Plan: | Stadscentrum / Dorpsstraat |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0637.BP00017-0004 |
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet biedt een integraal wettelijk kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten. Met deze wet is het soorten beschermingsbeleid van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving verwerkt. De Flora- en faunawet kent geen formele koppeling met het ruimtelijke ordeningsbeleid. Dat doet niet af aan het feit dat bezien moet worden of de Flora- en faunawet de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat.
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn aangewezen worden in het kader van Natura 2000. Deze gebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Hierin zijn ook de reeds bestaande Natuurmonumenten opgenomen. Er geldt een verbod om handelingen te verrichten of projecten te realiseren die, gelet op instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van deze richtlijngebieden kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten die in dit gebied leven.
Bij nieuwe ontwikkeling in het plangebied (bijvoorbeeld een nieuwe woning) moet in principe altijd gekeken worden naar de ecologische aspecten. Er moet worden getoetst of er sprake is van mogelijke negatieve effecten op beschermde soorten zoals de Flora- en Faunawet die geeft. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. Voorts moet bekeken worden of er effecten zijn op aangewezen gebieden zoals in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn.
Om te bezien of de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan al dan niet in de weg staat is Bureau Stadsnatuur (bSR) uit Rotterdam gevraagd om een verkennend onderzoek te doen naar de potentiële natuurwaarden van met name de nog onbenutte bouwmogelijkheden die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport "Quick scan Stadscentrum-Dorpsstraat" van 23 februari 2012, zoals opgenomen in Bijlage 8 van deze toelichting.
Het uitgevoerde onderzoek betreft een quick scan, oftewel een verkennend onderzoek, dat tot doel heeft de potenties vast te stellen. Feitelijk is het een risico-analyse die aangeeft wat de kans is om op een locatie tegen een beschermde situatie aan te lopen. Hieruit volgt dan of het wel of niet verstandig is om een aanvullend onderzoek te laten doen en wanneer.
De vraag is of de bouwmogelijkheden kans op overtreding van verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet met zich meebrengen. Wanneer een quick scan heeft uitgewezen dat die kans nihil is, is er geen verdere aanleiding om aanvullend onderzoek te doen. Alleen op die plaatsen waar uit een quick scan blijkt dat er risico's verbonden zijn aan het uitvoeren van een bepaalde ontwikkeling, is het nodig en zinvol om een onderzoek naar de daadwerkelijke aanwezigheid van een beschermde functionaliteit uit te voeren.
De gebruiker van een perceel, dus degene die daarop een ruimtelijke ontwikkeling plant, is zelf verantwoordelijk voor een WABO-aanvraag of aparte ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet en het daaraan ten grondslag liggende onderzoek. Het heeft pas zin om zo'n aanvullend (uitgebreid en relatief duur) onderzoek te laten doen wanneer uit eerder verkennend onderzoek gebleken is dat er een risico is op overtreding van de Flora- en faunawet.
Daarnaast is het verstandig om zo'n locatiegebonden onderzoek pas uit te voeren kort (het beste een jaar) voorafgaand aan een ontwikkeling. Dienst Regelingen neemt met inventarisatiegegevens ouder dan drie jaar geen genoegen bij aanvraag van een ontheffing en zal dan alsnog een aanvullend onderzoek vragen. Planten en dieren zijn immers continu in beweging.
Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, dat de vraag of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig is, en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, in beginsel pas aan de orde komt in een procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dat doet er niet aan af dat de gemeenteraad een bestemmingsplan niet mag vaststellen indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
De resultaten uit het Natuurwaardenonderzoek van bSR luiden als volgt:
(De nummers van de genoemde locaties verwijzen naar een kaartje dat is opgenomen op pg. 2 van het Natuurwaardenonderzoek).
Er is ook onderzoek gedaan op de locaties 8, 13, 15, 16, 18 en 21 omdat hier in het geldende bestemmingsplan nog ontwikkelingen mogelijk waren (met name functiewijzigingen of bouwmogelijkheden). Voor deze locaties is echter nadien besloten om in dit nieuwe bestemmingsplan geen ruimtelijke ontwikkelingen op te nemen die mogelijk negatieve gevolgen voor beschermde soorten Flora- en faunawet met zich brengen.
Voor locatie 8 (Dorpsstraat 74A) is alleen een functiewijziging opgenomen. De potentiële habitat voor beschermde vleermuizen op deze locatie blijft daarmee intact en wordt niet bedreigd.
Voor locatie 13 (Onderlangs) is een onbenutte bouwmogelijkheid voor een kantoorgebouw geschrapt. De potentiële habitat voor de Rietorchis op deze locatie blijft daarmee intact en wordt niet bedreigd.
Voor locatie 15 (Amsterdamstraat 3), 16 (kantoren Aïdaschouw) en 18 (Duitslandlaan 440) zijn alleen de toegestane functies in de bestaande gebouwen uitgebreid. Op locatie 15 en 16 zijn overigens geen potenties voor beschermde soorten aangetroffen. Locatie 18 heeft wel potenties voor verblijfplaats van beschermde vleermuizen in de spouw, maar zoals gezegd vinden hier geen ontwikkelingen plaats zodat de verbodsbepalingen van de Ffw niet worden overtreden.
Voor locatie 21 (parkeerterrein Italiëlaan) zijn bestaande bouwmogelijkheden geschrapt. Op deze locatie zijn overigens geen potenties voor beschermde soorten aangetroffen.
Voor de locaties 14 en 22 zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen die alleen een wijziging van de toegestane functie in de bestaande gebouwen mogelijk maakt. Er zijn geen nieuwbouwplannen voor deze locaties. Voorts wijst het onderzoek uit dat op deze locaties geen potenties voor beschermde soorten zijn aangetroffen. Zodoende is mogelijke overtreding van de verbodsbepalingen uit de Ffw hier niet aan de orde.
De resultaten van het onderzoek leiden tot de volgende conclusies.
Conclusie Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 is niet van toepassing.
Conclusie Huismus en Gierzwaluw
Uit het Natuurwaardenonderzoek blijkt dat er potenties gevonden zijn voor de Huismus en de Gierzwaluw op sommige locaties aan de Dorpsstraat waar mogelijkheden bestaan om een tweede woning te bouwen op het achtererf van bestaande woningen. Deze mogelijkheden zijn niet nieuw maar overgenomen uit het geldende bestemmingsplan "Dorpsstraat 1997".
Onder de broedvogels zijn de Huismus en de Gierzwaluw soorten waarvan het nest een vaste verblijfplaats is in de zin van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Dit betekent dat de nesten het gehele jaar (jaarrond) zijn beschermd.
Indien zich een ruimtelijke ontwikkeling (sloop, nieuwbouw) voordoet op een locatie waar deze potenties zijn aangetroffen, en die een verstorende of vernietigende werking kunnen hebben op de vaste verblijfplaats van deze soorten, dient er eerst een vervolgonderzoek naar de exacte locatie van de nestplaatsen van de Huismus en/of Gierzwaluw uitgevoerd te worden. Dit behoort tot de verantwoordelijkheid van de aanvrager van de omgevingsvergunning.
In het geval dat het vervolgonderzoek uitwijst dat er nesten aanwezig zijn van Huismus en/of Gierzwaluw, dan dient aanvrager ontheffing aan te vragen bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van EL&I.
In het kader van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan dient onderzocht te worden of de ontheffing voor het uitvoeren van die verstorende werkzaamheden kan worden ingewilligd.
Tot voor kort gold binnen het Ministerie van EL&I de in 2009 opgestelde beoordelingswijze "Aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet". Volgens deze beoordelingswijze kon een ontheffingaanvraag (en verlening) achterwege blijven indien voldoende mitigerende maatregelen worden genomen. De redenering was dat met deze maatregelen de functionaliteit van de voortplanting- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen gegarandeerd kan worden. Er zou dan - volgens het beleid - geen sprake zijn van overtreding van een wettelijk verbod en er behoeft dan ook geen toetsing van overheidswege plaats te vinden. Er kon wel een beoordeling gevraagd worden bij de Minister van EL&I (voor de zekerheid) en bij een positieve beoordeling van het mitigatie- of compensatieplan werd een zogenaamde 'positieve afwijzing' verleend; er was dus geen ontheffing nodig.
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (o.a. AbRvS 15 februari 2012 en AbRvS 11 juli 2012) is inmiddels gebleken dat die praktijk in strijd is met de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De uitspraak komt er op neer dat de maatregelen uit een mitigatieplan bedoeld zijn om de negatieve effecten van de werkzaamheden te verzachten. Ze voorkomen ze echter niet. Er is dus wel sprake van overtreding van de verbodsbepalingen uit de wet en dus luidt de conclusie dat er wel degelijk een ontheffing gevraagd moet worden.
Op dit moment (medio eind 2012) is het beleid van het Ministerie van EL&I nog niet aangepast aan de recente uitspraken. Er is contact opgenomen met de Dienst Regelingen van het Ministerie van EL&I. Men is bezig het beleid aan te passen zodat er nog immer ontheffing mogelijk is op basis van een mitigatieplan.
Van belang daarbij is dat de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaats van de Huismus en/of Gierzwaluw gewaarborgd dient te worden. Dit is mogelijk door in een mitigatieplan de daarvoor benodigde maatregelen op te nemen en vervolgens uit te voeren.
Zo is het bekend dat huismussen en gierzwaluwen kunstmatige broedvoorzieningen in het algemeen accepteren zoals speciale dakpannen en neststenen. In de nieuwbouw kunnen speciale voorzieningen worden gebruikt zodat er vervangende broedgelegenheid ontstaat. Indien de nieuwbouw (met nieuwe broedgelegenheid) nog niet gerealiseerd is voor aanvang van het nieuwe broedseizoen, kunnen er ook tijdelijke mussenkasten of neststenen van houtbeton op geschikte plaatsen in de nabije omgeving worden opgehangen.
De specifieke maatregelen dienen vanzelfsprekend te worden afgestemd op de daadwerkelijk voorkomende aantallen en locaties. In ieder geval dienen maatregelen te worden getroffen zowel voorafgaand aan, als tijdens de werkzaamheden.
Voor de Huismus en de Gierzwaluw kan, afhankelijk van de aantallen, locatie en omgeving, een spectrum aan maatregelen overwogen worden. De effectiviteit of nut van een maatregel dient per locatie te worden beoordeeld. De gekozen maatregelen kunnen worden opgenomen in een mitigatie-/compensatieplan.
Voor de Huismus en Gierzwaluw heeft het Ministerie van EL&I soortenstandaards laten opstellen. Hierin zijn de maatregelen beschreven die van toepassing kunnen zijn bij ruimtelijke projecten, zoals in de Dorpsstraat e.o. Bij het aanvragen van een ontheffing volgt de Dienst Regelingen in grote lijn deze soortenstandaards. De soortenstandaards voor Huismus en Gierzaluw zijn te vinden op:
http://www.hetlnvloket.nl/onderwerpen/vergunning-en-ontheffing/dossiers/dossier/flora-en-fauna
wet-ruimtelijke-ingrepen/soortenstandaards
Wanneer men de voor de specifieke locatie geschikte maatregelen uit de soortenstandaard opneemt, is het aannemelijk dat een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet wordt verkregen. Zeker wanneer aannemelijk is dat geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de locale populatie van de soort.
Geconcludeerd kan dan ook worden dat de Flora- en faunawet op voorhand de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Conclusies vleermuizen
Tevens blijkt uit het Natuurwaardenonderzoek dat er potenties gevonden zijn voor de Gewone Dwergvleermuis, Ruige Dwergvleermuis en de Laatvlieger. Deze vleermuissoorten zijn opgenomen in Bijlage IV van de EU-Habitatrichtlijn en vallen onder Tabel 3 soorten Flora- en faunawet (strikt beschermd).
Voor de soorten uit Bijlage IV van de EU-Habitatrichtlijn geldt, dat in het geval er sprake is van negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden, en er geen maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen te garanderen, ontheffing aangevraagd dient te worden op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn.
Met betrekking tot de beschermde vleermuissoorten kan in beginsel ten behoeve van een ontheffing van, dan wel vrijstelling voor, het verbod op het beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren van nesten of anderszins vaste rust- en verblijfplaatsen, een beroep worden gedaan op het belang zoals genoemd in artikel 2, derde lid, onder e, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (zie uitspraak AbRvS, 2 mei 2012). Het wettelijk belang is dan gelegen in: 'dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten'.
Indien zich een ruimtelijke ontwikkeling (sloop, nieuwbouw) voordoet op een locatie waar deze potenties zijn aangetroffen, dient er eerst door de initiatiefnemer een onderzoek te worden uitgevoerd conform het landelijke Vleermuizenprotocol. Het protocol beschrijft de voorwaarden waaraan een veldonderzoek moet voldoen.
Op basis van de resultaten van het nader onderzoek kan beoordeeld worden of de voorgenomen plannen kunnen leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Als dat het geval is dienen in een op te stellen mitigatie- en/of compensatieplan maatregelen te worden opgenomen ter onderbouwing van de benodigde ontheffing.
Voor de Gewone Dwergvleermuis, Ruige Dwergvleermuis en Laatvlieger kan, afhankelijk van de aantallen, locatie en omgeving, een spectrum aan maatregelen overwogen worden. De effectiviteit of nut van een maatregel dient per locatie te worden beoordeeld. De gekozen maatregelen kunnen worden opgenomen in een mitigatie-/compensatieplan.
Voor de Gewone Dwergvleermuis en Ruige Dwergvleermuis heeft het Ministerie van EL&I soortenstandaards laten opstellen. Voor de Laatvlieger is een soortenstandaard in de maak. Hierin zijn de maatregelen beschreven die van toepassing kunnen zijn bij ruimtelijke projecten, zoals in de Dorpsstraat e.o. Bij het aanvragen van een ontheffing volgt de Dienst Regelingen in grote lijn deze soortenstandaards. De soortenstandaards zijn te vinden op:
http://www.hetlnvloket.nl/onderwerpen/vergunning-en-ontheffing/dossiers/dossier/flora-en-fauna
wet-ruimtelijke-ingrepen/soortenstandaards
Wanneer men de voor de specifieke locatie geschikte maatregelen uit de soortenstandaard opneemt, is het aannemelijk dat een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet wordt verkregen. Zeker wanneer aannemelijk is dat geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de locale populatie van de soort.
Gelet hierop kan de gemeenteraad er op voorhand in alle redelijkheid van uit gaan dat de Flora- en faunawet wat betreft vleermuizen aan de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.
Voor de genoemde locaties aan de Dorpsstraat, zijn de bestaande, onbenutte bouwmogelijkheden voor de bouw van een tweede woning op het achtererf in een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
In de nadere belangenafweging die het college van b&w in het kader van haar afwijkingsbevoegdheid moet maken, dienen de uitkomsten van een verplicht vervolgonderzoek te worden meegenomen. Dit vervolgonderzoek is alleen nodig indien bestaande erfbebouwing gesloopt dient te worden om ruimte te maken voor de bouw van een woning op het achtererf. Aangezien er potenties zijn geconstateerd uit het onderzoek van bSR voor huismus, vleermuizen en gierzwaluw, dient het vervolgonderzoek uitsluitsel te bieden over de daadwerkelijke aanwezigheid van deze of andere beschermde soorten.
Een vervolgonderzoek is als voorwaarde bij de afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Uit het onderzoek moet blijken of er daadwerkelijk beschermde soorten uit tabel 2 of 3 van de Flora- en faunawet danwel beschermde vogels aanwezig zijn. Indien dit het geval is dient er in een oplossing te worden voorzien waarmee ontheffing bij de Minister van EL&I kan worden verkregen. Alleen in het geval de ontheffing wordt verleend, kan de omgevingsvergunning worden verleend.
In aanvulling op het verkennend onderzoek heeft Bureau Stadsnatuur in opdracht van de gemeente Zoetermeer in februari 2013 een overzicht gemaakt van het voorkomen van strikt beschermde soorten voor het gehele bestemmingsplangebied Stadscentrum/Dorpsstraat. Leidend hierin is de informatie aanwezig in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Het aanvullend overzicht is opgenomen in Bijlage 9 van de plantoelichting.
Algemeen
Bij het verwijderen van bomen en struweel is het broedseizoen overal een factor van betekenis. Een breed scala aan vogelsoorten is als broedvogel te verwachten in zowel particulier als openbaar groen. Omdat verstoring van vogels in het broedseizoen is verboden en de meeste vogels al in maart beginnen met nestelen, dient men hierop bedacht te zijn. Verder moet bij elke handeling de zorgplicht inacht genomen worden, wat een fatsoenlijk handelen inhoudt ten aanzien van alle wilde planten en dieren, ook degene die niet in de tabellen met beschermde soorten zijn vermeld. De conclusies per deelgebied zijn hieronder vermeld. In het algemeen wordt geconcludeerd dat de Flora- en faunawet op voorhand de uitvoering van het bestemmingsplan Stadscentrum/Dorpsstraat niet in de weg staat.
Stadscentrum
Het plangebied Stadscentrum is over het algemeen zeer arm aan groen en grotendeels verhard. Aandachtssoorten zijn op enkele plaatsen Huismus en daarnaast moet men rekening houden met de kans op vestiging van Gele helmbloem, Tongvaren en Steenbreekvaren. Daar waar watergangen lopen zijn Kleine modderkruiper en Bittervoorn aandachtssoorten. Er komen geen beschermde soorten voor waarvan de landelijke of lokale gunstige staat van instandhouding in het geding is. In geval van een beschermde situatie zal een goedgekeurd mitigatieplan in combinatie met een ontheffing óf het werken volgens een goedgekeurde Gedragscode, bij voorkeur de Gedragscode van de gemeente Zoetermeer in het kader van de Flora- en faunawet (Bureau Waardenburg/gemeente Zoetermeer 2009), vrijwel altijd volstaan om een ontwikkeling doorgang te kunnen laten vinden.
Dorpsstraat
In het gebied Dorpsstraat is op veel plaatsen kans op voorkomen van Gewone dwergvleermuis en Ruige dwergvleermuis, vooral in situaties met open stootvoegen en spouwmuren is er kans op aanwezigheid van verblijfplaatsen van deze soorten. Daarnaast is er kans op paarverblijfplaatsen van de Ruige dwergvleermuis in oude bomen, vooral wilgen en populieren. Wat vogels betreft zijn Gierzwaluw en Huismus aandachtssoorten, al is het voorkomen beperkt tot een klein aantal locaties. In de watergangen is op veel plaatsen Kleine modderkruiper aanwezig en is Bittervoorn te verwachten. Dit schept verantwoordelijkheden bij werkzaamheden aan water en oevers. Ten aanzien van flora is de Rietorchis aandachtspunt langs oevers van watergangen, met name langs de Delftsewallenwetering. De grote oppervlakte aan tuinen biedt kans op vestiging van Gele helmbloem, Tongvaren en Steenbreekvaren. Er komen geen beschermde soorten voor waarvan de landelijke of lokale gunstige staat van instandhouding in het geding is. In geval van een beschermde situatie zal een goedgekeurd mitigatieplan in combinatie met een ontheffing óf het werken volgens een goedgekeurde Gedragscode, bij voorkeur de goedgekeurde Gedragscode van de gemeente Zoetermeer in het kader van de Flora- en faunawet (Bureau Waardenburg/gemeente Zoetermeer 2009), vrijwel altijd volstaan om een ontwikkeling doorgang te kunnen laten vinden.
Mitigerende maatregelen Huismus en Gierzwaluw
Voor de hier en daar in het bestemmingsplangebied voorkomende Huismus kan, afhankelijk van de aantallen, locatie en omgeving, een spectrum aan maatregelen overwogen worden. De effectiviteit of nut van een maatregel dient per locatie te worden beoordeeld. De gekozen maatregelen kunnen worden opgenomen in een mitigatie-/compensatieplan. Het is bekend dat Huismussen en Gierzwaluwen kunstmatige broedvoorzieningen zoals speciale dakpannen en neststenen kunnen accepteren. In de nieuwbouw kunnen speciale voorzieningen worden gebruikt zodat er vervangende broedgelegenheid ontstaat. Indien de nieuwbouw (met nieuwe broedgelegenheid) nog niet gerealiseerd is voor aanvang van het nieuwe broedseizoen, kunnen er ook tijdelijke mussenkasten of nestskasten van houtbeton op geschikte plaatsen in de nabije omgeving worden opgehangen. De specifieke maatregelen dienen vanzelfsprekend te worden afgestemd op de daadwerkelijk voorkomende aantallen en locaties. In ieder geval dienen maatregelen te worden getroffen zowel voorafgaand aan, als tijdens de werkzaamheden.
Voor de Huismus en Gierzwaluw heeft het Ministerie van EL&I soortenstandaards laten opstellen. Hierin zijn de maatregelen beschreven die van toepassing kunnen zijn bij ruimtelijke projecten. Bij het aanvragen van een ontheffing volgt de Dienst Regelingen in grote lijn deze soortenstandaards. De soortenstandaard voor Huismus en Gierzwaluw zijn te vinden op:
http://www.hetlnvloket.nl/onderwerpen/vergunning-en-ontheffing/dossiers/dossier/flora-en-faunawet-ruimtelijke-ingrepen/soortenstandaards
Mitigerende maatregelen vleermuizen
Uit de beschikbare gegevens blijkt dat er in het bestemmingsplangebied Stadscentrum/Dorpsstraat potentieel leefgebied aanwezig is voor enkele soorten vleermuizen. Het gaat om de Gewone Dwergvleermuis,.Ruige Dwergvleermuis, Gewone grootoorvleermuis en Laatvlieger. Deze vleermuissoorten zijn net als alle andere Europese vleermuissoorten opgenomen in Bijlage IV van de EU-Habitatrichtlijn en vallen onder Tabel 3 soorten Flora- en faunawet (strikt beschermd).
Voor vleermuizen kan, afhankelijk van de aantallen, locatie en omgeving, een spectrum aan maatregelen overwogen worden. De effectiviteit of nut van een maatregel dient per locatie te worden beoordeeld. De gekozen maatregelen kunnen worden opgenomen in een mitigatie-/compensatieplan.
Voor enkele vleermuissoorten, waaronder de in Zoetermeer veel voorkomende Gewone dwergvleermuis en Ruige dwergvleermuis, zijn soortenstandaards opgesteld. Hierin zijn achtergrondinformatie over de ecologie van de soort en mitigerende maatregelen beschreven die van toepassing kunnen zijn bij ruimtelijke projecten. Bij het aanvragen van een ontheffing volgt de Dienst Regelingen in grote lijn deze soortenstandaards.
Wanneer men de voor de specifieke locatie geschikte maatregelen uit de soortenstandaard opneemt, is het aannemelijk dat een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet wordt verkregen. Zeker wanneer aannemelijk is dat geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de locale populatie van de soort. Gelet hierop kan er op voorhand in alle redelijkheid vanuit worden gaan dat de Flora- en faunawet wat betreft vleermuizen de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.