DOCUMENT
.
HOOFDSTUK 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
Het uitwerkingsplan Van Brienelaan 2012 van de gemeente Wassenaar.
1.2 verbeelding:
De van het uitwerkingsplan standaard deel uitmakende verbeelding NL.IMRO.0629.UPBRIEN2012-VA01
Overige begrippen in alfabetische volgorde weergegeven
1.3 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtergevel:
De tegenover de voorgevel gelegen gevel.
1.6 achtergevelbouwgrens:
Dat gedeelte van de bouwgrens dat tegenover de voorgevelbouwgrens ligt.
1.7 andere bouwwerken:
Bouwwerken, geen gebouw zijnde.
1.8 bestaand:
Bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning.
Bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
Bij peil: het peil zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan dan wel zoals is bepaald krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning.
1.9 bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak.
1.10 bestemmingsvlak:
Een op de verbeelding aangegeven vlak met een zelfde bestemming.
1.11 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.12 bouwgrens:
De grens van een bouwvlak.
1.13 bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.14 bouwperceelsgrens:
De grens van een bouwperceel.
1.15 bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.
1.16 bouwwerk:
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.17 bijgebouw:
Een niet voor bewoning bestemd, op zichzelf staand (geen directe verbinding hebbend met het hoofdgebouw), al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht en in gebruik ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.
1.18 erfscheiding:
De feitelijke begrenzing van een erf.
1.19 gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijk, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Een bouwwerk is voor mensen toegankelijk als de bouwhoogte tenminste 1,50 meter bedraagt.
1.20 hoofdgebouw:
Een gebouw op een perceel dat door zijn aard, functie, constructie of afmetingen, gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.21 peil:
De hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
Indien sprake is van een geaccidenteerd aansluitend terrein wordt het peil door burgemeester en wethouders in het kader van de verlening van de bouwvergunning/omgevingsvergunning bepaald.
1.22 voorgevel:
De naar een (openbare) weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meer dan een zijde naar een (openbare) weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(s).
1.23 voorgevelbouwgrens:
Dat gedeelte van de bouwgrens dat bij het bouwplan aan de naar een (openbare) weg gekeerde zijde van het bouwvlak of, indien een bouwvlak met meer dan één zijde naar de (openbare) weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen zijde(n), niet mag worden overschreden.
1.24 woning:
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de lengte, breedte en diepte van een gebouw:
Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren).
2.2 dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Indien het terrein voor en achter het gebouw niet even hoog ligt, wordt de goothoogte gemeten aan de voorgevel.
Bij kopgevels, zijnde de kortste gevel van een gebouw, wordt geen goothoogte gemeten. Dwarskappen (bij meer dan twee kopgevels) dienen ondergeschikt te zijn aan de hoofdvorm en dus te voldoen aan de maximaal toegestane goothoogte.
Dwarskappen mogen maximaal 1/3 bedragen van de gevellengte met een maximum van 5 meter en niet hoger zijn dan 2,5 meter boven de toegestane goothoogte.
2.4 bouwhoogte:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 afstand van een gebouw of gebouwenblok tot de erfscheiding:
Tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 de oppervlakte van een overkapping:
Tussen de buitenste horizontale projecties van de dakconstructie.
2.8 de inhoud van een gebouw:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels, inclusief erkers, (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.
2.9 afstand vanaf bouwlijnen:
Bij het bepalen van afstanden vanaf een voorgevel-, zijgevel-, of achtergevelbouwgrens of de lijn van een bouw- of bestemmingsvlak: vanaf het hart van de op de planverbeelding aangegeven lijnen.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden buiten beschouwing gelaten ondergeschikte bouwdelen als:
plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en erkers, mits de overschrijding van bouw- cq. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 meter bedraagt;
balkons, koekoeken, schoorstenen, luifels en ventilatiekanalen, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt;
overstekende daken, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,8 meter bedraagt. Voor overstekende daken van bijgebouwen geldt een maat van 0,5 meter;
liftruimtes aan de achterzijde van een gebouw, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 3 meter bedraagt en de oppervlakte niet meer dan 6 m2 bedraagt;
dakopbouwen ten behoeve van lifthuizen en andere technische voorzieningen, mits de overschrijding van de hoogte niet meer dan 3 meter bedraagt en de oppervlakte van zo’n dakopbouw niet meer bedraagt dan 8 m2.
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur -N-
3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het behoud, herstel of versterking van de aan deze gronden eigen zijnde natuurwaarden, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden en landschappelijke waarden,
extensieve dagrecreatie en verkeersvoorzieningen waaronder ontsluitingspaden, fiets-, voet- en ruiterpaden voor zover dit gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan de bovengenoemde waarden:
agrarisch medegebruik in het kader van het beheer;
voorzover op de verbeelding binnen deze bestemming tevens bouwvlakken met andere bestemmingen zijn gelegen, zijn de gronden mede bestemd voor voorzieningen, zoals erven en tuinen, ontsluitingspaden en parkeervoorzieningen bij die andere bestemmingen, met dien verstande dat voor het realiseren van bouwwerken en/of het uitvoeren van werkzaamheden het bepaalde in dit artikel van toepassing blijft.
3.2 Bouwregels
Op en in gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd.
Van andere bouwwerken mag de bouwhoogte maximaal 3 m mag bedragen. Hieronder vallen tevens kunstuitingen.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders binnen de in lid 1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
het afgraven, bodemverlagen, ophogen, vergraven of egaliseren van gronden;
het aanleggen en/of verharden van ontsluitingswegen, fiets-, voet- en ruiterpaden;
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
het keren van gronden;
diepploegen;
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen, het aanleggen van drainagebuizen, ondergrondse beregeningsinstallaties, dijken, dammen, stuwen, duikers en dergelijke werken die de waterhuishouding en/of waterstand in een gebied benvloeden;
het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en taluds;
het vellen of rooien van houtgewassen met een specifieke landschaps- en/of cultuurhistorische waarde, die niet onder het regime van de kapverordening vallen;
het beplanten van gronden met houtgewassen ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie-leidingen buiten de erven/bouwvlakken van woningen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten;
de aanleg van picknickplaatsen en het plaatsen bijbehorend meubilair;
diepte-infiltratie van water;
het scheuren van grasland, anders dan voor een omzetting van grasland in bouwland
Een vergunning als bedoeld onder 1 is slechts toelaatbaar, indien door die werken en/of werkzaamheden het waterstaatkundig belang, de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een vergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied.
Het bepaalde onder 1 is eveneens niet van toepassing op het uitvoeren van werkzaamheden binnen een strook met een diepte van respectievelijk 60 meter, aansluitend aan het bouwvlak, die in redelijkheid tot het normale gebruik van de tuin dan wel het erf kunnen worden gerekend.
Artikel 4 Sport- Ruitersport -S-RS-
4.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de paardensport;
parkeervoorzieningen;
toegangswegen;
watergangen;
paddocks;
groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op en in gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend worden gebouwd:
gebouw, ten dienste van de bestemming:
bij deze doeleinden behorende andere bouwwerken.
Het gebouw uitsluitend mag worden opgericht binnen de op de kaart aangegeven bouwvlak;
De oppervlakte van het gebouw niet meer mag bedragen dan 100 m²;
Voordat het gebouw gerealiseerd wordt, moet de bestaande bouwing worden verwijderd;
De goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen niet meer mag bedragen dan 2,75 meter respectievelijk 5 meter;
De bouwhoogte van andere bouwwerken maximaal 5 meter mag bedragen;
De bouwhoogte van lichtmasten maximaal 10 meter mag bedragen.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van andere bouwwerken in relatie tot:
de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwingsmogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan;
de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is;
cultuur- en landschapswaarden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
De gronden met de bestemming Sport mogen niet worden gebruikt voor stalling van caravans, voer- en vaartuigen.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen;
werkruimtes voor een aan huis verbonden beroep, ondergeschikt aan de woonfunctie;
tuinen, erven;
toegangspaden;
water.
5.2 Bouwregels
Op en in gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend worden gebouwd:
één woning;
aan- en uitbouwen
bijgebouwen;
bij deze doeleinden behorende andere bouwwerken.
De woning mag uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
De oppervlakte van de woning mag niet meer dan 350 m² bedragen;
De bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 12 meter;
De woning dient te worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling ten minste 30° zal en maximaal 52° mag bedragen;
Bij de woning uitsluitend vrijstaande bijgebouwen mogen worden gebouwd, met dien verstande dat:
de totale oppervlakte van bijgebouwen binnen de besteming niet meer bedraagt dan 100 m²;
de goot- en bouw hoogte van de bijgebouwen maximaal respectievelijk 2,75 m en 5 m mag bedragen;
Voor zover van andere bouwwerken redelijkerwijs een oppervlakte/inhoud kan worden gemeten, mag de oppervlakte maximaal 100 m² bedragen:
De bouwhoogte van erfscheidingen maximaal 2.00 meter mag bedragen, terwijl de bouwhoogte van overige andere bouwwerken maximaal 3.00 meter mag bedragen. Voor entreehekken geldt een maximum bouwhoogte van 2,50 meter;
Bij de woning maximaal één zwembad en maximaal één tennisbaan is toegestaan waarbij:
de oppervlakte van het zwembad maximaal 65 m² mag bedragen;
de bouwhoogte van een zwembad maximaal 0.50 meter mag bedragen;
de oppervlakte van de tennisbaan maximaal 40% van het onbebouwde perceel, tot een maximum van 650 m² mag bedragen;
de afstand van een zwembad of een tennisbaan tot een perceelsgrens of erfscheiding ten minste 5 meter dient te bedragen;
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van andere bouwwerken in relatie tot:
de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwingsmogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan;
de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is;
cultuur- en landschapswaarden.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Voor het gebruik van de in lid 1 bedoelde gronden en/of de daarop toegestane bijgebouwen is het hobbymatig houden van paarden toegestaan. Het hobbymatig houden van paarden moet voldoen aan de criteria opgenomen in 5.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) binnen de in lid 1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
het afgraven, of ophogen van gronden;
het aanleggen en/of aanbrengen van oppervlakteverhardingen voor een tennisbaan;
het aanleggen van paardentrainingsbanen, paardenbakken, paddocks, longeerruimten en andere oefengelegenheden voor paarden,
het aanleggen van inritten voor (deels) ondergrondse (parkeer)ruimtes.
Een vergunning als bedoeld onder 1 is slechts toelaatbaar, indien:
door die andere werken en/of werkzaamheden de natuurwaarden en/of de landschappelijke waarden van de gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel
de mogelijkheden voor het behoud, de versterking en/of het herstel van die waarden niet in onevenredige mate worden verkleind en
indien een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat een aanlegvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
Het bepaalde ten aanzien van aanlegvergunningen als bedoeld onder 1 onder a en b geldt niet voor werken en/of werkzaamheden van geringe omvang en uit planologisch oogpunt van ondergeschikt belang gericht op en noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden of de instandhouding van het gebied voor zover niet anders is bepaald.
HOOFDSTUK 3 Algemene regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een plan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
Geen gebouw mag worden opgericht, indien hierdoor op enig terrein of bouwperceel een situatie zou ontstaan, waarbij aan deze regels niet langer meer zou worden voldaan, dan wel een reeds bestaande afwijking zou worden vergroot.
Geen ander werk of werkzaamheid mag worden uitgevoerd, indien hierdoor op enig terrein of bouwperceel een situatie zou ontstaan, waarbij aan deze regels niet langer meer zou worden voldaan, dan wel reeds bestaande afwijking zou worden vergroot.
Bij de beoordeling van ondergrondse bouwwerken gelden de regels van de bovenliggende bestemming, tenzij in de regels anders is bepaald, dan wel voor de onderlaag een afzonderlijke bestemming is gegeven in welk geval de regels van die bestemming gelden.
Van dakkapellen – uitsluitend toegestaan op het dakvlak – mag de breedte niet meer bedragen dan 50% van de breedte van het dakvlak, gemeten langs de voet van de dakkapel, en er mag geen strijdigheid ontstaan met het handboek welstand en beeldkwaliteit. Bredere dakkapellen tot maximaal 75% van de breedte van het dakvlak zijn slechts toegestaan op niet naar de openbare weg gekeerde dakvlakken. De afstand van een dakkapel tot de zijkant van het dakvlak mag, in de horizontale projectie gemeten, nergens minder bedragen dan 1 meter.
Op bijgebouwen zijn geen dakkapellen toegestaan.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
8.1 Gebruiksbepaling
Het is verboden gronden en bouwwerken te (laten) gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de op de verbeelding aangeven bestemming en deze regels.
8.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in het eerste lid wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 7.10 Wro, in elk geval verstaan:
het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is voor de opslag van materialen welke strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen;
het gebruik ten behoeve van een seksinrichting.
8.3 Afwijken van de gebruikregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels van het bepaalde in artikel 8.1 indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 9 Algemene regels inzake afwijken
9.1 Algemene regels
Indien niet op grond van een andere regel kan worden afgeweken, zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van de regels voor:
het afwijken van de voorgeschreven maten en afmetingen tot een maximum van 10%, indien in verband met de realisering van de bestemming of ingekomen aanvraag om omgevingsvergunning, de afwijking noodzakelijk is en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van derden;
het oprichten van gebouwen ten behoeve van openbaar nut, met dien verstande dat de inhoud niet meer dan 75 m3 en dat de goothoogte niet meer dan 3,5 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter mogen bedragen;
het oprichten van andere bouwwerken van openbaar nut, met dien verstande dat de hoogte van deze bouwwerken niet meer dan 10 meter mag bedragen;
geringe afwijkingen van bestemmings- of bouwgrenzen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
de bouw van andere bouwwerken ten dienste van de telecommunicatie, mits deze bouwwerken van geringe horizontale afmetingen zijn en mits:
- bij vrijstaande bouwwerken de bouwhoogte niet meer dan 40 meter bedraagt, de locatie past binnen het gemeentelijk antennebeleid;
- in het geval het bouwwerk op een ander gebouw wordt geplaatst, de toegelaten bouwhoogte van dat gebouw met niet meer dan 6 meter wordt overschreden;
de bouw van andere bouwwerken ten dienste van het landelijk alarmeringsnetwerk mits:
- bij vrijstaande bouwwerken de bouwhoogte niet meer dan 25 meter bedraagt;
- in het geval het bouwwerk op een ander gebouw wordt geplaatst, de toegelaten bouwhoogte van dat gebouw met niet meer dan 6 meter wordt overschreden;
de bouw van straatmeubilair binnen bestemmingen waar dit krachtens de bestemmingsbepalingen niet bij recht is toegestaan;
de bouw van bergbezinkbassins met een inhoud van niet meer dan 1000 m³;
het bouwen binnen 5 meter van de oeverlijn van de bestemming Water nadat een positief van het Hoogheemraadschap van Rijnland is ontvangen.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Eenmalig kan van de regels worden afgeweken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 5%.
Het eerste lid is niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 11 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwuijken van de regels.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: regels van het “uitwerkingsplan Van Brienenlaan 2012”
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van de gemeente Wassenaar van 23 oktober 2012.
Burgermeester:
Secretaris
HOOFDSTUK 5 Bijlage 1
Criteria voor hobbymatig houden van paarden in bijgebouwen
Criterium |
Nadere toelichting |
Hobbymatig gebruik |
de te stallen paarden mogen uitsluitend voor eigen, hobbymatig, gebruik zijn. Er mag geen sprake zijn van een inrichting als bedoeld in de Wet Milieubeheer (bedrijfsmatige activiteit, of een activiteit alsof zij bedrijfsmatig was). |
Oppervlakte perceel |
alleen (zeer) grote percelen met een oppervlak van ten minste 3500 m2 komen in aanmerking. |
Oppervlakte bijgebouwen |
de oppervlakte aan bijgebouwen die mag worden gebruikt voor het stallen van paarden mag de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen niet overschrijden. |
Afstanden |
afstand van de stalling tot perceelsgrenzen dient ten minste 25 m en de afstand tot de dichtstbijzijnde, niet tot het perceel behorende woonbebouwing (“de buren”) dient ten minste 50 m te bedragen; |
Opslag voer/hooi e.d. |
de opslag van voer/hooi e.d. moet geheel binnen het bijgebouw plaatsvinden. |
Milieuaspecten |
Minimaal vereist is een stallingruimte met een vloeistofdichte vloer met opstaande randen. Eventuele opslag / afvoer van mest: eventuele mestopslag dient plaats te vinden in een ruimte/ bak met een vloeistofdichte vloer en mag niet leiden tot overlast tot de directe (woon)omgeving; |
Paardenbakken, longeerruimten en/of paddocks/paardenweides |
zijn niet toegestaan. Bij percelen, groter dan 1 ha. kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen voor een paddock
|