Plan: | Kavel Rieslinggaard |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0632.KavelRieslinggaard-bVA1 |
Aanleiding voor dit plan is de wens om op de hoekkavel van de Rieslinggaard woningen mogelijk te maken. Binnen het oude bestemmingsplan voor deze locatie gold al de bestemming "Wonen'. Er was hier ook een bouwvlak voor opgenomen voor maximaal 2 vrijstaande woningen. In het daarop volgende bestemmingsplan is dit bouwvlak niet meegenomen. Met dit nieuwe bestemmingsplan wordt deze ommissie gerepareerd.
De kavel ligt in de wijk Snel en Polanen aan de straat Rieslinggaard
Op het moment van het publiceren van het ontwerpbestemmingsplan geldt het bestemmingsplan Snel en Polanen. Dit bestemmingsplan is op 17 februari 2011 vastgesteld en is op 12 mei 2011 in werking getreden.
Uitsnede Bestemmingsplankaart "Snel en Polanen"
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.
De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid voor de Ruimtelijke Ordening wordt grotendeels verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe.Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma’s.
Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio’s wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, beschermingen behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit zijn aangepast.
Bij besluit van 28 augustus 2012 (inwerking getreden op 1 oktober 2012) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond Rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).
Ook is bij besluit van 28 augustus 2012 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. In het Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Als gevolg van deze wijziging zijn gemeenten en provincies verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de duurzaamheidsladder op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.
Provinciale Structuurvisie 2013 - 2028
Op 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. De Provinciale Structuurvisie beoogt een aantrekkelijke provincie te creeren om in te wonen, werken en recreeren. De met vele regiopartijen opgestelde Strategie Utrecht 2040 vormt daarvoor het uitgangspunt. De doelen uit Strategie Utrecht 2040 vragen om een integrale aanpak die resulteert in drie pijlers:
Voor de kern Woerden worden in de structuurvisie veel mogelijkheden voor binnenstedelijke woningbouw gesignaleerd, zoals Waterrijk, Snellerpoort, Campinaterrein, Defensie-eiland, maar ook de woningen in dit bestemmingsplan dragen daaraan bij. Woerden kan daarmee een beperkte opvangtaak vervullen voor enkele omliggende kernen en voor de algemene druk die op het westelijk deel van de provincie ligt. Derhalve is het voorliggende bestemmingsplan niet in strijd met de Provinciale Structuurvisie 2013-2028.
Provinciale Ruimtelijke Verordening
De nieuwe Provinciale ruimtelijke verordening is op 4 februari 2013 door Provinciale Staten vastgesteld. Het doel van de verordening is provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. Dat betekent dat de gewenste ontwikkelingen in een gebied of regio op deze manier worden veiliggesteld. Het voorliggende plangebied is op grond van de Provinciale Ruimtelijke Verordening gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie geeft op basis van "de duurzame verstedelijkingsladder"¨ de voorkeur aan inbreiding boven uitbreiding.
Gevolgen voor dit bestemmingsplan
Het bouwen van maximaal 3 woningen op deze locatie sluit aan op de provinciale ambitie om zoveel mogelijk van de regionale woningbouwopgave binnenstedelijk te plaatsen. Dit plan past dus volledig binnen de PRS en de PRV. Verder zijn er geen provinciale belangen in het geding met dit plan.
Nota Wonen 2006+ "Wonen naar eigen keus" (19 januari 2007)
De Woonvisie van de gemeente Woerden bestaat uit vijf hoofdlijnen: extra inzet voor jongeren, senioren en mensen met een beperking, consumentgericht bouwen en verbouwen, partijen zetten zich in voor betaalbaarheid van het wonen, ontwikkeling van Woerden voorlopig baseren op het stabilisatiemodel+ en gemeente en partners maken afspraken over investeren in wonen.
De wensen van de bewoners spelen een grote rol in het bouwen en verbouwen in Woerden. Het is zaak om zoveel mogelijk in te spelen op de specifieke woonwensen van de bewoners zelf. De gemeente Woerden voert daarom onderzoek uit naar specifieke woonwensen van doelgroepen. Door zich steeds af te vragen: "Wie is je klant" wil de gemeente Woerden zo consumentgericht mogelijk bouwen en verbouwen.
Ruimtelijke ontwikkeling van Woerden wordt voorlopig gebaseerd op het stabilisatiemodel+, met behoud van het karakter van kernen en wijken. Op grond van de huidige kennis vindt de gemeente het belangrijk dat er in de komende jaren in de gemeente Woerden gebouwd wordt om de volgende doelen te kunnen realiseren:
Om deze doelen te realiseren overweegt de gemeente het volgen van het stabilisatiemodel+, dat uitgaat van een productieniveau van circa 2.200 woningen in de periode 2005-2014.
Structuurvisie Woerden
De raad heeft op 2 juli 2009 een structuurvisie voor de gehele gemeente vastgesteld. Het doel van de structuurvisie is het bieden van een ruimtelijk ontwikkelings- en toetsingskader voor de gemeente Woerden voor de periode tot 2025, met een nadere concretisering voor de periode tot 2015 als ruimtelijke uitwerking van de (toekomstige) Strategische Visie 2025. In het algemeen zijn de volgende opgaven voor de toekomst geformuleerd:
In 2012 is er nog een addendum vasgesteld voor de Woerdense structuurvisie. Dit addendum heeft geen invloed gehad op de mogelijkheden voor binnenstedelijk bouwen.
Gevolgen voor dit bestemmingsplan
Het bouwen van woningen op locaties binnen de rode contouren past volledig binnen het Woerdense ruimtelijke beleid. Ook botst het bestemmingsplan niet met ruimtelijke opgaven uit de structuurvisie.
In 1989 is door stedenbouwkundige Ashok Balohtra van Kuiper Compagnons een schets gepresenteerd voor de uitbreiding van Woerden in de polders Snel en Polanen tussen de spoorlijn en de A12. Het gebied was destijds opgedeeld in een bedrijventerrein langs de A12, een kantorenlocatie langs de spoorlijn en daartussen de woonwijk. Het woongebied bestaat uit diverse buurten, die omsloten zijn door een stelsel van singels. De nu voorliggende woonkavel ligt in de bergen- en wijnenbuurt. Het gebied kent een netto woningdichtheid van 36 wo/ha. De wijk kent aan de noord en westrand lange bebouwingswanden. Aan de oostzijde ligt de Cattenbroekerdijk met overwegend vrijstaande woningen. Tussen de Bergen en de wijnenbuurt loopt de parkzone met het Snellerpad. De wijnenbuurt waarin de bouwkavel is gelegen, bestaat aan de westzijde voornamelijk uit rijtjeswoningen en aan de oostzijde voornamelijk uit twee onder een kapwoningen of (geschakelde) vrijstaande woningen. De kavel bevindt zich aan de oostzijde nabij de Cattenbroekerdijk. Een invulling met vrijstaande en geschakelde woningen sluit aan op de bebouwing in de omgeving. De woningen aan de Cattenbroekerdijk zijn overwegende particulier ontwikkelde woningen. De strook ten zuiden van de bouwkavel bestaat uit woningen met een individuele uitstraling, die wel een duidelijke verwantschap hebben door een gelijke hoofdopzet.
De wijk Snel en Polanen is welstandsvrij, waar het de reeds gerealiseerde woningen betreft (dit met uitzondering van nieuwe toe te voegen dakopbouwen op bestaande woningen). Voor nieuwe ontwikkelingen, zoals deze ontwikkeling, is een beeldkwaliteitsparagraaf opgesteld. Deze paragraaf is toetsingskader voor het toetsen van de beeldkwaliteit. Het doel daarvan is om het kwaliteitsniveau van de nieuwe ontwikkeling te waarborgen en te zorgen voor aansluiting op de omgeving. Twee jaar na gereedmelding van de woning wordt niet meer getoetst aan welstand, omdat de mogelijke verbouwingen aan de woning over het algemeen ondergeschikt van aard zijn.
Voor de ontwikkeling van deze locatie gelden de volgende beeldkwaliteitregels:
Ligging
Massa
Architectonische uitwerking
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de diverse milieuaspecten die relevant zijn voor het plangebied.Per milieuaspect wordt het geldende wettelijk en/of het beleidskader beschreven. Daarnaast wordt hetuitgevoerde onderzoek belicht waarbij de resultaten kort worden weergegeven. Ten slotte wordt opbasis van het kader en het onderzoek de conclusie weergegeven.
Kader
Binnen het plangebied worden maximaal drie nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden naar de geluidsbelasting door wegverkeerslawaai.
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (Level day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszones wegen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Het plan is echter niet gelegen binnen de geluidszones van gezoneerde wegen. Akoestisch onderzoek is ingevolge de Wgh dan ook niet verplicht. In de nabijheid bevinden zich wel wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h die van invloed kunnen zijn op de geluidsbelasting. Dit betreft voornamelijk de Rieslinggaard en de Cattenbroekerdijk.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is de geluidsbelasting als gevolg van de Rieslinggaard en Cattenbroekerdijk berekend aan de gevels van de nieuw te realiseren geluidsgevoelige bestemmingen. In de verbeelding van het bestemmingsplan is een bouwvlak opgenomen. Deze is bij de berekeningen als afstand van de toekomstige gevels tot de wegas gebruikt.
Onderzoek
Voor de beoordeling van de geluidsbelasting langs 30 km/h-wegen kan de normstelling in de Wgh voor gezoneerde wegen worden gehanteerd als toetsingskader. Hierbij bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) en bedraagt in binnenstedelijk gebied de uiterste grenswaarde 63 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh). Teneinde de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Rieslinggaard en de Cattenbroekerdijk te berekenen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd op basis van de Standaard Rekenmethode I (SRM I) uit het Meetvoorschrift Geluid 2012 (RMG 2012). Op basis van een worst case scenario met een voertuigintensiteit op de Rieslinggaard van 250 motorvoertuigen per etmaal en op de Cattenbroekerdijk van 1000 motorvoertuigen per etmaal bedraagt de geluidsbelasting maximaal 48 dBLden. Uit akoestisch onderzoek ten behoeve van plan Waterrijk blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de Steinhagenseweg, op 615 meter van het plan gelegen, ter plaatse van de nieuwe woningen ruimschoots voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Dit geldt ook voor de spoorweg Woerden-Breukelen. De planlocatie ligt ruimschoots buiten de geluidzone van de A12, die op 850 meter van het plan is gelegen. Uit onderzoeken valt af te leiden dat de geluidbelasting vanwege de A12 in ieder geval lager is dan de ontheffingswaarde voor buitenstedelijk wegverkeerslawaai van 53 dB Lden. De berekeningen van de geluidsbelasting zijn opgenomen in bijlage 1.
Conclusie
De nieuwe woningen in het plan bevinden zich buiten de geluidszones van wegen, waardoor de Wet geluidhinder niet van toepassing is. Voor bijna alle wegen wordt voldaan aan de voorkeurs-grenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. De geluidsbelasting vanwege de rijksweg A12 is lager dan de ontheffingswaarde voor buitenstedelijk wegverkeerslawaai van 53 dB Lden. Er is dan ook sprake van een aanvaardbare akoestische situatie. Wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het plan.
Kader
Bij ruimtelijke plannen moet de luchtkwaliteit worden onderzocht. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd). De Wm bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen zijn vooral de jaargemiddelde grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) van belang.
Besluit niet in betekenende mate (NIBM)
In het Besluit NIBM, en de bijbehorende regeling, is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan onder meer het geval zijn wanneer een project een bijdrage heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden.
Onderzoek
Gezien de beperkte schaalgrootte van het plan, waarin maximaal drie woningen worden gerealiseerd, draagt het plan niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (NIBM). De toename blijft ruimschoots beneden de 1,2 microgram/m³. Nader onderzoek kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied verkregen aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in de planjaren 2012, 2015 en 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de directe omgeving van het plangebied ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving liggen.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied.
Kader
Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
a. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
b. het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;
c. het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.
Het beleid en de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Er is sprake van het realiseren van een verantwoorde situatie, waarbij een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen tot het normaal maatschappelijk risico wordt gerekend.
Wet- en regelgeving
De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.
In andere regelgeving dan Bevi kunnen ook risiconormen of aan te houden effectafstanden zijn opgenomen ten aanzien van inrichtingen. Te denken valt aan het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit ten aanzien van propaantanks, benzine- en aardgastankstations en gasdrukregelstations.
De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (Stc. 147, 2004). Deze Circulaire kan worden gezien als voorbode van een wettelijke verankering van de risiconormen. Met de realisatie van de wettelijke verankering komt de circulaire te vervallen. Aangezien het nog niet duidelijk is op welk moment het “Besluit transportroutes externe veiligheid” in werking zal treden is de werkingsduur van de circulaire door het ministerie in 2012 verlengd en inmiddels aangepast met transportgegevens van de verschillende Basisnetten.
Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (AMvB Buisleidingen).
Onderzoek
Bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
In de omgeving van het plangebied zijn geen Bevi-bedrijven aanwezig. Op grond van de bestemmingen en daarbij behorende voorschriften kunnen deze ook niet worden gerealiseerd. Het plan op zich levert geen inrichting op die valt onder Bevi.
Bedrijven die vallen onder overige veiligheidswetgeving
Er zijn in of bij het plangebied geen bedrijven aanwezig die op grond van overige veiligheidswetgeving nader onderzocht moeten worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg
In de gemeente Woerden zijn risico's te verwachten als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A12. De plangrenzen liggen op meer dan 200 meter van de rijksweg A12, zodat nader onderzoek naar plaatsgebonden risico en groepsrisico niet nodig is.
Het Basisnet weg dat nog in ontwikkeling is en zal leiden tot een wettelijke verankering in het Besluit transportroutes externe veiligheid kent dezelfde beoordeling en zal derhalve niet leiden tot een andere conclusie.
Voor de gemeentelijke en provinciale wegen die aansluiten op de rijksweg A12 is in de gemeente Woerden een routering voor gevaarlijke stoffen ingesteld. Deze route loopt niet door of langs het plangebied. Over de vastgestelde route mag uitsluitend bestemmingsverkeer rijden. Doorgaand verkeer door de gemeente Woerden is daarmee niet (meer) toegestaan. Het risico als gevolg van dit transport ten behoeve van bestemmingsverkeer (in dit plan) wordt daarmee dermate laag dat nader onderzoek naar plaatsgebonden risico en groepsrisico als gevolg van provinciale en gemeentelijke wegen niet noodzakelijk is.
Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren.
Transport van gevaarlijke stoffen over het spoor
Over de spoorlijn Amsterdam/Utrecht-Gouda vindt structureel en grootschalig vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De plangrenzen liggen op meer dan 200 meter van de spoorlijn, zodat nader onderzoek naar plaatsgebonden risico en groepsrisico niet nodig is.
Het Basisnet Spoor dat nog in ontwikkeling is en zal leiden tot een wettelijke verankering in het Besluit transportroutes externe veiligheid kent dezelfde beoordeling en zal derhalve niet leiden tot een andere conclusie
Transport van gevaarlijke stoffen over water
In de gemeente Woerden vindt geen grootschalig en structureel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over waterwegen.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Er moet rekening worden gehouden met transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Volgens de risicokaart (www.risicokaart.nl) ligt er geen buisleiding voor transport van gevaarlijke stoffen zoals aardgas of benzine in de buurt van het plangebied waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is. Het lokale gasnet voor huishoudens en bedrijven valt niet binnen het kader van externe veiligheid.
Elektromagnetische straling
Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken.
Uit de gegevens op de website van het antenneregister (www.antenneregister.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.
Conclusie
Het vaststellen van dit bestemmingsplan is niet in strijd met het landelijk en gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
Kader
Rioolleidingen
Leidingen die planologisch van belang zijn dienen te worden opgenomen in het bestemmingsplan. Grote rioolleidingen die door een plangebied lopen worden meegenomen in het bestemmingsplan.
Drinkwatertransportleidingen
In woongebieden liggen vaak meerdere transportleidingen die van groot belang zijn voor de drinkwatervoorzieningen van zo'n gebied. Als gevolg van het steeds intensiever gebruik van de openbare ruimte vormt de ligging van het transportnet een aandachtspunt bij diverse planvormingen voor infrastructuur, woningbouw,
kantoorlocaties, etc. Om te voorkomen dat in een vrij laat stadium de aanwezigheid van de leidingen wordt geconstateerd, wordt preventief informeren als geschikt middel gezien. Om deze reden is het gewenst om de drinkwatertransportleidingen in het bestemmingsplan op te nemen.
Gasleidingen
In verband met eventuele (grond)werkzaamheden is het van belang de ligging van gasleidingen in bestemmingsplannen aan te geven. Daarnaast bevatten diverse gasleidingen een zone met bouwbeperkingen in verband met externe veiligheid.
Onderzoek
Uit inventarisatie is gebleken dat er geen planologisch relevante leidingen met een dusdanig druk of omvang aanwezig zijn, dat er sprake is van een veiligheidsrisico.
Conclusie
Er zijn geen planologisch relevante leidingen in het plangebied aangetroffen.
Bouwen
De Woningwet is het wettelijke instrument voor een gemeente om te regelen dat bouwwerken alleen gebouwd worden op grond die daarvoor milieuhygiënisch geschikt is. De eisen die aan een bodemonderzoek ten behoeve van een omgevingsvergunning voor het bouwen gesteld worden zijn onder andere geregeld in de Wabo met de bijbehorende regelingen en de gemeentelijke bouwverordening. Bij een bouwaanvraag kan alleen een bodemonderzoek worden geëist als het gaat om een bouwwerk waar een omgevingsvergunning voor vereist is, waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven en dat contact maakt met de grond. Een bodemonderzoek wordt altijd voorafgegaan door een (historisch) vooronderzoek, waarbij vastgesteld wordt wat er bekend is over het voormalige en het huidige bodemgebruik en welke bodemkwaliteit bekend is of verwacht mag worden. Op grond hiervan wordt o.a. vastgesteld wat de onderzoekshypothese is en hoe het onderzoek uitgevoerd dient te worden. Belangrijke informatiebronnen zijn: het provinciaal Bodemloket en het bodemloket van de Omgevingsdient Regio Utrecht(ODRU).
Functiewijziging
Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht wanneer deze wijziging tevens een gevoeligere bodemgebruiksvorm inhoudt (bijvoorbeeld van bedrijvigheid naar wonen).
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit is sinds 1 januari 2008 van kracht. Dit Besluit stelt onder andere regels aan het toepassen van grond en bagger. Een gemeente kan ervoor kiezen om hiervoor het Generieke oftewel Landelijke Beleid te volgen (dat beschreven is in het Besluit) of om Gebiedsspecifiek Bodembeleid op te stellen. Kiest een gemeente voor het Generiek Beleid dan dient een zogenaamde bodemfunctieklassenkaart vastgesteld te worden door het college van burgemeester en wethouders, met uitzondering van de gebieden waar een bodemkwaliteitskaart voor geldt. Voor deze gebieden kan een gemeente er voor kiezen om gebruik te maken van overgangsrecht.
Onderzoek
Uit bodemonderzoek met nummer 14M1049uitgevoerd door CSO uit Bunnik is gebleken dat de grond geschikt is voor woningbouw.
Conclusie
De resultaten van de bodemonderzoeken leiden niet tot een belemmering voor het plan.
Kader
Bij het realiseren van een wijziging van een bestemming dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemming gerealiseerd wordt. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Of het wenselijk is dat ergens woningen komen moet dus zowel worden bekeken uit het gezichtspunt van de toekomstige bewoners als uit het gezichtspunt van reeds gevestigde (bedrijfs)functies.
Richtafstandenlijst
Goede ruimtelijke ordening voorkomt hinder en gevaar. Dit kan door voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen). In de handreiking van de VNG staan uitgebreide lijsten met richtafstanden. In het verleden werd de handreiking ook wel het Groene Boekje genoemd. De meest actuele uitgave dateert van 2009. Op basis van de richtafstanden uit deze handreiking is naar het plan gekeken.
Onderzoek
Leidt de komst van de nieuwe functie tot overlast voor de omgeving?
Bij het verantwoord inpassen van nieuwe activiteiten in een bepaalde omgeving dient rekening te worden gehouden met een minimale afstand tussen een activiteit en gevoelige functies zoals woningen. In dit geval wordt een bouwvlak voor 2 of 3 woningen opgenomen. De planologische functie is al en blijft ook in de nieuwe situatie wonen. De nieuwe woningen komen ook tussen bestaande woningen te staan. Voor de functie wonen geldt geen afstand ten opzichte van omliggende gevoelige functies. Verder zijn er ook geen bedrijven in de buurt die in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
Zitten er functies in de omgeving die het onverantwoord maken om hier woningen te vestigen?
Alle direct omliggende percelen hebben een woonbestemming. De meest nabijgelegen bedrijven zijn gelegen aan de andere zijde van de Cattenbroekerdijk. Deze liggen op een dusdanige afstand dat deze niet van invloed zijn op het plangebied. Rondom het plangebied zijn dus geen milieubelastende bedrijven gevestigd die een belemmering kunnen vormen voor het opnemen van een bouwvlak voor woningen.
Voor deze toets is gebruik gemaakt van de bij de Odru beschikbare bedrijfsinformatie geregistreerd in het programma SquitXO.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect "bedrijven en milieuzonering" geen belemmering vormt voor het opnemen van een bouwvlak t.b.v. woonbestemming.
De Rieslinggaard ligt in de wijk Snel en Polanen. Voor deze wijk is een waterhuishoudingsplan opgesteld tijdens de ontwikkeling van de wijk. De woningen in dit plan zijn reeds opgenomen in dit waterhuishoudingsplan. De aanpassing van de ontwikkeling (aantal woningen) is dermate klein (weinig toename verhard oppervlak) dat dit geen gevolgen heeft voor water. In het plangebied ligt een tertiaire watergang, Deze watergang krijgt op de plankaart de bestemming Water (WA). In het kader van de keur van het waterschap is het verboden om obstakels of bouwwerken dichter dan 2 meter nabij een tertiaire watergang aan te leggen. Door het stellen van algemene regels zijn een aantal activiteiten niet langer vergunningplichtig, maar moeten ze wel worden gemeld.
Om de waterkwaliteit te beschermen zal de gemeente bij de verkoop van de kavels rekening houden met de volgende aandachtspunten:
Wetgeving
Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992 -een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed - hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988.
Beleid
De bescherming van archeologische waarden wordt door de Monumentenwet grotendeels bij de gemeenten neergelegd. Gemeenten zijn sinds 2007 verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen.
Om deze belangenafweging op adequate en verantwoorde wijze te kunnen maken, heeft Woerden een archeologische beleidskaart op laten stellen voor haar grondgebied. Aan deze beleidskaart ligt een rapport door Vestigia Archeologie en Cultuurhistorie (met rapportnummer V670 van 23 september 2010) ten grondslag. Deze beleidskaart is door de Raad van Woerden gewijzigd vastgesteld.
Op de archeologische beleidskaart staan archeologische waarden en archeologische verwachtingszones (categorieën) aangegeven waaraan beleidsregels zijn gekoppeld. In de beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Indien een bodemingreep groter is dan de gestelde oppervlakte-ondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens dient archeologisch onderzoek conform de Archeologische MonumentenZorg-cyclus (AMZ-cyclus) te worden uitgevoerd.
De beleidskaart van de gemeente Woerden maakt een onderscheid in vijf categorieën:
Categorie 1: Archeologisch monument
Categorie 2: Archeologisch waardevol terrein
Categorie 3a: Hoge archeologische verwachtingswaarde (stroomgordels)
Categorie 3b: Hoge archeologische verwachtingswaarde (ontginningslinten)
Categorie 4: Middelhoge archeologische verwachtingswaarde
Categorie 5: Lage archeologische verwachtingswaarde
Het plangebied is gelegen in een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde op de archeologische beleidskaart (zie onderstaande afbeelding). Conform de beleidskaart geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 1 meter over een oppervlakte van 1 hectare archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Het perceel aan de Rieslingaard is kleiner dan 1 hectare. Het maximaal te bebouwen oppervlakte van de voorgenomen drie woningen is 288 m2. Bodemingrepen die hierbij gepaard gaan blijven onder de vrijstellingsgrenzen. Archeologisch onderzoek is derhalve voor het voorgenomen plan niet noodzakelijk.
Indien bij ontgravingen archeologische vondsten worden gedaan, zogenaamde toevalsvondsten, dan is men verplicht deze te melden bij het bevoegd gezag, de Minister OCW (art. 53 Monumentenwet 1988). Om praktische redenen dienen vondstmeldingen te worden gedaan bij de gemeente Woerden.
Figuur 3.3.2.a: Uitsnede uit de archeologische beleidskaart van de gemeente Woerden. De rode zone geeft een zone met een hoge
archeologische verwachtingswaarde aan (categorie 3b); de gele zone een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde (categorie 5).
Het plangebied is gelegen binnen een lage verwachtingswaarde.
Kader
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura-2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), waarvoor in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) regels zijn opgenomen die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen.
Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van beschermde gebieden zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.
De Flora- en faunawet heeft betrekking op in Nederland in het wild voorkomende inheemse dier- en plantensoorten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet vooral rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2' en 'tabel 3' van de Flora- en faunawet, en met vogels. Voor aanwezige beschermde soorten moet eventueel een ontheffing worden aangevraagd. Voor de algemene beschermde soorten vermeld in tabel 1, geldt een vrijstellingsregeling.
Onderzoek
De afstand van het plangebied tot het meest nabijgelegen EHS-gebied is circa 750 meter. De afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is circa 5 kilometer. Op basis van deze afstanden en de zeer geringe omvang van het voorliggende plan is met zekerheid uit te sluiten dat er een aantasting van beschermde gebieden zal optreden. Voor het aspect gebiedsbescherming zijn geen belemmeringen te verwachten voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van gemeente Woerden en is een intensief betreden grasveld zonder opgaande beplanting of bomen. Aan de zuidoostzijde van de kavel ligt een watergang. Nader onderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten is niet nodig omdat het voorkomen van beschermde soorten op basis van de kenmerken en bestaande situatie van het perceel dit niet reëel is. Het perceel heeft de functie wonen en dit blijft wonen. Voor het aspect soortenbescherming zijn aldus geen belemmeringen te verwachten voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
Conclusie
Voor zowel gebieds- als soortenbescherming zijn geen belemmeringen te verwachten voor dit bestemmingsplan.
De grond is in eigendom van de gemeente. Bij de grondverkoop zal rekening worden gehouden met de exploitatiekosten. Daarmee zijn de exploitatiekosten anderszins verzekerd. Hierdoor word het plan economisch uitvoerbaar geacht en bestaat er geen noodzaak voor een exploitatieplan.
Het bestemmingsplan vormt een regeling voor het realiseren van maximaal 3 woningen. De ontwikkeling van woningen past binnen de structuurvisie en de woonbehoefte van de gemeente. Bij het opstellen van de regels is rekening gehouden met de ruimtelijke inpassing in de omgeving.
Door middel van inspraak op het plan wordt dit vervolgens getoetst aan de samenleving. Zonodig wordt het plan aangepast. Hiermee wordt voldoende maatschappelijk draagvlak nagestreefd en daarmee een uitvoerbaar plan.
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De eerste verantwoordelijkheid voor controle en handaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling der erop is gericht de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beeindigen. Het doel van handhaving is om de bescherming van de mens en zijn omgeving te waarborgen.
Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleend vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden en het gebruik van grond en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan.Handhaving wordt onderscheiden in preventieve en repressieve handhaving.
Preventieve handhavingbestaat uit toezicht door de gemeente via regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen. Voorts bestaat preventieve handhaving uit het opstellen van duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels en uit communicatie en voorlichting. Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van wettelijke hulpmiddelen bij overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijke actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als hoofddoel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet.
In deze zienswijzerapportage worden alle zienswijzen samengevat en voorzien van een beantwoording. De zienswijzen zijn per thema gegroepeerd. In dit geval de thema's stedenbouw, parkeren en verkeersveiligheid, rechtszekerheid en water.
Stedenbouw
1. De heer de jong, namens 17 Bewoners Rieslinggaard en omgeving; corsa nr. 14.010099
2. De heer Veldhuijzen, bewoner Rieslinggaard 3, mondeling zienswijze; corsa nr. 14U.011338
Gemeentelijke beantwoording
In het oorspronkelijke bestemmingsplan waren op dit kavel geen 2/1-kap woningen mogelijk, wel aan de ernaast gelegen Champagnegaard. Het ontwerpbestemmingsplan heeft deze mogelijkheid meegenomen naar het kavel aan de Rieslinggaard. Zoals in de zienswijzen aangegeven is de feitelijke situatie anders. Dit deel van Snel en Polanen kent geen 2/1-kappers. Omdat Snel en Polanen zo goed als uitgebouwd is, is de kans dat ze er alsnog komen heel klein. We hebben daarom nogmaals naar de bestaande omgeving gekeken. De uitkomst hiervan is dat de mogelijkheid voor een 2/1-kapper uit het bestemmingsplan wordt gehaald.
Wat wel gehandhaafd wordt is de mogelijkheid voor 3 vrijstaande woningen. Deze 3 woningen mogen eventueel aan elkaar worden geschakeld door de bijbehorende garages. De bebouwingsdichtheid die hiermee wordt bereikt is vergelijkbaar met de bebouwingsdichtheid van de bestaande woningen aan de Rieslinggaard. Het bouwen van drie woningen op dit kavel sluit dus aan bij de woningen in de omgeving. Er is dus geen reden om op dit punt het bestemmingsplan aan te passen. De woningen mogen door middel van garages aan elkaar gekoppeld worden. Ook dit komt vaker voor in de omgeving
De volgende ruimtelijke eisen zullen aan de bouw van 3 vrijstaande woningen worden gesteld. Deze komen grotendeels overeen met de woningen aan de Champagnegaard.
Aanpassingen aan het bestemmingsplan:
Er zullen alleen vrijstaande woningen mogelijk zijn in het bestemmingsplan.
Verkeer en parkeren
1. De heer de jong, namens 17 Bewoners Rieslinggaard en omgeving; corsa nr. 14.010099
2. De heer Veldhuijzen, bewoner Rieslinggaard 3, mondeling zienswijze; corsa nr. 14U.011338
Gemeentelijke beantwoording
Feitelijk gaat het om de toevoeging van één woning ten opzichte van het oorspronkelijke bestemmingsplan. Qua bestemmingsplan moeten we daarom rekening houden met twee extra parkeerplaatsen en maximaal 7 motorvoertuigbewegingen per dag extra. Deze getallen zijn niet zodanig groot dat het verkeersbeeld in de straat hierdoor veranderd of dat er een verkeersonveilige situatie ontstaat. Ook als uitgegaan wordt van 21 motorvoertuigbewegingen en 6 parkeerplaatsen extra is er nog geen reden om aan te nemen dat er een verkeersonveilige situatie ontstaat.
In het plan is voorgeschreven dat de nieuwe woningen twee parkeerplaatsen op eigen terrein moeten realiseren. Bewoners moeten dus zoveel mogelijk op eigen terrein parkeren. Voor de bestaande woningen was dit 1,5 parkeerplaats per woning. Hiermee is voor het bestemmingsplan afdoende geregeld dat er voldoende parkeerplaatsen zijn. Dat de bewoners van de straat deze eigen parkeerplaatsen niet gebruiken en op de openbare weg parkeren is een keuze van de bewoners zelf. Het bestemmingsplan kan hier geen rekening mee houden.
Aanpassingen aan het bestemmingsplan
Geen
Rechtszekerheid
1. De heer de jong, namens 17 Bewoners Rieslinggaard en omgeving; corsa nr. 14.010099
Gemeentelijke beantwoording
Het klopt dat het oorspronkelijke bestemmingsplan twee in plaats van de nu voorgestelde drie woningen mogelijk maakte. Dit betekent echter niet dat dit voor altijd zo moet blijven. Het is een bevoegdheid van de gemeenteraad om een nieuw bestemmingsplan te maken voor dit gebied, mits zij rekening houdt met de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening. Gelet op de bebouwing in de directe omgeving is de toevoeging van een woning niet in strijd met deze uitgangspunten.
Aanpassingen aan het bestemmingsplan
Geen
Water
1. Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR); corsanr. 14.008634
Positief advies, mits we de volgende waterparagraaf opnemen:
De ontwikkeling ligt in de wijk Snel en Polanen. Voor deze wijk is een waterhuishoudingsplan opgesteld tijdens de ontwikkeling van de nieuwbouw. De ontwikkeling in dit plan is reeds opgenomen in dit waterhuishoudingsplan. De aanpassing van de ontwikkeling (aantal woningen) is dermate klein (weinig toename verhard oppervlak) dat dit geen gevolgen heeft voor water. In het plangebied ligt een tertiaire watergang , Deze wastergang heeft op de plankaart de bestemming Water (WA). In het kader van de keur van het waterschap is het verboden om obstakels of bouwwerken dichter dan 2 meter nabij een tertiaire watergang aan te leggen. Door het stellen van algemene regels zijn een aantal activiteiten niet langer vergunningplichtig, maar moeten ze wel worden gemeld.
Adviespunten
Gemeentelijke beantwoording
De waterparagraaf wordt overgenomen in het bestemmingsplan. De adviespunten worden meengenomen in de toelichting. Het opnemen van de punten in de regels is niet mogelijk omdat dit elders geregeld wordt.
Aanpassingen aan het bestemmingsplan
Toelichting aanpassen aan voorstel van de HDSR. Deze tekst luidt als volgt: