Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: WeidZegveld
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0632.bpweidzegveld-bva1

Toelichting

1 Deel A het plan
 
1.1 Inleiding
 
1.1.1 Aanleiding en doel
Voor een deel van de kern Zegveld, onderdeel van de gemeente Woerden, is eerder de Visie Zuidzijde Zegveld opgesteld. Deze visie is vastgesteld door de gemeenteraad op 24 april 2014. Het doel van deze visie is om de ruimte in en rondom Zegveld te verbeteren en tegemoet te komen aan de behoefte aan nieuwe woningen in deze kern. Uitgangspunt daarbij is dat bouwplannen een dorps karakter moeten hebben en passen in het landschap. Tevens staat centraal de overgang tussen dorp en landschap (de kernrandzone) te verbeteren. In de visie maakt een aantal bedrijven en het tenniscomplex van tennisvereniging Miland plaats voor woningbouw.
 
Bolton Ontwikkeling is eigenaar van de locatie ‘Hoofdweg/Milandweg’ (tenniscomplex en de direct naastgelegen gronden) en heeft een plan ontwikkeld voor de locatie onder de naam WeidZegveld. Dit plan omvat 38 woningen. 
 
Om het bestaande tenniscomplex te kunnen verplaatsen en het totale woningbouwplan juridisch-planologisch mogelijk te maken dient is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
 
1.1.2 Plangebied
Het plangebied ligt aan de noordoostkant van de kern Zegveld, vlakbij het dorpscentrum. Het plangebied is gelegen aan de Milandweg. Op de locatie is tennisvereniging Miland gevestigd, die verplaatst wordt richting de oostelijk gelegen voetbalvelden. Ten zuidwesten van de locatie is een kaasopslagbedrijf gevestigd. De 8 bestaande woningen aan de Milandweg maken geen onderdeel van het plangebied uit. Rondom de locatie zijn watergangen gelegen en is het weidse polderlandschap zichtbaar.
 
Op de navolgende afbeeldingen zijn de ligging van het plangebied (zuidwesten) en de nieuwe locatie van het te verplaatsen tenniscomplex (noordoosten) globaal weergegeven.
    
Luchtfoto plangebied
 
1.1.3 Geldende bestemmingsplannen
Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied waar de nieuwe woningen geprojecteerd zijn is het bestemmingsplan 'Kern Zegveld'. Het plan is vastgesteld op 27 juni 2013. De beoogde ontwikkeling van woningbouw is niet mogelijk op basis van dit bestemmingsplan. Ter plaatse kennen de gronden voornamelijk een sportbestemming. Daarnaast komt er een woon- en groenbestemming voor en een klein deel is bestemd als 'Agrarisch'.
 
Voor de gronden aan de achterzijde van het perceel aan de Hoofdweg 2 is een wijzigingsbevoegdheid voor maximaal 4 woningen opgenomen. Daarmee is het mogelijk 4 woningen te realiseren op het stuk grond tussen Hoofdweg 2 en De Haak.
 
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Kern Zegveld'
    
Daarnaast geldt voor het deel van het plangebied waar het tennisterrein naar wordt verplaatst en de beoogde locatie van de overtuinen het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Woerden, Kamerik, Zegveld'. Dit bestemmingsplan is op 3 juli 2008 vastgesteld door de raad. De beoogde locatie van het nieuwe tennisterrein heeft de bestemming 'Agrarisch - Landschappelijke waarden'. De bestaande sportvelden ten noordoosten van deze locatie hebben de bestemming 'Sport', omzoomd met een groenbestemming.
 
 
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Woerden, Kamerik, Zegveld'
 
1.1.4 Leeswijzer
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen. Een toelichting, planregels en een verbeelding. De toelichting is weer opgeknipt in drie delen, zijnde: Deel A het plan, Deel B de verantwoording en Deel C de uitvoerbaarheid. Met deze indeling wordt aangesloten bij de Woerdense standaard voor bestemmingsplannen
 
Deel A geeft een inleiding op het bestemmingsplan, beschrijft het plangebied en beschrijft de beoogde ontwikkeling met als meest belangrijke onderdeel het stedenbouwkundig plan.  
 
Deel B omvat de verantwoording. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de (milieu-)technische haalbaarheid van het plan. Het betreft de milieuaspecten als ecologie, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, etc., maar ook aspecten als volkshuisvestiging verkeer en parkeren. In dit hoofdstuk wordt verantwoord waarom en hoe het plan ruimtelijk ordeningstechnisch inpasbaar is op de locatie.
 
Deel C omvat tot slot de economische en maatschappelijke inpasbaarheid. De economische inpasbaarheid geeft aan of het plan ook in financieel opzicht uitvoerbaar is. De maatschappelijke inpasbaarheid beschrijft de consultatie met wettelijk vooroverlegpartners en belanghebbenden zoals omwonenden.
 
1.2 Planbeschrijving
De planbeschrijving is als volgt opgebouwd. In eerste instantie wordt stil gestaan bij de historie van het gebied. Daarna wordt ingegaan op de ruimtelijke structuur van het plangebied. Deze beide elementen zijn feitelijke beschrijvingen. Daarna wordt ingegaan op het planvoornemen. Het planvoornemen bestaat uit een meer globale visie op het gebied waarbij de visie over een groter gebied gaat dan onderhavig bestemmingsplan. Vervolgens wordt het stedenbouwkundig plan nader toegelicht. Het stedenbouwkundig plan is een nadere uitwerking van de ruimtelijke visie.
 
Om ook een inzicht te geven in de gewenste ruimtelijke kwaliteit is aanvullend een beeldkwaliteitplan (zie bijlagen bij toelichting bijlage 1) opgesteld. Het beeldkwaliteitplan doet uitspraken over zowel de bebouwde als onbebouwde omgeving. Om te borgen dat de gewenste kwaliteit wordt geborgd krijgt het beeldkwaliteitsplan de status van een aanvulling op de welstandsnota. Op deze wijze kunnen omgevingsvergunningen ook aan het beeldkwaliteitsplan getoetst worden.
 
1.2.1 Ruimtelijk structuur
Het plangebied maakt deel uit van de kern Zegveld. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door uitgestrekte weilanden, houtkaden, geriefbosjes, veenplassen en kronkelende rivierstroompjes. Zegveld ligt in het veenweidegebied. Dit gebied wordt gekenmerkt door karakteristieke kavelpatronen (slagenlandschap): lange, smalle kavels met waterlopen daartussen. De kern is ontstaan rond de kruising tussen de Middenweg/Hoofdweg en de Molenweg/Milandweg.    
 
Het plangebied ligt op de rand van de oude kern langs de Hoofdweg, de uitbreidingswijken ten noordwesten van de Molenweg en de Milandweg en het centrum. De woning en de kaasopslag ten westen van het plangebied maken deel uit van het bebouwingslint van de Hoofdweg en zijn ook georiënteerd op deze weg. Het plangebied zelf maakt deel uit van de planmatige uitbreidingswijken en recreatieve voorzieningen. Het agrarisch gebied aan weerszijden van de Hoofdweg, de achterzijde van het lint, wordt als landschappelijk waardevol gekenmerkt. Deze landschappelijke waarde komt vooral tot uitdrukking in de openheid van het landschap en de kavelstructuur. Deze openheid kenmerkt het plangebied slechts ten delen, omdat het deels bebouwd is en het tenniscomplex er gelegen is. De kavelstructuur is wel als kenmerkend aan te merken door de kleinschalige verkaveling die bepaald wordt door het patroon van sloten.
 
De wegbeplanting langs de Milandweg bestaat uit enkelzijdige laanbeplanting, die past in de scala van het vrij brede profiel. Mede door de grillige oeverlijn van de Broekerwetering maakt de straat een landelijke indruk.
 
1.2.2 Stedenbouwkundig opzet
Voor beide deellocaties is een stedenbouwkundig opzet gemaakt. Hierbij is gekeken naar de vormgeving en inrichting van het gebied. Daarnaast is rekening gehouden met randvoorwaarden vanuit het beleidskader (toelichting paragraaf 2.1 ) en milieuhygiënische aspecten en watercompensatie-eisen (toelichting paragraaf 2.5).
              
1.2.2.1 Locatie WeidZegveld
Voor het deel van het plangebied waar zich in de huidige situatie het tenniscomplex bevindt en in de toekomstige situatie woningen worden gerealiseerd, locatie WeidZegveld, is in de navolgende afbeelding het verkavelingsplan weergegeven.
 
Verkavelingsplan
 
Het verkavelingsplan wordt in belangrijke mate bepaald door de structuur van het water, die sterk overeenkomt met de bestaande situatie. Het kavelpatroon blijft dan ook grotendeels behouden. In de volgende paragrafen wordt (nader) toegelicht hoe het woonprogramma, de ontsluiting, het parkeren en de groen- en waterstructuur in de toekomstige situatie vorm krijgen.
 
1.2.2.2 Locatie tennisterrein
Het nieuwe tennisterrein wordt gerealiseerd aan de zuidwestzijde van het voetbalveld van Sportvereniging Sport is Vreugde en Ontspanning. Het perceel heeft op dit moment een agrarische functie. In het plan zijn 3 tennisvelden beoogd. In het midden van het perceel wordt een gebouw met overkapping/terras voor een ondersteunende horecafunctie bij het tennisterrein (kantine) gerealiseerd.
     
Inrichtingsplan tennisterrein
 
1.2.2.3 Programma (wonen)
Het totale woonprogramma in het plangebied bestaat uit 38 woningen, waarvan 7 sociale woningen.
 
Ten noordoosten van het plangebied worden 4 rij- en hoekwoningen, eveneens langs de Milandweg, gerealiseerd op door water omgeven gronden. Verder in noordoostelijke richting zijn reeds 8 rij- en hoekwoningen (timpaanwoningen), die geen onderdeel van het plangebied uitmaken, aanwezig. Het noordoostelijke deel van het plangebied bestaat uit een combinatie van 22 rij- en hoekwoningen. In het zuidoostelijke deel van het plangebied, grenzend aan het polderlandschap, worden vrijstaande woningen en enkele twee-onder-een-kap woningen gerealiseerd. Deze woningen hebben aan de achterzijde een 'overtuin'. Dit principe wordt in toelichting paragraaf 1.2.2.6 toegelicht. 
 
1.2.2.4 Ontsluiting en parkeren
WeidZegveld
Verkeer
De woningbouwontwikkeling geeft de volgende verkeersgeneratie: 
  • 26 x koop, tussen/hoek = 191 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag;
  • 4 x koop, vrijstaand = 32 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag;
  • 8 x koop, twee-onder-een-kap = 62 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag;
  • totaal: 285 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag.
De woningen in het plangebied worden alle ontsloten via de Milandweg. Er is voorzien in drie aansluitingen op de Milandweg, waarvan één reeds aanwezig is. Alle woningen in het plangebied worden passend ontsloten, zodat de verkeersgeneratie verwerkt kan worden. 
 
Aan de zijde van de polder (zuidoostzijde) is een langzaamverkeerroute, de groene loper, voorzien. Deze route is gelegen aan de waterzijde en biedt de mogelijkheid om aan de achterzijde van de woningen te wandelen.
 
Parkeren   
In toelichting paragraaf 2.1.3.2 is gemotiveerd dat de nieuwe woningen een parkeerbehoefte van 78,8 parkeerplaatsen hebben. In het plan is voorzien in parkeerplaatsen in het openbaar gebied en op eigen terrein. Met name de vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen hebben parkeerplaatsen op eigen terrein, maar ook enkele hoekwoningen beschikken over parkeerplaatsen op eigen terrein. In de navolgende tabel is het berekende aantal parkeerplaatsen dat wordt gerealiseerd per type parkeervoorziening weergegeven. Uit de tabel blijkt dat berekende aantal parkeerplaatsen dat gerealiseerd wordt 78,4 bedraagt. Dit betekent dat er een tekort van 0,4 parkeerplaatsen is. Aangezien de doelgroep deels bestaat uit starters en de werkelijke parkeerbehoefte daarmee lager zal zijn, volstaat het te realiseren aantal parkeerplaatsen om te voorzien in de parkeerbehoefte.
 
ParkeervoorzieningenTheoretisch aantalBerekend aantalPlangebied
Parkeerplaatsen in openbaar gebied11,052 x 1,0 = 52,0
Garage met enkele oprit21,03 x 1,0 = 3,0
Garage met dubbele oprit31,813 x 1,8 = 23,4
Totaal  78,4
 
Locatie tennisterrein
Het nieuw te ontwikkelen tennisterrein wordt ontsloten via de Milandweg. Het complex wordt passend ontsloten via een aansluiting op de Milandweg.
 
Op het perceel zijn 16 parkeerplaatsen aan de voorzijde van het perceel (noordwesten) beoogd. De aantal is voldoende om de parkeerbehoefte van 11,0 parkeerplaatsen (zie toelichting paragraaf 2.1.3.2) op eigen terrein op te lossen.
 
1.2.2.5 Groen en water
WeidZegveld
De woningen in het plangebied worden in een omgeving met veel water en groen gerealiseerd. De waterstructuur blijft in vergelijking met de bestaande situatie grotendeels intact, zodat vrijwel het gehele plangebied omringd wordt door sloten/watergangen. Met name de vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen in het zuidoosten bevinden zich in een waterrijke omgeving. De bij de woningen horende 'overtuinen' worden met bruggen/steigers verbonden met de woningen. 
 
Het erf krijgt een duidelijk representatief front aan de doorgaande weg (Milandweg). Dit bestaat uit een groen voorerf met streekeigen, karakteristieke beplanting.
 
Het plan sluit aan op een groter geheel door een duidelijk doorgaand pad ('groene loper') aan de zuidzijde van het plangebied. Dit maakt het mogelijk om een ommetje rond het plangebied te maken en vormt daarnaast in breder verband een verbinding tussen het centrum van Zegveld en het nieuwe tenniscomplex langs de nieuwe kernrand (zie navolgende afbeelding). De groene loper krijgt bij voorkeur water aan weerszijde en wordt aan één zijde van het water ingericht op een landschappelijk streekeigen wijze. Dat betekent dat streekeigen beplanting wordt toegepast. Daarnaast sluit de groene loper zoveel mogelijk aan op zijn omgeving, zodat deze veel en vaak bereikbaar en toegankelijk is. In de groene loper kan een (groen-blauw)programma toegepast worden. Hierbij kan binnen het plangebied gedacht worden aan speelaanleidingen, kleine speelvoorzieningen, vissteigers, etc.   
 
Ligging groene loper
 
Tennisterrein
Aan de randen van het perceel worden bomen en struiken geplaatst om het tenniscomplex aan het zicht te onttrekken en een passende overgang te creëren.
 
1.2.2.6 Overtuinen
Uitgangspunt voor de overtuinen is een groene inrichting. Waarbij natuurlijke beplanting wordt toegepast welke passend is bij de plek. Bij de tuinen worden natuurvriendelijke oevers toegepast. Een vlonder kan worden toegestaan mits deze niet uitsteekt. De overtuin heeft tot doel een geleidelijke groene overgang te creëren van het 'stedelijk gebied' naar het groene buitengebied. Hierbij zijn de overtuinen geen groene muur maar vormt het een 'vitrage' tussen het groene buitengebied en het 'stedelijke gebied'.
 
Inrichting en gebruik
De inrichting van de overtuin is alles bepalend voor het beeld. Het gewenste beeld bestaat uit groene tuinen die een 'vitrage' vormen tussen het landschap en de woningen, maar die ook een stukje privacy borgen tussen ommetje en woning. Het totale kavel van de rij woningen is zo uitgedacht dat deze het zo logisch en vanzelfsprekend mogelijk maakt om de overtuin ook maximaal groen in te richten. Alle functies die verharding behoeven zijn zoveel mogelijk nabij de woning gesitueerd. De parkeerplaatsen voor de auto en het pad naar de voordeur zit aan de straatkant van de kavel. Direct achter de woning is een royale buitenruimte over het water uitkragend geprojecteerd. Dit voorziet in de directe behoefte om buiten te kunnen zitten.
 
Dus functioneel gezien is de overtuin, ook letterlijk een over-tuin. Dat maakt dat de tuin ook ingericht kan worden als tuin. Dat kan voor een jong gezin betekenen dat er een trampoline en een grasveldje gewenst is, en voor een wat ouder stel een prachtige pluktuin. Ook zijn invullingen als moestuin, boomgaard, watertuin denkbaar op de bestaande ondergrond. Hierbij moet worden opgemerkt dat de overtuinen niet opgehoogd worden. Dit om het huidige evenwicht tussen de hoge grondwaterspiegel en grasland in stand te houden. Ophogen met zand zou dit evenwicht verstoren. Dat geldt ook voor het ophogen met veen, dat extra snel zal oxideren. Minstens zo belangrijk effect van het niet ophogen, en dus intact laten, is dat mensen weten welke verwachtingen zij moeten hebben bij het toekomstig gebruik.
 
Voorzieningen
Essentieel bij elk van de invullingen is het groene karakter. Ondersteunend aan de tuin wordt de tuinkast. Deze tuinkast geeft de mogelijkheden om de tuingerelateerde spullen, gereedschap of speelgoed in op te slaan. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat een overtuin in zijn geheel wordt verhard. In het bestemmingsplan wordt hiervoor voorzien in een regeling. De kopers zullen worden bewust gemaakt van deze beperking en worden geleerd hiermee om te gaan.
 
Om de hoogste mogelijke kwaliteit te kunnen garanderen worden er veel elementen met de bouw mee gerealiseerd: de tuinkast wordt door de ontwikkelaar gebouwd. Dit heeft als voordeel dat alle overtuinen een gelijkwaardig bouwwerk krijgen. De vlonders aan de woningen met bruggen naar de overtuin worden mee ontwikkeld door de verkopende partij. Als laatste ingrediënt worden de beschoeiingen ook aangebracht tijdens de bouw door de ontwikkelaar. Dit voorkomt zelfredzaamheid en het plaatsen van hoge beschoeiingen. De beschoeiing die voorgesteld wordt, is een natuurlijke beschoeiing, bijvoorbeeld bestaande uit wilgentenen, die net onder het water staat.
 
1.2.3 Planmethodiek
De planmethodiek is afgestemd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. Vervolgens is zoveel als mogelijk aangesloten op de gemeentelijke standaard. Hierbij is tevens gebruik gemaakt van de vastgestelde bestemmingsplannen ter plaatse en meer recentere plannen in de gemeente Woerden. 
 
Verbeelding
Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen.
 
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
 
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk zijn de begrippen verklaard die gebruikt worden in hoofdstuk 2. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel “wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
 
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.
 
De volgende bestemmingen komen in onderhavig bestemmingsplan voor: 'Groen', 'Sport', 'Tuin - Overtuin', 'Verkeer', 'Water' en 'Wonen'.
 
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor het beoogde groengebied zoals opgenomen in het inrichtingsplan. De beoogde langzaamverkeerroute (wandelpad) is middels een specifieke aanduiding op de verbeelding opgenomen. 
 
De bestemming ‘Sport’ is opgenomen voor het nieuwe tennisterrein, waar het uitoefenen van openlucht sportactiviteiten, verenigingsgebouwen, ondergeschikte horeca-activiteiten, bij deze doeleinden behorende voorzieningen en evenementen (incidenteel) zijn toegestaan. Binnen het bouwvlak zijn gebouwen toegestaan.
 
Gronden met de bestemming 'Tuin - Overtuin' op de grens van het stedelijk naar het landelijk gebied. Deze gronden, behorend bij de woningen, kunnen niet aangemerkt worden als erf zoals bedoeld in het Besluit omgevingsrecht. Hiermee is het voor de toekomstige bewoners niet mogelijk vergunningsvrije bouwwerken te realiseren of deze gronden in te richten ten dienste van het gebruik voor 'Wonen'. Een dergelijke regeling wordt door de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State geaccepteerd (201209655/1/A1).
Om er voor te zorgen dat de overtuinen het groene karakter blijven behouden wordt in de regels van het bestemmingsplan opgenomen dat de overtuinen maximaal 30 % verhard mogen worden. Binnen deze 30 % moet ook de tuinkast worden geplaatst.
In de regels van de bestemming 'Tuin - Overtuin' wordt opgenomen dat het verboden is zonder of in afwijking van een vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden) de gronden van de overtuinen op te hogen. Het ophogen van de gronden is niet wenselijk vanwege het in stand houden van het huidige evenwicht tussen de hoge grondwaterspiegel en het grasland.
In de bouwregels voor de overtuinen is een maximum oppervlakte aan bouwwerken opgenomen van 4 m². De maximum bouwhoogte van tuinkasten bedraagt 1,5 m. Daarnaast wordt een regeling opgenomen dat de beschoeiing in de vorm van wilgentenen (bouwwerken, geen gebouw zijnde) rondom de overtuinen niet hoger mogen zijn dan het gemiddelde waterpeil.
   
De bestemming 'Verkeer' ziet op de verkeerswegen voor onder andere gemotoriseerd verkeer. Binnen deze bestemming zijn ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen toegestaan. Het parkeren is op de verbeelding en in de regels nader gereguleerd. Op deze wijze wordt de beoogde ruimtelijke kwaliteit geborgd. Naast verharding mag binnen de bestemming Verkeer ook groen worden gerealiseerd.
 
De bestemming 'Water' is opgenomen voor het bestaande oppervlakte water in het plangebied en het nieuw aan te leggen water. Het nieuw aan te leggen water krijgt eenzelfde bestemming. Binnen deze bestemming zijn bruggen en steigers toegestaan. Een belangrijke watergang is deze tussen de woningen en de overtuinen. Naast een fysieke scheiding ontstaat daarmee ook en planologische scheiding met het achtererf, zoals bedoeld in het Besluit omgevingsrecht.
 
De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor de (grondgebonden) woningen in het plangebied. Naast wonen is het, conform het gemeentelijk beleid, ook toegestaan een beroep aan huis uit te oefenen. In het plan is naast de maximum goot -en bouwhoogte ook het maximum aantal wooneenheden vastgelegd.
 
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat regels welke op de bestemmingen van hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
 
Anti-dubbeltelregel
In deze bepaling is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
 
Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Zoals regels omtrent erfbebouwing, luifels en ondergronds bouwen. De regeling voor erfbebouwing sluit aan op het gemeentelijke afwijkingenbeleid.
 
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een verwijzing naar gemeentelijk parkeerbeleid opgenomen, waarmee in het bestemmingsplan is vastgesteld dat hieraan voldaan moet worden.
 
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken.
 
Algemene wijzigingsregels
De algemene wijzigingsregels zien op twee onderdelen. Het realiseren van een nutsgebouw met een inhoud van 150 m³ en een bouwhoogte van 3 m en in een mogelijkheid bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen te verschuiven.
   
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
 
2 Deel B verantwoording
 
2.1 Ruimtelijke kader
 
2.1.1 Rijksbeleid
2.1.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.
 
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost-Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
 
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
 
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.
 
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd, waarvan per 1 juli 2017 de nieuwe versie in werking is getreden. Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen, in zoverre relevant, het volgende:
 
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
 
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft een ontwikkeling van 38 woningen in bestaand stedelijk gebied en het verplaatsen van het tennisterrein. Het toevoegen van 38 woningen is een stedelijke ontwikkeling op basis van artikel 1.1.1 lid 1 Bro. Uit toelichting paragraaf 2.2.1 blijkt dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte naar woningen. Hieruit blijkt dat het voorgenomen plan past in het woningbouwprogramma van de gemeente Woerden en de kern Zegveld.
 
Ten tweede valt de ontwikkeling grotendeels binnen bestaand stedelijk gebied waar zich momenteel nog maatschappelijke en sportfuncties zich bevinden. Het betreft het transformeren van een stedelijke locatie op basis van een private investering. Gezien de verdere optimalisatie van het plan, het bijzondere woonmilieu en de fasering wordt de vraag en daarmee ook de afzetbaarheid als reëel ingeschat. Het plangebied bevindt zich aan de rand van het stedelijk gebied, waardoor slechts de overtuinen buiten het stedelijk gebied gerealiseerd worden. Door strikte eisen te stellen ten aanzien van bouwwerken, verharding en het gebruik van de gronden wordt gegarandeerd dat de overtuinen het landelijke karakter behouden en een passende overgang vormen tussen landelijk en stedelijk gebied vormen. In toelichting paragraaf 1.2.2.6 zijn de uitgangspunten voor de overtuinen nader uitgewerkt.
 
Bij ontwikkelingen buiten het bestaande stedelijk gebied, in dit geval slechts de overtuinen, is optimale inpassing en bereikbaarheid vereist. De kwaliteiten van de omgeving worden optimaal benut en er is dan ook sprake van een goede inpassing. Het sluit het plan aan op de bestaande infrastructuur waardoor de bereikbaarheid gemaximaliseerd wordt (zie toelichting paragraaf 1.2.2).
 
De ontwikkeling is in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
2.1.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Gezien het feit dat de planlocatie niet valt onder één van de onderwerpen beschreven in het Barro en het feit dat het plan niet valt binnen één van de projecten aangewezen in het Barro, is de ontwikkeling niet strijdig met het Barro.
 
2.1.2 Provinciaal Beleid
2.1.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. Na vaststelling van de PRS in 2013, zijn er in 2014 twee partiële herzieningen gemaakt. De PRS wordt elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast (herijken). De herijking van de PRS (2016) is vastgesteld op 12 december 2016.
 
In de PRS beschrijft Provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Daarbij wordt aangegeven welke doelstelling van provinciaal beleid wordt geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe de provincie dit beleid gaat uitvoeren. Het beleid zal onder meer via de Provinciale Ruimtelijke Verordening uitgevoerd worden.
 
De PRS heeft als taak om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. De provincie met een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. Deze uitgangspositie resulteert in vier pijlers, te weten:
  • een duurzame leefomgeving;
  • beschermen kwaliteiten;
  • vitale dorpen en steden;
  • dynamisch landelijk gebied.
Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:
 
Accent op de binnenstedelijke opgave
De provincie Utrecht wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag naar (woningen in) stedelijke woonmilieus, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en winkelpanden en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.
 
Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied
De provincie Utrecht beschikt over  een aantrekkelijk landelijk gebied. Deze kwaliteit wenst de provincie te behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wordt onder andere opvangen door hier rood-voor-groen constructies mogelijk te maken. 
 
Planspecifiek
Een gedeelte van het plangebied is het door de provincie aangewezen als landelijk gebied. De provincie staat, zo is terug te lezen in het PRS, in beginsel niet negatief tegenover ontwikkelingen in het landelijk gebied, mits de omgevingskwaliteit, van met name het landschap, voldoende is geborgd. Gelet op de feitelijke ligging in het stedelijk gebied is er op de locatie ruimtelijk meer mogelijk dan elders in het landelijk gebied.
De grenzen tussen stedelijk gebied en landelijk gebied zijn over het algemeen geleidelijk, zonder scherpe grenzen. De beperkte intensivering van het gebruik en bebouwing op de overtuinen zorgt voor een licht verstedelijkt karakter zonder dat er sprake is van het ontstaan van nieuwe harde grenzen.
De provinciale structuurvisie verzet zich in beginsel niet tegen de beoogde ontwikkeling binnen de kernrandzone. De ontwikkeling draagt bij aan de vitaliteit, aan de kwaliteit van het gebied en de woonomgeving en gaat niet ten koste van de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteiten.
 
2.1.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Tegelijk met de PRS is op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De PRV wordt elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast (herijken). De huidige herijking van de PRV (2016) is op 12 december 2016 vastgesteld.
 
In de PRV wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de PRS. In de PRV zijn regels opgenomen met betrekking op onder meer het landelijk gebied, stedelijk gebied, bedrijventerreinen, duurzame energie en cultuurhistorische waarden. Bestemmingsplannen worden aan deze regels getoetst waardoor het provinciale beleid doorwerkt naar het gemeentelijk niveau.  
 
De beoogde ontwikkeling moet passen binnen de visie van de PRS. Deze visie is gebaseerd op vier pijlers: een duurzame leefomgeving, beschermen van kwaliteiten, vitale dorpen en steden en een dynamisch landelijk gebied. De planlocatie is gelegen op de grens van het stedelijk gebied met het landelijk gebied en is nader aangemerkt als kernrandzone. De planlocatie maakt onderdeel uit van het stedelijk gebied, dit behoudens de overtuinen. Voor een aantrekkelijke provincie acht de provincie ‘vitale steden en dorpen’ belangrijk.
 
Planspecifiek
Op de grens van het aangewezen stedelijk gebied en het aangewezen landelijk gebied ligt de rode contour. Verstedelijking in het stedelijk gebied is toegestaan (hoofdstuk 4 PRV), verstedelijking in het landelijk gebied is enkel onder specifieke voorwaarden toegestaan (hoofdstuk 3 PRV). De geprojecteerde woningen liggen, met uitzondering van de overtuinen binnen de rode contour zoals opgenomen in de provinciale verordening
 
Uitsnede kaart PRV: Stedelijk gebied
        
Het gebied is in de PRV aangemerkt als een zogenaamde kernrandzone. Binnen deze kernrandzone is verstedelijking toegestaan. Onder verstedelijking wordt verstaan: woningen en woongebieden, niet-agrarische bedrijven en bedrijfsterreinen, stedelijke voorzieningen en kernrandactiviteiten, gebouwde voorzieningen voor energieproductie en recreatiewoningen en complexen voor verblijfsrecreatie. Onder het begrip verstedelijking vallen niet: landbouw met de daarvoor noodzakelijke bebouwing op agrarische bouwvlakken, ondergeschikte nevenfuncties op agrarische bouwpercelen, bos en natuur en terreinen ingericht voor dagrecreatie en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen (zoals picknickplaatsen en bebording). De overtuinen zijn niet aan te merken als een kernrandactiviteit, omdat het door het behoud van het landelijke karakter en de natuurlijke scheiding van de woningen geen stedelijke functie betreft. Daarmee is geen sprake van verstedelijking en is de realisatie van de overtuinen niet in strijd met de provinciale verordening.
  
De overtuinen zijn in de PRV aangemerkt als 'veengebied kwetsbaar voor oxidatie'. Op deze gronden zijn bodembewerkingen die tot gevolg hebben dat veen aan de oppervlakte wordt gebracht niet toegestaan. Bij de realisatie van tuinen zullen dergelijke bodemwerkingen niet toegepast worden.
 
2.1.2.3 Handreiking kwaliteit kernrandzones
De provincie Utrecht heeft in de nieuwe Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie het begrip kernrandzone geïntroduceerd. Gemeenten worden daarbij gestimuleerd om voor dit gebied rondom stad of dorp een integrale visie op te stellen, waarin de bestaande en gewenste ruimtelijke kwaliteiten worden beschreven. Als de bestaande kwaliteit verbetering verdient, wordt in samenhang afgewogen met welke ontwikkelingen dit kan worden gefaciliteerd. Dit wordt opgesteld in plaats van een visie voor elk van de plekken of initiatieven afzonderlijk.
 
Kernrandzones zijn de randen van steden en dorpen. Ze vormen de overgang van stedelijk naar landelijk gebied en daarmee feitelijk de voorkant van de kern. Beleidsmatig worden ze echter als achterkant behandeld, waardoor een toekomstbeeld voor de huidige zones als geheel meestal ontbreekt. Ze ogen daardoor vaak rommelig. Veel kernrandzones bevatten een mix aan functies, zoals woningen, (agrarische) bedrijven, sportvelden, begraafplaatsen en volkstuinen. Om meer kwaliteit aan deze zones te geven is er beleidsmatig de ruimte gegeven deze gebieden te ontwikkelen. Uitgangspunt hierbij is dat de ruimtelijke kwaliteit behouden blijft, of wordt versterkt. Onder ruimtelijke kwaliteit wordt verstaan: belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde. Ontwikkelingen dienen gepaard te gaan met een visie, een visie op de Kernrandzone. Deze visie dient door de gemeente te worden opgesteld. Ter ondersteuning hiervan is door de Provincie Utrecht een handreiking opgesteld. Op basis van de aanwezige kwaliteiten en de te verwachten initiatieven kan een visie worden opgesteld. Door de gemeente Woerden is hieraan invulling gegeven met haar Structuurvisie 2013.
 
2.1.2.4 Bodem-, Water en Milieuplan 2016-2021
Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 -2021 is op 7 december 2015 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. Het Bodem-, Water- en Milieuplan is opgesteld op grond van de verplichting in de Waterwet en de Wet Milieubeheer om respectievelijk een regionaal waterplan en een provinciaal milieubeleidsplan op te stellen. Het Bodem-, Water- en Milieuplan gaat op termijn op in de omgevingsvisie. Derhalve wordt met dit plan geanticipeerd op de gedachtegoed van de nieuwe Omgevingswet.
 
Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021 is gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. In de strategische agenda 2011 - 2015 richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie Utrecht: een provincie met krachtige steden en dorpen en een vitaal landelijk gebied in combinatie met een sterke economische positie. Voor bodem, water en milieu betekent het centraal stellen van deze doelen: 
  • streven naar een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden;
  • streven naar bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied;
  • streven naar een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden;
  • streven naar een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.
Met het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 wordt bijgedragen aan het realiseren van deze ontwikkelopgaven door in een vroeg stadium kennis en inzichten in te brengen vanuit het bodem-, water- en milieudomein. Om focus aan te brengen is dit beleid uitgewerkt aan de hand van vier prioriteiten, die aansluiten bij de ontwikkelopgaven in de strategische agenda:
  • waterveiligheid en wateroverlast;
  • schoon en voldoende oppervlaktewater;
  • ondergrond;
  • leefkwaliteit stedelijk gebied.
Planspecifiek
Om de beleidsdoelen te realiseren zorgen gemeenten voor ruimtelijke bescherming van water. In de waterparagraaf van het voorliggende bestemmingsplan (toelichting paragraaf 2.5) wordt toegelicht hoe met water wordt omgegaan in het plangebied.
 
2.1.3 Gemeentelijk beleid
2.1.3.1 Ruimtelijke Structuurvisie Woerden 2009 - 2030
In 2008 heeft de gemeenteraad de toekomstvisie Woerden 2022 vastgesteld. In dit document is de koers voor de brede toekomstige ontwikkeling van Woerden bepaald. Beschreven staat welke functies en programma’s een plek moeten krijgen in Woerden. In 2009 is de structuurvisie Woerden vastgesteld. In de Ruimtelijke Structuurvisie wordt een ruimtelijke vertaling van de toekomstvisie gegeven en wordt de vraag beantwoord om hoeveel programma’s het gaat, waar en op welke manier hier in de gemeente ruimte voor is. De Ruimtelijke Structuurvisie biedt daarmee een ruimtelijk ontwikkelings- en toetsingskader voor de gemeente Woerden voor de periode tot 2030. Voor de periode tot 2015 gebeurt dat concreter dan voor de periode daarna.
 
Op 28 maart 2013 heeft de raad van de gemeente Woerden de wijziging van de structuurvisie vastgesteld. In de Structuurvisie 2013 is voor Zegveld aangegeven dat Zegveld een kleinschalig agrarisch georiënteerd dorp blijft in het veenweidegebied. De ontwikkelingen die plaatsvinden binnen Zegveld zijn gericht op de eigen kern en kleinschalig van karakter. Gestreefd wordt naar het in stand houden van het huidige voorzieningenniveau. Hiervoor wordt ruimte geboden aan beperkte woningbouw voor verschillende doelgroepen aan de randen van het dorp om de eigen groei op te kunnen vangen. Met deze bijstelling van de Structuurvisie 2009 in 2013 heeft de gemeente Woerden voor het gebied rondom Zegveld een eerste aanzet gegeven op haar visie voor de Kernrandzone. Middels de Visie Zuidzijde Zegveld is vervolgens een concrete invulling gegeven aan de kernrandzone.
 
In de herziening van de structuurvisie is de uitbreiding aan de noordzijde (Broeksloot) geschrapt. Een nieuw toe te voegen ontwikkeling aan de zuidoostzijde van het dorp is het project Hoofdweg/Milandweg. Samen met het projectgebied Zegveld zuidwest wordt een totaalvisie opgesteld voor de dorpsranden aan de zuidzijde van Zegveld. In deze totaalvisie wordt een raamwerk voor toekomstige bouwlocaties gecombineerd met veel aandacht voor de kwaliteit van de dorpsrand. Dit project is tevens een pilot voor de aanpak van andere dorpsranden in de gemeente Woerden. De spelregels uit de structuurvisie, zoals het wateraangepast bouwen, de groene zoom om het dorp en het dorpse karakter zijn hierop van toepassing.
 
Planspecifiek
Met de overtuinen, welke aangemerkt kunnen worden als stadsrandactiviteiten, wordt invulling gegeven op de aanpak van de dorpsrand en meer concreet de beoogde woonbebouwing groen afgezoomd. Door deze groene afzooming/vitrage ook een functioneel doel te geven wordt de beoogde kwaliteit en de instandhouding hiervan geborgd. Wel is het van belang dat het overwegend onbebouwd en groene karakter geborgd wordt, immers anders wordt niet meer voldaan aan de spelregels van de structuurvisie en krijgt de groene afzooming een te stedelijk karakter. Enige bebouwing is wel gewenst om de overtuinen voldoende gebruikswaarde voor de toekomstige bewoners te geven. Deze gebruikswaarde wordt noodzakelijk geacht om ook de beoogde kwaliteit te borgen. Om te voorkomen dat de overtuinen te stedelijk worden is het essentieel dat op de overtuinen geen vergunningsvrije bouwwerken worden gesitueerd. Om dit te voorkomen is een specifieke juridisch regeling vereist.
 
2.1.3.2 Nota parkeernormen 2014
In de Nota parkeernormen 2014 zijn de gemeentelijke parkeernormen van de gemeente Woerden vastgelegd. De nota heeft tot doel om bij nieuwe of te wijzigen ruimtelijke plannen en projecten de hoeveelheid parkeerplaatsen te kunnen bepalen en de bereikbaarheid en leefbaarheid te waarborgen. Een tweede doel is de parkeernormen meer inzichtelijk te maken. De normen zijn gebaseerd op de landelijke kencijfers van het CROW. Deze cijfers geven een goede indicatie van de parkeerbehoefte van de verschillende functies.
 
In afwijking op de parkeerkencijfers van het CROW, wordt binnen de gemeente Woerden geen bandbreedte in de parkeernormen toegepast. De parkeernorm betreft het gemiddelde van de bandbreedte van het CROW-kencijfers per functietype en per stedelijkheidsgraad uit CROW-publicatie 381.
 
Planspecifiek
De kern Zegveld behoort volgens de nota tot 'overige dorpskernen'. De parkeernormen voor dit gebied komen overeen met de parkeerkencijfers voor de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' en de stedelijke zone 'rest bebouwde kom' uit CROW-publicatie 381. Het buitengebied dat bestaat uit het gemeentelijk grondgebied buiten de kernen heeft de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' en de stedelijke zone 'buitengebied'. De woningen in het plangebied behoort tot de 'overige dorpskernen', terwijl het nieuwe tennisterrein is gelegen in het 'buitengebied'.
 
In de navolgende tabel is aan de hand van de relevante parkeernormen de parkeerbehoefte van de woningen in het plangebied uiteengezet. Daaruit blijkt dat de totale parkeerbehoefte van de woningen (exclusief de bestaande woningen) 78,8 parkeerplaatsen bedraagt.
  
Type woningAantalParkeernorm incl. bezoekersparkerenParkeerbehoefte
Koop, vrijstaand/villa42,3 ppl/woning9,2
Koop, twee-onder-een-kap82,2 ppl/woning17,6
Koop, tussen/hoek/patio262,0 ppl/woning52,0
Totaal38 78,8
  
De nota bevat geen parkeernormen voor een tennisterrein (buiten). Wel zijn er parkeernormen voor een tennishal en een sportveld opgenomen. Een tennishal komt sterk overeen met een tennisterrein, waarbij het verschil is dat de parkeerbehoefte bij een tennisterrein meer weersafhankelijk is en er om die reden wellicht meer sprake is van pieken en dalen in de parkeerbehoefte. Aangezien de parkeernormen van een sportveld (20,0 parkeerplaatsen per ha netto terrein) wanneer zij toegepast worden op het tennisterrein resulteren in een te lage en niet realistische parkeerbehoefte, wordt de voorkeur gegeven aan de parkeernormen van een tennishal.
De parkeernorm van een tennishal in het 'buitengebied' bedraagt 0,5 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. De oppervlakte van het tennisterrein is bepaald door de som van de oppervlakte van de tennisvelden en de oppervlakte van de kantine inclusief overkapping te nemen. Deze bedraagt 2.000 + 190 = 2190 m². De parkeerbehoefte is in dat geval gelijk aan 21,9 x 0,5 = 11,0 parkeerplaatsen.
 
In toelichting paragraaf 1.2.2.4 wordt toegelicht op welke manier wordt voorzien in de in deze paragraaf berekende parkeerbehoefte.
 
2.1.3.3 Visie Zuidzijde Zegveld
De gemeenteraad heeft op 24 april 2014 de visie Zuidzijde Zegveld van 18 juli 2013 vastgesteld. Met de visie Zegveld Zuidzijde is de haalbaarheid van woningbouwplannen voor Zegveld-Zuidwest en Hoofdweg/Milandweg onderzocht. De visie geeft sturing aan bestaande initiatieven en ideeën en voorkomt 'incidenten nieuwbouw', ad hoc ontwikkelingen die zonder samenhang tot stand komen. De visie geeft weer welke samenhang er is tussen de ontwikkelingen aan de zuidkant van Zegveld en hoe de zuidrand van Zegveld verrijkt en versterkt kan worden. De visie benoemt bestaande kwaliteiten en geeft aan op welke wijze deze versterkt kunnen worden. De visie signaleert ook knelpunten een geeft aan hoe deze tot oplossing gebracht kunnen worden en waar storende elementen kunnen worden geëlimineerd.
 
In de visie voor de zuidrand wordt teruggegrepen naar het oorspronkelijke beeld van Zegveld. Een zachte vanzelfsprekende overgang tussen bebouwing en landschap wordt nagestreefd. Dit wordt bereikt met verschillende middelen. Hierbij worden watergangen met brede kragen, oeverbeplanting of riante tuinen aan het water of overtuinen ingezet om deze zachte overgang vorm te geven.
 
De visie staat in beperkte schaal woningbouw toe met respect voor bestaande zichtlijnen. De nieuwe woningbouw moet in zijn overgang naar het omliggende landelijkgebied voorzien in een zachte overgang. Voorliggend initiatief geeft een verdere invulling van deze zachte overgang. Hiervoor is gebruik gemaakt van overtuinen met een daarbij behorende inpassing. De invulling van dit initiatief op deze wijze is passend binnen de Visie Zuidzijde Zegveld.
 
In de visie wordt het onderstaande, mogelijke, eindbeeld geschetst.
 
Verbeelding Visie Zuidzijde Zegveld
 
Provinciale reactie op de Visie Zuidzijde Zegveld
In februari 2014 is de provincie gevraagd inhoudelijk te reageren op de Visie Zuidzijde Zegveld. Middels de brief van 5 maart 2014 heeft provincie Utrecht inhoudelijk gereageerd op de visie.
 
De provincie geeft aan dat in de visie voldoende is onderbouwd dat de maatregelen op substantiële wijze bijdragen aan de borging en/of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Deze maatregelen staan in een redelijke verhouding tot de voorgenomen ontwikkelingen. De maatregelen leiden tot een dusdanige kwaliteitsverbetering dat een (beperkte) aantasting van het Groene Hart en bouwen in veenweidegebied zijn te rechtvaardigen. De maatregelen die in het voorgenomen plan zijn opgenomen zijn de langzaam verkeersverbinding ('groene loper') aan de zuidrand van Zegveld, het verbeteren van de bestaande (zuidelijke) dorpsrand, het creëren van een zachtere overgang naar het landschap (water en overtuinen) en het landschappelijk inpassen van het nieuwe tennisterrein.
 
Met de visie is vervolgens door de provincie ingestemd. Dit onder voorwaarde dat het totaalpakket aan maatregelen ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit conform de gemeentelijke ambitie en toezeggingen in visie, reactienota en aanvullende notitie wordt uitgewerkt en realisering wordt geborgd. Met het plan van WeidZegveld wordt voldaan aan de visie door een zorgvuldige landschappelijk inpassing en een goede fundering voor de openbare ruimte te realiseren.
 
Zettingsvraagstuk
Een groot deel van het Groene Hart en daarmee ook gemeente Woerden ligt op zettingsgevoelige grond. De verzakking van de bodem veroorzaakt grote problemen in de openbare ruimte: water op de weg, afknappen van leidingen en huisaansluitingen, hoogteverschillen tussen de woningen en openbare ruimte en een slecht wegdek. De gemeente wil structureel anders omgaan met de gevolgen van bodemdaling. Enerzijds om de gevolgen van klimaatverandering beter aan te kunnen en anderzijds om de kwaliteit en de financiën van de openbare ruimte beter in balans te krijgen en houden.
 
Er zijn in de gemeente Woerden twee pilotprojecten benoemd. WeidZegveld is het pilotproject voor nieuwbouw en nieuwe openbare ruimte. Na een uitvoerig onderzoek hebben gemeente Woerden en de ontwikkelaar bodemvervanging als meeste geschikte methode geselecteerd. Het is een methode die (gerelateerd aan volledig onderheien van het plan dan wel alle woningen en infrastructuur geheel drijvend maken) zowel relatief betaalbaar is alsook de plannen die er lagen relatief intact hielden.
 
Bodemvervanging is een relatief nieuwe techniek waar in Boskoop praktische ervaring mee is opgedaan. Bij deze techniek wordt de veenlaag afgegraven tot ongeveer 2 m boven de vaste zandlaag. Er blijft dus nog circa 2 m veen liggen en daar bovenop komt nieuw aangevoerde grond. Door een laag veen te behouden wordt opstuwing van het onderliggende pleistocene zand en grondwater voorkomen. In het plangebied WeidZegveld wordt ongeveer 5 m veen weg gegraven en vervangen door grond. Na het storten van de nieuwe grond wordt deze belast met een laag ophoogzand, zodat de resterende 2 m dikke veenlaag en de nieuwe laag grond verder kunnen zetten. Dit proces wordt versneld door zogenaamde verticale drainage dat het water, wat vrijkomt uit het samengedrukte veen, verticaal afvoert. Als de gewenste zetting is bereikt (te bewaken via monitoring) wordt het ophoogzand op de gewenste hoogte afgegraven.
 
Voor WeidZegveld wordt deze techniek toegepast onder toekomstige openbare verharding en onder de toekomstige voortuinen. Voor het laatste is gekozen om problemen met huisaansluitingen te voorkomen. Met deze methode zal naar verwachting ruim worden voldaan aan de maximale zettingseis van gemeente van 15 centimeter over een periode van 20 jaar.  
 
2.2 Wonen
2.2.1 Kader
Woonvisie Woerden 2015 - 2020 - Woerden Woont
De gemeente Woerden heeft haar woonbeleid geactualiseerd in de woonvisie Woerden 2015-2020 'Woerden Woont'. In de woonvisie legt de gemeente haar ambitie, doelstellingen en beleid vast voor het wonen. De gemeente erkent de kwaliteiten van het wonen in de dorpen en in de wijken en heeft hiervoor ook per kern een aparte deelvisie opgesteld waarin de wensen en mogelijkheden per kern beschreven zijn. De woonvisie Woerden en de deelvisies per kern vormen tezamen het woonbeleid voor de gemeente Woerden.
 
De ambitie van de woonvisie luidt: 
'In Woerden moeten alle inwoners goed kunnen wonen in een door hen gewenste, betaalbare en geschikte woning in het door hen gewenste dorp of in de stad.'
 
In de toelichting op deze ambitie is een aantal onderdelen uitgelicht:
  • Doorstroming als instrument om woningen in de bestaande voorraad beter in te zetten voor de doelgroep waar deze woning het meest geschikt, betaalbaar en gewenst voor is. 
  • Nieuwbouw ter aanvulling op de daadwerkelijke tekorten in de woningvoorraad. 
  • Kernenstrategie met voor iedereen de mogelijkheid om te wonen in het dorp of de kern waar men dat wil.
Feitelijk gaat het om 'betaalbaar', 'beschikbaar' en 'geschikt' wonen voor iedereen. In samenwerking tussen gemeente en marktpartijen wordt een goede mix aan woningen gerealiseerd, afgestemd op de vraag. De woonvisie biedt hierbij het kader. Primair is het woonbeleid gericht op het bouwen voor de eigen inwoners. Daarnaast wordt waar vraag is ook ruimte gegeven aan anderen die zich willen vestigen in Woerden, zoals uit de regio.
 
Nieuwbouwopgave
De nieuwbouwopgave tot 2020 is om in de gemeente Woerden circa 1.000 woningen netto toe te voegen. Er wordt een gevarieerd aanbod gerealiseerd. Er zijn een paar aandachtspunten: In de dorpen ligt een opgave om ook woningen te bouwen voor senioren in vrije sector huur en koop. In Harmelen en Zegveld wordt beperkt nieuwbouw (koop) gerealiseerd voor starters. In de stad Woerden is er vraag naar twee-onder-een-kapwoningen. Een gemiddelde van 25 % sociaal - huur en koop - blijft van toepassing. De opgave voor sociale huur is zeer beperkt. De opgave zit met name in compensatie (bij verkoop van huurwoningen), vervanging en vernieuwing. Daadwerkelijke realisatie van de nieuwbouwopgave is afhankelijk van de beschikbaarheid, omvang, ligging en overige kenmerken van locaties. Ook wensen en (financiële) mogelijkheden spelen een belangrijke rol.
 
Deelvisie voor Zegveld van de woonvisie Woerden - Zegveld Woont
De deelvisies voor de kernen, waaronder de deelvisie voor Zegveld, vormen samen met de woonvisie het woonbeleid voor de gemeente Woerden. De ambitie uit woonvisie is ook van toepassing op Zegveld. Voor Zegveld is bouwen voor de eigen behoefte het uitgangspunt. Omdat de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten de rode contouren beperkt zijn, moet extra zorgvuldig worden omgegaan met de nieuwbouwmogelijkheden. In de deelvisie wordt belang gehecht aan het op peil houden van het voorzieningenniveau in Zegveld.
 
Het beleid voor starters in Zegveld is gericht op een combinatie van nieuwbouw en doorstroming. Voor de middeninkomens richt het beleid zich op koopwoningen. Ook voor senioren gaat de voorkeur uit naar koopwoningen. Woningen met het woonprogramma op de begane grond en aan zorg gerelateerde woningen zijn schaars in Zegveld. 
 
Van de nieuwbouwopgave in de gemeente Woerden voor de periode 2015-2028 is 5 % voorzien in de kern Zegveld. Dit komt overeen met 103 extra woningen in de periode 2015-2028. In de periode tot 2002 wordt uitgegaan van een gemiddelde productie van 10 woningen paar jaar. In de periode vanaf 2020 wordt rekening gehouden met een geleidelijke afname van de productie naar een gemiddelde van 7 woningen per jaar.
 
WeidZegveld is als nieuwbouwlocatie voor 35 woningen opgenomen in de deelvisie. Op termijn kunnen 15 extra woningen worden gerealiseerd.
 
Strategische Woningbouwplanning Gemeente Woerden 2017 t/m 2021
De strategische woningbouwplanning 2017-2021 is een uitwerking van de woonvisie 'Woerden Woont' 2015-2020 en het instrument dat de gemeente inzet om te sturen op het nieuwbouwprogramma: wat wordt er voor wie, wanneer en waar gebouwd. In de komende vijf jaar zijn er voldoende woningen opgenomen in de strategische woningbouwplanning om aan de vraag te voldoen.
 
In de planning is de onderhavige locatie specifiek opgenomen. Voor de locatie WeidZegveld voorziet de planning in totaal in 38 woningen waarvan 7 sociale woningen.
 
2.2.2 Conclusie
Het voornemen voor de bouw van 38 woningen is qua woonprogramma passend binnen de gemeentelijke beleidskaders. Onderdeel van dit plan zijn 7 sociale koopwoningen.
 
2.3 Cultuurhistorische waarden
2.3.1 Archeologie
2.3.1.1 Kader
Wettelijk kader
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Gemeentelijk archeologie beleid 
Het archeologisch beleidsplan van de gemeente Woerden is vastgesteld in september 2007. In het beleidsplan is het archeologisch beleid van de gemeente Woerden in hoofdlijnen beschreven. Vervolgens is in december 2010 de archeologische maatregelenkaart vastgesteld als onderdeel van het beleidsplan. Op de Archeologische waardenkaart wordt aangegeven voor welke gronden archeologische waarden in de ondergrond te verwachten zijn.
 
2.3.1.2 Onderzoeken
Informatie over bekende en verwachte archeologische waarden is in eerste instantie verzameld op basis van de verwachtingskaarten op Rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau.
 
Rijk (AMK en IKAW)
In of bij het plangebied liggen geen terreinen met een vastgestelde waarde volgens de Archeologische Monumentenkaart. Het plangebied bevindt zich evenmin binnen 250 m van de grens van een archeologisch waardevol terrein of archeologisch Rijksmonument.
 
Volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed geldt voor het plangebied een lage kans op het aantreffen van archeologisch waarden. Deze lage verwachting is gebaseerd op de ligging in een komgebied.
 
Provincie
Volgens kaart 3 (Cultuurhistorie) in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) 2016 ligt het plangebied buiten de zone die is aangemerkt als CHS-Archeologie. Het plangebied ligt wel in het provinciale CHS-Agrarisch cultuurlandschap van Kockengen-Kamerik-Zegveld. Het gebied Kockengen–Kamerik-Zegveld is een typisch twaalfde-eeuws cope-ontginningslandschap dat nog behoorlijk intact is. Het is een schoolvoorbeeld van onder centrale regie uitgevoerde, zeer regelmatige cope-ontginning en vormt (met het in Zuid-Holland doorlopende deel) het grootste aaneengesloten complex daarvan in Nederland. Het betreft een binnen Europa unieke veenontginning, met vaste dieptematen, een regelmatig patroon van (veelal verbrede) sloten en een ritme van (dwars)kaden en boerderijlinten met oriëntatie op de ontginningsbasis. Zowel enkelzijdige als dubbelzijdige linten komen voor, met een veelal half open karakter. Er worden drie deelgebieden onderscheiden: het schaakbordpatroon van zeer regelmatige ontginningsblokken rond Kockengen (cope), de waaiervormige verkaveling van Zegveld (opstrek) en het gebied rond Kamerik met ten opzichte van de ontginningsbasis verschoven boerderijlinten.
 
Gemeente
Volgens de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Woerden (2010, kaart 11) ligt het plangebied grotendeels in een zone met een lage archeologische verwachting. Deze verwachting is toegekend aan landschappelijke eenheden (komgronden) met een lage kans op het aantreffen van archeologische waarden. De archeologische inventarisatie (2010, kaart 5) heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor de aanwezigheid van vondsten of vindplaatsen in het plangebied of directe omgeving.
 
Op de gronden met een middelhoge archeologische verwachting, het westelijke deel van het plangebied, is een archeologisch onderzoek is verplicht bij bodemverstorende activiteiten met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm. Omdat deze normen worden overschreden, dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
 
Uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingenkaart (groen ingekleurd = lage verwachtingswaarde, lichtoranje ingekleurd = middelhoge verwachtingswaarde, donkeroranje = hoge verwachtingswaarde)
 
Uit het uitgevoerde archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek d.d. 15 april 2019 (zie bijlagen bij toelichting bijlage 2) blijkt op basis van het bureauonderzoek dat het pleistocene dekzand zich op een diepte van ca. 8,7 m -NAP bevindt. Het is mogelijk dat in de top van het dekzand resten aanwezig zijn uit de periode Laat-Paleolithicum – Neolithicum. Gezien de grote diepteligging valt dit buiten het bereik van het onderzoek. Vanaf het Neolithicum is het gebied sterk vernat en heeft veenvorming plaatsgevonden. Bewoning vanaf het Neolithicum – Vroege Middeleeuwen is mogelijk in dergelijke veengebieden, al concentreert deze zich op veraard veen op oevers dan wel op hoger gelegen inversieruggen. Aan de hand van geologisch en geomorfologisch kaartmateriaal blijkt dat dergelijke landschappelijke elementen niet in het plangebied aanwezig zijn, waarmee een lage verwachting voor deze periode geldt. Na de ontginning in de Late Middeleeuwen vindt bewoning plaats langs de ontginningsas aan de Hoofdweg. Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat geen historische bebouwing aanwezig is. Hoewel vanaf de 17e eeuw direct ten westen van het plangebied een erf aanwezig is, liggen de erfgrenzen buiten het plangebied. Hiermee is ook voor de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd sprake van een lage verwachting. Indien resten uit deze periode aanwezig zijn, bevinden deze zich op veraarde veenlagen of in ophooglagen.  
Op basis van het verkennend booronderzoek kan de lage archeologische verwachting uit het bureauonderzoek worden gehandhaafd. De pleistocene afzettingen zijn niet bereikt binnen de maximale boordiepte. Op basis van gegevens uit DINO bevindt het dekzand zich op een diepte van circa 8,7 m -Mv. Gezien de lage trefkans op resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Neolithicum kan de lage verwachting voor deze periode behouden blijven. Voor de periode Neolithicum – Vroege Middeleeuwen kan de lage verwachting eveneens gehandhaafd worden. Er zijn geen veraarde veentrajecten aangetroffen. Ook voor de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd kan de lage verwachting behouden worden, gezien de afwezigheid van veraarde veenlagen, ophooglagen en historische bebouwing in het plangebied.
 
2.3.1.3 Conclusie
In het voorgenomen plan zal de bodem tot 50 á 60 cm onder het huidige maaiveld worden verstoord. Vervolgens wordt het te bebouwen gebied met 50 cm opgehoogd en wordt een fundering op heipalen aangelegd. Ter hoogte van de voortuinen van de nieuwe woningen en de verharding (wegen en trottoirs) wordt de ondergrond tot een diepte van 5 m -Mv ontgraven ten behoeve van grondverbeteringen. Uit gegevens van het bureauonderzoek blijkt dat er geen archeologisch relevante niveaus aanwezig zijn in het plangebied binnen 5 m -Mv. Het is in dan ook niet noodzakelijk om een dubbelbestemming archeologie op te nemen in het bestemmingsplan. Dit betekent eveneens dat er geen bezwaar is tegen de voorgenomen plannen in het gebied. Wel geldt dat wanneer tijdens de grondwerkzaamheden in het plangebied onverhoopt toch archeologisch relevante zaken tevoorschijn komen, deze conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 moeten worden gemeld bij het bevoegd gezag (de gemeente Woerden).
 
2.3.2 Cultuurhistorische waarden
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden.
 
In de bestaande situatie is de locatie voor het grootste deel in gebruik als sportvoorziening (tennisvelden) met daarnaast enkele woningen. Direct naast het plangebied gelegen is het kaaspakhuis. In de directe omgeving zijn geen aangewezen monumentale panden aanwezig.
 
De locatie WeidZegveld is gelegen op een plek in Zegveld waar het slagenlandschap nog goed waarneembaar is. In de planopzet is getracht rekening te houden met de cultuurhistorisch waardevolle slagenlandschap. Zo kan de ruimtelijke structuur van WeidZegveld bogen op enkele lange zichtlijnen richting het achterliggende slagenlandschap en wordt, bij met name de aan de rand gelegen vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen, met ‘overtuinen’ een subtiele overgang naar de weidsheid van het slagenlandschap van het groene hart gecreëerd. Om het slagenlandschap beter beleefbaar te maken wordt bovendien in een nieuw wandelpad voorzien, dat (tijdelijk) vanaf de Milandweg, achter de nieuwe woonbuurt doorloopt en uiteindelijk aan moet takken op de Hoofdweg. Dit is thans nog niet mogelijk door de aanwezigheid van het Kaaspakhuis.
 
2.4 Milieu
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.).
 
2.4.1 Geluid
2.4.1.1 Kader
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
2.4.1.2 Onderzoeken
Op de locatie van het nieuwe tennisterrein worden geen geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt. De Wet geluidhinder is daarmee niet relevant.
 
Door Tauw is een akoestisch onderzoek d.d. 12 april 2019 (zie bijlagen bij toelichting bijlage 3) uitgevoerd naar de geluidbelasting op het woningbouwplan.
 
De doelstelling van het onderzoek is tweeledig:
  1. Het bepalen van de geluidsbelasting in het plangebied door het wegverkeer op de Milandweg en de Hoofdweg en deze toetsen aan de grenswaarden in de Wet geluidhinder (Wgh).
  2. Het bepalen van de geluidsbelasting in het plangebied door het kaaspakhuis en toetsen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.
Wegverkeerslawaai
De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Milandweg ligt met 57 dB boven de voorkeurswaarde, maar is lager dan de maximaal toelaatbare waarde van 63 dB. Voor 18 woningen wordt voorkeurswaarde overschreden. Ook is de geluidbelasting lager dan de maximale ontheffingswaarde volgens het gemeentelijk beleid hogere waarden.
 
De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Hoofdweg is met 47 dB lager dan de voorkeurswaarde van 48 dB. De geluidbelasting vanwege het verkeer op de Hoofdweg vormt geen belemmering voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
 
Voorwaarde voor het verkrijgen van een hogere waarde is het nemen van maatregelen. Maatregelen kunnen onvoldoende doeltreffend zijn wanneer er overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen. Uit de beschouwing van bron- en overdrachtsmaatregelen volgt dat deze maatregelen niet doelmatig zijn. Wel is het treffen van ontvangermaatregelen doelmatig.
 
Het beleid hogere waarden van de gemeente Woerden stelt dat een hogere waarde wordt verleend indien de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden en er geluidluwe gevels aanwezig zijn. Daarnaast dient onderzoek gedaan te worden naar samenloop van verschillende bronnen (cumulatie). Alle woningen beschikken over ten minste één geluidluwe gevel.
 
De gecumuleerde geluidbelasting is maximaal 62 dB. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen moet de geluidwering van de gevels worden bepaald en aangetoond worden dat aan de binnenwaarde van 33 dB wordt voldaan. Bij de woningen met een gecumuleerde geluidbelasting van meer dan 53 dB zijn extra inspanningen nodig.
 
Kaaspakhuis
Uit de berekeningen volgt dat de geluidbelasting van het Kaaspakhuis in het te bebouwen deel van het plangebied voldoet aan het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het piekniveau (LAmax) uit het Activiteitenbesluit. Hieruit volgt dat het kaaspakhuis niet beperkt wordt in zijn mogelijkheden en er geen geluidhinder bij de nieuwe woningen verwacht wordt.
 
2.4.1.3 Conclusie
Wanneer hogere grenswaarden worden vastgesteld is het plan in overeenstemming met de Wgh en levert het aspect geluid geen belemmeringen op voor het plan.
 
2.4.2 Luchtkwaliteit
2.4.2.1 Kader
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10 en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
2.4.2.2 Conclusie
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechterd. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Voor dit plan is sprake van een plan dat niet in betekende mate (<1.500 woningen) bijdraagt aan een eventuele verslechtering van de luchtkwaliteit.
 
Met behulp van de NSL-monitoring (2018) is gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2017 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in de nabijheid van het plangebied (rekenpunt 158970) bedragen respectievelijk maximaal 17,8 µg/m³, 10,7 μg/m³ en 16,4 μg/m³. Daarmee worden de wettelijke normen niet overschreden.
 
De WHO en de GGD hanteren advieswaarden van 20 µg/m³ voor fijnstof PM10 en 10 µg/m³ voor fijnstof PM2,5. Aan de advieswaarde voor fijnstof PM10 wordt voldaan. In de toekomst zal de luchtkwaliteit, mede door schonere technieken, verbeteren, waardoor ook voldaan zal worden aan de advieswaarde voor fijnstof PM2,5. Daarmee zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor het plan.
 
2.4.3 Externe Veiligheid
2.4.3.1 Kader
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
2.4.3.2 Conclusie
Om te beoordelen of het plaatsgebonden risico binnen het plangebied overschreden wordt, is de risicokaart geraadpleegd.
 
Uitsnede risicokaart (blauwe cirkels = globale ligging plangebied)
 
De risicokaart toont aan dat er geen plaatsgebonden risicocontouren over het plangebied lopen als gevolg van Bevi-inrichtingen, dan wel transportroutes gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
 
In het plangebied en in de nabije omgeving zijn geen Bevi-bedrijven aanwezig of geprojecteerd. Op grond van de bestemmingen en daarbij behorende voorschriften kunnen deze ook niet worden gerealiseerd. De dichtstbijzijnde inrichting ligt op een afstand van meer dan 1,5 kilometer.
 
In het plangebied zijn risico’s te verwachten als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen. De plangrenzen liggen op meer dan 200 meter van transportroutes. De dichtbijgelegen transportroute (over de weg) ligt op een afstand van bijna 4 kilometer. Nader onderzoek naar plaatsgebonden risico en groepsrisico is niet nodig. 
 
Het vaststellen van dit bestemmingsplan is niet in strijd met het landelijk externe veiligheidsbeleid.
 
2.4.4 Bodemkwaliteit
2.4.4.1 Kader
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
 
2.4.4.2 Onderzoeken
WeidZegveld
Teneinde de bodemkwaliteit van de locatie inzichtelijk te maken zijn meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Het gaat daarbij om de volgende onderzoeken:
  1. Verkennend bodemonderzoek Milandweg t.o. nr. 2 te Zegveld (18 juli 2008) (zie bijlagen bij toelichting bijlage 4)
  2. Verkennend (water)bodemonderzoek Hoofdweg/Milandweg te Zegveld (18 december 2014) (zie bijlagen bij toelichting bijlage 5)
  3. Aanvullend (water)bodemonderzoek Hoofdweg-Milandweg te Zegveld, (rapportnr. 14-P-173-B, augustus 2015) (zie bijlagen bij toelichting bijlage 6).
Conclusie bodemonderzoeken 
Het verkennend bodemonderzoek uit 2008 is juist uitgevoerd. De zintuiglijke waarnemingen en de onderzoeksresultaten geven wel aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend onderzoek. Het aanvullend onderzoek is nodig voordat kan worden beoordeeld of de bodem geschikt is voor de beoogde functie wonen. Hierin dienen de volgende zaken opgenomen te worden:
  • Aanvullend onderzoek naar asbest in het puinpad en langs de waterkant.
  • Herbemonstering van peilbuis 101 op barium.
  • Onderzoek naar de bovengrond van het eiland op OCB’s.
  • Opname van de resultaten van het onderzoek uit 2008 in de rapportage van 2014 en oude boorpunten op de boorpuntenkaart aangeven:
    • resultaten van 'deellocatie 200 m²', met Wbb-status potentieel ernstig, voorleggen aan het bevoegd gezag (de provincie) met de vraag of ingestemd kan worden met de conclusie dat het een niet-ernstig geval betreft;
    • resultaten van het waterbodemonderzoek zullen op verspreidbaarheid getoetst moeten worden met de msPAF toets.
Middels het onderzoek van eind 2014 is de actuele milieuhygiënische bodemkwaliteit vastgelegd. De navolgende facetten verdienen hierin aandacht:
  • De sterk verhoogde concentratie aan barium in peilbuis 101 valt buiten het verwachtingspatroon, er wordt getwijfeld aan de representativiteit van het gehalte. Er wordt een herbemonstering van het grondwater van peilbuis 101 voorgesteld.
  • Door het aantreffen van asbestverdacht materiaal (op het puinpad en aan de waterkant) aan de zuidzijde van het perceel, wordt onderzoek naar het voorkomen van asbest in het puinpad, de waterkant en de waterbodem voorgesteld. Dit onderzoek is d.d. 11 mei 2015 uitgevoerd. 
Het aanvullend (water)bodemonderzoek uit 2015 is uitgevoerd voor de volgende onderdelen:
  1. Aanvullend onderzoek naar asbest:
    1. in/op het pad;
    2. in/op de waterkant;
    3. in de waterbodem.
  2. Herbemonstering van peilbuis 101 op barium.
  3. Onderzoek naar de bovengrond van het 'eiland' op OCB’s.
  4. Resultaten van het waterbodemonderzoek toetsen op verspreidbaarheid (msPAF-toets).
Resultaten:
ad a.) Ter plaatse van het pad is in de toplaag sprake van gehalten boven de 100 mg/kg d.s. aan asbest. De verontreiniging met asbest valt onder de zorgplicht (WBB) en dient gesaneerd te worden. Hiervoor dient een saneringsplan of een BUS-melding te worden ingediend bij het bevoegd gezag. Het betreffende pad grenst lokaal aan een (eveneens onderzochte) watergang. De aanwezigheid van asbest in de waterbodem kan worden uitgesloten.
 
ad b.) Peilbuis 101
In het grondwatermonster van peilbuis PB 101 is wederom een sterk verhoogde concentratie aan barium vastgesteld. Aanbevolen is om nader onderzoek te doen of er sprake is van een ernstig geval van grondwaterverontreiniging.
 
ad c.) In de bovengrond van het 'eiland' zijn geen verhoogde concentraties aan OCB’s (bestrijdingsmiddelen) aangetroffen boven de achtergrondwaarde.
 
ad d.) De waterbodem is o.b.v. de msPAF-toets verspreidbaar op naastgelegen percelen.
 
Tennisterrein
Voor de locatie van het nieuwe tennisterrein is een verkennend bodemonderzoek d.d. 31 augustus 2015 (zie bijlagen bij toelichting bijlage 7) uitgevoerd. Doel van het onderzoek is het bepalen van de huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit van het terreindeel. Het verkennende bodemonderzoek is erop gericht om vast te stellen of op de onderzoekslocatie verontreinigingen aanwezig zijn.
 
De onderzoeksresultaten zijn als volgt puntsgewijs samengevat:
  • Op basis van de verzamelde actuele en historische gegevens zijn er drie potentiele verontreinigingsbronnen:
    • Groentekwekerij: de bovengrond is verdacht op het voorkomen van bestrijdingsmiddelen.
    • Twee mogelijke slootdempingen: Mogelijk zijn de sloten gedempt met (verontreinigd) gebiedsvreemd materiaal.
    • Toemaakdek: De bodem kan verontreinigd zijn geraakt door de aanwezigheid van een toemaakdek. Er wordt niet verwacht dat een eventueel toemaakdek nog aanwezig is. Bij de activiteit ‘kwekerij’ zal een dergelijke grondroering hebben plaatsgevonden dat een toemaakdek niet meer als zodanig is te herkennen.
  • Zintuiglijk zijn in de opgeboorde grond van de boringen 3, 10 en 12 sporen baksteen aangetroffen. In de overige opgeboorde grond zijn door zintuiglijke waarnemingen geen afwijkingen gevonden die wijzen op het voorkomen van een potentiële verontreiniging in de bodem van de onderzoekslocatie.
  • Ter plaatse van de sloten is geen bodemvreemd materiaal aangetroffen. De sloten zijn gedempt met gebiedseigen materiaal.
  • In de vier mengmonsters zijn analytisch licht verhoogde gehalten aan koper, kwik, lood, dan wel molybdeen vastgesteld.
  • In de beide grondwatermonsters zijn analytisch licht verhoogd gehalten aan barium aangetroffen.
De licht verhoogde gehalten aan koper, kwik, lood, dan wel molybdeen in de grondmengmonsters zijn niet eenduidig te verklaren. De gehalten zijn echter van dien aard dat deze geen verdere aandacht behoeven.
De licht verhoogde gehalten aan gehalten aan barium in de grondwatermonsters zijn niet eenduidig te verklaren, maar zijn van dien aard dat deze geen verdere aandacht behoeven.
 
2.4.4.3 Conclusie
Op basis van de gegevens over de bodemkwaliteit uit toelichting paragraaf 2.4.4.2 is aanvullend onderzoek uitgevoerd op de volgende punten, uitsluitend op de woningbouwlocatie:
  1. De bodem ter plaatse van het niet toegankelijke deel van het terrein, de huidige tennisbaan en de bebouwing behorende bij de huidige tennisvereniging moet nog worden onderzocht volgens de NEN5740.
  2. De puinhoudende grond ter plaatse van boring 101 (traject 0,4-0,8 m-mv) moet nog worden onderzocht op asbest.
  3. De bovengrond ter plaatse van het eilandje moet nog worden onderzocht op de parameters uit het NEN-pakket.
  4. De ondergrond op de hele ontwikkelingslocatie moet nog worden onderzocht op de parameters uit het NEN-pakket.
  5. De omvang van de sterke verontreiniging met barium in het grondwater uit peilbuis 101 en met lood ter plaatse van boring B13 moet nog worden vastgesteld.
  6. Waterbodemonderzoek. De kwaliteit van de waterbodem is in 2014 vastgesteld als verspreidbaar op aangrenzend perceel. Vooralsnog zijn er geen plannen voor dempen dan wel baggeren van de huidige watergangen. Hernieuwd onderzoek zal daarom op dit moment niet plaatsvinden.
Zintuiglijk zijn in de opgeboorde grond sporen baksteen aangetroffen. In het monster MMOG01 zijn analytisch licht verhoogde gehalten aan kwik en molybdeen vastgesteld. In het monster MMOG02 is analytisch een licht verhoogd gehalte molybdeen vastgesteld. Deze zijn deels te relateren aan het puinhoudende karakter van de bodem, maar zijn van dien aard dat deze geen verdere aandacht behoeven.
 
Zintuiglijk zijn in de grond bijmengingen in de vorm van metsel- en baksteenpuin aangetroffen. De mate van bijmenging varieert van sporen tot sterke bijmenging. Lokaal zijn ook asfaltbrokjes aangetroffen. Zintuiglijk is er geen asbest aangetroffen in de bodem. Analytisch is er geen asbest aangetroffen in de bodem boven de rapportagegrens.
 
Zintuiglijk zijn in de opgeboorde grond geen afwijkingen gevonden die wijzen op het voorkomen van een potentiële verontreiniging in de bodem van de onderzoekslocatie. In de bovengrond (0,0-0,05 m-mv) zijn analytisch licht verhoogde gehalten aan kwik, lood en molybdeen vastgesteld. Deze zijn niet eenduidig te verklaren, maar zijn van dien aard dat deze geen verdere aandacht behoeven.  
  
In het grondwater is een licht verhoogde concentratie aan barium aangetoond in peilbuizen 302, 303 en 305. In peilbuizen 301 en 304 is de concentratie barium matig verhoogd.
Uit de verkregen resultaten blijkt dat het merendeel van de onderzochte grondmonsters sprake is van licht verhoogde gehalten aan lood (gehalten boven de achtergrondwaarde). Op één boorlocatie wordt de tussenwaarde overschreden en op één boorlocatie wordt interventiewaarde overschreden. De oppervlakte waarbinnen sprake is van interventiewaarde-overschrijdingen is minder dan 50 m². Bij een verontreinigde laagdikte van 0,5 m bedraagt de omvang van het sterk met lood verontreinigde bodemvolume minder dan 25 m³. Er is geen sprake van een ernstig geval van bodem verontreiniging.
 
Uit de bovenstaande onderzoeken blijkt dat de bodem geschikt is het beoogde gebruik (wonen).
 
2.4.5 Milieuzonering
2.4.5.1 Kader
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In de publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. De gegeven afstanden zijn algemene richtafstanden en geen harde afstandseisen. Indien van de richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
2.4.5.2 Onderzoeken
WeidZegveld
Het gedeelte van het plangebied dat aan de kant van het dorp ligt kan worden aangemerkt als zijnde een gemengd gebied, omdat, met name in het zuidwesten van het plangebied, sprake is van een matige tot sterke functiemenging. Aan de Hoofdweg wisselen bedrijven en woningen elkaar af, terwijl aan de Middenweg centrumfuncties in combinatie met woningen zijn toegestaan.
 
In de bestaande situatie bevindt zich in het plangebied een tenniscomplex. Met het realiseren van de woningen zal deze voorziening worden verplaats. In het kader van de milieuzonering hoeft deze voorziening niet verder te worden beschouwd.
 
Ten westen van het plangebied bevindt zich het kaaspakhuis dat van invloed kan zijn op de planontwikkeling. Het pakhuis is in het bestemmingsplan 'Kern Zegveld' bestemd als 'Bedrijf' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2'. Overeenkomstig de regels mag ter plaatse een groothandel in vlees, vleeswaren, zuivelproducten, eieren, spijsoliën zijn gevestigd met een milieucategorie van maximaal 3.1. Op basis van de VNG-publicatie (editie 2009) dient bij milieucategorie 3.1 in gemengd gebied een minimale afstand van 30 m te worden aangehouden tot milieugevoelige functies. De dichtstbijgelegen nieuw te bouwen woningen liggen op minder dan 30 m vanaf bestemmingsvlak 'Bedrijf'. Het kaaspakhuis op termijn verdwijnen. De belastende functie komt daarmee te verdwijnen. Daarnaast is een akoestisch onderzoek naar het kaaspakhuis d.d. 20 maart 2019 (zie bijlagen bij toelichting bijlage 3) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er voldaan wordt aan het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (L Ar,LT) en het piekniveau (LAmax) uit het Activiteitenbesluit. Om die reden wordt het kaaspakhuis niet beperkt wordt in zijn mogelijkheden en is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.
 
Ten westen van het plangebied zijn binnen de bestemming 'Centrum' overheids-, medische, onderwijs-, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke en maatschappelijke voorzieningen, horeca in de vorm van een dagzaak, kantoren, een sportzaal met schietbaan, een zalencentrum en woningen toegestaan. Dit betreffen functies met maximaal milieucategorie 2. In gemengd gebied geldt hiervoor een richtafstand van 10 m. De minimale afstand tot de woningen in het plangebied is met 45 m ruimschoots voldoende.
 
Tennisterrein
Wanneer naar de directe omgeving van het nieuwe tennisterrein wordt gekeken dan is duidelijk dat de woningen naast de planlocatie gelegen zijn binnen de geluidcontouren van de doorgaande Milandweg. Daarnaast zijn dicht bij de beoogde locatie voor de tennisvelden ook al de sportvelden van S.V. Siveo gelegen. Dit betekent dat er aanleiding is om uit te gaan van het gebiedstype gemengd gebied.
 
Tennisbanen met verlichting zijn volgens de VNG-publicatie een activiteit met milieucategorie 3.1. De relevante richtafstand in gemengd gebied hierbij is 30 m. De minimale afstand van de gevel van de woning aan de Milandweg 25 tot het bestemmingsvlak 'Sport' is 30 m. De dichtstbijzijnde tennisbaan bevindt zich op 38 m afstand van de woning. De afstand tot de overige woningen in de omgeving is minimaal 30 m en daarmee voldoende om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen.
 
In aanvulling op het voorgaande zijn voor het beoogde tennisterrein een akoestisch onderzoek d.d. 22 augustus 2017 (zie bijlagen bij toelichting bijlage 12), een oplegnotitie bij dit akoestisch onderzoek d.d. 15 april 2019 (zie bijlagen bij toelichting bijlage 13) en een lichthinderberekening d.d. 1 februari 2019 (zie bijlagen bij toelichting bijlage 14) uitgevoerd.
 
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat bij gebruik van het tenniscomplex met de tennisbanen voor de representatieve bedrijfssituatie (wedstrijd- of trainingsdagen) en de incidentele bedrijfssituatie (toernooidag) het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau lager zijn dan grenswaarden uit het Activiteitenbesluit, ook als rekening gehouden wordt met het stemgeluid en continu gebruik van de tennisbanen tijdens openingstijden.
 
Uit de lichthinderberekening blijkt dat op basis van het gebruikte armatuur Aerolux Egalux 2000/LV 860 AER en het tijdstip waarin de activiteiten plaats vinden (tussen 07:00 en 23:00 uur) de conclusie vanuit de lichtberekening is dat de grenswaarden niet worden overschreden. Er behoeven geen aanpassingen gedaan te doen op basis van de gestelde eisen vanuit het document Richtlijn Lichthinder van de NSVV.
   
2.4.5.3 Conclusie
De milieubelastende functies in de omgeving vormen geen belemmering voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling noch dat de woningbouwontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van deze functies. De ontwikkeling van het nieuwe tennisterrein is geen belemmering voor milieugevoelige functies in de omgeving.
 
2.4.6 Kabels en leidingen
In het plangebied zijn geen drinkwatertransportleidingen, rioolleidingen of gasleidingen aanwezig die planologisch van belang zijn. Er zijn geen kabels of leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de planontwikkeling.
 
2.5 Water
 
2.5.1 Beleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden staat de komende jaren voor een aantal vraagstukken voor het regionale waterbeheer. Het gaat dan om het voorkomen van wateroverlast, het integraal afwegen van alle functies en belangen bij het waterbeheer en het realiseren van schoon water. Deze opgaven worden voor diverse gebieden uitgewerkt in een watergebiedsplan.
 
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van De Stichtse Rijnlanden van toepassing. In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De vier hoofdthema's zijn:
  • waterveiligheid;
  • voldoende water;
  • gezond water;
  • gezuiverd afvalwater;
  • genieten van water.
2.5.2 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Waterstaatkundig gezien ligt het plangebied binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. In het gebied zijn zij verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. In het kader van het artikel 3.1.1 Bro overleg is het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden om een reactie op het plan gevraagd. Zijn reactie is verwerkt in de voorliggende paragraaf.
     
2.5.2.1 Beperkingsgebieden
Watergangen
Binnen het plangebied, parallel aan de zuidoostzijde van de Milandweg, loopt een belangrijke watergang (primaire watergang). In het stedenbouwkundig ontwerp van WeidZegveld en het ontwerp voor het nieuwe tennisterrein heeft deze watergang zijn functie behouden en is deze geïntegreerd in het plan. De watergang zal niet worden gedempt en zal in het bestemmingsplan een waterbestemming krijgen. Er zijn geen waterkeringen in het plangebied waarvoor een beschermingszone moet worden opgenomen.
 
Belangrijke watergangen (roze) (bron: de digitale watertoets)
 
Extra wateropgave NBW
Het gehele plangebied van het bestemmingsplan ligt in het gebied dat is aangeduid als 'gebied met extra wateropgave Nationaal Bestuursakkoord Water'.
 
Het plangebied ligt in de polder van Zegveld. Het peilbesluit van het plangebied valt echter niet onder deze polder. Het peilbesluit sluit aan bij het gebied ten noorden van de Milandweg (tussenpeilgebied 5A). Dit houdt in dat het zomerpeil -2,37 m NAP is en het winterpeil -2,47 m NAP bedraagt.
 
Vanwege de grondwaterstand adviseert het hoogheemraadschap bij de verdere ontwikkeling rekening te houden met voldoende drooglegging (minimaal 1 m) en ontwateringsdiepte. Op basis van een waterpeil van -2,37 m NAP komt het vloerpeil van de wegen op -1,37 m NAP te liggen. Het hoogheemraadschap heeft geadviseerd het vloerpeil van de woningen minimaal 20 cm hoger aan te leggen ten opzichte van het vloerpeil van de wegen.
 
Direct ten zuiden van het plangebied ligt de peilgebiedgrens. Ten noordwesten van het plangebied ligt een primaire watergang. Binnen het plangebied zelf liggen verschillende tertiaire watergangen.
 
Peil
In het plan wordt een nieuwe watergang gegraven achter de tuinen van de vrijstaande huizen. Hierdoor ontstaat er een ‘dijkje’ waarover het wandelpad wordt aangelegd. Dit dijkje is ook een peilscheiding tussen het peil wat in het plangebied geldt en het polderpeil. In de toekomst zal dit polderpeil, als gevolg van bodemdaling, blijven dalen waardoor het peilverschil tussen beide peilen groter wordt. Om deze reden is door het hoogheemraadschap geadviseerd om ervoor te zorgen dat het wandelpad minimaal een meter boven het oppervlaktewaterpeil (van -2,37 m NAP) aan te leggen.
 
Overleg
In aanloop op de planvorming en vooruitlopend op de Watervergunning is contact gezocht met het hoogheemraadschap. Door het hoogheemraadschap is een uitvoerig advies opgesteld (memo d.d. 23 november 2018) die door de initiatiefnemer bij de verdere planvorming is en wordt betrokken. Vooruitlopend op de aanvraag Watervergunning wordt door de initiatiefnemer nog nader overleg gevoerd. 
 
In aanvulling hierop is met het hoogheemraadschap afgesproken dat:
  • er geen uitlogende materialen worden toegepast;
  • grondverbetering wordt toegepast en de woningen worden onderheid;
  • hemelwater van de woningen wordt afgevoerd via het oppervlaktewater;
  • het beheer van de watergang tussen de woningen en de overtuinen wordt door de toekomstige eigenaren uitgevoerd. Deze watergang wordt mandelig aangelegd. Ten behoeve van het onderhoud wordt een beheervereniging met de toekomstige eigenaren opgericht. In de leveringsakten van de betreffende gronden wordt een kwalitatieve verplichting opgenomen, die de verplichting tot onderhoud en instandhouding van de watergang richting het hoogheemraadschap en de aangrenzende woningen bevat, zodat er wordt voldaan aan de zorplicht uit de keur;
  • de doorvaarhoogte van de maaiboot 60 cm is.
2.5.2.2 Waterkwaliteit
Het nieuwe rioleringssysteem voor de woningen zal worden uitgevoerd als gescheiden rioolstelsel. Hemelwater wordt afgevoerd via het oppervlaktewater. Er worden bij de waterafvoerende oppervlakken van de te bouwen woningen geen uitlogende materialen toegepast. Hiermee wordt diffuse verontreiniging van het oppervlaktewater voorkomen.
 
Het vuilwater dient te worden aangesloten op het bestaande rioleringssysteem, conform het gemeentelijk beleid.
 
2.5.2.3 Watercompensatie
In het plangebied is de verplaatsing van het tenniscomplex voorzien en de nieuwbouw van woningen. Deze ontwikkeling zal een toename aan verharding in het plangebied betekenen. Bij meer dan 500 m² toename aan verharding zal watercompensatie moeten plaatsvinden. Voor het bepalen van het bestaand en nieuw verhard oppervlak heeft overleg plaats gevonden met hoogheemraadschap.
 
WeidZegveld
 
Bestaand verhard oppervlak
In de bestaande situatie is de volgende hoeveelheid verharding aanwezig als volgt:
 
Clubgebouw en bijgebouw
 
275 m²
Verharding tennisbanen
 
1.850 m²
Verharding te verwijderen parkeerplaats
 
495 m²
Verharding te verwijderen overig
 
300 m² 
Te handhaven verharding
 
niet relevant
   
Totaal te verwijderen verhard oppervlak
 
2.920 m² 
 
Nieuw verhard oppervlak 
Met het realiseren van de nieuwe woningen zal het oppervlak aan verharding toenemen. De navolgende afbeelding geeft weer waar en hoeveel verharding wordt toegevoegd. Het ommetje (schelpenpad) betreft halfverharding. 
 
Verharding toekomstige situatie
 
De navolgende tabel geeft een overzicht van het nieuwe verharde oppervlak weer. 
 
Woningen
 
2.046 m²
Bijgebouwen
 
479 m²
Verhardingen
 
3.860 m²
   
Totaal aan te leggen verhard oppervlak
 
6.385 m²
 
Toename verharding en compensatie
Zoals gezegd zal bovenstaande leiden tot een toename aan verharding. Uitgaande van 6.385 m² aan te leggen verhard oppervlak bedraagt het verschil tussen aan te leggen en te verwijderen verhard oppervlak 3.465 m². Uitgaande van 15 % compensatie betekent dat dit in het plangebied 520 m² extra water moet worden toegevoegd. De hoeveelheid water die wordt toegevoegd, verminderd met hetgeen wat als compensatie geldt, bedraagt:
 
Nieuw
 
2.086 m²
Waarvan als compensatie dempen bestaand water
 
866 m²
Waarvan als compensatie verhard oppervlak
 
520 m²
   
Nieuw water (extra toevoeging)
 
700 m²
 
Voor het te ontwikkelen plan betekent dit dat deze er als volgt uit komt te zien:
 
Oppervlak verharding en compensatie
 
De conclusie is dat er, na compensatie van de toename aan verharding en van het dempen van bestaand water, een overschot aan open water van 561 m² is. Uitgaande van de eerdergenoemde cijfers wordt daarmee voldaan aan de eisen van het hoogheemraadschap.
 
Bij het overschot van 700 m² open water wordt er voldoende gecompenseerd om 4.667 m² extra verharding toe te voegen.
 
Waterkwaliteit
Het water bij de overtuinen wordt in eigendom uitgegeven aan de betreffende bewoners. Om de zorgplicht te borgen worden in de leveringsakte een kwalitatieve verplichting opgenomen ten behoeve van het hoogheemraadschap. De tekst voor deze passage van de leveringsakte is in samenspraak met het hoogheemraadschap tot stand gekomen. 
 
Tennisterrein
 
Bestaand verhard oppervlak
In de bestaande situatie is op de nieuwe locatie van het tennisterrein geen verharding aanwezig.
   
Nieuw verhard oppervlak 
Met het realiseren van het tennisterrein zal het oppervlak aan verharding toenemen zoals in de navolgende tabel is weergegeven:
 
Dakoppervlak 188 m²
Verharding (tennisvelden, betontegels) 2.608 m²
Halfverhardingen (grasklinker, schelpenpad)
50 % van 735 m²
367 m²
   
Totaal aan te leggen verhard oppervlak
 3.163 m²
     
Toename verharding en compensatie
Het aan te leggen verhard oppervlak bedraagt 3.163 m². Dit is tevens de toename aan verharding. Uitgaande van 15 % compensatie betekent dat dit in het plangebied 474 m² extra water moet worden toegevoegd. Hiervoor worden aan beide zeiden van het tenniscomplex watergangen gegraven.
 
2.5.3 Conclusie
Bij het plan is overleg gevoerd met het hoogheemraadschap. De eisen van deze waterbeheerder zijn, indien mogelijk, verwerkt en opgenomen in het bestemmingsplan. Het aspect water staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
 
2.6 Ecologie
2.6.1 Kader
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplanten) toegevoegd.
 
2.6.2 Onderzoeken
Als vervolg op een quickscan en een inventarisatie voor de woningbouwlocatie uit 2012 en een toetsing in het kader van de Flora- en faunawet voor het tennisterrein uit 2015 heeft in december 2017 een actualisatie van de eerder uitgevoerde onderzoeken plaatsgevonden. In deze actualisatie is een toetsing in het kader van de natuurwetgeving d.d. 9 januari 2018 (zie bijlagen bij toelichting bijlage 15) uitgevoerd. Hierna is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar jaarrond beschermde vogels (zie bijlagen bij toelichting bijlage 16) en platte schijfhorens (zie bijlagen bij toelichting bijlage 17) uitgevoerd.
 
Soortenbescherming
Uit het onderzoek blijkt ten aanzien beschermde soorten van de Wnb het volgende:
  • Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten amfibieën, vogels, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en ‘overige fauna’.
  • Gezien het aanwezige biotoop, het oppervlak, de geografische ligging en informatie uit de vakliteratuur over waarnemingen en populaties in de omgeving, zullen van de amfibieën en grondgebonden zoogdieren alleen 'vrijgestelde' soorten aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte ‘vrijgestelde’ soorten gelden geen verbodsbepalingen als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan. Een ontheffing is dan niet nodig.
  • In het plangebied kunnen broedvogels met niet‐jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli.
  • Uit aanvullend onderzoek blijkt dat er geen broedgelegenheid voor kerkuil en buizerd is aangetroffen en het plangebied geen essentieel onderdeel is van het leefgebied voor deze soorten. Er broeden huismussen naast het plangebied, maar het plangebied wordt niet beoordeeld als essentieel onderdeel van het leefgebied voor deze soort. Er heeft dit jaar een ransuil gebroed op het schiereiland. De enige geschikte nestplaats die gevonden is, is een nest in een berk op het schiereiland. Voor de ransuil dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven.
  • Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door vogels met jaarrond beschermde nesten (ooievaar), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep, omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vogels kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
  • Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep, omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
  • Uit aanvullend onderzoek blijkt (voorlopig) dat de platte schijfhoren is aangetroffen in een monster dat in of direct naast het plangebied is genomen. Vanwege de steekproefsgewijze bemonstering wordt de gehele randsloot als geschikt leefgebied beoordeeld waarin de platte schijfhoren met lage dichtheden voorkomt.
Gebiedsbescherming
In onderstaande afbeelding is het NNN en de beschermde natuurgebieden in de omgeving weergegeven. In groen is het NNN weergegeven en linksboven is in rood het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck aangegeven, dat op ruim 1.800 m afstand is gelegen.
 
Luchtfoto met NNN en Natura 2000-gebieden (rode cirkel = plangebied)
 
Gezien de verwachte toename van stikstofemissie als gevolg van het plan is in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) een AERIUS berekening d.d. 14 maart 2019 (zie bijlagen bij toelichting bijlage 18) uitgevoerd. Hieruit blijkt de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/j en de kritische depositiewaarde niet worden overschreden.
 
De zuidoostelijke rand van de woningbouwlocatie en het nieuwe tennisterrein behoren tot een weidevogelkerngebied. Het beleid voor weidevogelkerngebieden is gericht op de bescherming van leefgebieden op de weidevogels en de waterparels. Ruimtelijke ontwikkelingen die zouden kunnen leiden tot het aantasten van het leefgebied van bijzondere soorten moeten voorkomen worden. Als gevolg van het voorgenomen plan neemt het areaal aan weidevogelkerngebied beperkt af. De gronden die tot het weidevogelkerngebied behoren grenzen aan het stedelijk gebied, waardoor deze als leefgebied voor weidevogels een beperkte waarde hebben. Bovendien wordt als onderdeel van het plan wateroppervlak toegevoegd in het weidevogelkerngebied, wat de potentie als leefgebied voor weidevogels en waterparels vergroot.
  
Zorgplicht
Voor alle in het wild levende soorten en hun leefomgeving geldt de zorgplicht. Teneinde de zorgplicht na te leven kan men voorafgaand aan de werkzaamheden de volgende praktische richtlijnen hanteren:
  • Alle aanwezige bebouwing, vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) kan gefaseerd verwijderd worden. Dit geeft bodembewonende dieren de kans om in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Bij ecologisch gevoelige werkzaamheden kan zodanig worden gewerkt dat richting te behouden leefgebied van aanwezig fauna wordt gewerkt en dieren niet ingesloten raken en (meer) kans hebben te vluchten.
  • Om schade aan vissen en amfibieën te beperken moeten de werkzaamheden aan wateren en oevers zoveel mogelijk worden uitgevoerd in de periode augustus tot en met oktober in verband met de perioden van voortplanting en overwintering.
  • Uit de te dempen wateren kunnen amfibieën (alle stadia) of vissen verdreven worden door van ‘dicht’ naar 'open' te werken en geen dieren in te sluiten. Als dit niet mogelijk is kunnen de dieren weggevangen worden door de wateren af te dammen en het waterniveau te verlagen. Deze dieren kunnen vervolgens worden overgebracht naar een geschikt water in de nabije omgeving.
  • Bij de sloop‐ en bouwwerkzaamheden moet voorkomen worden dat 's nachts met sterke bouwverlichting wordt gewerkt.
2.6.3 Conclusie
In het nader onderzoek naar in bomen broedende vogels is een ransuil aangetroffen, waarmee een ontheffing van de Wet natuurbescherming voor het aantasten van de nestplaats nodig is. Zoals uit een verkennende memo (zie bijlagen bij toelichting bijlage 19) volgt, is er uitzicht op het verkrijgen van een ontheffing van Wet natuurbescherming. Voor een ontheffing moet sprake zijn van een geldig belang. Dit belang is in het onderhavige geval 'bescherming van flora en fauna', omdat er meer foerageergebied en nestplaatsen worden teruggebracht dan er verdwijnen. Daarbij is er geen alternatief voorhanden en is de duurzame staat van instandhouding van de soort niet in het geding. Als onderdeel van het voorgenomen plan en de ontheffing zullen op drie locatie in de omgeving in totaal zes nestmanden worden gerealiseerd en zal het leef- en foerageergebied van de ransuil vergroot worden.
  
Omdat de plannen voorzien in de instandhouding van de bestaande waterpartijen en een vergroting van het wateroppervlak, zal het leefgebied van de platte schijfhoren vergroot worden. Daarmee staat de (voorlopige) aanwezigheid van de platte schijfhoren niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
 
De gangbare lijn in de jurisprudentie (201400832/1/R3) is dat een gemeenteraad een bestemmingsplan niet kan vaststellen indien redelijkerwijs vast staat dat de Wet natuurbescherming in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Anders gezegd, een bestemmingsplan kan wel worden vastgesteld indien redelijkerwijs vast staat dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid. In lijn met de jurisprudentie is het gezien het voorgaande aannemelijk dat het plan uitvoerbaar is.
 
2.7 Duurzaamheid
 
2.7.1 Kader
Provinciale Ruimtelijke Verordening
De Provinciale Ruimtelijke Verordening (vastgesteld op 12 december 2016) stelt als eis aan ruimtelijke plannen binnen het stedelijk gebied dat in de toelichting een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
  
Gemeentelijke ambitie, klimaatneutraal in 2030
Daarnaast heeft de gemeente Woerden sinds oktober 2014 de ambitie om in 2030 klimaatneutraal te zijn. Vanaf 2018 moet alle nieuwbouw CO2-neutraal worden gebouwd. Het uitgangspunt is een EPC van nul of kleiner, met als ondergrens BENG (EPC tussen 0 en 0,2). Dit is een stevige ambitie die vraagt om inzet van alle (gemeentelijke) instrumenten.
 
2.7.2 Conclusie
Duurzaamheidsmaatregelen
De ambitie van de ontwikkeling is om te voorzien in duurzame woningen die voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Daarbij worden mogelijk PV-panelen toegepast om de van toepassing zijnde norm te halen. Daarnaast is in het plan een overmaat aan water(berging) aanwezig, waarmee sprake is van een klimaatadaptief plan ten aanzien van toenemende hoeveelheden neerslag. De grondvervanging (zie toelichting paragraaf 2.1.3.3) zorgt verder voor een geringe zetting van het openbaar gebied en van de voortuinen in het plan. Hierdoor dalen niet alleen de kosten voor beheer en onderhoud, maar daardoor is er in de toekomst ook veel minder transport, materieel en materiaal nodig voor onderhoud. Hetzelfde geldt voor de huisaansluitingen. Deze breken niet of nauwelijks meer. Ook de nieuwe kantine wordt gasloos uitgevoerd en bestaat uit onderhoudsarm dan wel -vrij materiaal. Voor het nieuwe tennisterrein wordt hergebruik van meerdere elementen onderzocht.
 
Aardgasgebruik
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp, waarin de overgang naar een gasvrije maatschappij wordt beschreven. Hierin is het beleid beschreven voor de periode na 2023. Dit moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen. De beoogde woningen worden gasloos uitgevoerd. De beoogde woningen in plan WeidZegveld worden gasloos uitgevoerd. Door de lange voorbereidingstijd en reeds gedane investeringen in dit plan leent het plan zich financieel niet voor meer duurzaamheidsmaatregelen dan het Bouwbesluit 2012 eist. De woningen worden dan ook niet energieneutraal of als nul-op-de-meterwoningen gebouwd.
 
2.8 Milieueffectrapportage
 
2.8.1 Kader
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
2.8.2 Conclusie
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het voorgenomen initiatief valt onder mogelijkheid 3. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen of een oppervlakte van 100 hectare of meer. Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van maximaal 38 woningen en de verplaatsing van het tennisterrein mogelijk.
 
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de omschrijving van het bepaalde in categorie D 11.2 in de bijlage bij het Besluit m.e.r. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk ontwikkelingsproject omvat ingevolge het Besluit m.e.r. bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Het aantal te realiseren woningen ligt ver onder de drempelwaarde die genoemd wordt in kolom 2 van categorie D 11.2, te weten 2.000 woningen. 
 
Op grond van artikel 7.19 van de Wet milieubeheer wordt geconcludeerd dat er geen 'verplicht' milieueffectrapport behoeft te worden opgesteld en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hiertoe is een aanmeldnotitie vervaardigd die in samenhang met hoofdstuk 2 van de voorliggende toelichting in voldoende mate inzicht geeft in de milieueffecten. Een besluit op de aanmeldnotitie wordt genomen voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
 
Het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is op ruim 1.800 m afstand gelegen. Gezien de verwachte toename van stikstofemissie als gevolg van het plan is in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) een AERIUS berekening (zie toelichting paragraaf 2.6.2 en bijlagen bij toelichting bijlage 18) uitgevoerd. Hieruit blijkt de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/j en de kritische depositiewaarde niet worden overschreden. Overige effecten op Natura 2000-gebieden worden gezien de omvang van het plan en de afstand tot Natura 2000-gebieden niet verwacht.
 
3 Deel C uitvoerbaarheid, overleg en inspraak
 
3.1 Uitvoerbaarheid
3.1.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Vooruitlopend op de besluitvorming rondom het bestemmingsplan wordt tussen de gemeente en de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst gesloten. Tevens is een regeling getroffen met betrekking tot planschaderisico. Met deze overeenkomsten wordt voorzien in de gemeentelijke plankosten.
     
Ten slotte staat het bestemmingsplan andere functies dan wonen toe. Ook maatschappelijke voorzieningen zoals sportvoorzieningen worden mogelijk gemaakt binnen het bestemmingsplan. De initiatiefnemer draagt zorg voor de ontwikkeling van deze sportvoorzieningen (tennisterrein). De initiatiefnemer en de sportvereniging maken hierover onderlinge afspraken. De ontwikkelaar beschikt ten behoeve van de sanering over een waarborgsom die is vastgelegd in de koopovereenkomst met verkopende partij van de grond.
 
3.1.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
3.2 Overleg en inspraak
3.2.1 Overleg
Tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan is het plan in het kader van artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de wettelijke overlegpartners. De provincie Utrecht en de Veiligheidsregio Utrecht zijn akkoord met het plan. De reactie van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is verwerkt in toelichting paragraaf 2.5.2.
 
Op 12 november 2014 zijn tijdens een presentatiemiddag de plannen gepresenteerd aan directe omwonenden. Het Dorpsplatform is door de jaren heen meerdere keren geïnformeerd over de inhoud en stand van zaken met betrekking tot de plannen.
 
Op 30 april zullen de directe omwonenden uitgenodigd worden voor een inloopmiddag. Op 16 mei wordt een algemene bijeenkomst in het dorpshuis georganiseerd. De uitkomsten van deze bijeenkomst zullen in deze paragraaf opgenomen worden.
 
3.2.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan ‘WeidZegveld’ heeft vanaf 25 april gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. In de Nota van beantwoording zienswijzen (zie bijlagen bij toelichting bijlage 20) worden deze zienswijzen samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.