niet. Voor de gehele woonwijk, waar dit plan onderdeel van uitmaakt, is in een waterberging van 1.421 m³ voorzien.  
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen.
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.  
Ten behoeve van het onderhavige plangebied is naast een vuilwaterriool een regen infiltratieriool aangelegd.
 
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast
en -tekort. Rekening houdend met de gevolgen
van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en –mogelijkheden.  
Grondwateroverlast of onttrekking van grondwater is niet aan de orde.  
Grondwaterkwaliteit
Behoud of realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.  
De kwaliteit van het grondwater wijzigt niet.  
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud of realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden, zuiveren.  
De kwaliteit van het oppervlaktewater verslechtert niet. Er worden geen uitlogende materialen gebruikt.  
Volksgezondheid
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.  
In het plan is geen sprake van open water of risico's voor de volksgezondheid.  
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra)
maaiveldsdalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.  
Bodemdaling is niet aan de orde  
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.  
Binnen het plangebied is geen natte natuur aanwezig en wordt er geen natte natuur gerealiseerd.  
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden
worden. Rekening houden met obstakelvrije
onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.  
In of aangrenzend aan het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.  

Andere belangen waterbeheer    
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de
werking van objecten (terreinen, milieuzonering)
van de waterbeheerder niet belemmeren.  
In het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen terreinen van de waterbeheerder aanwezig. Ook zijn er geen waterkeringen gelegen.  
Wegen in beheer bij het waterschap
* in de bouwfase:
Vinden er transporten (grond/bouwmaterialen) plaats over waterschapswegen?
* na realisatie: verkeersaantrekkende werking
Veroorzaakt uw plan structureel extra verkeer?
* na realisatie: bereikbaarheid
Omschrijf hoe motorvoertuigen, fietsers en voetgangers uw plan kunnen bereiken.
Worden er hiervoor uitwegen gewijzigd of nieuw aangelegd?
* na realisatie: parkeren
Wordt er op uw eigen terrein geparkeerd?
* na realisatie: (ver)bouwen
Bent u voornemens om binnen 20 meter van een waterschapsweg een bouwwerk te (ver)bouwen? (zoals een woning of afscheiding (gefundeerd).  
Er zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen wegen in eigendom of beheer bij het waterschap aanwezig.  

4.7 Milieuhinder

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

In en nabij de beoogde woningen zijn geen milieuhinderlijke bedrijven en/of voorzieningen aanwezig. Verder worden in het plangebied geen milieuhinderlijke bedrijven en/of voorzieningen beoogd. Derhalve vormt milieuhinder geen belemmering.

4.8 Externe veiligheid

De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving voor het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals het gebruik, de opslag, de productie als het transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen in de nabijheid van risicobronnen dienen te worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Twee begrippen staan in dit beleidsveld van de externe veiligheid centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft de kans weer om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico wordt op de risicokaart met zogeheten plaatsgebonden risicocontouren (PR-contouren) aangegeven. In of in de directe omgeving van het plangebied liggen geen PR-contouren.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het groepsrisico is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Ten aanzien van het groepsrisico als gevolg van dit plan kan worden gesteld dat het groepsrisico niet zal toenemen. In de woningbouwplanning voor de totale woonwijk West-Kraaijert is een maximum aantal woningen opgenomen. Door de wijziging van de woningtypologie op onderhavige locatie komt hier geen verandering in.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPLDPW2021-0003_0006.jpg"

Figuur 6: Uitsnede risicokaart (www.risicokaart.nl)

Inrichtingen

Het doel van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is individuele en groepen burgers een basisbeschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een inrichting. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. In het plangebied zelf zijn, zoals eerder vermeld, geen inrichtingen aanwezig die van belang zijn in het kader van externe veiligheid. Volgens de risicokaart bevinden zich wel diverse inrichtingen in de verdere omgeving van het plangebied. Het betreft MC Cain Foods Holland B.V., de Kerncentrale, Kloosterboer Vlissingen VOF en Verbrugge Zeeland Terminals.

McCain Foods Holland B.V.

Ten noorden van het plangebied op het perceel Oranjeplaatweg 4a is het bedrijf McCain Foods Holland B.V. gevestigd. Op het terrein van dit bedrijf is een ammoniakleiding aanwezig met een 10-6 risicocontour van 40 meter. Ook is er een machinekamer aanwezig met en 10-6 risicocontour van 45 meter. Het plangebied ligt op circa 740 meter afstand vanaf het terrein en daarmee ruim buiten de risicocontouren.

Kerncentrale Borssele

De kerncentrale Borssele heeft een schuilzone van 20.000 meter en een evacuatie- /ontruimingszone van 5000 meter. Het plangebied ligt op een afstand van circa 7.000 meter en daarmee binnen de schuilzone en buiten de evacuatie-/ontruimingszone.

Kloosterboer Vlissingen VOF

Op het zeehaven- en industrieterrein Sloe is, op een afstand van circa 3.000 meter van het plangebied, de inrichting Kloosterboer Vlissingen VOF gelegen. Dit is een bedrijf dat voorziet in opslag en transport van temperatuur gecontroleerde voedselproducten. Het invloedsgebied van deze inrichting strekt zich uit tot 6.500 meter. Daarmee ligt het plangebied binnen het invloedsgebied. Zoals eerder vermeld neemt het groepsrisico door de ontwikkeling niet toe en vormt de inrichting geen belemmering voor de ontwikkeling.

Verbrugge Zeeland Terminals

Op het perceel Engelandweg 1 op het zeehaven- en industrieterrein Sloe is de inrichting Verbrugge Zeeland Terminals gevestigd (logistieke dienstverlening). Het plangebied is op circa 4.100 meter afstand van deze inrichting gelegen. Zoals eerder vermeld neemt het groepsrisico door de ontwikkeling niet toe en vormt de inrichting geen belemmering voor de ontwikkeling.

Transportroutes

Voor het transport van gevaarlijke stoffen is met name de Wet vervoer gevaarlijke stoffen relevant. Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden waarmee het verplicht is geworden transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd vast te leggen in het bestemmingsplan. Tevens is de Regeling basisnet in werking getreden. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Nabij het plangebied is de snelweg A58 en een spoorlijn gelegen. In de nabijheid zijn geen buisleidingen met gevaarlijke stoffen aanwezig.

A58

Op circa 580 meter van het plangebied ligt de snelweg A58. Het betreft het traject A58: afrit 38 (Arnestein) - afrit 36 (Heinkenszand). Voor dit tracé geldt een PR-contour van 5 meter buiten de weg en een plasbrand-aandachtsgebied (PAG) dat reikt tot maximaal 30 meter vanaf de buitenste rijlijn. Deze gebieden reiken daarmee niet tot het plangebied. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied (meer dan 4.000 meter) van de A58 waardoor een beperkt verantwoording van het GR van toepassing is.

Spoor

Over de spoorlijn Sloehaven - Roosendaal West vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De PR-contour is niet buiten het spoor gelegen. Daarnaast is er geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Er is sprake van een invloedsgebied van meer dan 4.000 meter. Het plangebied ligt op circa 950 meter afstand van het spoor en daarmee binnen het invloedsgebied waardoor een beperkte verantwoording van het GR van toepassing is.

Verantwoording

Beheersbaarheid

Het plangebied maakt onderdeel uit van de woonwijk 'West Kraaijert'. Het wijzigen van de woningtypologie in het voorliggende bestemmingsplan zorgt niet voor een significante toename van het aantal woningen en/of personen in de woonwijk 'West Kraaijert'. Door de voorgestane ontwikkeling zal het aantal personen in het invloedsgebied derhalve nagenoeg gelijk blijven, waardoor ook het groepsrisico nagenoeg onveranderd blijft.

Bereikbaarheid en bestrijdbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid als bestrijdbaarheid van calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van het incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende / adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol. Het plangebied is via meerdere straten te bereiken: Postweg, Parallelweg en de Korenweg. Ook via de Klaverstraat en Tarwestraat is het plangebied ontsloten. In de omgeving is voldoende ruimte aanwezig voor opstelplaatsen voor de brandweer.

Zelfredzaamheid

De ontwikkeling ziet op de realisatie van reguliere woningen. Er is dan ook geen sprake van verminderde zelfredzaamheid.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Kabels en Leidingen

In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig waarmee in het plan rekening moet worden gehouden.

4.10 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.

Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening.

In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt betreft de bouw van 8 woningen. Daarmee wordt ruim onder de 1.500 woningen gebleven en is er sprake van een project dat Niet In Betekende Mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet nodig.

4.11 M.e.r.-beoordeling (vormvrij)

In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de drempelwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien onder de drempelwaarde wordt gebleven dan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Sinds 7 juli 2017 geldt ook voor die beoordelingen dat een aanmeldnotitie moet worden gemaakt. Het moet dan gaan om plannen met enige te verwachten milieueffecten.

In onderdeel D van het Besluit m.e.r. is de activiteit 'stedelijk ontwikkelingsproject' opgenomen met een drempelwaarde van 100 hectare of 2000 of meer woningen. Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject is mede afhankelijk van de aard en omvang van het project en het gebied waarin de ontwikkeling plaatsvindt. In onderhavig plan is er slechts sprake van het wijzigen van een woningtypologie ten behoeve van de bouw van 8 aaneengesloten woningen. De bouw van woningen was op deze locatie derhalve al voorzien. De functie van de gronden veranderd niet. Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling en de ligging van de locatie in een bestaand bebouwd gebied, wordt deze ontwikkeling niet beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens is er geen sprake van milieueffecten van enige omvang. Een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is daarom niet nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Planvorm

Het voorliggende bestemmingsplan kan gekarakteriseerd worden als een zogenaamd ontwikkelingsplan en vormt de juridische regeling voor de realisatie van 8 aaneengesloten woningen en het conservatief bestemmen van een tweetal percelen aan de Tarwestraat.

Het voorliggend plan kent een beperkt aantal bestemmingen, een eenvoudig kaartbeeld en een uniforme opzet van de bouwregels. Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen (verbeelding) met regels. Bij ieder plan hoort een toelichting, maar dit onderdeel heeft als zodanig geen rechtskracht. De regels zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. In paragraaf 5.2 wordt de inhoud nader toegelicht. Bij het opstellen van de regels en de kaart is uitgegaan van de richtlijnen ‘Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen’.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.

Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Bestemmingsregels

Artikel Verkeer

De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor verhardingen, wegen, voet- en fietspaden, rabatten, parkeervoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen. Er mogen alleen overige bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de verkeersbestemming.

Artikel Wonen

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bedoeld voor de huisvesting van personen en voor tuinen, erven, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd. Daarnaast zijn de goot- en bouwhoogte met een aanduiding op de verbeelding vastgelegd.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels

In dit artikel is geregeld dat het college van burgemeester en wethouders nadere eisen kan stellen aan plaatsing van gebouwen, de dakhelling van hellende dakvlakken en de plaatsing en vormgeving van overige bouwwerken.

Algemene afwijkingsregels 

Dit artikel bevat een aantal algemene afwijkingsregels. Deze afwijkingen bij omgevingsvergunning betreffen het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen én het oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte.

Algemene wijzigingsbevoegdheid

In deze regels zijn algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders om het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen mogelijk te maken.

Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Dit artikel beschrijft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig afgeweken worden bij omgevingsvergunning tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Slotregel

Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de regels.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Kostenverhaal

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van deze afdeling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. De bouw van een of meerdere hoofdgebouwen is in het betreffende artikel van het Bro opgenomen.

Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld. In de Wro is tevens opgenomen, dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is onder meer het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van kosten bij de grondexploitatie. Bij onderhavige ontwikkeling is een exploitatieovereenkomst tussen gemeente en de initiatiefnemer ofwel de ontwikkelende partij gesloten, waardoor het niet noodzakelijk is een exploitatieplan op te stellen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De gronden ter plaatse van de ontwikkelingslocatie zijn in bezit van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer heeft de economische uitvoerbaarheid door middel van een exploitatieopzet aangetoond. Overeenkomstig artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening is het plan economisch uitvoerbaar gebleken.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke toetsing en overleg

7.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg gepleegd te worden met besturen van gemeenten, met Rijks- en provinciale diensten etc. Voor dit plan is overleg gepleegd met:

  • Provincie Zeeland;
  • Waterschap Scheldestromen;
  • Veiligheidsregio Zeeland.

Van deze organisaties zijn vooroverlegreacties ontvangen welke zijn verwerkt in het Vooroverleg- en inspraakrapport 'Voorontwerp bestemmingsplan 'Lewedorp, gedeelte Postweg, 2021'. Deze rapportage is opgenomen in bijlage 2. Enkel de vooroverlegreactie van de provincie Zeeland leidt tot een aanpassing van het bestemmingsplan. Deze aanpassing ziet op het updaten van de in het bestemmingsplan opgenomen Aerius-berekening naar aanleiding van de nieuwe release van de Aerius op 15 oktober 2020.

7.2 Maatschappelijke toetsing

Op basis van de Inspraakverordening gemeente Borsele 2008 was het voorontwerpbestemmingsplan gedurende twee weken (van 24 september tot en met 7 oktober 2020) te raadplegen via www.ruimtelijkeplannen.nl. Daarnaast was een analoog exemplaar in te zien in het gemeentehuis. Gedurende de periode van raadpleging heeft een ieder schiftelijk een inspraakreactie in kunnen dienen bij het college van Burgemeester en Wethouders. Van deze gelegenheid is door twee inprekers gebruik gemaakt. De inspraakreacties en de beantwoording daarvan zijn verwerkt in het Vooroverleg- en inspraakrapport 'Voorontwerp bestemmingsplan 'Lewedorp, gedeelte Postweg, 2021'. Deze rapportage is opgenomen in bijlage 2. De ingediende inspraakreacties leiden niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Vervolgens is gelet op het bepaalde in artikel 3.8 Wro juncto afdeling 3.4 Awb een ontwerpbestemmingsplan, na voorafgaande bekendmaking, gedurende een periode van zes weken (10 december 2020 tot en met 20 januari 2021) ter inzage gelegd. Een ieder heeft in deze periode de gelegenheid gekregen zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk kenbaar te maken bij de gemeenteraad.

Tijdens bovengenoemd termijn zijn twee zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. De zienswijzen zijn tijdig ingediend en komen derhalve voor een inhoudelijke behandeling in aanmerking. De samenvatting van en de reacties op de zienswijzen zijn in een aparte bijlage (antwoordnota), behorende bij het raadsvoorstel, ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan opgenomen.Vanuit het oogpunt van ruimtelijke ordening is er geen aanleiding om aan de zienswijzen tegemoet te komen. Wel zijn er op basis van voorstschrijdend inzicht een tweetal ambtshalve wijzigingen in de vastgestelde versie van het bestemmingsplan doorgevoerd. Het betreft de volgende wijzigingen:

  • a. het aanpassen van de voorgevellijn op de verbeelding;
  • b. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding – bouwdiepte de opgenomen maximale dieptemaat van 10 meter verruimen naar 10,25 meter.