direct naar inhoud van Artikel 20 Wonen
Plan: Kern Borssele 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0654.BPBS2012-vo02

Artikel 20 Wonen

20.1 Bestemmingsomschrijving
20.1.1 Bestemming

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de huisvesting van personen;
  • b. tuinen, erven, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming;
  • c. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - fietsenmaker": tevens een fietsenmaker;
  • d. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - zorgafhankelijk wonen": tevens zorgafhankelijk wonen.

20.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 20.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

20.2 Bouwregels
20.2.1 Hoofdgebouwen

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  • b. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding “aaneengebouwd”: mogen uitsluitend aaneengesloten hoofdgebouwen worden gebouwd;
  • c. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding “gestapeld” en "specifieke bouwaanduiding - gestapeld -1": mag per bouwvlak één hoofdgebouw waarin meerdere woningen zijn ondergebracht, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid gewaarborgd is, worden gebouwd;
  • d. ter plaatse van de bouwvlakken met de specifieke bouwaanduiding “lint-1” en "lint-2": mogen uitsluitend maximaal twee aaneen gebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd;
  • e. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding “twee-aaneen”: mogen uitsluitend twee aaneen gebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd;
  • f. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding “vrijstaand”: mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd;
  • g. hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven voorgevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de kaart is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
  • h. de breedte van een bouwperceel zal minimaal bedragen ter plaatse van de gronden met de (specifieke bouw)aanduiding:
    • 1. "aaneengebouwd": 4,80 meter;
    • 2. “lint-1” en "lint -2": 6,5 meter;
    • 3. “twee aaneen”: 9 meter;
    • 4. “vrijstaand": 13 meter;
  • i. de breedte van een hoofdgebouw – een aangebouwd bijgebouw, aan- en uitbouw als genoemd in lid 20.1.2 sub b niet meegerekend – zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw)aanduiding:
    • 1. “aaneengebouwd”: 4,80 meter;
    • 2. “lint-1” en "lint-2": 6 meter;
    • 3. “twee aaneen”: 6 meter;
    • 4. “vrijstaand”: 7 meter;
  • j. de afstand tussen de hoofdgebouwen en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw)aanduiding:
    • 1. "aaneengebouwd": niet van toepassing;
    • 2. “gestapeld”: niet van toepassing;
    • 3. "specifieke bouwaanduiding - gestapeld -1: 3 meter;
    • 4. “lint-1” en "lint-2" 0,5 meter (aan één zijde);
    • 5. “twee aaneen” 3 meter (aan één zijde);
    • 6. “vrijstaand” 3 meter;
  • k. de goothoogte van de hoofdgebouwen bedraagt niet minder respectievelijk niet meer dan de minimale respectievelijk maximaal op de kaart aangegeven maat;
  • l. bij toepassing van hellende dakvlakken bedraagt de dakhelling minimaal 35 o en maximaal 60o;
  • m. de bouwhoogte bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat, indien geen bouwhoogte is aangeduid wordt de maximale bouwhoogte bepaald door de maximale bouwdiepte en de maximale dakhelling;
  • n. de achtergevel mag de achtergevelrooilijn niet overschrijden;
  • o. in afwijking van het bepaalde in 20.2.1, sub n mag ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-bouwdiepte - 1" de afstand tussen de voorgevellijn en de achtergevelrooilijn worden overschreden tot een maximum van 12 meter;
  • p. in afwijking van het bepaalde in 20.2.1, sub n mag ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-bouwdiepte - 2" de achtergevelrooilijn worden overschreden;
  • q. ter plaatse van de "specifieke bouwaanduiding - nokrichting - 1" dient de nokrichting evenwijdig aan de voorgevel te worden gebouwd;
  • r. ter plaatse van de "specifieke bouwaanduiding - nokrichting - 2" dient de nokrichting loodrecht op de voorgevel te worden gebouwd;
  • s. ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' wordt het gebouw voorzien van een platte afdekking.

20.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  • b. ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" zijn uitsluitend aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan;
  • c. de bebouwde oppervlakte van het achtererf mag maximaal 50% bedragen met een maximum van 40 m²;
  • d. in afwijking van het bepaalde in lid 20.2.2, sub c mag voor achtererven groter dan 80 m² dit maximum worden verhoogd met 10% van het verschil in grootte, zulks met een absoluut maximum van 90 m²;
  • e. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 3,25 meter en de bouwhoogte maximaal 7 meter bedragen. Indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling minimaal 30°;
  • f. de afstand tussen aan- en uitbouwen en bijgebouwen en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken de (specifieke bouw)aanduiding:
    “vrijstaand” 1 meter;
    “twee aaneen” 1 meter (aan een zijde);
    “aaneengebouwd” niet van toepassing;
    “gestapeld en "specifieke bouwaanduiding - gestapeld -1” niet van toepassing;
    “lint-1" en "lint-2” niet van toepassing.
  • g. aan- en uitbouwen en bijgebouwen moeten minimaal 3 meter achter de voorgevellijn worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de "specifieke bouwaanduiding lint - 2" voor bijgebouwen geen minimum afstand achter de voorgevellijn is voorgeschreven.

20.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter;
  • b. in afwijking van het onder lid 20.2.3, sub a bepaalde bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn, alsmede binnen 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevellijn, maximaal 1 meter.

20.3 Afwijken van de bouwregels
20.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 20.2.1, sub h voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de op de kaart aangegeven voorgevellijn, mits tenminste 50% van de totale voorgevelbreedte van het hoofdgebouw wel in de op de kaart aangegeven voorgevellijn wordt gebouwd. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel voor tenminste 50% van de gevelbreedte van het hoofdgebouw in de op de kaart aangegeven voorgevellijn te worden gebouwd;
  • b. lid 20.2.1, sub g voor een kortere afstand tot minimaal 1 meter van de zijdelingse bouwperceelsgrens;
  • c. lid 20.2.1, sub k en m mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden;
  • d. lid 20.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

20.3.2 Vergunningvereiste

De in lid 20.3.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

20.3.3 Procedureregel

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.3.1, sub a en b winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke kwaliteitscoördinator

20.4 Specifieke gebruiksregels
20.4.1 Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen;
  • b. het gebruik van de gronden voor windturbines.

20.4.2 Toegestaan gebruik
  • a. ter plaatse van de op de kaart aangegeven aanduiding “specifieke vorm van detailhandel - fietsenmaker” is een fietsenmaker toegestaan.

20.5 Afwijken van de gebruiksregels
20.5.1 Afwijken m.b.t. de uitoefening van detailhandel, beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 20.1.1:

  • a. voor de uitoefening van detailhandel in, beroepsmatig en/of bedrijfsmatig gebruik van een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen, met dien verstande dat bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.

    Dit betekent onder meer dat:
    • 1. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
    • 2. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn. Dat wil zeggen dat van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen gezamenlijk maximaal 40 m² ten behoeve van detailhandel, beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn;
    • 3. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
    • 4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;
    • 5. er geen verkeersaantrekkende activiteiten plaatsvinden die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.

20.5.2 Afwijken m.b.t. logies met ontbijt

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 20.1.1 voor het gebruik van een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen voor een logies met ontbijt, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het bedoeld gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren en mag geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.

    Dit betekent onder meer dat:
    • 1. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
    • 2. de logies met ontbijt een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn. Dat wil zeggen dat van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen gezamenlijk maximaal 40 m² ten behoeve van de logies met ontbijt in gebruik mag zijn;
    • 3. de logies met ontbijt mag niet in een vrijstaand bijgebouw worden gerealiseerd;
    • 4. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
    • 5. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;
    • 6. er geen verkeersaantrekkende activiteiten plaatsvinden die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    • 7. geen reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn.