Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Middelblok
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0644.BP1022MI002-VG01

Artikel 3 Agrarisch (A)

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven;
  2. extensieve recreatie;
  3. erftoegangswegen, agrarische wegen, paden, parkeervoorzieningen, water, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming; 
met dien verstande dat: 
  1. de teelt van ruwvoedergewassen niet is toegestaan; 
  2. een paardenbak niet is toegestaan behoudens dat, voor zover ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van het plan, bestaande paardenbakken mogen worden gehandhaafd;
  3. intensieve veehouderij niet is toegestaan behoudens dat, voor zover ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van het plan, bestaande intensieve veehouderij als nevenactiviteit mag worden gehandhaafd;
alsmede voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': een bedrijfswoning;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': behoud en herstel van karakteristieke bebouwing;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf': een agrarisch aanverwant bedrijf;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-rijksmonument': behoud en herstel van een rijksmonument;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - vis- en vogelkwekerij'; een vis- en vogelkwekerij
  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenpension': een paardenpension;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'opslag uitgesloten': is buitenopslag niet toegestaan.3.1.2 Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 3, lid 1.1 genoemde doeleinden worden gebouwd:
  8. gebouwen;
  9. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;    
  10. overkappingen.

3.2 Bouwregels

 De gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
  1. de agrarische bedrijfsbebouwing waaronder begrepen sleufsilo's, kuilplaten en (mest)bassins en waaronder niet begrepen kassen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak, waarbij de afstand tussen de bestaande bedrijfsbebouwing en de nieuw op te richten bebouwing ten hoogste 10 m mag bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte' het bouwvlak tot ten hoogste die oppervlakte mag worden bebouwd;
  2. de bij eenzelfde bedrijfswoning behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en hobbykassen mogen uitsluitend in het bouwvlak worden opgericht;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht, met dien verstande dat buiten het bouwvlak geen overkappingen mogen worden opgericht;
  4. bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij is niet toegestaan met uitzondering van ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezige bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij;
  5. bebouwing ten behoeve van een paardenbak is niet toegestaan met uitzondering van ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezige bebouwing ten behoeve van een paardenbak;
  6. de gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde bedrijfswoning behorende aan-, uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer  bedragen dan 50 m2;
  7. de gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde bedrijfswoning behorende hobbykassen mag niet meer bedragen dan 20 m2;
  8. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt tenminste 3 m;
  9. in afwijking van het bepaalde onder artikel 3, lid 1.1. onder g mag het aantal bedrijfswoningen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  10. nieuwe agrarische bedrijfsbebouwing is uitsluitend toegestaan indien is aangetoond dat overwegend agrarisch gebruik van dat gebouw is te verwachten en de grootte is afgestemd op aard en omvang van het desbetreffende agrarische bedrijf;
  11. alvorens gebouwd wordt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-rijksmonument' wordt de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gehoord;
  12. de goothoogte van een bedrijfswoning en agrarische bedrijfsbebouwing mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven;
  13. de bouwhoogte van een bedrijfswoning en agrarische bedrijfsbebouwing mag niet meer bedragen dan 5 meter boven de toegestane goothoogte;
  14. de goothoogte en/of bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedragen ten hoogste:
bouwwerken
max. goothoogte
max. bouwhoogte
aan- en uitbouwen en bijgebouwen
3 m
6 m
overkappingen
n.v.t.
3 m
bouwwerken voor hooibergen, mestopslag en windmolens
n.v.t.
6 m
silo’s
n.v.t.
15 m
vlaggenmasten
n.v.t.
10 m
erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning
n.v.t.
2 m
overige erfafscheidingen
n.v.t.
1 m
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
n.v.t.
2 m
  1. het bepaalde in artikel 22 Algemene bouwregels.

3.3 Nadere eisen

3.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de vorm, de afmetingen, dakbeëindiging, kapvorm en bouwhoogte van bebouwing.
 
3.3.2 Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is, vanuit:
  1. milieuhygiënisch, verkeerskundig, ecologisch, landschappelijk, natuurwetenschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt, één en ander mede gelet op de aard van de bedrijfsvoering en de ligging, alsmede de omvang van het bedrijf;
  2. het voorkomen van aantasting van karakteristieke bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  3. het behoud van de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
  4. het behoud van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: 
  1. artikel 3, lid 2, onder a voor de afstand tussen bestaande bedrijfsbebouwing en de nieuw op te richten bebouwing tot een afstand van ten hoogste 20 m;
  2. artikel 3, lid 2, onder e voor het aanleggen van een paardenbak, met dien verstande dat:
    1. de paardenbak slechts toelaatbaar is indien dit in het kader van de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is;
    2. de paardenbak gesitueerd dient te worden op een agrarisch bouwvlak, dan wel direct aansluitend op en in het verlengde hiervan. Verder dient het achter de hoofdgebouwen te liggen tenminste 20 m uit de bestemming 'Verkeer' en tenminste 1,5 m uit de slootranden;
    3. de omvang van een paardenbak ten hoogste 20 m x 40 m mag bedragen;
    4. de hoogte van een hek rondom een paardenbak ten hoogste 1,5 m mag bedragen;
    5. het plaatsen van lichtmasten niet is toegestaan buiten een agrarisch bouwvlak;
    6. indien de paardenbak vanaf de weg zichtbaar is, afschermende beplanting dient te worden aangebracht, mits hierdoor geen doorbreking plaatsvindt van bestaande zichtlijnen op het open weidegebied;
    7. de paardenbak voorzien dient te zijn van natuurlijk bodemmateriaal;
  3. artikel 3, lid 2, onder h voor het bouwen op een kortere afstand dan wel het bouwen in de zijdelingse perceelsgrens; mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  4. artikel 3, lid 2, onder n voor de hoogte van hooibergen, silo's en windmolens en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 20 m, mits deze hoogte in het kader van de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse noodzakelijk is.
 

3.5 Specifieke gebruiksregels

 3.5.1 De uitoefening van ondergeschikte nevenactiviteiten, zoals genoemd in bijlage 3 'Lijst van nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven - direct toegestaan', als ondergeschikt bestandsdeel bij een agrarisch bedrijf, is toegestaan met dien verstande dat:
  1. het een ondergeschikt bestanddeel vormt met niet meer dan 50% van de totale activiteiten van een bedrijf in omvang van bedrijfsgebouwen (in m3) en in oppervlak van het bouwvlak (in m2);
  2. de bovenstaande niet-agrarische activiteiten zijn toegestaan binnen het bouwvlak waarbij de gezamenlijke oppervlakte van het niet-agrarisch gebruik per agrarisch bedrijf in elk geval niet meer mag bedragen dan 500 m2, waarbij de oppervlakte in een hoofdgebouw met de aanduiding ‘karakteristiek' niet meetelt en met uitzondering van de kleinschalige camping;
  3. de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing van het betreffende agrarische bedrijf mag, zolang een nevenactiviteit wordt uitgeoefend, niet worden vergroot, tenzij wordt aangetoond dat de bestaande bebouwing vanwege bouwtechnische, milieutechnische of andere redenen niet geschikt meer is voor de beoogde agrarische functie voor deze bebouwing op het perceel;
  4. er mag geen opslag van goederen, behorende bij het niet-agrarisch gebruik, in de openlucht plaatsvinden;
  5. voor een kleinschalige camping geldt dat:
    1. de standplaats is toegestaan binnen een bouwvlak of direct aansluitend buiten het bouwvlak tot een afstand van 50 meter, niet zijnde begrensd natuurgebied;
    2. uitsluitend in bestaande bebouwing binnen het bouwvlak bouwen van noodzakelijke sanitaire ruimten voor een kleinschalige camping is toegestaan, mits
      1. de openheid en het karakteristieke verkavelingspatroon niet onevenredig wordt aangetast;
      2. de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden;
      3. door middel van een nachtregister wordt aangetoond dat er alleen sprake is van recreatief nachtverblijf, en;
      4. buiten de genoemde periode deze kampeermiddelen niet aanwezig zijn.
3.5.2 Het gestelde onder artikel 3, lid 5.1, onder c ten behoeve van gebouwen binnen het bouwvlak is niet van toepassing in het geval dat een agrarisch bedrijf alle binnen het bouwvlak aanwezige gebouwen in het kader van de agrarische bedrijfsvoering heeft aangewend en dit door een advies van de Agrarische Beoordelingscommissie wordt aangetoond, waarbij de oppervlakte van de toe te voegen bebouwing ten hoogste 100 m2 bedraagt tot een maximale inhoud van 300 m3, met dien verstande dat deze toe te voegen bebouwing binnen het bouwvlak moet worden gerealiseerd.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.6.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 voor niet-agrarische functies als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, zoals genoemd in bijlage 4 'Lijst van nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven - op basis van omgevingsvergunning', met dien verstande dat:
  1. de niet-agrarische activiteiten zijn toegestaan binnen het bouwvlak, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van het niet-agrarische gebruik per agrarisch bedrijf in elk geval niet meer mag bedragen dan 500 m2 van de bestaande gebouwen binnen het bouwvlak voor a t/m l en 100 m2 van de bestaande gebouwen binnen het bouwvlak voor m t/m q, waarbij de oppervlakte in een hoofdgebouw met de aanduiding ‘karakteristiek' niet meetelt, met uitzondering van de onder q genoemde kleinschalige camping;
  2. de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing van het betreffende agrarisch bedrijf mag, zolang van de afwijkingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt, niet worden vergroot tenzij wordt aangetoond dat de bestaande bebouwing vanwege bouwtechnische, milieutechnische of andere redenen niet geschikt meer is voor de agrarische functie op het perceel;
  3. de omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden;
  4. in vergelijking met het agrarische gebruik mag geen onevenredige grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
  5. het parkeren behorende bij het andere gebruik dient binnen het bouwvlak op eigen terrein plaats te vinden;
  6. er mag geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in de openlucht plaatsvinden;
  7. het andere gebruik dient qua aard en schaal te passen bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten zoals reclame-uitingen en technische installaties;
  8. het andere gebruik betreft geen detailhandel, met uitzondering van detailhandel als bedoeld onder o zoals genoemd in bijlage 4 'Lijst van nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven - op basis van omgevingsvergunning' en andere bedrijfsgebonden detailhandel;
  9. voor een kleinschalige camping geldt dat:
    1. de standplaats is toegestaan binnen een bouwvlak of direct aansluitend buiten het bouwvlak tot een afstand van 50 meter, niet zijnde begrensd natuurgebied;
    2. uitsluitend in bestaande bebouwing binnen het bouwvlak bouwen van noodzakelijke sanitaire ruimten voor een kleinschalige camping is toegestaan, mits
      1. de openheid en het karakteristieke verkavelingspatroon niet onevenredig wordt aangetast;
      2. de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden;
      3. door middel van een nachtregister wordt aangetoond dat er alleen sprake is van recreatief nachtverblijf, en;
      4. buiten de genoemde periode deze kampeermiddelen niet aanwezig zijn.
3.6.2 Het gestelde onder artikel 3, lid 6.1, onder b ten behoeve van gebouwen binnen het bouwvlak is niet van toepassing in het geval dat een agrarisch bedrijf alle binnen het bouwvlak aanwezige gebouwen in het kader van de agrarische bedrijfsvoering heeft aangewend en dit door een advies van de Agrarische Beoordelingscommissie wordt aangetoond, waarbij de oppervlakte van de toe te voegen bebouwing ten hoogste 100 m2 bedraagt tot een maximale inhoud van 300 m3, met dien verstande dat deze toe te voegen bebouwing binnen het bouwvlak moet worden gerealiseerd.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

3.7.1 Wijzigingbevoegdheid wonen
Burgemeester en wethouders kunnen, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden aangewezen als 'Agrarisch' geen agrarisch bedrijf meer kan worden gevestigd, de bestemming van de gronden wijzigen in 'Wonen'. De hieronder aangegeven bepalingen dienen daarbij in acht genomen te worden:
  1. de bedrijfsfunctie ter plaatse is beëindigd en het desbetreffende bouwvlak behorende bij de bestemming 'Agrarisch' wordt verwijderd;
  2. het deel van het perceel waarop de bedrijfsgebouwen aanwezig zijn, wordt aangewezen als 'Wonen' en de overige gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch met waarden';
  3. het nieuw te vormen bouwvlak behorende bij de bestemming 'Wonen' omvat in ieder geval alle betrokken woonruimten;
  4. de overige gebouwen niet zijnde woonruimten krijgen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – vrijkomende agrarische bebouwing';
  5. het bepaalde in artikel 4 en artikel 14 is van overeenkomstige toepassing;
  6. uit (nader) onderzoek is gebleken dat voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder of de conform deze wet verleende hogere waarden, de Flora- en faunawet, de Wet bodembescherming, de Wet luchtkwaliteit alsmede de watertoets;
  7. het aantal woningen binnen elk bouwperceel niet mag worden vergroot, met uitzondering van woningen in bestaande karakteristieke bebouwing, zoals opgenomen in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project (d.d. november 1991, provincie Zuid-Holland) waarbij wooneenheden tot een maximum aantal van 3 zijn toegestaan, met dien verstande dat niet karakteristieke bebouwing wordt gesloopt waarbij per wooneenheid een gezamenlijke oppervlakte aan (nieuwe) bijgebouwen van ten hoogste 50 m2 is toegestaan;
  8. de bestemmingswijziging mag niet tot gevolg hebben dat omliggende bedrijven onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast.
3.7.2 Wijzigingsbevoegdheid ruimte voor ruimte
Burgemeester en wethouders kunnen, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden aangewezen als “Agrarisch” geen agrarisch bedrijf meer kan worden gevestigd, de bestemming van de gronden wijzigen in “Wonen”. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. voor de sloop of sanering op één of meerdere percelen van iedere 1.000 m2 gebouwen mag één compensatiewoning worden gebouwd ter plekke of in de directe omgeving van de gesloopte bebouwing of in aansluiting op bestaande bebouwingsclusters;
  2. het aantal compensatiewoningen bedraagt maximaal drie;
  3. de nieuwe woningen brengen uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
  4. de te slopen gebouwen zijn opgericht voor de peildatum van 1 januari 2003;
  5. de inhoud van de nieuwe woning)en) mag ten hoogste 650 m3 inclusief aan- en uitbouwen en exclusief ondergrondse bebouwing bedragen;
  6. in afwijking van het gestelde onder f. mag er een grotere woning gebouwd worden als er meer dan 1000 m2 aan niet karakteristieke bebouwing gesloopt wordt; de inhoudsmaat wordt bepaald door een glijdende schaal, wat wil zeggen dat indien meer dan 1000 m2 wordt gesloopt, de woning evenredig groter mag zijn (1 m3 extra slopen = 0,65 m3 extra bouwen), met een maximale inhoud van 1000 m3 inclusief erfbebouwing;
  7. de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt verbeterd en aan de hand van een inrichtingsplan dient de meerwaarde voor de ruimtelijke kwaliteit te worden aangetoond, met name ten aanzien van de beeldkwaliteit, landschappelijke inpassing en situering in de weg- en lintstructuur;
  8. uit (nader) onderzoek is gebleken dat voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder of de conform deze wet verleende hogere waarden, de Flora- en faunawet, de Wet bodembescherming, de Wet luchtkwaliteit alsmede de watertoets;
  9. planologisch-juridische medewerking aan de bouw van een compensatiewoning wordt alleen verleend, indien de sloop van de bedrijfsbebouwing voldoende is gewaarborgd, hetgeen in de regel geschiedt door in een te verlenen omgevingsvergunning als voorwaarde op te nemen dat niet met de bouw van de compensatiewoning(en) mag worden begonnen voordat alle, conform de afspraak gemaakte, voormalige bedrijfsbebouwing is gesloopt;
  10. het deel van het perceel waarop de woning(en) wordt/worden geprojecteerd, wordt aangewezen als “Wonen” en de overige gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch met waarden', waarbij het bepaalde in artikel 4 en artikel 14 van overeenkomstige toepassing is.
3.7.3 Procedureregels
  1. Alvorens de wijzigingsbevoegdheid toe te passen als bedoeld in artikel 3, lid 7.1 en lid 7.2 kunnen burgemeester en wethouders advies inwinnen bij de Agrarische beoordelingscommissie met betrekking tot de vraag of ter plaatse geen agrarisch bedrijf meer kan worden gevestigd.
  2. Bij het toepassen van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, lid 7.1 en lid 7.2 zijn de algemene procedureregels van toepassing zoals opgenomen in artikel 27 van deze regels.