Plan: | Nieuwe Driemanspolder - Roeleveen |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0637.BP291-0004 |
Milieuhinder door bedrijven
Omtrent de milieuhinder door bedrijven of voorzieningen kan worden geconcludeerd, dat het inrichtingsvoorstel voor de Nieuwe Driemanspolder de mogelijkheid bevat voor een baggerspeciedepot, dat voor zijn rechtstreekse omgeving van betekenis kan zijn. Het betreft een locatie ten noorden van de Voorweg, dat in de toekomst als doorgangsdepot van baggerspecie uit de Nieuwe Driemanspolder kan worden gebruikt. Het depot zal - indien noodzakelijk - worden gebruikt voor relatief schone baggerspecie (klasse 1 en 2), die na rijping hergebruikt kan worden. Op grond van de beperkte omvang (max. 28.500 m3) en de beoogde kwaliteit van de te storten specie, is deze voorziening niet MER-plichtig. Het depot wordt als een landschapselement beschouwd, waarvoor net als voor andere voorzieningen een gewone milieuvergunning noodzakelijk is. Met deze vergunning zal onder andere worden bepaald hoe eventuele hinder voor de omgeving dient te worden voorkomen. Daarbij moet worden gedacht aan:
Externe veiligheid
Omtrent het aspect externe veiligheid is reeds in hoofdstuk 4.6 geconstateerd, dat in of bij het plangebied geen voorzieningen zijn gelegen die de beoogde herinrichting zouden kunnen frustreren. Ook het inrichtingsvoorstel zelf bevat geen voorstellen voor nieuwe voorzieningen, die enige vorm van belemmering zouden kunnen vormen. Een en ander betekent, dat het bestemmingsplan uit het oogpunt van externe veiligheid geen andere regelingen behoeft dan thans in de regels van het bestemmingsplan zijn opgenomen.
Overige beperkingen
Met betrekking tot milieuhygiënische aspecten kan worden vermeld dat tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan onderzoek is verricht naar de randvoorwaarden die voor de toekomstige inrichting van toepassing zijn. Daarbij is ook rekening gehouden met tussentijdse wetswijzigingen die gedurende de planvorming hebben plaatsgevonden. Specifieke onderzoeken en afwegingen hebben plaatsgevonden met betrekking tot de aspecten verkeersintensiteit, geluid en luchtkwaliteit. Geen van de onderzoeken heeft aanleiding gegeven tot een fundamentele wijziging van de inrichtingsprincipes zoals die mede onder invloed van de MER - procedure en een aantal thema-avonden zijn ontwikkeld. Al met al kan derhalve de conclusie worden getrokken dat onderhavig plan uit milieuhygiënisch oogpunt als haalbaar kan worden beschouwd.
Evaluatie mer
Voor de herinrichting van de Nieuwe Driemanpolder is een milieueffectrapportage (MER) opgesteld. Dit MER zal overeenkomstig artikel 7.39 lid 1 Wet milieubeheer (Wm) geëvalueerd worden. Bij de m.e.r.-evaluatie zullen de volgende aspecten in het bijzonder betrokken worden:
Waterkwaliteit
Waterkwaliteit beperkt zich niet alleen tot fysisch-chemische karakteristieken maar wordt ook bepaald door de aanwezige planten en dieren. Samen vormt dit de ecologische waterkwaliteit. De fysisch-chemische karakteristieken worden bij voorkeur seizoenaal bepaald en de ontwikkeling van de levensgemeenschappen middels twee-jaarlijkse bemonstering van macrofauna, visstand en waterplanten. Dit betekent:
De frequentie van monitoren kan omlaag als er geen wezenlijke veranderingen meer plaatsvinden en de waterkwaliteit past bij de doelstellingen. De monitoring begint een jaar nadat het eerste uitvoeringsbesluit tot realisatie van het waterbergingsgebied is genomen.
Indien de Nieuwe Driemanspolder wordt gebruikt als piekberging zal de waterkwaliteit elke maand gemeten worden. Direct na het leeglopen van de piekberging zullen er metingen moeten plaatsvinden en vervolgens elk kwartaal. De metingen worden vergeleken met de laatste reguliere metingen van voor de periode met piekberging. Het aantal metingen kan worden verminderd als de resultaten van de metingen hier aanleiding toe geven.
Natuurwaarden
Elk halfjaar worden de vegetatietypen, plantensoorten en diersoorten gemonitord. Als de natuurdoelen hier aanleiding toe geven kan ook voor één van deze drie aspecten gekozen worden. De monitoring moet duidelijk maken waarom de natuurdoelen wel of niet gehaald worden (ontwikkeling in de abiotische omstandigheden, bereikbaarheid voor soorten, omvormings- en instandhoudingsbeheer). De monitoring van de natuurwaarden vangt aan een halfjaar nadat het eerste uitvoeringsbesluit tot realisatie van het waterbergingsgebied is genomen en wordt beëindigd 5 jaar nadat het waterbergingsgebied is gerealiseerd.
De migratieroutes voor vleermuizen worden elk kwartaal gemonitord. De monitoring start en stopt gelijktijdig met de monitoring van de natuurwaarden.
Muggen
Tweemaal per jaar zal, op verschillende locaties in het plangebied, gecontroleerd worden of de mitigerende maatregelen ter voorkoming van muggen- en knuttenplagen hun uitwerking hebben. De controles vinden plaats in de maanden april/mei en juli/augustus en beginnen een halfjaar nadat het eerste uitvoeringsbesluit tot realisatie van het waterbergingsgebied is genomen. De controles kunnen achterwege blijven als er zekerheid is over het effect van de mitigerende maatregelen.
Wateroverlast
Er wordt een grondwatermeetnet ingericht op een aantal plaatsen rondom de waterberging. De meetpunten worden zoveel mogelijk gesitueerd in kritische gebieden (laaggelegen maaiveld, woningen met kelders, etc.). De meetpunten worden geplaatst gelijktijdig met de eerste werkzaamheden die zullen leiden tot de waterberging. De metingen kunnen achterwege blijven als de grondwaterstand zich heeft gestabiliseerd.
Zettingen
Voor het volgen van de zetting van de nieuwe kaden zullen hoogtemetingen worden uitgevoerd langs raaien over de nieuwe kaden. De tijdstippen van de metingen zullen daarbij afgestemd worden op het verwachte verloop van de zettingen in de tijd. Deze metingen worden uitgevoerd totdat uit de metingen blijkt dat de eindzetting wordt benaderd.Voorafgaand en tijdens de aanlegwerkzaamheden zal op kritische locaties zetting van het maaiveld worden gemeten. De frequentie van deze metingen bedraat 4 keer per jaar.
Fig. 6.1: Uittreksel plankaart