Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Middelblok
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0644.BP1022MI002-VG01

Artikel 14 Wonen (W)

14.1 Bestemmingsomschrijving

14.1.1 De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen, met inbegrip van beroepsactiviteiten in en bij de woning;
  2. aan- of uitbouwen, bijgebouwen en andere bouwwerken, zoals pergola’s en erfafscheidingen;
  3. wegen, parkeervoorzieningen, waterlopen, tuinen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming;
met dien verstande dat:
  1. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening beroepsactiviteiten binnen een woning en de daarbij horende aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 35% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen, en in ieder geval niet meer dan 50 m2;
  2. een paardenbak niet is toegestaan behoudens dat, voor zover aanwezig ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van het plan, bestaande paardenbakken mogen worden gehandhaafd;
alsmede voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen': bijgebouwen
  2. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': behoud en herstel van karakteristieke bebouwing;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': paardenhouderij
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – vrijkomende agrarische bebouwing': vrijkomende agrarische bebouwing;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - paardenbak'.
14.1.2 Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 14, lid 1.1 genoemde doeleinden worden gebouwd:
  1. hoofdgebouwen;
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. overkappingen.

14.2 Bouwregels

De gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak worden opgericht;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is ten hoogste het aantal woningen toegestaan zoals bij de aanduiding is bepaald;
  3. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van het bouwvlak alsmede ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden opgericht;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht, met dien verstande dat buiten het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' geen overkappingen mogen worden opgericht;
  5. de inhoud van een woning, inclusief aan- en uitbouwen en exclusief bijgebouwen en ondergrondse kelders (met uitzondering van ruimten aanwezig tussen de begane grondvloer en het aansluitend afgewerkt terrein) bedraagt ten hoogste 650 m3 tenzij een ander volume ter plaatse van de aanduiding ‘maximum volume’ is aangegeven, of niet meer dan de inhoud ten tijde van de terinzagelegging van het otnwerp van het plan, indien deze meer dan 650 m3 bedraagt;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend aaneengesloten hoofdgebouwen, minimaal twee aaneen, worden gebouwd;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend twee aaneen gebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geschakeld' mogen uitsluitend geschakelde hoofdgebouwen worden gebouwd;
  10. het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak bedraagt ten hoogste 50% van het achtererf;
  11. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak bedraagt ten hoogste 50 m2, behalve indien:
    1. het achtererf van de woning groter is dan 500 m2, bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 75 m2;
    2. het achterf van de woning groter is dan 750 m2 , bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 100 m2;
  12. alvorens gebouwd wordt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' wordt de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gehoord;
  13. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven;
  14. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 5 meter boven de toegestane goothoogte;
  15. de goothoogte en/of bouwhoogte van een aan- of uitbouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen, tenzij anders op de verbeelding is aangeduid, ten hoogste:
bouwwerken
max. goothoogte
max. bouwhoogte
aan- of uitbouwen en bijgebouwen
3,30 m
6 m
overkappingen en pergola’s
n.v.t.
3 m
erfafscheidingen achter de voorgevel van de woning
n.v.t.
2 m
overige erfafscheidingen
n.v.t.
1 m
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
n.v.t.
5 m
 
  1. het bepaalde in artikel 22 Algemene bouwregels.

14.3 Nadere eisen

14.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, de vorm, de afmetingen, dakbeëindiging, kapvorm en bouwhoogte van bebouwing.
 
14.3.2 Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is, vanuit:
  1. milieuhygiënisch, verkeerskundig, ecologisch, landschappelijk, natuurwetenschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt, één en ander mede gelet op de aard van de bedrijfsvoering en de ligging, alsmede de omvang van het bedrijf;
  2. het voorkomen van aantasting van karakteristieke bebouwing ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”;
  3. het behoud van de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
  4. het behoud van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

14.4 Afwijken van de bouwregels

14.4.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:
  1. artikel 14, lid 1, onder e voor de aanleg van een paardenbak, met dien verstande dat:
    1. de paardenbak dient als volgt te worden gesitueerd:
      1. achter de hoofdgebouwen,
      2. tenminste 20 meter uit de rand van de weg,
      3. tenminste 1,5 meter uit de slootranden,
      4. tenminste 5 meter uit de bouwperceelsgrens,
    2. de omvang van een paardenbak mag ten hoogste bedragen 20 meter bij 40 meter;
    3. de hoogte van een hek rondom een paardenbak mag ten hoogste 1,50 meter bedragen en moet een open rasterhek zijn met een donkere kleur;
    4. het plaatsen van verlichting is niet toegestaan;
    5. de paardenbak dient voorzien te zijn van natuurlijk waterdoorlatend bodemmateriaal;
    6. indien de paardenbak vanaf de weg zichtbaar is, afschermende beplanting dient te worden aangebracht, mits hierdoor geen doorbreking plaatsvindt van bestaande zichtlijnen op het open veenweidegebied.
  2. artikel 14, lid 2, onder a voor een andere vorm of locatie van het bouwvlak ten behoeve van herbouw of vergroting van woningen tot een inhoud van ten hoogste 650 m3, inclusief aan- en uitbouwen en exclusief ondergrondse kelders, mits:
    1. de woning niet op kortere afstand van de dijk komt te liggen en is aangetoond dat de belangen van de waterkering dat gedogen;
    2. de massa van de bebouwing is afgestemd op de omgeving;
    3. de aanwezige landschappelijke, ecologische en/of cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast;
    4. uit onderzoek is gebleken dat voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder of de conform deze wet verleende hogere waarden;
    5. geen verslechtering van de milieuhygiënische situatie optreedt;
    6. omliggende bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast.

14.5 Specifieke gebruiksregels

14.5.1 De uitoefening van bedrijfsactiviteiten, andere dan beroepsactiviteiten in of bij een woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen, bijgebouwen en vrijkomende agrarische bebouwing als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, is uitsluitend toegestaan indien:
  1. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen tot ten hoogste 50 m², mag worden gebruikt voor de beroepsactiviteiten;
  2. de woning blijft voldoen aan de bepalingen ingevolge of krachtens de Woningwet;
  3. degene die de activiteiten uitvoert, is tevens bewoner van de woning;
  4. er wordt geen afbreuk gedaan aan het woonkarakter van de buurt;
  5. er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd verkoop als ondergeschikte nevenactiviteit die verband houdt met de beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten alsmede goederen die ter plaatse in het kader van diezelfde activiteiten zijn vervaardigd;
  6. er ontstaat geen ernstige of onevenredige hinder voor het woonmilieu en er vinden geen activiteiten plaats waarvoor een milieuvergunning of een melding op grond van milieuwetgeving verplicht is;
  7. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
    1. het parkeren ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden;
    2. behoudens in- en uitladen, geen beroeps- en bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden;
  8. er is geen sprake van buitenopslag.
14.5.2 Op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – vrijkomende agrarische bebouwing' zijn de volgende activiteiten toegestaan:
  1. hobbymatige agrarische activiteiten, zoals het stallen van vee;
  2. verkoop van zelfgemaakte, bewerkte, gekweekte of geteelde producten en detailhandel in agrarische streekproducten, zoals bij een (Groen Hart) landwinkel, tot een oppervlak van ten hoogste 50 m2, waarvan tenminste 95% uit het Groene Hart komt;
  3. natuur- en landschapsbeheer;
  4. logies en Bed & Breakfast in het hoofdgebouw in bestaande gebouwen binnen het bouwvlak, met inachtneming van de volgende randvoorwaarden; -
    1. er aan maximaal vier personen tegelijkertijd logies mag worden aangeboden;
    2. de woning bewoond dient te worden door de hoofdbewoner(s);
    3. er geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast mag ontstaan voor de omgeving;
    4. er slechts terughoudende reclame-uitingen geplaatst mogen worden, met dien verstande dat neonreclame niet is toegestaan;
    5. de gebouwen voldoende aan de eisen van de Bouwverordening;
    6. consumptieve horeca alleen bedoeld is voor logerende gasten;
met dien verstande dat de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing in oppervlak (m2) en in inhoud (m3) niet mag worden vergroot en geen opslag van goederen in de openlucht plaatsvindt.

14.6 Afwijken van de gebruiksregels

14.6.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14, lid 5.1 voor activiteiten genoemd in bijlage 5 'Lijst van activiteiten vrijkomende agrarische bebouwing - op basis van omgevingsvergunning', in vrijkomende agrarische bebouwing aangeduid als 'specifieke vorm van wonen – vrijkomende agrarische bebouwing', met dien verstande dat:
  1. de gezamenlijke oppervlakte en inhoud van de bestaande bebouwing inclusief de vrijkomende agrarische bebouwing niet mag worden vergroot;
  2. de omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd mogen worden;
  3. de hoeveelheid extra verkeer past bij de wegstructuur;
  4. het parkeren behorende bij het andere gebruik dient binnen het bouwvlak op eigen terrein plaats te vinden;
  5. er mag geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik in de openlucht plaatsvinden;
  6. het andere gebruik dient qua aard en schaal te passen bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties;
  7. het andere gebruik betreft geen detailhandel, met uitzondering van detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of –geteelde producten; h.
  8. per woning zijn maximaal 2 bedrijven toegestaan.
14.6.2 Het gestelde onder artikel 14, lid 6.1, onder a ten behoeve van gebouwen ten behoeve van activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, lid 5.2 en Bijlage 5 'Lijst van activiteiten vrijkomende agrarische bebouwing - op basis van omgevingsvergunning' is niet van toepassing voor een bouwmogelijkheid van ten hoogste 100 m2 en een maximale inhoud van 300 m3, onder de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak van de extra bebouwing moet worden aangetoond;
  2. de openheid van het omliggende landschap niet onevenredig wordt aangetast;
  3. de bebouwing landschappelijk moet worden ingepast;
  4. de bebouwing moet direct aansluiten op de bestaande bebouwing en hiermee één geheel vormen.