Plan: | Landelijk Gebied 2015 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0629.BPLANDGEB2015-VG02 |
In deze regels wordt verstaan onder:
Het bestemmingsplan Landelijk gebied 2015 met identificatienummer NL.IMRO.0629. BPLANDGEB2015-VG02 van de gemeente Wassenaar.
De van het bestemmingsplan Landelijk gebied 2015 deel uitmakende verbeeldingen, gewaarmerkt als NL.IMRO.0629. BPLANDGEB2015-VG02.dgn. Het betreft een legenda, een overzichtskaart en negen verbeeldingen.
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen
Overige begrippen, in alfabetische volgorde weergegeven.
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
Een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig dan wel architectonisch opzicht te onderscheiden is van en ondergeschikt is aan een hoofdgebouw, waarbij de aanbouw een toevoeging is van een afzonderlijke ruimte en een uitbouw een vergroting van een bestaande ruimte.
Binnen de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht valt een aanbouw en/of uitbouw onder de definitie van een bijbehorende bouwwerk
Een tegen het hoofdgebouw of woning gebouwd bijgebouw dat geen directe verbinding heeft met het hoofdgebouw of de woning.
Een aan huis gebonden beroep en een vrij beroep worden inde praktijk als synoniem gezien. Hiermee wordt bedoeld een dienstverlenend beroep, dat in een woning, aan- en/of uitbouw of (vrijstaand) bij- gebouw door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en waarbij de activiteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
Voorbeelden zijn: het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig en juridisch of daarmee gelijk te stellen gebied en beroepen op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied. Een seksinrichting is uitgesloten. Detailhandel is uitgesloten uitgezonderd bepaalde verkoop die een relatie heeft met het beroep en die ondergeschikt is aan de activiteit.
Erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.
De tegenover de voorgevel gelegen gevel of, als niet duidelijk is welke gevel als zodanig moet worden aangemerkt, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen gevel(s).
Dat gedeelte van de bouwgrens dat tegenover de voorgevelbouwgrens ligt of, indien niet duidelijk is welke gevel als zodanig moet worden aangemerkt, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen gevel(s).
geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bouwwerken/voorzieningen voor de verzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke.
Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, het houden en/of fokken van dieren. In het kader van dit bestemmingsplan worden daarbij de volgende bedrijfsvormen onderscheiden:
Met betrekking tot deze regels worden onder het begrip agrarisch bedrijf niet begrepen bedrijven als hieronder genoemd:
Een gebied gevormd door een op de verbeelding aangegeven agrarische bouwstede of agrarisch bouw-perceel en de in deze regels mogelijk gemaakte uitbreiding waarbinnen agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden geplaatst voor zover in deze regels niet anders is bepaald.
zie onder deskundige.
Een woning op of bij een agrarisch bedrijf behorende grond en uitsluitend dienend voor de huisvesting van een huishouding waarvan de huisvesting ter plaatse, gelet op de agrarische bedrijfsvoering, nood- zakelijk is.
Buiten agrarische bedrijfscentra (c.q. bebouwingsvlakken) gelegen gebouwen voor een agrarisch bedrijf, zoals veldschuren, schuilgelegenheden voor vee en melkstallen.
Bedrijven die zich richten op persoonlijke of zakelijke dienstverlening, zoals kapsalons, wasserettes, kantoren al dan niet met baliefunctie worden hieronder niet begrepen.
Een werk, geen bouwwerk zijnde.
Een ander bouwwerk gericht op het gebruik voor een zend- en/of ontvangstinstallatie voor tele- communicatie.
De aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oudere tijden.
De authentieke kenmerken in de verschijningsvorm van gebouwen op basis van een aan een bepaald gebruik gekoppelde bouwvorm, bouwvormen die eigen is aan een bepaalde kunsthistorische stijlperiode of een bouwvorm die karakteristiek is aan gebouwen uit een streek.
Het verkeerskundig standaardwerk van de CROW, het kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. De ASVV 2012 bevat o.a. parkeerkencijfers.
Een werkruimte voor kunstzinnige beroepsbeoefenaren.
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde.
Een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
Een recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande gebouwen. Een bed en breakfast is een nevenfunctie naast de bestaande bestemming.
Een inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel of ambacht, of -indien daar naar verwezen wordt- die vorm van bedrijvigheid die in de Staat van functiemenging met de functie “bedrijf” wordt aangeduid.
Een gebouw dat, blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk, dient voor de uitoefening van een bedrijf.
Een woning in of bij een bedrijfsgebouw, behorende tot een volwaardig bedrijf dat binnen het bestem- mingsvlak actief is. De woning is bestemd voor de huisvesting van één of meerdere personen die feitelijk en duurzaam is belast met de dagelijkse bedrijfsvoering en wiens aanwezigheid gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein en de bedrijfsvoering ter plekke noodzakelijk is.
Bedrijven, die zijn gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen of opslaan van goederen, alsmede de handel in goederen, die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of opgeslagen.
Een geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bergruimte in het rioleringssysteem voor het tijdelijk opslaan en laten bezinken van rioolwater ter voorkoming van een te grote lozing van verontreinigd rioolwater op het oppervlaktewater.
Een stads- en dorpsgezicht dat door de rijksoverheid als zodanig ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet is aangewezen.
De op de verbeelding als zodanig aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemming (bestem- mingsvlak); voor een aantal bestemmingen is gekozen voor een methodiek waarbij de bestemmingen zijn aangegeven met een symbool (nadere aanduiding).
Een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.
Een bedrijfsvoering of -activiteit waarvan de potentiële risico`s moeten voldoen aan de normen en zonering zoals vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Een complex van activiteiten die zich richten op de ontwikkeling en instandhouding van bos(sen) voor de volgende doeleinden: houtteelt, natuur, landschap en dagrecreatie.
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
De grens van een bouwvlak. De bouwgrens mag niet door gebouwen worden overschreden tenzij in deze regels anders is bepaald.
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
De grens van een bouwperceel.
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
De vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject, gemeten volgens NEN 2580, op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidings- constructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen.
Een onroerende zaak waarop een landhuis met bijgebouwen en/of bedrijfswoning(en) is gelegen, met een architectonisch daarmee verbonden historische tuin of historisch park waarvan de eerste aanleg dateert van voor 1850, van tenminste 1 ha. of een dergelijk landhuis wat (rond 1900) is gebouwd op een hiervan afgesplitst gedeelte.
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of overig bouwwerk, met een dak.
Tot een bijbehorend bouwwerk worden o.a. gerekend: een aan- of uitbouw, een carport, een over- kapping, een al dan niet vrijstaand bijgebouw.
Een niet voor bewoning bestemd, op zichzelf staand (geen directe verbinding hebbend met het hoofd- gebouw), al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofd- gebouw en dat in architectonisch opzicht en in gebruik ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.
Binnen de Wabo valt een bijgebouw onder de definitie van een bijbehorend bouwwerk.
De door Burgemeester en wethouders ingestelde commissie voor advies inzake behoud, herstel, verbetering, herindeling of sanering van monumenten in de gemeente Wassenaar.
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens daarvan in de loop der geschiedenis heeft gemaakt.
Dagrecreatie, en met name extensieve dagrecreatie, is recreatie met weinig dynamiek die nauwelijks druk uitoefent op de omgeving. Voorbeelden zijn wandelen, fietsen en natuurkamperen. Er zijn weinig of geen gebouwen nodig en het aantal recreanten (per tijdseenheid of oppervlakte-eenheid) is beperkt.
Een aaneengesloten deel van een hellend dak dat in één vlak is gelegen.
Een (of meer) door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke vakspecialist(en).
Voorbeeld van vakgebieden zijn: natuur en landschap, cultuurhistorie en agrarische bedrijfsvoeringen. Binnen deze definitie moet ook de commissie voor welstand en cultureel erfgoed worden gelezen.
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop en internet-verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van en beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Detailhandel die vanwege de afmetingen van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor uitstalling en waarvan de uitstraling op de omgeving erg belangrijk is, te onderscheiden in de volgende categorieën :
Bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maat- schappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar hun aard daarmee te gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
Zie begripsomschrijving van een bedrijfswoning.
Een gebouw dat uitsluitend bestaat uit één woning.
Een aaneengesloten stuk grond rondom een gebouw dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
De feitelijke begrenzing van een erf.
De grootste breedte van een gebouw, gemeten in de loodrechte projectie op de voorgevelbouwgrens; indien geen voorgevelbouwgrens is aangegeven wordt gemeten in de loodrechte projectie op de bestemmingsgrens waarnaar de voorgevel is gericht.
Een bijgebouw ten behoeve van het stallen van (motor)voertuigen en de niet bedrijfsmatige berging van (huishoudelijke) goederen.
Een zelfstandig bijgebouw ten behoeve van het stallen van (motor)voertuigen en de niet bedrijfsmatige berging van (huishoudelijke) goederen.
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijk, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Een bouwwerk is voor mensen toegankelijk als de bouwhoogte tenminste 1,50 meter bedraagt.
Een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat.
Het groepsrisico is de kans op het gelijktijdig overlijden van een bepaald aantal mensen als gevolg van een ramp/calamiteit.
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan bedrijven, instellingen of personen, ter aanwending in één of andere beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Een gebouw, of een gedeelte daarvan, noodzakelijk voor de verwezenlijking van de geldende of toe- komstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
Bedrijvigheid zoals omschreven in de tot de regels behorende bijlage 1: “Staat van horeca-activiteiten”. Een seksinrichting wordt niet begrepen onder horeca.
De projectie van een object of deel van een object op het horizontale vlak.
Een bedrijf, geen tuincentrum zijnde, dat gericht is op de aanleg en het onderhoud van tuinen, parken en plantsoenen alsmede op de levering van producten daartoe.
Een inrichting ter bevordering van de technische vooruitgang in agrarische bedrijven, alsmede een inrichting gericht op het adviseren en voorlichten op dat gebied (proef- of testbedrijven, controle- of k.i.-stations en inrichtingen voor onderwijs, onderzoek of voorlichting, e.d.).
Een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40, lid 2, van de Woningwet een bouwvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen, geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Een terrein met de daarbij behorende voorzieningen ter beschikking gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf of voor het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen.
Een gebouw en/of ruimte die blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor werkzaamheden van administratieve-, dienstverlenende aard met beperkte baliefunctie.
(Agrarische) Bouwwerken geheel of grotendeels van glas of ander licht doorlatend materiaal en hoger dan 1 m. Ook plastic tunnels met een bouwhoogte van 1 m of meer worden hieronder begrepen. Bij een kassenbedrijf behorende bedrijfsruimten, zoals sorteerloodsen, ketelhuizen, magazijnen en koelruimten worden hieronder niet begrepen.
Voor agrarisch gebruik bestemde wegen voor de ontsluiting van percelen of kavels, met een niet doorgaand karakter.
Een (vrijstaand) gebouwtje van geringe omvang met een detailhandelsfunctie (bloemen, kranten/ tijdschriften, vis).
De kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
Een bedrijfswoning waarvan de begane grondverdieping is bestemd voor het (gescheiden) stallen van koetsen en paarden, thans in gebruik als bijgebouw bij het landhuis, de bedrijfswoning of terreinopslag voor onderhoud van het omliggende park.
Bij een bouwblok of huizenrij: de eerste en laatste gevel van een bouwblok of huizenrij.
Bij een vrijstaande woning: de kortste gevel(s) of, indien alle gevels even lang zijn, de door burgemeester en wethouders als zodanig aangewezen gevel(s).
Een bedrijf dat qua karakter thuishoort in het buitengebied, dan wel een functionele binding heeft met het buitengebied, zoals een hoveniersbedrijf, hondenkennel, africhtstation, paardenhouderij/-pension.
Een landgoed is een geheel of gedeeltelijk met bossen of andere houtopstanden bezette onroerende zaak - daaronder begrepen die waarop een buitenplaats of andere bij het karakter van het landgoed passende, opstallen voorkomen – voor zover het blijven voortbestaan van die onroerende zaak in zijn karakteristieke verschijningsvorm van het natuurschoon wenselijk is. Een landgoed is te beschouwen als een totaliteit van gronden en opstallen. Ze wordt gekenmerkt door:
Een landgoed omvat een of meerdere grote bezittingen, welke als eenheid zijn ontwikkeld en als bedrijfsvorm (het landgoedbedrijf) - gericht op instandhouding en verdere ontwikkeling - worden beheerd. Binnen een landgoed is sprake van een of meer vormen van grondgebruik, functies en/of waarden, zoals landbouw, bosbouw, tentoonstellingsruimte, wonen, recreatie, natuur, landschap en cultuurhistorie. Deze verschillende vormen van grondgebruik worden gekenmerkt door een grote onderlinge samenhang (verweving van functies op perceelniveau).
Een plan waarin wordt aangegeven welke natuurwaarden, landschaps- of cultuurhistorische waarden in een gebied aanwezig zijn en op welke wijze het beheer van het landgoed of buitenplaats zal worden uitgevoerd. Daarbij wordt rekening gehouden met noodzakelijke herinrichting van gronden en vervangende beplantingen gericht op een duurzaam ongedeeld landgoed/buitenplaats. Tevens wordt aangegeven waar en hoe bouwvolumes passen binnen de natuur- en landschapswaarden in de cultuurhistorische parkaanleg of structuur.
Het belang in geomorfologisch (betrekking hebbende op de geologische ontstaanswijze) en land- schappelijk-esthetisch opzicht, vooral gericht op de onderlinge samenhang (herkenbaarheid) van deze elementen.
Een plan waarin wordt aangegeven welke natuurwaarden, landschaps- of cultuurhistorische waarden in een gebied aanwezig zijn en op welke wijze ontwikkelingen en beheer voor een gebied zullen worden uitgevoerd. Daarbij wordt tevens rekening gehouden met noodzakelijke herinrichting van gronden en vervangende beplantingen gericht op een duurzame ontwikkeling van het gebied.
Een al dan niet met een hek of afrastering afgezette ruimte voor het longeren van paarden.
Een bedrijf waarbinnen bedrijfsmatig gelegenheid wordt geboden voor recreatief nachtverblijf in groepsverband en/of in de vorm van geheel of gedeeltelijk zelfstandige recreatieve verblijven.
De gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, zoals deze in het kader van de verlening van een omgevingsvergunning door burgemeester en wethouders wordt bepaald.
Educatieve, sociaal-medische-, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
Inhoud, oppervlakte en/of goot- en bouwhoogte van een gebouw of overige bouwwerken.
Een manege is een besloten plaats waar het paardrijden wordt beoefend. Een manege bestaat in de regel uit een grote rijhal met een zandvloer, al dan niet voorzien van bepaalde voorwerpen die ingezet kunnen worden bij het springen, bij dressuuroefeningen, paardrijlessen of andere activiteiten van paard en ruiter.
Daarnaast zijn er meer stallen voor de paarden, soms nog andere ruimtes voor de opslag van materiaal, voer en behandeling van de paarden.
Het toestaan van een andere, aanvullend gebruik van gronden en/of panden dan in de betreffende bestemming primair is vastgelegd.
Een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.
De natuurwaarde van een gebied wordt bepaald door de bestaande of potentiële ecologische en landschappelijke waarde van het gebied, de ligging binnen de natuurlijke structuur en zijn belang voor de natuurlijke waterhuishouding van de omgeving. Het gaat kort gezegd om alle waardevolle natuurlijke elementen en factoren in een gebied.
de vestiging van een volwaardig agrarisch bedrijf op een nieuw agrarisch bedrijfscentrum als gevolg van:
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, bergbezinkbassins en apparatuur voor telecommunicatie.
Het gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 0.80 meter boven maaiveld is gelegen.
Ondergeschikte nevenactiviteiten zijn qua aard en omvang ondergeschikt en sluiten aan bij de hoofd- activiteiten die binnen de bestemming zijn toegestaan.
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken, voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover bovengenoemde zaken niet als bouwwerken zijn aan te merken.
Een weg als bedoeld in artikel 1,eerste lid, onder b van de Wegensverkeerswet, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebeid dat voor publiek toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde verbonden is.
Dakconstructie op palen met maximaal één wand. Indien een overkapping tegen een gebouw of een ander bouwwerk wordt gebouwd, wordt de wand waar tegenaan wordt gebouwd meegerekend.
Een al dan niet met een hek of afrastering afgezette ruimte voor het trainen van paarden. Rekening houdend met het begrippenkader in de SVBP 2012 wordt een paardenbak/paddock aangeduid als `rijbak'.
Een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezette houderij of stalling voor paarden, hoofdzakelijk voor derden.
Een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden en pony's, het africhten c.q. trainen/dresseren alsmede de verkoop van gefokte paarden en pony's en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij.
De hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
Indien sprake is van een geaccidenteerd aansluitend terrein wordt het peil door burgemeester en wethouders in het kader van de verlening van de omgevingsvergunning bepaald.
Een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die op grond van het bestemmingsplan, of als daarvan is afgeweken, op grond van een omgevingsvergunning door een derde bewoond mag worden (zie artikel 1.1a Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)
Een ruimte voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep (zie ook onder: aan huis gebonden beroep).
Het zich tegen betaling beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met één of meer anderen.
Een seksinrichting en/of een escortbedrijf, dan wel bedrijvigheid en/of activiteiten voor een seks-inrichting, een escortbedrijf en alle andere vormen van prostitutie.
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
Een besluit van het bevoegd gezag nadat er een waardering (volgende de protocollen van de KNA) heeft plaatsgevonden van aanwezige archeologische waarden in relatie tot de geplande bodem-ingreep.
Een locatie, al dan niet voorzien van een overkapping, die is ingericht met de intentie om caravans, voer- of vaartuigen gedurende langere tijd (langer dan vier weken) te plaatsen.
Een bedrijf gericht op het houden, fokken, africhten en trainen van paarden.
(Overige) bouwwerken voor openbare nut, zoals:
Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012; een landelijk geldende standaard met normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van bestemmingsplannen.
Een fysieke scheiding tussen twee percelen.
Dat deel van het hek of erfscheiding rondom een perceel dat toegang geeft tot dat perceel. Pilasters en/of kolommen worden geacht deel uit te maken van een toegangshek.
Een onbebouwde deel van een perceel, behorend bij de woonbestemming. De gronden met de bestemming tuin zijn nadrukkelijk geen erf met dien verstande dat vergunningvrij bouwen niet is toegestaan.
Een bedrijfsvoering gericht op het te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop) van producten voor de moestuin of tuin(decoratie) (waaronder begrepen bomen, heesters, coniferen, bloembollen, bloemen, zaden, overige planten en kruiden) en daaraan verwante tuinartikelen, woon(sfeer)decoratie, kleine (huis)dieren, dierenverzorging en –speelgoed en (verhuur van) tuingereedschappen, met dien verstande dat het aandeel niet-levende producten in het assortiment alsmede kleine (huis)dieren ruimtelijk ondergeschikt is aan het aandeel levende producten in het assortiment.
De wijze waarop en de schaal waarin percelen zijn verkaveld, als typerend samenhangend geheel voor het betreffende (deel)gebied. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen: wijkaanleg, straat- verkaveling en individuele verkaveling.
De projectie van een object of deel van een object op het verticale vlak.
Van vervangende nieuwbouw is sprake als een bestaand hoofdgebouw wordt gesloopt en daarvoor in de plaats op hetzelfde perceel een nieuw hoofdgebouw wordt gerealiseerd. In geval van woongebouwen mag het aantal woningen daarbij niet toenemen.
Een (agrarisch) bedrijf, waarbij sprake is van een (agrarisch) hoofdberoep en dat de arbeidsomvang heeft van ten minste een volledige arbeidskracht en waarvan de continuïteit ook op langere termijn gewaar- borgd is. Voor startende bedrijven geldt daarbij dat op grond van de gegevens kan worden verwacht dat op korte termijn sprake zal zijn van een volwaardig agrarische bedrijfsvoering.
De naar een (openbare) weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meer dan een zijde naar een (openbare) weg is gekeerd en/of er geen sprake is van een (openbare) weg in de nabije omgeving, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen gevel(s).
Dat gedeelte van de bouwgrens dat bij het bouwplan aan de naar een (openbare) weg gekeerde zijde van het bouwvlak of, indien een bouwvlak met meer dan één zijde naar de (openbare) weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen zijde(n), niet mag worden overschreden.
Een bouwwerk voor het omzetten van de energie van bewegende lucht in andere energievormen, waaronder begrepen elektriciteit en warmte.
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Een gebouw, dat meerdere naast elkaar gelegen en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, dat over een gemeenschappelijke verkeersruimte beschikt en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
De winning van kalkzandsteenzand ter plaatse van het Valkenburgse meer op basis van een bestaande concessie.
Bebouwing ten dienste van het zenden en/of ontvangen van telecommunicatie, zoals een antenne- opstelpunt, zendmast en kast.
Een overig bouwwerk waarop één of meerdere antenne-opstelpunten worden geplaatst.
De periode van 1 maart tot en met 1 november.
Een zorgboerderij is een agrarisch bedrijf waar mensen met een zorg- of hulpvraag een waardevolle dagtaak vinden.
De gevels aan weerszijden van een gebouw, niet zijnde een voorgevel of achtergevel.
De gedeelte van de bouwgrens dat op of aansluitend aan de zijgevels ligt.
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeen- schappelijke scheidingsmuren).
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Indien het terrein voor en achter het gebouw niet even hoog ligt, wordt de goothoogte gemeten aan de voorgevel.
Bij kopgevels, zijnde de kortste gevel(s) van een gebouw of bouwblok, wordt geen goothoogte gemeten. Dwarskappen (bij meer dan twee kopgevels) dienen ondergeschikt te zijn aan de hoofdvorm en dus te voldoen aan de maximaal toegestane goothoogte.
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
De afstanden tussen bouwwerken onderling, alsmede de afstanden van bouwwerken tot de (zijdelingse) erfscheiding en perceelsgrenzen, en de afstanden van bouwwerken tot de as van de openbare weg of het hart van een leiding worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Tussen de buitenste horizontale projecties van de dakconstructie.
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels, inclusief erkers, (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
De bebouwde oppervlakte van een bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en boven peil met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle bebouwing op het bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein wordt opgeteld;
Bij het bepalen van afstanden vanaf een voorgevel-, zijgevel-, of achtergevelbouwgrens of de lijn van een bouw- of bestemmingsvlak: de afstanden worden gemeten vanaf het hart van de op de verbeelding aangegeven lijnen.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden buiten beschouwing gelaten ondergeschikte bouwdelen als:
De voor `Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op de gronden als bedoeld mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering worden gebouwd, met dien verstande, dat:
Gebouwen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gerealiseerd.
De gebouwen en delen van gebouwen mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan aanwezig op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van het plan.
Indien het bouwvlak nog niet volledig is bebouwd, mag uitbreiding van het (bedrijfs)gebouw binnen het bouwvlak plaats vinden mits de goot- en/of bouwhoogte van de uitbreiding niet meer bedraagt dan de goot- en/of bouwhoogte van de bebouwing waar tegenaan gebouwd wordt.
Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van agrarisch – stalgebouw' is een stalgebouw toe- gestaan. De maatvoering (oppervlakte, goot- en bouwhoogte) ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan is tevens de maximaal toegestane maatvoering.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen burgemeester en wethouders eisen stellen ten aanzien van:
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.2.1 voor het oprichten van agrarische hulpgebouwen buiten een agrarische bouwstede, indien:
Ten aanzien van de agrarische hulpgebouwen gelden overigens nog de volgende regels:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.2 juncto lid 4.2.1 onder a voor die situaties waarbij de oppervlakte van het bouwvlak voor een agrarische bouwstede door locatiespecifieke omstandigheden minder bedraagt dan 1 ha.. De ontheffing biedt de mogelijkheid om het bedrijfscentrum buiten het bouwvlak op nabijgelegen gronden binnen de bestemming `agrarisch' uit te breiden tot een maximum van 1 ha. Bij toepassing van de ontheffing blijft het concentratiebeginsel het uitgangspunt.
Voor de ontheffing gelden de volgende voorwaarden:
Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
Onverminderd het bepaalde onder 3.5.1, is het in ieder geval verboden de in lid 3.1 bedoelde gronden te gebruiken voor het uitvoeren of doen uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:
In afwijking van het bepaalde in lid 3.5.2 mogen de gronden gelegen ten weerszijden van de Oostdorperweg (op de verbeelding, deelblad 7, aangeduid met `tuinbouw') worden gebruikt voor (vollegronds) tuinbouw.
Het bepaalde in lid 3.5.2 is niet van toepassing op het gebruik van gronden voor genoemde cultures voor zover dat gebruik reeds plaatsvond op het tijdstip van het krijgen van rechtskracht van het plan.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.5.2 onder a voor de teelt van voedergewassen, uitsluitend voor een agrarisch bedrijf, voor maximaal 10 % van de oppervlakte van de bij een agrarisch bedrijf behorende gronden, op voorwaarde dat de verkavelings- structuur daardoor niet wordt gewijzigd. De ontheffing wordt uitsluitend verleend als de gevraagde activiteit:
Voordat een ontheffing wordt verleend, horen burgemeester en wethouders een agrarisch deskundige en/of een deskundige inzake natuur en landschap.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.5.2 onder g voor de aanleg van landschapselementen en de plaatsing van houtopstanden voor:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.5.2 voor (kleinschalige) recreatieve voorzieningen zoals fiets- en wandelpaden ten dienste van de dagrecreatieve functie van het gebied, waarbij het bepaalde in lid 3.7 onder d van toepassing blijft.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 3.1 bedoelde gronden, buiten de agrarische bouwsteden/bouwpercelen, de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Een vergunning als bedoeld in lid 3.7.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden het waterstaatkundig belang, de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
Het bepaalde ten aanzien van aanlegvergunningen als bedoeld onder 3.7.1 geldt niet voor:
Het bepaalde in lid 3.7.1 onder e inzake het scheuren van grasland is niet van toepassing indien dit scheuren geschiedt ter verbetering van de graslandvegetatie en het scheuren direct wordt gevolgd door herinzaai van de gronden.
Het bepaalde in lid 3.7.1 onder e geldt niet voor het gebied gelegen ten weerszijden van de Oost- dorperweg (op de verbeelding, deelblad 7, aangeduid met `tuinbouw') indien door burgemeester en wethouders conform het bepaald in lid 3.5.3 ontheffing is verleend voor het gebruik van de gronden voor (vollegronds)tuinbouw.
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet op de ruimte- lijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen waarbij de in lid 3.1 genoemde bestemming `Agrarisch'
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen als de wijziging betrekking heeft op:
Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan de bevoegdheden genoemd onder de leden 3.8.1 en 3.8.2 moet de procedure worden gevolgd als omschreven in artikel 62 (Algemene procedureregels).
De voor `Agrarisch – bedrijfscentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijfs- doeleinden voor:
Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering worden gebouwd, met dien verstande, dat:
Voor de niet voor bewoning bestemde agrarische bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
Voor agrarische bedrijfswoningen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
Voor de overige bouwwerken gelden de volgende regels:
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen, milieuhygiënische belangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen burgemeester en wethouders eisen stellen ten aanzien van:
Voordat burgemeester en wethouders voornoemde eisen stellen horen zij een agrarische deskundige en/of een landschapsdeskundige;
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
Voor het agrarisch bouwperceel met de aanduiding `zorgboerderij' geldt dat het gebruik van de bedrijfs- gebouwen ten behoeve van de zorgfunctie is toegestaan.
Het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels, verbod op detailhandelsactiviteiten) is niet van toepassing op het gebruik van bouwwerken voor detailhandel in (agrarische) goederen die binnen het bedrijf worden voortgebracht voor zover deze functie een ondergeschikt en niet zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering vormt en de bedrijfsvloeroppervlakte voor detailhandelsdoeleinden maximaal 50 m² bedraagt.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 58 lid 1.2 onder a sub 1 (Algemene gebruiksregels, verbod voor het plaatsen van onderkomens) voor het plaatsen van maximaal 10 toeristische kampeermiddelen (tenten en caravans) binnen agrarische bouwsteden in het zomerseizoen.
Ten aanzien van de plaatsing van toeristische kampeermiddelen gelden verder de volgende uitgangs- punten:
In dit kader kunnen zo nodig nadere voorwaarden worden gesteld aan onder meer de situering van de kampeermiddelen en/of te realiseren groenvoorzieningen (erfbeplanting) waardoor een landschappelijke inpassing wordt verkregen.
Het bepaalde ten aanzien van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde binnen de gebiedsbestemming waarin de agrarische bouwsteden of agrarisch bouwpercelen zijn gelegen (agrarisch, artikel 3 of agrarisch met waarden, artikel 7), is niet van toepassing op deze agrarische bouwsteden of agrarische bouwpercelen.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen als de wijziging betrekking heeft op:
Zodra de bestemming `water' onderdeel uitmaakt van de wijzigingsprocedure moet een advies van het hoogheemraadschap worden gevraagd.
Een uitzondering van het bepaalde onder sub 4 kan worden gemaakt als sprake is van cultuurhistorisch waardevolle en/of monumentale agrarische bedrijfsgebouwen, waarvan het behoud -gelet op genoemde waarde- gewenst is. Deze bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebruikt voor functies die qua aard, omvang, uitstraling en milieuaspecten passen bij het karakter van het landelijk gebied en niet in strijd zijn met de visie op de gebiedsbestemming waarin de agrarische bouwstede / het agrarisch bouwperceel is gelegen.
Indien Burgemeester en Wethouders toepassing wensen te geven aan het bepaalde onder 4.7.1, moet de procedure worden gevolgd die is omschreven in artikel 62 (Algemene procedureregels).
De voor `Agrarisch-paardenfokkerij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd. De gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken.
Aanvullend op lid 5.2.1 gelden voor bedrijfsgebouwen de volgende regels:
Voor bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
Voor overige bouwwerken geldt dat:
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen burgemeester en wethouders eisen stellen ten aanzien van:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 5.2.4 voor het bouwen van lichtmasten, voor zover het gaat om locaties gelegen aan de Oostdorperweg en de Katwijkseweg.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de leden 5.2.3 en 5.2.4 in die situaties waarbij binnen de bestemming `agrarisch-paardenfokkerij' sprake is van een vrijstaande bedrijfswoning. De bevoegdheid voor het verlenen van een ontheffing betreft de bouw van bijgebouwen en overige bouwwerken ten dienste van die vrijstaande bedrijfswoningen, met dien verstande dat:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 5.2.3 onder b. De bevoegdheid biedt ruimte voor het vergroten van vrijstaande bedrijfswoningen, waarbij het op de verbeelding aangegeven bouwvlak met ten hoogste 15% van de oppervlakte mag worden uitgebreid. De uitbreiding mag slechts plaatsvinden in de vorm van een aan- en/of uitbouw.
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
Agrarisch medegebruik, in de zin van het weiden en stallen van ander vee dan paarden, zoals rundvee, schapen en vergelijkbare veesoorten, is binnen de bestemming toegestaan, mits aan milieuhygiënische randvoorwaarden wordt voldaan.
Woningen met de aanduiding `specifieke vorm van agrarisch – paardenfokkerij – voormalige bedrijfswoning' moeten formeel worden geïnterpreteerd als een voormalige bedrijfswoning als bedoeld in artikel 1.1.a Wabo. Het gebruik van de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning geeft binnen de bestemming `agrarisch - paardenfokkerij' geen recht op een nieuwe bedrijfswoning.
Ten aanzien van bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken bij een voormalige bedrijfswoning is het bepaalde in lid 5.4.2. van overeenkomstige toepassing.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 5.2.3 voor het wijzigen van het gebruik van de vrijstaande bedrijfswoning naar een burgerwoning onder de voorwaarde dat een burgerwoning niet resulteert in strijdigheid met milieuregelgeving. De wijziging van een bedrijfs- woning naar een burgerwoning geeft binnen de bestemming `paardenfokkerij' geen recht op een nieuwe bedrijfswoning ten behoeve van de fokkerij.
Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 5.1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Een vergunning als bedoeld in lid 5.6.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden het waterstaatkundig belang, de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
De voor `Agrarisch-paardenhouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij de gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd.
Voor zover op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bebouwing is toegestaan buiten de bouwvlakken mag deze bebouwing worden veranderd en vernieuwd. De bestaande maat- voering is daarbij tevens de maximaal toegestane maatvoering
Voor zover op de verbeelding binnen een bouwvlak of een gedeelte daarvan de aanduiding `specifieke bouwaanduiding - sanering' is gegeven, mag bebouwing slechts worden opgericht indien bebouwing met minimaal een zelfde oppervlakte, gelegen elders op het terrein buiten het bouwvlak, wordt gesloopt;
Bij toepassing van lid 6.2.3 vervalt het bepaalde in 6.2.2.
De goothoogte van de gebouwen mag maximaal 2,75 m. bedragen en de bouwhoogte mag maximaal 5,50 m. bedragen.
De gebouwen moeten worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling maximaal 30° mag bedragen.
Indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan al sprake was van een grotere goothoogte, dakhelling of bouwhoogte, dan wordt deze bestaande maat als maximum aangehouden.
Een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan waar dit op de verbeelding is aangegeven met de aan- duiding `bedrijfswoning'. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd.
Aanvullend op het bepaalde in lid 6.2.8 geldt voor een bedrijfswoning dat:
Voor de bijgebouwen bij een bedrijfswoning geldt dat:
Voor overige bouwwerken geldt dat:
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen burgemeester en wethouders eisen stellen ten aanzien van:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 6.2.2 voor het meewerken aan vervangende nieuwbouw van bestaande bebouwing die is gelegen buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Voorwaarden hierbij zijn dat na de sanering van de bestaande gebouwen sprake moet zijn van concentratie van de aanwezige bebouwing én de beoogde nieuwe situering resulteert in een betere landschappelijke en ruimtelijke inpassing van de bebouwing.
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
Het geven van paardrijlessen wordt niet toegestaan.
Agrarisch medegebruik, in de zin van het weiden en stallen van ander vee dan paarden, zoals rundvee, schapen en vergelijkbare veesoorten, is binnen de bestemming toegestaan, mits aan milieuhygiënische randvoorwaarden wordt voldaan.
Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 6.1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Een vergunning als bedoeld in lid 6.6.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden het waterstaatkundig belang, de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
De voor `Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Voor zover de bestemmingen als bedoeld onder g zijn afgestemd op de daarvoor genoemde doelen en omschrijvingen, zijn de daarbij behorende overige bouwwerken toegestaan.
Voor zover op de verbeelding binnen deze gebiedsbestemming tevens andere bestemmingen (bijv. wonen-1) zijn gelegen, zijn de gronden mede bestemd voor voorzieningen, zoals erven en tuinen, ontsluitingspaden en parkeervoorzieningen bij die andere bestemmingen.
Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering worden gebouwd, met dien verstande, dat:
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing.
Ten aanzien van de (bedrijfs)bebouwing bij agrarische bouwpercelen binnen deze bestemming geldt dat de nadere eisen uit artikel 4 van overeenkomstige toepassing is.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 7.2 voor het oprichten van agrarische hulpgebouwen uitsluitend voor een agrarisch bedrijf met een op de verbeelding aangegeven agrarische bouwstede, indien:
Ten aanzien van de agrarische hulpgebouwen gelden overigens nog de volgende bepalingen:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 7.2 juncto lid 4.2.1 onder a voor die situaties waarbij de oppervlakte van het bouwvlak voor een agrarische bouwstede door locatiespecifieke omstandigheden minder bedraagt dan 1 ha.. De ontheffing biedt de mogelijkheid om het bedrijfscentrum buiten het bouwvlak op nabijgelegen gronden binnen de bestemming `agrarisch met waarden – natuur- en landschapswaarden' uit te breiden tot een maximum van 1 ha. Bij toepassing van de ontheffing blijft het concentratiebeginsel het uitgangspunt.
Voor de ontheffing gelden de volgende voorwaarden:
Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
Onverminderd het bepaalde in lid 4.1 is het in ieder geval verboden de in lid 7.1 bedoelde gronden te gebruiken voor:
Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van agrarisch met waarden – natuur- en landschapswaarden – handelskwekerij' mogen de in lid 7.1 bedoelde gronden worden gebruikt voor handelskwekerij, met dien verstande dat bebouwing niet is toegestaan, behoudens de twee bestaande waterbassins met een maximale bouwhoogte van 1,70 m. en een maximale diameter van 15 meter.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 7.5.2 onder a voor de teelt van voedergewassen op de gronden gelegen ten noordwesten van de Veenwatering, uitsluitend voor een agrarisch bedrijf, voor maximaal 10 % van de oppervlakte van de bij een agrarisch bedrijf behorende gronden, op voorwaarde dat de verkavelingsstructuur daardoor niet wordt gewijzigd.
De ontheffing wordt uitsluitend verleend als de gevraagde activiteit:
Alvorens ontheffing te verlenen horen burgemeester en wethouders een agrarisch deskundige en/of een deskundige inzake natuur en landschap.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 7.5.2 onder f indien de situering van een mestbassin niet mogelijk is binnen een agrarische bouwstede of agrarisch bouwperceel en geen alternatieve locatie voorhanden is.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 7.5.2 onder h voor de aanleg van (kleinschalige) parkeerterreinen, fiets- of wandelpaden ten dienste van de dag- recreatieve functie van het gebied, waarbij het bepaalde in lid 7.7.1 onder d van toepassing blijft.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 7.5.2 onder h voor de aanleg van landschapselementen en de plaatsing van houtopstanden voor een ruimtelijke inpassing van bebouwing en/of een verhoging van de landschappelijke of natuurwaarde van het gebied. Alvorens ontheffing te verlenen horen burgemeester en wethouders een deskundige inzake natuur en landschap.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 7.1 bedoelde gronden, buiten de agrarische bouwsteden/bouwpercelen, de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Een vergunning als bedoeld in lid 7.7.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden het waterstaatkundig belang, de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
Het bepaalde ten aanzien van aanlegvergunningen als bedoeld onder 7.7.1 geldt niet voor:
Het bepaalde in lid 7.7.1 onder e inzake het scheuren van grasland is niet van toepassing indien dit scheuren geschiedt ter verbetering van de graslandvegetatie en het scheuren direct wordt gevolgd door herinzaai van de gronden.
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen waarbij:
de in lid 7.1 genoemde bestemming `Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden' mag worden gewijzigd in de bestemming `Natuur - agrarisch medegebruik' als bedoeld in artikel 28 gericht op de ontwikkeling van natuurwaarden, waarbij een eventueel agrarisch medegebruik gericht is op het behoud, de versterking en/of het herstel van natuurwaarden.
Uitvoering van dit beleid zal plaatsvinden in overleg met belanghebbenden. Daarbij kunnen beheer- overeenkomsten worden gesloten over de ontwikkeling van natuurwaarden en een daarop gericht beheer.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen als de wijziging betrekking heeft op:
7.8.3
Indien burgemeester en Wethouders toepassing wensen te geven aan het bepaalde in de leden 7.8.1 of 7.8.2, dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 62 (Algemene procedureregels).
De voor `Bedrijf - Bronbemaling' aangewezen gronden zijn bestemd voor een bronbemalingsbedrijf met de daarbij behorende bouwwerken, parkeervoorzieningen, opslagterrein, los- en laadgelegenheden, toegangspaden en groenvoorzieningen. Een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is uitgesloten.
Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij:
De bouwhoogte van overige bouwwerken binnen het bouwvlak mag maximaal de bouwhoogte bedragen die is toegestaan voor gebouwen. Overeenkomstig het bepaalde in lid 8.2.1. onder c mag dit niet meer zijn dan de bestaande maatvoering ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
De bouwhoogte van overige bouwwerken buiten het bouwvlak mag maximaal 3 m. bedragen.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 8.4.1, voor het gebruik van de gebouwen voor andere bedrijven / bedrijfsactiviteiten die naar aard en uitstraling, zoals vastgelegd in de publicatie Bedrijven en milieuzonering van de VNG, vergelijkbaar of minder belastend zijn genoemd dan het bestaande bronbemalingsbedrijf.
De voor `Bedrijf - Bouwbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor een bouwbedrijf met de daarbij behorende bouwwerken, parkeervoorzieningen, opslag, los- en laadgelegenheden, toegangspaden en groenvoorzieningen. Een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is uitgesloten.
Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij:
Onverminderd het bepaalde in lid 9.2.1 mag ter plaatse van de aanduiding `bedrijfswoning' een bedrijfswoning met uitsluitend inpandige berging(en) worden gerealiseerd. De inhoud van de bedrijfs- woning, inclusief berging(en) mag maximaal 350 m3 bedragen.
De bouwhoogte van overige bouwwerken binnen het bouwvlak mag maximaal de bouwhoogte bedragen die is toegestaan voor gebouwen. De bouwhoogte van overige bouwwerken buiten het bouwvlak mag maximaal 3 m. bedragen.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 9.4.1, voor het gebruik van de gebouwen voor andere bedrijven / bedrijfsactiviteiten die naar aard en uitstraling, zoals vastgelegd in de publicatie Bedrijven en milieuzonering van de VNG, vergelijkbaar of minder belastend zijn genoemd dan het bestaande bouwbedrijf.
De voor `bedrijf – containeroverslag en composteren' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is uitgesloten.
Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij de gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd.
De goothoogte van de bedrijfsgebouwen mag maximaal 4,20 m bedragen en de bouwhoogte mag maximaal 6 m bedragen.
De bedrijfsgebouwen dienen te worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling ten minste 20° zal bedragen en maximaal 45° mag bedragen;
Ter plaatse van de aanduiding `bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan. De bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd.
Aanvullend op het bepaalde in lid 10.2.4 geldt voor een bedrijfswoning dat:
Voor de bijgebouwen bij een bedrijfswoning geldt dat:
Voor overige bouwwerken geldt dat de gezamenlijke oppervlakte maximaal 100 m² mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 2 m. mag bedragen.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
In aanvulling op het bepaalde in lid 58.2.3 van artikel 58 is de opslag van goederen voor de bestemming toegestaan indien de hoogte van de opgeslagen goederen niet meer bedraagt dan 3 meter.
De composteerwerkzaamheden als genoemd onder lid 10.1 mogen uitsluitend plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van bedrijf – containeroverslag en composteren – composteren toegestaan'. De oppervlakte van de composteeractiviteiten mag maximaal 1.500 m² bedragen. De opslaghoogte mag niet meer bedragen dan is vastgelegd in de leden 10.4.2. en 10.5.
Binnen de milieuzone – geurzone zijn geen geurgevoelige objecten, zoals woningen, toegestaan.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 10.4.2 voor de opslag van goederen tot een hoogte van maximaal 4 m. op voorwaarde dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
De voor `Bedrijf-Handelskwekerij' aangewezen gronden zijn bestemd voor een handelskwekerij met de daarbij behorende bouwwerken, wegen, parkeervoorzieningen, erven, tuinen, (toegangs)paden, water- gangen en groenvoorzieningen. Een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is uitgesloten.
Op de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij de gebouwen dienen te worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd.
Aanvullend op lid 11.2.1 geldt voor Rijksstraatweg 601 dat de gezamenlijke grondoppervlakte van de bedrijfsgebouwen -geen kassen zijnde- maximaal 3.200 m² mag bedragen. Een uitbreiding van de bestaande bedrijfsgebouwen is toegestaan onder volgende voorwaarden:
De goothoogte en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen -geen kassen zijnde- mag maximaal 5 respec- tievelijk 7,50 m. bedragen.
De goothoogte en bouwhoogte van kassen mag maximaal 4 respectievelijk 5,50 m. bedragen.
De gebouwen dienen te worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling ten minste 20° zal en maximaal 45° mag bedragen;
Voor de situering van gebouwen geldt dat de afstand van de gebouwen tot de as van de aangrenzende (openbare) weg ten minste 20 m. moet bedragen en de afstand tot de overige perceelgrenzen ten minste 5 m. moet bedragen.
Een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak op de verbeelding waaraan de aanduiding `bedrijfswoning' is gegeven. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd.
Aanvullend op het bepaalde in lid 11.2.5 geldt voor een bedrijfswoning dat:
Voor de bijgebouwen bij de bedrijfswoning geldt dat:
De bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 2 m. bedragen.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
Binnen de bestemming zijn geen detailhandelsactiviteiten toegestaan.
De voor `bedrijf – Hoveniersbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor hoveniersbedrijven met de daarbij behorende bouwwerken, parkeervoorzieningen, erven, tuinen, (toegangs)paden, watergangen en groenvoorzieningen. Een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is uitgesloten.
Op de in lid 12.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij de gebouwen dienen te worden opgericht binnen de op de verbeelding bouwvlakken. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd.
Daar waar op de verbeelding binnen een bouwvlak de aanduiding `specifieke bouwaanduiding- nieuwbouw' is opgenomen, mag uitsluitend bebouwing worden opgericht indien bestaande bebouwing elders op het terrein, buiten het bouwvlak, met minimaal eenzelfde oppervlakte wordt gesaneerd.
In afwijking van het bepaalde in de leden 12.2.1 en 12.2.2 mogen bedrijfsgebouwen (gedeeltelijk) buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd onder de voorwaarden dat:
de totale grondoppervlakte van de bedrijfsgebouwen buiten het bouwvlak maximaal 50 m² bedraagt;
binnen het bouwvlak een overeenkomstige oppervlakte niet wordt bebouwd.
De goothoogte en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen maximaal 2,75 m. respectievelijk 5 m. bedragen. De bedrijfsgebouwen moeten worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling minimaal 20° en maximaal 45° mag bedragen.
Indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan de goothoogte, dakhelling en/of de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen meer bedroeg dan de hierboven aangegeven maten, gelden deze bestaande maten als maximum en mogen deze niet worden vergroot.
Een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan waar dit op de verbeelding is aangegeven met de aan- duiding `bedrijfswoning'. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd.
Aanvullend op het bepaalde in lid 12.2.6 geldt voor een bedrijfswoning dat:
Voor de bijgebouwen bij een bedrijfswoning geldt dat:
De bouwhoogte van overige bouwwerken binnen het bouwvlak bedraagt maximaal de hoogte die is toegestaan voor de bedrijfsgebouwen.
De bouwhoogte van overige bouwwerken buiten de bouwvlakken mag maximaal 3 m. bedragen.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
Binnen de bestemming mogen producten worden gekweekt, die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het hoveniersbedrijf, maar detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan.
Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
De voor `Bedrijf – Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is uitgesloten.
Nutsgebouwen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gerealiseerd.
De gebouwen en delen van gebouwen mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan aanwezig op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van het plan.
De bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 2,50 m. bedragen.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Binnen deze bestemming kunnen concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de landschappelijke inpassing van de nutsvoorziening.
De voor `Bedrijf – Opslag goederen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is uitgesloten.
Op de in lid 15.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij de gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd.
De goothoogte, dakhelling en bouwhoogte van (bedrijfs)gebouwen mogen niet meer bedragen dan de maatvoering die aanwezig was op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Een inpandige bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan waar dit expliciet op de verbeelding is aan- gegeven met de aanduiding `bedrijfswoning'. Voor een bedrijfswoning geldt dat de inhoud, inclusief inpandige bijgebouwen of bergingen, maximaal 350 m³ mag bedragen;
De bouwhoogte van overige bouwwerken binnen het bouwvlak bedraagt maximaal de hoogte die is toegestaan voor de bedrijfsgebouwen.
De bouwhoogte van overige bouwwerken buiten de bouwvlakken mag maximaal 3 m. bedragen.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
Binnen deze bestemming is detailhandel toegestaan mits deze ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de opslagactiviteiten. De vloeroppervlakte ten behoeve van de detailhandel mag niet meer bedragen dan 10% van het bouwvlak voor de bedrijfsbebouwing.
Specifiek voor de opslagfunctie in het duingebied bij de Wassenaarseslag geldt dat hier uitsluitend kust- en strandgerelateerde zaken mogen worden opgeslagen. Hierbij moet gedacht worden aan: strandpaviljoens of delen daarvan, strandstoelen, surfplanken.
Deze specifieke locatie mag ook worden gebruikt als fietsen- en bromfietsenstalling.
In aanvulling op het bepaalde in lid 58.2.3 van artikel 58 is de opslag van in lid 14.4.3 bedoelde goederen voor de bestemming toegestaan indien de hoogte van de opgeslagen goederen niet meer bedraagt dan 3 m.
Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
Zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 14.1 voor het gebruik van de gebouwen voor andere bedrijven / bedrijfsactiviteiten onder de voorwaarde dat deze aantoonbaar naar aard en uitstraling vergelijkbaar is met of minder belastend is dan de bestaande activiteiten.
De voor `Bedrijf – Opslag tuinbenodigdheden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is uitgesloten.
Op de in lid 15.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij voor de gronden als bedoeld lid 15.1 onder a geldt dat gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Het bouw- vlak mag geheel worden bebouwd.
De goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen mogen maximaal 4 m. respectievelijk 6 m. bedragen.
In afwijking van het bepaalde in lid 15.2.1 mag op de met `tuinbouw' aangeduide gronden één gebouwtje worden opgericht waarvan de oppervlakte maximaal 60 m² bedraagt. De goothoogte van dit gebouwtje mag maximaal 3 m bedragen.
Een bedrijfswoning is niet toegestaan.
De bouwhoogte van overige bouwwerken maximaal 3 m. mag bedragen;
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 15.2.4 voor de bouw van een bedrijfswoning met bijgebouwen en overige bouwwerken op de met `tuinbouw' aan- geduide gronden. Voor deze bedrijfswoning geldt dat:
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
De hoogte van de opgeslagen goederen mogen ter plaatse van het bestemmingsvlak aan de Oost- dorperweg niet meer bedragen dan 3 m. en ter plaatse van het bestemmingsvlak met de aanduiding `tuinbouw', gelegen aan de Ruigelaan, niet meer bedragen dan 2,5 m.
Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
De voor `Bedrijf - Zandwinning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
In de bestemming zijn inrichtingen zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uitgesloten.
Op de in lid 16.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
De hoogte van oeverbeschoeiingen mag maximaal 0,00 meter boven NAP bedragen (waterpeil ligt circa 0,60 m. onder NAP).
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 16.1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Een vergunning als bedoeld in lid 16.5.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden het waterstaatkundig belang, de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
Het bepaalde ten aanzien van omgevingsvergunningen als bedoeld onder 16.5.1 geldt niet voor:
De voor `Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Gebouwen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gerealiseerd.
De gebouwen en delen van gebouwen mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan aanwezig op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van het plan.
Voor de regels ten aanzien van overige bouwwerken en werken, geen gebouw zijnde, wordt verwezen naar artikel 27, Natuur.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Voor het landhuis op landgoed Voorlinden, Buurtweg 90, geldt dat deze mag worden gebruikt als trouw- locatie. Dit gebruik betreft alleen het laten plaatsvinden van de plechtigheid en niet van aansluitende feesten.
De voor `Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op de in lid 18.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij de gebouwen (bedrijfsgebouwen en kassen) moeten worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd
De goothoogte en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen -geen kassen zijnde- mogen maximaal 5 m. respectievelijk 6 m. bedragen.
De goothoogte en bouwhoogte van kassen mogen maximaal 4 m. respectievelijk 6 m. bedragen. Indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is, dit ter beoordeling van het college van burgemeester en wethouders, mogen de goothoogte en de bouwhoogte van kassen voor ten hoogste 10% van de oppervlakte van de kassen maximaal 4,50 m. respectievelijk 6,75 m. bedragen.
De gebouwen dienen te worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling minimaal 20° en maximaal 45° mag bedragen.
Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
De bouwhoogte van overige bouwwerken maximaal 3 m. mag bedragen.
Overige bouwwerken moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `water' worden gesitueerd.
Onverminderd het bepaalde in lid 18.2.5 mogen ter plaats van de aanduiding `specifieke vorm van detailhandel tuininrichting' overige bouwwerken worden gebouwd, waarvan de gezamenlijke grondoppervlakte maximaal 100 m² mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 2 m. mag bedragen.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
In aanvulling op het bepaalde in lid 58.2.3 van artikel 58 is de opslag van goederen voor de bestemming toegestaan indien de hoogte van de opgeslagen goederen niet meer bedraagt dan 3 m.
Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
Burgemeester en wethouders zijn, voor wat betreft de gronden met de aanduiding `specifieke vorm van detailhandel tuininrichting', bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 18.4.2 voor de opslag van goederen tot een hoogte van maximaal 4 m. op voorwaarde dat sprake is van een goede land- schappelijke inpassing.
De voor `Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend overige bouwwerken ten dienste van en nood- zakelijk voor de bestemming worden gebouwd alsmede (beveiligings)gebouwen, met dien verstande dat:
De bouwhoogte van straatmeubilair mag niet meer bedragen dan 3 meter.
De bouwhoogte van erfscheidingen mag maximaal 2 m. bedragen. Erfscheidingen moeten vanaf de grond een open constructie hebben, met dien verstande dat ten minste 75 % van de verticale projectie van de erfscheiding open moet zijn.
Nutsvoorzieningen, geen gebouw zijnde, mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 2 m² en niet hoger zijn dan 1,50 m..
Overige bouwwerken dienen op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' te worden gebouwd. Deze strook van 5 meter moet ook worden vrijgehouden van obstakels zoals bomen om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken.
Als de landschappelijk inpassing van een functie of activiteit het aanbrengen van houtopstanden binnen deze strook noodzakelijk maakt, is dit alleen toegestaan nadat het hoogheemraadschap binnen wiens beheergebied de watergang ligt daarvoor een watervergunning heeft afgegeven.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de groenstructuur als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een ingreep in (delen van) groenstructuren een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied. Burgemeester en wethouders kunnen eisen dat wordt aangetoond hoe de bestaande waarden in stand worden gehouden.
Ten aanzien van het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 19.1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Een vergunning als bedoeld in lid 19.5.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
Het bepaalde in lid 19.5.1 is niet van toepassing op het uitvoeren van andere werken en/of werkzaam- heden gericht op het normale onderhoud van de gronden en de daarop aanwezige groenvoorzieningen;
De voor `Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op de in lid 20.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij de gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd.
Tenzij op de verbeelding een specifieke maatvoering is aangegeven gelden voor gebouwen de volgende hoogtebepalingen:
Indien de goothoogte en/of de bouwhoogte op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan meer bedroegen dan de hierboven aangegeven maten, dan gelden de bestaande maten als maximum en mogen deze niet worden vergroot.
Ter plaatse van de aanduidingen `horeca-1' en `horeca-2' mag buiten het bouwvlak maximaal één bijgebouw mag worden gebouwd. Voor zo'n bijgebouw gelden aanvullend de volgende regels:
Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing op die situaties waarbij het erf behorende bij een bouwvlak met de bestemming `horeca' binnen de bestemming natuur ligt.
Ter plaatse van de aanduidingen `horeca-1' en `horeca-2' mag buiten het bouwvlak een in-/ uitschuifbare terrasoverkapping met zijwanden van lichte constructie en van zeildoek of vergelijkbaar materiaal worden geplaatst. Voor zo'n overkapping gelden aanvullend de volgende regels:
De bouwhoogte van overige bouwwerken binnen het bouwvlak bedraagt maximaal de hoogte die is toegestaan voor de bedrijfsgebouwen.
De bouwhoogte van overige bouwwerken buiten de bouwvlakken mag maximaal 3 m. bedragen.
De afstand van overige bouwwerken tot de bestemming `water' moet ten minste 5 m. bedragen.
Een inpandige bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding `bedrijfswoning'. De inhoud van een bedrijfswoning mag, inclusief (uitsluitend inpandige) bijgebouwen maximaal 350 m³ mag bedragen.
In afwijking van het bepaalde in lid 20.2.8 is aangegeven zijn ter plaatse van de aanduiding `bedrijfs- woning' met de aanduiding (2) twee inpandige bedrijfswoningen toegestaan. De inhoud per bedrijfs- woning, zoals genoemd in lid 20.2.8, blijft onverminderd van kracht.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 20.2.3 voor de bouw van maximaal één bijgebouw bij de bestemmingen met de aanduiding `horeca-3'.
De grondoppervlakte van het bijgebouw mag maximaal 50 m² bedragen.
De goothoogte en bouwhoogte van het bijgebouw mag maximaal 2,75 m. respectievelijk 5 m. bedragen.
Voor horecabedrijven waarvan het bouwvlak geheel wordt omringd door de bestemming `natuur' is het realiseren van (overige) bouwwerken buiten het bouwvlak vastgelegd in de bestemming natuur (artikel 27).
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
De voor `Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor;
Op de in lid 21.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij de gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd.
De goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen en delen van gebouwen mogen niet meer bedragen dan de goot- en bouwhoogte die aanwezig was op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan, tenzij op de verbeelding een specifieke maatvoering is aangegeven.
Ondergrondse parkeerruimten zijn uitsluitend toegestaan binnen het bestemmingsvlak met de aanduiding `kantoor-2', waarbij:
Binnen de bouwvlakken is ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een inpandige bedrijfswoning toegestaan. De inhoud van een bedrijfswoning mag, inclusief (uitsluitend inpandige) bergingen, niet meer mag bedragen dan 350 m³.
De bouwhoogte van lichtmasten mag maximaal 7 m. bedragen en de bouwhoogte voor overige bouw- werken mag maximaal 3 m. bedragen.
Ter plaatse van de aanduiding `specifieke bouwaanduiding-overkapping' zijn overkappingen toegestaan, waarbij:
de gezamenlijk grondoppervlakte van de overkappingen maximaal 650 m2 mag bedragen;
de bouwhoogte maximaal 5 m. mag bedragen.
De afstand van overige bouwwerken tot de bestemming `water' moet ten minste 5 m. bedragen.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Burgemeester en wethouders zijn, onverminderd het bepaalde in lid 21.3.1, bevoegd om nadere eisen te stellen aan situering, (bouw)hoogte en omvang van de bebouwing en aan de inrichting van het terrein met de aanduiding `kantoor-2' teneinde een goede ruimtelijke inpassing te krijgen op het punt van afscherming en overgang naar het aanliggende natuurgebied Clingendael en naar de Wassenaarseweg en de Van Alkemadelaan.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 21.2.5 voor het bouwen van drie vlaggenmasten buiten de bouwvlakken op het John Adamspark, waarvan de hoogte maximaal 18,5 m. mag bedragen.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 21.2.2 voor het bouwen van antennes boven op de gebouwen in het John Adamspark, waarvan de hoogte maximaal 2 m. mag bedragen, gemeten vanaf de nok van het gebouw.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 21.2.5 voor het bouwen van lichtmasten waarvan de hoogte maximaal 10 m. bedragen, mits voldaan wordt aan de eisen zoals opgenomen in de NSVV-publicatie `Algemene richtlijn betreffende lichthinder(deel 2, Terrein- verlichting 2003), grenswaarden voor omgevingzone E2 (landelijk gebied)'.
Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
Binnen de bestemming moet worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
Ter plaatse van de aanduiding `kantoor-2' zijn naast de kantoorfunctie de volgende functies toegestaan:
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen waarbij binnen de bestemming Kantoor de bouwvlakken met de aanduiding `kantoor-1, mogen worden gewijzigd in de bestemming:
Voorwaarde hierbij is dat de bestemmingswijziging moet plaatsvinden binnen het bestaande bouwvolume en eventuele bijgebouwen/bergingen inpandig moeten worden gerealiseerd. Als in de bestaande situatie al sprake is van een vrijstaand bijgebouw dan geldt dat de maatvoering van dat bijgebouw tevens de maximaal toelaatbare maatvoering is.
Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 62 (Algemene Procedureregels).
De voor `Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke functies met dien verstande dat
Op de in lid 23.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij de (hoofd)gebouwen moeten worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd.
De goothoogte, bouwhoogte en de dakhelling van de gebouwen mogen niet meer bedragen dan de maatvoering die aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan. Voor nieuwe bouwmogelijkheden geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 3 m. respectievelijk 9 m., tenzij op de verbeelding een andere maatvoering is aangegeven.
Een vrijstaande bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan waar dit op de verbeelding is aangegeven met de aanduiding `bedrijfswoning'. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd.
Aanvullend op het bepaalde in lid 22.2.3 geldt voor een bedrijfswoning dat:
Daar waar de aanduiding 'bedrijfswoning' op de verbeelding is gekoppeld aan een bouwvlak voor bedrijfsbebouwing mag maximaal één inpandige bedrijfswoning met uitsluitend inpandige bijgebouwen/ bergingen worden gerealiseerd. De inhoud van de bedrijfswoning mag, inclusief de inpandige bijgebouwen, maximaal 350 m³ bedragen.
Ter plaatse van de aanduiding `bedrijfswoning uitgesloten' is een (inpandige) bedrijfswoning niet toegestaan. Op de verbeelding aangeven waar inpandige woningen zijn toegestaan.
Als de grondoppervlakte en/of de inhoud van een bedrijfswoning op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp plan meer bedroeg dan de hierboven aangegeven maten, dan geldt de bestaande maatvoering als maximum en mag deze niet worden vergroot.
Bijgebouwen mogen buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
Voor zover van overige bouwwerken redelijkerwijs een oppervlakte kan worden gemeten, bijv. van overkappingen, mag de gezamenlijke oppervlakte van overige bouwwerken per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan 100 m². De bouwhoogte mag maximaal 3,00 m bedragen en de afstand van een overig bouwwerk tot gebouwen moet minimaal 2 m. bedragen.
Deze regel is niet van toepassing op de gronden met de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – dierenbegraafplaats'.
Ter plaatse van de gronden op landgoed Duindigt met de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – sociaal cultureel' mag een orangerie worden herbouwd overeenkomstig de oorspron- kelijke maatvoering. De grondoppervlakte mag maximaal 215 m² bedragen. De frontbreedte van de orangerie mag niet meer bedragen dan 15,1 meter. De goothoogte en de bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de maatvoering van de oorspronkelijke orangerie.
Bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 5 m. van de bestemming water te worden gebouwd.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 22.2.7 onder a. voor de bouw van bijgebouwen tot een gezamenlijke grondoppervlakte van maximaal 100 m² per bestemmingsvlak als dit voor een doelmatig beheer noodzakelijk is en/of er geen sprake is van onevenredige afbreuk aan de natuur-, cultuur- of landschapswaarden van het gebied waarop de aanvraag betrekking heeft.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 22.2.8 voor de bouw van overkappingen tot een gezamenlijke grondoppervlakte van maximaal 200 m² per bestem- mingsvlak als dit voor een doelmatig beheer noodzakelijk is en/of er geen sprake is van onevenredige afbreuk aan de natuur-, cultuur- of landschapswaarden van het gebied waarop de aanvraag betrekking heeft.
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
Binnen de gronden als bedoeld in lid 23.1 onder a tot en met d is functiegebonden horeca toegestaan. Het gebruik van de bouwwerken voor zelfstandige horeca-activiteiten is niet toegestaan.
Binnen de gronden als bedoeld in lid 23.1 onder a is medegebruik van de bouwwerken voor conferenties, vergaderingen en besloten bijeenkomsten met de daarbij behorende voorzieningen waaronder horeca- activiteiten toegestaan. Ten behoeve van dit medegebruik gelden aanvullend de volgende voorwaarden:
Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen waarbij:
Aan deze bepalingen zal slechts medewerking worden verleend, als het wijzigingsplan kan worden ingepast in een door burgemeester en wethouders goed te keuren landschapsontwikkelingsplan voor het landgoed/de buitenplaats waarbinnen de bestemming is gelegen.
De voor `Maatschappelijk - defensieterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor defensie-doeleinden met dien verstande dat:
Op de in lid 24.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:
Binnen de gronden met de nadere aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – kazerne', `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – bunkercomplex' en `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – beveiliging' moeten de gebouwen worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd.
Binnen de gronden met de nadere aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – beveiliging' mogen buiten het bouwvlak wachthuisjes voor het te beveiligen object worden gebouwd, waarbij:
De afstand van de in lid 23.2.1 bedoelde gebouwen tot enig bestemmingsgrens moet ten minste 10 m bedragen.
In afwijking van de hierboven in dit lid genoemde maat geldt dat, binnen de gebieden met de nadere aanduidingen `specifieke vorm van maatschappelijk – defensieterrein – kabelkelder' en `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – kazerne', de afstand van gebouwen tot enige bestemmingsgrens ten minste 15 m. moet bedragen;
Indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan de afstand tot de bestemmings- grens minder bedroeg dan de hierboven aangegeven maatvoering, dan geldt de bestaande maat als minimum en mag deze niet worden verkleind.
Binnen de gronden met de nadere aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – kazerne' geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan aanwezig was op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan, tenzij op de verbeelding een andere maatvoering is aangegeven.
binnen de gronden met de nadere aanduidingen `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – bunkercomplex', `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – munitiedepot', `specifieke vorm van maatschappelijk – defensieterrein – kabelkelder' en `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – oefenterrein' geldt dat de bouwhoogte maximaal 5 m. mag bedragen.
Indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan de bestaande bouwhoogte meer bedraagt dan de hierboven aangegeven maat, dan geldt deze bestaande maat als maximum en mag deze niet worden vergroot.
Binnen het bestemmingsvlak met de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – kazerne' mag maximaal één inpandige bedrijfswoning met inpandige bijgebouwen/ bergingen worden gebouwd. De inhoud van de inpandige bedrijfswoning, inclusief bijgebouwen / bergingen, mag maximaal 350 m³ bedragen.
De bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 3 m. bedragen.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 23.5.1 bedoelde bestemming de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Een vergunning als bedoeld in lid 23.5.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
Het bepaalde in lid 23.5.1 is niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming en werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van het onderhoud van de gronden.
De voor `Maatschappelijk - dierenopvangcentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor dierenopvangcentra met dien verstande dat:
Op gronden als bedoeld in lid 24.1 mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij de gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De grondoppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Aanvullend op het bepaalde in lid 24.2.1 geldt voor het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – dierenopvangcentrum – asiel' dat deze geheel mag worden bebouwd onder de voorwaarde dat inrichtings- en beheersplan voor het gehele terrein ter beoordeling aan het college van burgemeester en wethouders wordt voorgelegd. Inzet van dit inrichtings- en beheersplan moet zijn het herstel en de versterking van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden op het terrein. Met name de beleving van de monumentale boerderij moet worden verbeterd.
De goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen mag maximaal 3,50 m. respectievelijk 4,50 m. mag bedragen.
Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – dierenopvangcentrum – asiel' is een vrijstaande en een inpandig bedrijfswoning toegestaan.
De vrijstaande bedrijfswoning is toegestaan ter plaatse van het bouwvlak met de aanduiding `bedrijfs- woning'. Voor deze woning geldt dat:
Voor de bijgebouwen bij de vrijstaande bedrijfswoning geldt dat:
Daar waar de aanduiding 'bedrijfswoning' op de verbeelding is gekoppeld aan een bouwvlak voor bedrijfsbebouwing mag maximaal één inpandige bedrijfswoning met bijbehorende (uitsluitend inpandige) bijgebouwen met een gezamenlijke inhoud van maximaal van 350 m3 worden gerealiseerd.
Buiten de bouwvlakken mogen overige bouwwerken worden gebouwd, waarbij:
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 24.2.1:
voor het geheel bebouwen van het met `specifieke vorm van maatschappelijk – dierenopvangcentrum – asiel' aangeduide bouwvlak, onder voorwaarde van een nader aan de gemeente ter goedkeuring voor te leggen herinrichtings- en beheersplan voor het gehele terrein met het oog op herstel en versterking van cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Met name de beleving van de monumentale boerderij vanuit de omgeving en de landschappelijke inpassing van het complex moeten aanzienlijk worden verbeterd.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 24.2.10:
Voor de bouw van andere bouwwerken tot een bouwhoogte van maximaal 4,5m.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 24.2.1:
voor het realiseren van dierenverblijven buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, met dien verstande dat:
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
De voor `Maatschappelijk – Op- en overslag afvalstoffen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op de gronden als bedoeld in lid 25.1 mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij:
de gezamenlijke grondoppervlakte van de bebouwing maximaal 250 m² mag bedragen;
de afstand van gebouwen tot de perceelgrenzen ten minste 20 m. moet bedragen.
De goothoogte en de bouwhoogte van gebouwen mogen maximaal 6 m. respectievelijk 9 m. bedragen;
De gebouwen mogen worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling maximaal 45° mag bedragen.
De bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 1 m. bedragen.
In afwijking van deze maatvoering mag de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen maximaal 3 m. bedragen.
Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
In afwijking op het bepaalde in lid 58.2.3 van artikel 58 is de opslag van goederen voor de bestemming toegestaan indien de hoogte van de opgeslagen goederen niet meer bedraagt dan 5 m.
De voor `Maatschappelijk – Veterinair centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor een dierenkliniek voor voornamelijk paarden met de daarbij behorende (overige) bouwwerken, wegen, parkeer- voorzieningen, paden en groenvoorzieningen.
Op gronden als bedoeld in lid 26.1 mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij de gebouwen moeten worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak, waarbij het bouwvlak geheel mag worden bebouwd.
De goothoogte, bouwhoogte en de dakhelling mogen niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Binnen het bouwvlak is maximaal een (inpandige) bedrijfswoning toegestaan.
De inhoud van de bedrijfswoning mag, inclusief de (uitsluitend inpandige) bijgebouwen/bergingen, maximaal 350 m³ bedragen.
De bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 3 m. bedragen.
Overige bouwwerken moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' worden gebouwd. Deze strook van 5 m. moet ook worden vrijgehouden van obstakels zoals bomen om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken. Als de landschappelijk inpassing van een functie of activiteit het aanbrengen van houtopstanden binnen deze strook noodzakelijk maakt, is dit alleen toegestaan nadat het hoogheemraadschap binnen wiens beheergebied de watergang ligt daarvoor een watervergunning heeft afgegeven.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
De voor `Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Ter plaatse van de aanduiding `parkeerterrein' zijn binnen de bestemming `Natuur' parkeervoorzieningen toegestaan waarbij dit gebruik geen afbreuk mag doen aan de waarden zoals genoemd in lid 27.1.1.
Ter plaatse van de aanduiding `parkeergarage' is een ondergrondse parkeergarage toegestaan.
Voor zover op de verbeelding binnen de bestemming `natuur' tevens bouwvlakken met andere bestem- mingen zijn vastgelegd, zijn die gronden binnen de bestemming `natuur' die rondom die andere bestemmingen liggen mede bestemd voor voorzieningen, zoals: erven en tuinen, ontsluitingspaden, bestaande parkeervoorzieningen en overige bouwwerken bij die andere bestemmingen.
Voor het realiseren van bouwwerken en/of het uitvoeren van werkzaamheden ten behoeve van die andere bestemmingen blijft het bepaalde in dit artikel van toepassing. Het gebruik van het betreffende erf e.d. mag geen onevenredige afbreuk doen aan de waarden genoemd in lid 27.1.1.
Ter verduidelijking van de begrenzing van het begrip `bestaande parkeervoorzieningen' geldt dat alleen de parkeervoorzieningen die aantoonbaar fysiek aanwezig waren ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan zijn toegestaan.
Aanvullend op het bepaalde in de leden 27.1.2 en 27.1.4 geldt voor landgoed Clingendaal dat parkeren in het landgoed niet is toegestaan behoudens:
Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van natuur – terreinonderhoud' zijn voorzieningen ten behoeve van beheer en onderhoud van natuurgebieden en soortgelijke terreinen met de daarbij behorende (overige) bouwwerken toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding `specifieke bouwaanduiding – nieuwbouw kapschuur' is één kapschuur toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van natuur – recreatiewoning' is een tuinhuis/gasten- verblijf met de daarbij behorende (overige) bouwwerken toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding `specifieke bouwaanduiding-bijgebouwen' zijn bijgebouwen toegestaan behorende bij het landhuis op Nieuw Wildrust.
Op de gronden als bedoeld in lid 27.1 mag een gebouw worden gebouwd voor de revalidatie of het herstel van dieren die worden ingezet in het kader van het terreinonderhoud. Het gaat hierbij om gedeeltelijke herbouw van het te slopen gebouw in het natuurontwikkelingsgebied “de Hertenkamp”.
Herbouw van het gebouw als bedoeld in lid 27.2.1 is uitsluitend is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
Ter plaatse van de aanduiding `bedrijfswoning' is maximaal één inpandige bedrijfswoning toegestaan. De bedrijfswoning moet aan de volgende regels voldoen:
Voor woonbestemmingen binnen de bestemming `natuur' geldt dat de woning, in afwijking van het bepaalde in lid 40.2.2, tot maximaal 25% van de oppervlakte buiten het bouwvlak mag worden opgericht, waarbij de bebouwingsmogelijkheid van het bouwvlak met een gelijk percentage vervalt. waarbij deze afwijking van het bouwvlak geen afbreuk mag doen aan de waarden zoals genoemd in lid 27.1.1.
De bouwhoogte van de overige bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de bestemming, mag maximaal 3 m. bedragen, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en openbare verlichting en vlaggenmasten.
De bouwhoogte van terreinafscheidingen rondom (natuur)terreinen, geen woonpercelen zijnde, mag maximaal 1,50 m. bedragen.
De bouwhoogte van openbare verlichting en vlaggenmasten mag maximaal 8 m. bedragen.
Kunstuitingen vallen ook onder de overige bouwwerken.
Overige bouwwerken moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' worden gebouwd. Deze strook van 5 m. moet ook worden vrijgehouden van obstakels zoals bomen om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken. Als de landschappelijk inpassing van een functie of activiteit het aanbrengen van houtopstanden binnen deze strook noodzakelijk maakt, is dit alleen toegestaan nadat het hoogheemraadschap binnen wiens beheergebied de watergang ligt daarvoor een watervergunning heeft afgegeven.
Ter plaatse van de aanduiding `parkeerterrein' mogen uitsluitend overige bouwwerken ten dienste van de genoemde functie worden gebouwd. De bouwhoogte mag maximaal 3 m. bedragen.
Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van natuur – terreinonderhoud' mogen uitsluitend (overige) bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor terreinonderhoud worden gebouwd, met dien verstande, dat:
Ter plaatse van de aanduiding `specifieke bouwaanduiding - nieuwbouw kapschuur' mag één kapschuur worden gebouwd in het kader van terreinonderhoud. Voorwaarden voor de realisatie van de kapschuur zijn:
Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van natuur – recreatiewoning' mag een recreatiewoning worden gebouwd, met dien verstande, dat:
Ter plaatse van de aanduiding `bijgebouwen', als bedoeld in lid 27.1.8, zijn bijgebouwen toegestaan waarbij:
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Alvorens binnen het op de verbeelding als zodanig aangeduide Habitatgebied vergunning te verlenen moet een habitattoets worden.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 27.2.1 voor de bouw van gebouwen ten dienste van het onderhoud en beheer, geen woningen zijnde, als dit voor een doelmatig beheer of de versterking van de cultuurhistorische structuur noodzakelijk is. De voorwaarden bij deze ontheffingsbevoegdheid zijn:
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 27.2.5 voor een incidentele overschrijding van de aangegeven maximale bouwhoogte voor overige bouwwerken met dien verstande dat uitsluitend voor speeltoestellen een bouwhoogte tot maximum van 4 m. wordt toegestaan. Voorwaarde is wel dat de natuur-, landschappelijke- en cultuurhistorische waarden hierdoor niet onevenredig mogen worden geschaad.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de bouwregels van de bestemming `natuur' in die situaties waarbij de erven behorende bij bouwvlakken met de bestem- mingen Wonen -1 en Wonen-2 binnen de bestemming `natuur' zijn gelegen. De bevoegdheid voor het verlenen van een ontheffing betreft de bouw van bijgebouwen en overige bouwwerken ten dienste van woningen, met dien verstande dat:
Voor bijgebouwen de volgende regels gelden:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de bouwregels van de bestemming `natuur' voor het bij een (agrarische bedrijfs)woning bouwen van een onoverdekt zwembad en/of het aanleggen van een tennisbaan met bijbehorende andere bouwwerken met dien verstande dat:
Aanvullend op het bepaalde in lid 27.4.4 onder a geldt voor het landgoed Nieuw Wildrust, gelegen aan de Groot Haesebroekeweg 18, dat twee tennisbanen zijn toegestaan met een totale maximale oppervlakte van 1.300 m². het bepaalde in lid 27.4.4 onder g en h is van overeenkomstige toepassing.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de bouwregels van de bestemming `natuur' voor het geheel ondergronds bouwen dan wel uitbreiden van een parkeerkelder, inclusief bergingen, met bijbehorende ontsluiting ten dienste van gestapelde woningen (bouwvlak met de bestemming Wonen-3), met dien verstande dat de totale parkeercapaciteit (onder- en bovengronds) maximaal 3 parkeerplaatsen per woning mag bedragen.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de bouwregels van de bestemming `natuur' voor toegangshekken en erfscheidingen rondom het erf behorend bij een woongebouw met de bestemming Wonen-3, met dien verstande dat de bouwhoogte van de terrein- scheidingen maximaal 2 m. en van toegangshekken maximaal 2,50 m. mag bedragen.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de bouwregels van de bestemming `natuur' in die situaties waarbij het erf behorende bij bouwvlakken met de bestemming `horeca' binnen de bestemming `natuur' liggen. De bevoegdheid om ontheffing te verlenen betreft de bouw van bijgebouwen en de aanleg van terrassen ten dienste van die horecabedrijven, met dien verstande dat:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de bouwregels van de bestemming `natuur' in die situaties waarbij de erven, behorende bij bouwvlakken met de bestem- mingen `Wonen -1' en `Wonen-2', binnen de bestemming `natuur' liggen. De bevoegdheid biedt ruimte voor het vergroten van woningen met de bestemmingen `Wonen-1' en `Wonen-2', waarbij het op de verbeelding aangegeven bouwvlak met ten hoogste 15% van de oppervlakte mag worden uitgebreid. De uitbreiding mag slecht plaatsvinden in de vorm van een aan- en/of uitbouw. De bouwregels in de bestemmingen `wonen-1' en `Wonen-2' blijven onverminderd van kracht.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de bouwregels van de bestemming `natuur' voor het realiseren van een toegang tot een ondergrondse parkeergarage buiten het bouwvlak van de bestemming `Wonen-1' mits:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, op basis van een hiertoe door de aanvrager ingediend en door hen goed te keuren inpassingsplan, ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 27.4.11 onder a voor een inritconstructie aan de voorzijde van de woning voor die situaties waarin deze situering, naar oordeel van Burgemeester en wethouders, de landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurlijke omstandigheden een betere ruimtelijke inpassing c.q. aansluiting op de omgeving geeft.
Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
Onverminderd het bepaalde in lid 27.5.1 is het in ieder geval verboden de in lid 27.1.1 bedoelde gronden te gebruiken voor het scheuren van grasland voor een omzetting van grasland in bouwland;
Gebouwen ten behoeve van terreinonderhoud mogen uitsluitend worden gebruikt voor het stallen van materieel en de opslag van materiaal voor het (dagelijks) onderhoud van gronden binnen de natuur- bestemming. Tevens kan ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van natuur – terreinonderhoud' worden voorzien in een schuilgelegenheid voor het personeel.
Binnen de lid 27.1.7 vastgelegde mogelijkheid voor realisatie van een recreatiewoning is een gebruik van het gebouw ten behoeve van recreatief (nacht)verblijf toegestaan. Permanente bewoning van een recreatiewoning is uitdrukkelijk niet toegestaan.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Een vergunning als bedoeld in lid 27.6.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
Alvorens vergunning te verlenen binnen het op de verbeelding als zodanig aangeduide `wetgevings- gebied – Natura – 2000' moet een habitattoets worden uitgevoerd.
Het bepaalde in lid 27.6.1 is niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied en werk- zaamheden die worden uitgevoerd in het kader van versterking, herstel of onderhoud van de zeewering.
Het bepaalde in lid 27.6.1 is ook niet van toepassing op werken die worden uitgevoerd in een beschermd natuurmonument in de zin van de Natuurbeschermingswet en handelingen opleveren waarvoor ingevolge artikel 12 van die wet een vergunning is vereist, dan wel handelingen die zijn voorzien in een beheers- plan, zoals bedoeld in artikel 14 van die wet.
De voor `Natuur – Agrarisch medegebruik' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor:
De voor `Natuur – Agrarisch medegebruik' aangewezen gronden zijn secundair bestemd voor:
Voor zover op de verbeelding binnen de bestemming tevens andere bestemmingen zijn gelegen, zijn de gronden mede bestemd voor voorzieningen, zoals erven en tuinen, ontsluitingspaden en parkeer- voorzieningen bij die andere bestemmingen.
28.1.4
Aanvullend op het bepaalde in lid 28.1.3 geldt voor landgoed Clingendaal dat parkeren in het landgoed op de gronden met de bestemming `Natuur – Agrarisch medegebruik' niet is toegestaan.
Op gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend overige bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering worden gebouwd, met dien verstande, dat:
Overige bouwwerken moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' worden gebouwd. Deze strook van 5 m. moet ook worden vrijgehouden van obstakels zoals bomen om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken. Als de landschappelijk inpassing van een functie of activiteit het aanbrengen van houtopstanden binnen deze strook noodzakelijk maakt, is dit alleen toegestaan nadat het hoogheemraadschap binnen wiens beheergebied de watergang ligt daarvoor een watervergunning heeft afgegeven.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
Onverminderd het bepaalde in lid 28.4.1, is het in ieder geval verboden de in lid 28.1 bedoelde gronden te gebruiken voor het uitvoeren of doen uitvoeren van de volgende andere werken of werkzaamheden:
Het bepaalde in lid 28.4.2 is niet van toepassing op het gebruik van gronden voor genoemde cultures voor zover dat gebruik reeds plaatsvond op het tijdstip van het krijgen van rechtskracht van het plan.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 28.4.2 onder d voor de aanleg van landschapselementen en de plaatsing van houtopstanden voor:
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 28.1 bedoelde gronden, buiten de agrarische bouwsteden/bouwpercelen, de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Een vergunning als bedoeld in lid 28.6.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen het agrarisch belang, tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
Het bepaalde ten aanzien van aanlegvergunningen als bedoeld onder 28.6.1 geldt niet voor:
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet op de ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen waarbij de in lid 28.1 genoemde bestemming, voor zover op de verbeelding aangeduid als `wetgevingszone-wijzigingsgebied 2' mag worden gewijzigd in de bestemming `Sport- golf-natuur', als bedoeld in artikel 32. Dit met inachtneming van de bestaande waarden van het gebied en op voorwaarde dat de nieuwe bestemming een duurzaam functioneren van het gebied als ecologische verbindingszone tussen Lentevreugd en de Papewegse polder niet in de weg staat.
Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan deze bepaling, dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 62 (Algemene Procedureregels).
De voor `recreatie - kampeerterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op de in lid 29.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:
De goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen mogen maximaal 3 m. respectievelijk 6 m. bedragen.
De gebouwen dienen te worden afgedekt met een kap met een dakhelling van maximaal 450
Voor stacaravans geldt dat:
De bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 5 m. mag bedragen, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen. Erf- en terreinafscheidingen mogen niet hoger zijn dan 2 m.
Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein – stacaravans' mogen ook trekkershutten worden gebouwd. Voor trekkershutten gelden de volgende regels:
Ter plaatse van de aanduiding `bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd.
Aanvullend op het bepaalde in lid 29.2.7 geldt voor een bedrijfswoning dat:
Voor de bijgebouwen bij een bedrijfswoning geldt dat:
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de bouwregels van deze bestemming in die situaties waarbij de erven behorende bij bouwvlakken met de bestemming Wonen -1 binnen de bestemming `recreatie-kampeerterrein' zijn gelegen. De bevoegdheid voor het verlenen van een ontheffing betreft de bouw van overige bouwwerken ten dienste van woningen, met dien verstande dat de volgende regels gelden:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in leden 29.2.7 en 29.2.8. De bevoegdheid biedt ruimte voor het vergroten van de vrijstaande bedrijfswoning, waarbij het op de verbeelding aangegeven bouwvlak met ten hoogste 15% van de oppervlakte mag worden uitgebreid. De uitbreiding mag slechts plaatsvinden in de vorm van een aan- en/of uitbouw.
Ten aanzien van het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
Het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) lid 58.2 onder a (plaatsen van onderkomens) is niet van toepassing op de gronden met de aanduiding `specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein – stacaravans' en `specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein – kampeermiddelen'.
Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
Met uitzondering van de bedrijfswoning is het gebruik van de bebouwing voor permanente bewoning niet toegestaan.
De voor `Recreatie – Volkstuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor volkstuinen met de daarbij behorende (overige) bouwwerken, paden, watergangen, parkeer- en groenvoorzieningen.
Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van recreatie – volkstuin – met bebouwing' mogen binnen het bestemmingsvlak gebouwen worden gerealiseerd met dien verstande dat:
De goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen als bedoeld in lid 30.2.1, geen kassen zijnde, mogen maximaal 2,50 m. respectievelijk 4 m. bedragen.
In afwijking van het bepaalde in lid 30.2.2 is een lessenaarsdak toegestaan waarvan de hoogte, gericht op de tuinzijde, maximaal 4 m. mag bedragen en de hoogte aan de tegenoverliggende zijde maximaal 2,50 m. mag bedragen.
De bouwhoogte van kassen mag maximaal 2,60 m. bedragen.
Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van recreatie – volkstuin – zonder bebouwing' is geen bebouwing toegestaan.
Voor zover op de in dit lid bedoelde volkstuinen ten tijde van het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan al sprake is van bestaande bebouwing, dan blijft die bebouwing toegestaan overeenkomstig de afmetingen in de voor die bebouwing verleende omgevingsvergunning.
De bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 3 m. bedragen, met uitzondering van erf- en terreinscheidingen. Erf- en terreinafscheidingen mogen niet hoger zijn dan 2 m.
Overige bouwwerken moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' worden gebouwd. Deze strook van 5 meter moet ook worden vrijgehouden van obstakels zoals bomen om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken. Als de landschappelijk inpassing van een functie of activiteit het aanbrengen van houtopstanden binnen deze strook noodzakelijk maakt, is dit alleen toegestaan nadat het hoogheemraadschap binnen wiens beheergebied de watergang ligt daarvoor een watervergunning heeft afgegeven.
Binnen de gronden als bedoeld in lid 30.1 mag één gebouw voor gemeenschappelijke doeleinden worden gebouwd, waarbij:
Binnen de gronden als bedoeld in lid 30.1 zijn geen (bedrijfs)woningen toegestaan.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
Het gebruik van bebouwing voor recreatief nachtverblijf of permanente bewoning is niet toegestaan.
De voor `Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
In afwijking van het bepaalde in lid 31.2.1 onder a mag de daar toegestane bebouwing eenmalig worden uitgebreid met 15%, met een maximale bouwhoogte van 3,50 m. De uitbreiding moet direct grenzen aan het bouwvlak.
De bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal:
In afwijking van het bepaalde in lid 31.2.1 mag per sportveld van minimaal 50 x 80 m. een (onoverdekte) tribune worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 120 m² per tribune en een maximale bouwhoogte van 5 m.
Als bij een of meer speelvelden geen tribune wordt gebouwd, mag de daar toegestane oppervlakte bij een ander sportveld worden gebruikt ten behoeve van een grotere tribune. De in dit lid genoemde maxi- maal toelaatbare oppervlakte mag daarbij worden vermeerderd met toegestane oppervlakken van de velden die geen tribune hebben c.q. krijgen.
Ter plaatse van de aanduiding `sporthal' mag een sporthal worden gebouwd, met dien verstande dat:
Bedrijfswoningen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van sport – terreinonderhoud' mogen uitsluitend (overige) bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor terreinonderhoud worden gebouwd, met dien verstande dat:
Bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' worden gebouwd. Deze strook van 5 m. moet ook worden vrijgehouden van obstakels zoals bomen om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken. Als de landschappelijk inpassing van een functie of activiteit het aanbrengen van houtopstanden binnen deze strook nood- zakelijk maakt, is dit alleen toegestaan nadat het hoogheemraadschap binnen wiens beheergebied de watergang ligt daarvoor een watervergunning heeft afgegeven.
Op de sportvelden waar, ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp van het plan, bebouwing aan- wezig is ten behoeve van het medegebruik voor de golfsport geldt voor die bebouwing dat de bestaande maatvoering (oppervlakte en hoogte) tevens de maximaal toegestane maatvoering is.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
Per sportcomplex is het gebruik van de gebouwen voor kinderopvang toegestaan tot een maximale oppervlakte van 100 m². Indien de bestaande oppervlakte voor kinderopvang op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan meer bedraagt dan 100 m², dan geldt deze bestaande maatvoering als maximum en mag deze niet worden vergroot.
Voor de sportvelden geldt dat medegebruik voor de golfsport is toegestaan
Voor sporthallen geldt dat medegebruik van de bouwwerken voor bijzondere activiteiten, zoals manifestaties of beurzen is toegestaan.
Gebouwen ten behoeve van terreinonderhoud mogen uitsluitend worden gebruikt voor het stallen van materieel en de opslag van materiaal voor het (dagelijks) onderhoud van de omliggende sportterreinen. Tevens kan ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van sport – terreinonderhoud' worden voorzien in een schuilgelegenheid voor het personeel.
Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
Binnen de bestemming is functiegebonden horeca in de vorm van kantines toegestaan. Het gebruik van de bouwwerken voor zelfstandige horeca-activiteiten is niet toegestaan.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 31.1 bedoelde bestemming de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Een vergunning als bedoeld in lid 31.5.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
Het bepaalde in lid 31.5.1 is niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied en werkzaamheden welke worden uitgevoerd in het kader van het onderhoud van de gronden.
De voor `sport - golf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
Op gronden als bedoeld in het eerste lid onder a. mag buiten de bouwvlakken eveneens bebouwing worden opgericht, waarbij:
Indien de goothoogte of bouwhoogte van de gebouwen op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan reeds meer bedroeg dan hierboven is aangegeven, dan geldt de bestaande maatvoering als maximum.
Aanvullend op lid 32.2.2 geldt bij banen van 18 holes of meer dat 100 m² extra bebouwing is toegestaan. Bij deze extra bebouwing mogen de afzonderlijke gebouwen niet groter zijn dan 15 m² en mag de bouwhoogte niet meer bedragen 2,5 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal:
Een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan waar dit op de verbeelding is aangegeven met de aanduiding `bedrijfswoning'. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd.
Aanvullend op het bepaalde in lid 32.2.5 geldt voor een bedrijfswoning dat:
Voor de bijgebouwen bij een bedrijfswoning geldt dat:
Bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' worden gebouwd. Deze strook van 5 meter moet ook worden vrijgehouden van obstakels zoals bomen om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken. Als de landschappelijk inpassing van een functie of activiteit het aanbrengen van houtopstanden binnen deze strook nood- zakelijk maakt, is dit alleen toegestaan nadat het hoogheemraadschap binnen wiens beheergebied de watergang ligt daarvoor een watervergunning heeft afgegeven.
Daar waar de aanduiding 'bedrijfswoning' op de verbeelding is gekoppeld aan een bouwvlak voor bedrijfsbebouwing mag maximaal één inpandige bedrijfswoning met bijbehorende (uitsluitend inpandige) bijgebouwen met een gezamenlijke inhoud van maximaal van 350 m3 worden gerealiseerd.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 32.2.1 voor het wijzigen van de situering van gebouwen en/of het samenvoegen van gebouwen, onder de voorwaarde, dat de totaal toegestane grondoppervlakte voor bebouwing niet wordt vergroot en de nieuwe situering van de gebouwen geen onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke kwaliteit van het gebied.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 32.2.1 voor het uitbreiden van de bebouwing. De uitbreiding moet direct grenzen aan het bouwvlak en mag niet groter zijn dan 10% van het bouwvlak. De bouwhoogte van de uitbreiding mag maximaal 3,50 m. bedragen én de situering van de uitbreiding mag geen onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke kwaliteit van het gebied.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 32.2.2 voor het oprichten van bebouwing buiten de bouwvlakken binnen de gronden met de bestemming `sport – golf – natuur', waarbij:
Een voorwaarde hierbij is dat het moet gaan om een golfvoorziening, die binnen dit plan beschikt over een bouwvlak. De bebouwing buiten het bouwvlak mag en die geen afbreuk doen aan de in het gebied aanwezige natuur- en landschapswaarden. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 32.2.4 voor de bouw van ballenvangers en lichtmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
Binnen de bestemming is functiegebonden horeca in de vorm van kantines toegestaan. Het gebruik van de bouwwerken voor zelfstandige horeca-activiteiten is niet toegestaan.
Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 32.1 bedoelde bestemming de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Een vergunning als bedoeld in lid 32.6.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
Het bepaalde in lid 32.6.1 is niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied en werkzaamheden welke worden uitgevoerd in het kader van het onderhoud van de gronden.
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen waarbij de bestemming `sport – golf' mag worden gewijzigd in de bestemming `sport'.
Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 62 (Algemene Procedureregels).
De voor `sport - handboogschieten' aangewezen gronden zijn bestemd voor handboogschietbanen met de daarbij behorende (overige) bouwwerken, parkeervoorzieningen toegangswegen en -paden, watergangen en groenvoorzieningen.
Op gronden als bedoeld in lid 33.1 mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij:
De goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen zoals bedoeld in lid 33.2.1. mogen maximaal 4 m. respectievelijk 5,50 m. bedragen.
Buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak mogen gebouwen worden opgericht in de vorm van schietstands, pijlenvangers en bijgebouwen, waarbij:
De goothoogte en de bouwhoogte van de schietstands mogen maximaal 2,5 m. respectievelijk 3,5 m. bedragen.
De bouwhoogte van de pijlenvangers in de gebouwen als bedoeld in lid 33.2.3 mag maximaal 2,5 m. bedragen.
De goothoogte en de bouwhoogte van bijgebouwen bedragen maximaal 3,00 respectievelijk 5,00 meter.
De bebouwing zoals beschreven in lid 33.2.1 mag worden uitgebreid. De uitbreiding moet direct grenzen aan het bouwvlak en mag niet groter zijn dan 15% van het bouwvlak. Deze uitbreidingsmogelijkheid is niet van toepassing op de bebouwing buiten het bouwvlak als bedoeld in lid 33.2.3.
De bouwhoogte van de uitbreiding mag maximaal 3,50 m. bedragen.
de bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal:
Bedrijfswoningen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 33.2.6 voor de bouw van lichtmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.
Voorwaarde voor het verlenen van een ontheffing is dat daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en cultuurhistorische waarden van de omliggende bestemmingen.
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
De voor `sport – hippisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op gronden als bedoeld in lid 34.1 mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij:
Voor zover bestaande bebouwing op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan is toegestaan, mag deze bebouwing overeenkomstig de bestaande maatvoering worden veranderd en vernieuwd.
Voor zover op de verbeelding aan een bouwvlak de aanduiding `specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw' is gegeven, mag binnen dit bouwvlak alleen bebouwing worden opgericht als elders op het terrein (buiten het bouwvlak) bestaande bebouwing met minimaal eenzelfde oppervlakte wordt gesloopt. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen, zoals bedoeld in lid 34.3., stellen aan de exacte situering van deze nieuwbouw.
Bij de toepassing van het bepaalde in dit lid komt de bouwmogelijkheid, zoals vastgelegd in lid 34.2.2, te vervallen.
De goothoogte en de bouwhoogte van gebouwen mogen niet meer bedragen dan 3 m. respectievelijk 5 m., tenzij op de verbeelding een andere maatvoering is vastgelegd.
De gebouwen moeten worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling maximaal 30° mag bedragen.
Indien de goothoogte, de bouwhoogte of de dakhelling van de gebouwen ten tijde van de terinzage- legging van het in ontwerp van dit plan reeds meer bedroeg dan hierboven is aangegeven, dan geldt deze bestaande maatvoering als maximum.
Uitsluitend ter plaatse van het bouwvlak met de aanduiding `bedrijfswoning' mag een bedrijfswoning worden gebouwd. Alleen waar op de verbeelding expliciet is aangegeven dat binnen dat bestemmings- vlak twee bedrijfswoningen zijn toegestaan, mag een tweede bedrijfswoning worden gerealiseerd.
Aanvullend op het bepaalde in lid 34.2.7 geldt voor een bedrijfswoning dat:
Voor de bijgebouwen bij een bedrijfswoning geldt dat:
De bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 2 m. bedragen.
Bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' worden gebouwd. Deze strook van 5 m. moet ook worden vrijgehouden van obstakels zoals bomen om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken. Als de landschappelijk inpassing van een functie of activiteit het aanbrengen van houtopstanden binnen deze strook nood- zakelijk maakt, is dit alleen toegestaan nadat het hoogheemraadschap binnen wiens beheergebied de watergang ligt daarvoor een watervergunning heeft afgegeven.
Per bestemmingsvlak zijn maximaal vier paddocks van maximaal 35 m. x 25 m. toegestaan.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 34.2.10 voor de bouw van overige bouwwerken tot een bouwhoogte van maximaal 5 m. en voor de bouw van lichtmasten tot een bouwhoogte van maximaal 10 m.
Voorwaarde voor het verlenen van een ontheffing is dat daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en cultuurhistorische waarden van de omliggende bestemmingen en van de bestemming zelf.
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
Binnen de bestemming moet (in aanvulling op de buiten de bestemming gelegen specifiek bestemde parkeervoorzieningen bij Duindigt) te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
Binnen de bestemming is functiegebonden horeca toegestaan.
Uitsluitend binnen het complex van draf- en renbaan Duindigt is het gokken op paardenraces toegestaan.
De voor `sport - tennis' aangewezen gronden zijn bestemd voor tennisbanen met de daarbij behorende (overige) bouwwerken, parkeervoorzieningen toegangswegen en -paden, watergangen en groenvoorzieningen.
Op gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij:
De bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal:
Bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' worden gebouwd. Deze strook van 5 m. moet ook worden vrijgehouden van obstakels zoals bomen om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken. Als de landschappelijk inpassing van een functie of activiteit het aanbrengen van houtopstanden binnen deze strook nood- zakelijk maakt, is dit alleen toegestaan nadat het hoogheemraadschap binnen wiens beheergebied de watergang ligt daarvoor een watervergunning heeft afgegeven.
Bedrijfswoningen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 35.2.2 voor de bouw van lichtmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.
Voorwaarde voor het verlenen van een ontheffing is dat daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en cultuurhistorische waarden van de omliggende bestemmingen.
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
Binnen de bestemming is functiegebonden horeca toegestaan. Het gebruik van bouwwerken voor zelfstandige horeca-activiteiten is niet toegestaan.
De voor `tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Gesloten en half open verhardingen op de gronden binnen de bestemming `tuin' zijn alleen toegestaan ten behoeve van de toegangsweg en de bestaande paden als genoemd in lid 36.1.1 onder c.
Het verleggen en/of uitbreiden van bestaande verharding is toegestaan mits de totale oppervlakte van de verharding, na de wijziging, niet meer bedraagt dan 3 % van de gronden met de bestemming `Tuin'.
Op de gronden als bedoeld in het eerste lid mogen, met uitzondering van erfscheidingen, een toegangs- hek, lantaarnpalen langs de toegangsweg en een duiker/bruggetje over een bestaande watergang, geen overige bouwwerken worden opgericht.
De bouwhoogte van afscheidingen mag maximaal 1 meter bedragen.
De bouwhoogte van het toegangshek en pilasters mag maximaal 2,50 meter bedragen.
De bouwhoogte van de lantaarnpalen langs de toegangsweg mag maximaal 3 meter bedragen.
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
Binnen de gronden met de aanduiding `specifieke vorm van tuin – paarden toegestaan' is het trainen en uitlopen van paarden toegestaan.
De voor `Verkeer - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op gronden zoals bedoeld in lid 37.1 mogen uitsluitend overige bouwwerken ten dienst van de genoemde bestemming worden gebouwd, zoals viaducten, overkluizingen, tunnelbakken, duikers, tunnels, oever- verbindingen en straatmeubilair.
De bouwhoogte van viaducten, overkluizingen, en tunnelbakken bedraagt maximaal 20 meter.
De bouwhoogte van straatmeubilair zoals verkeersportalen, lantaarnpalen bedraagt maximaal 10 meter.
De oppervlakte van een abri/bushokje mag niet meer bedragen dan 8 m2.
De bouwhoogte van een abri/bushokje mag niet meer bedragen dan 3 meter.
Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van verkeer -1 – geluidwerende voorzieningen' zijn geluidschermen zijn toegestaan. Geluidschermen mogen geen grotere hoogte hebben dan 3 meter.
Bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' worden gebouwd. Deze strook van 5 m. moet ook worden vrijgehouden van obstakels om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan een goede landschappelijke inpassing in relatie tot de bestaande verkeersbelangen. Binnen deze bestemming kunnen concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de plaats en de afmetingen van overige bouwwerken in relatie tot:
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
De voor `Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op gronden zoals bedoeld in lid 38.1 mogen uitsluitend overige bouwwerken ten dienst van de genoemde bestemming worden gebouwd, zoals straatmeubilair, oeververbindingen, duikers, waterbergingen met een bouwhoogte van maximaal 3 m. De bouwhoogte van lantaarnpalen en voorzieningen voor het geleiden van verkeer bedraagt maximaal 8 meter.
De oppervlakte van een abri/bushokje mag niet meer bedragen dan 8 m2.
De bouwhoogte van een abri/bushokje mag niet meer bedragen dan 3 meter.
Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van verkeer – winterpaviljoen' mag in de wintermaanden (periode van oktober tot maart) een winterpaviljoen worden geplaatst.
Ter plaatse van de aanduiding `parkeerterrein' mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming, waaronder begrepen straatmeubilair, worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 meter. De bouwhoogte van lantaarnpalen, zoals vastgelegd in lid 38.2.1 blijft onverminderd van kracht.
Ter plaatse van de aanduiding `opslag', bij de Kuil aan de Wassenaarseslag, mogen tijdens de winter- maanden (oktober-maart) containers worden geplaatst die zomers op het strand staan. De bouwhoogte van deze winteropslag bedraagt maximaal 3 meter.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan een goede landschappelijke inpassing in relatie tot de bestaande verkeersbelangen.
Binnen deze bestemming kunnen concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de plaats en de afmetingen van overige bouwwerken in relatie tot:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 38.2.4 voor het bouwen van maximaal twee gebouwtjes met een oppervlakte van maximaal 6 m² per gebouw en een bouwhoogte van maximaal 3 m. per aaneengesloten parkeerterrein.
Van de belangenafweging die aan een besluit tot ontheffing ten grondslag ligt maken in ieder geval de belangen deel uit die betrekking hebben op de aanwezige landschaps- en natuur-/ecologische waarden en de noodzaak voor het beheer/de exploitatie van het desbetreffende parkeerterrein.
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
De voor `Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
De gronden met de bestemming `water' dienen mede voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde landschaps-, natuur- en/of cultuurhistorische waarden.
Op de gronden als bedoeld in lid 39.1 mogen uitsluitend overige bouwwerken ten dienste van en nood- zakelijk voor de waterhuishouding worden gebouwd. Bij deze overige bouwwerken moet gedacht worden aan bruggen, dammen en/of duikers en kunstwerken, steigers en oeverbeschoeiingen.
De bouw van nieuwe bruggen valt hier niet onder.
De bouwhoogte van overige bouwwerken die noodzakelijk zijn voor de waterhuishouding, oever- bescherming en/of verbinding van oevers, mag maximaal 2 m. bedragen. Deze overige bouwwerken moeten voldoen aan de op dat moment geldende Keur en beleidsregels van het hoogheemraadschap. In voorkomende gevallen dient een vergunning bij het hoogheemraadschap te worden gevraagd.
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder van de watergang.
De hoogte van oeverbeschoeiingen mag maximaal 0,00 meter boven NAP bedragen (waterpeil is 0,60 meter onder NAP).
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van overige bouwwerken in relatie tot de instandhouding van de aan de watergangen eigen zijnde cultuurhistorische waarden. In geval van ingrepen in (delen van) de waterstructuren die onderdeel uitmaken van de cultuurhistorische hoofdstructuur moet onderbouwd hoe die waarden in stand gehouden worden.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 39.2.1 voor:
Een ontheffing wordt niet eerder verleend dan nadat het advies als bedoeld in lid 39.2.3. is ingewonnen.
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
Onverminderd het bepaalde in lid 39.5.1 is het in ieder geval verboden de in lid 39.1 bedoelde gronden te gebruiken als ligplaats voor vaartuigen.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 39.1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Een vergunning als bedoeld in lid 39.6.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder het waterstaatsbelang, tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
Het bepaalde in lid 39.6.1 is niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied.
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder van de watergang.
De voor `water - Zee' aangewezen gronden zijn tot 800 m zeewaarts gemeten uit de Rijksstrandpalenlijn (de genummerde palen op het strand), bestemd voor:
Deze bestemming is mede gericht op het behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde natuur- en landschapswaarden.
Op gronden als bedoeld in lid 40.1 mogen in de zomerperiode uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van de strandrecreatie. Het gaat hierbij om strandpaviljoens met bijbehorende terrassen, verenigingsgebouwen (inclusief opslagvoorzieningen), gebouwen voor hulp-, nood-, en reddingsdiensten en gebouwen voor strandactiviteiten, zoals kleedhokken. Deze tijdelijke gebouwen moeten worden gesitueerd binnen de zone die op de verbeelding is aangeduid met `specifieke vorm van water-zee-tijdelijke bebouwing'.
Het bestaande aantal strandpaviljoens, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, is tevens het maximaal toelaatbare aantal.
De goothoogte en de bouwhoogte van de tijdelijke gebouwen als bedoeld in lid 40.2.1 mogen maximaal 3,5 m. respectievelijk 4,5 m. bedragen, tenzij op de verbeelding een andere maatvoering is opgenomen.
Aanvullend geldt voor de reddingsbrigade dat de bestaande goot- en bouwhoogte, zoals aanwezig ten tijde van de tervisielegging van dit plan, tevens de maximaal toelaatbare hoogte is.
Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van water-zee-standplaatsen' zijn verkoopkramen toegestaan.
De goothoogte en de bouwhoogte van de verkoopkramen mogen maximaal 2,75 m. respectievelijk 3,5 m. bedragen.
De bouwhoogte voor overige bouwwerken ten dienste van de onder lid 40.1 genoemde functies mag maximaal 3 m. bedragen.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
In geval van ingrepen in (delen van) de zeereep moet onderbouwd hoe de bestaande natuur- en landschapswaarden in stand gehouden worden én moet recht worden gedaan aan de waterstaats- belangen. Binnen deze bestemming kunnen concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de diverse functies binnen de zeereep.
Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 40.1 bedoelde bestemming de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Een vergunning als bedoeld in lid 40.5.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder het waterstaatsbelang, tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd
Het bepaalde in lid 40.5.1 is niet van toepassing op
Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 40.5.1 wordt door burgemeester en wethouders aan de beheerder van de zeewering schriftelijk advies gevraagd.
De voor `Wonen – 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op gronden als bedoeld in lid 41.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:
De woningen als bedoeld in lid 41.2.1 mogen uitsluitend worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Het bouwvlak geheel mag worden bebouwd, tenzij op de verbeelding een maximale maatvoering is vastgelegd.
De oppervlakte van woningen als bedoeld in lid 41.2.1, mag met aan- en/of uitbouwen worden uitgebreid tot 15 % van de oppervlakte van het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. De aan- of uitbouwen mogen ook buiten het bouwvlak worden gesitueerd. Voor aan- en/of uitbouwen geldt dat de goothoogte maximaal gelijk moet zijn aan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
De woning mag, in afwijking van het bepaalde in lid 41.2.2, tot maximaal 25% van de oppervlakte buiten het bouwvlak worden opgericht, waarbij de bebouwingsmogelijkheid van het bouwvlak met een gelijk percentage vervalt.
De goothoogte en de bouwhoogte van de woningen mogen niet meer mag bedragen dan:
De woningen, aanbouwen aan woningen en/of bijgebouwen moeten worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 52° moet bedragen;
Een koetshuis als bedoeld in lid 41.2.1 onder b mag geen grotere goothoogte, bouwhoogte en dakhelling hebben dan aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
De oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte van woningen die zijn aangewezen als rijksmonument mogen alleen worden gewijzigd als dat geen aantasting betekent van de cultuurhistorische waarde blijkende uit een daarvoor verleende omgevingsvergunning.
In afwijking van de bovenstaande bepalingen is binnen de bouwpercelen, met de `specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw' een vrijstaande eengezinswoning toegestaan, tenzij hiervoor -binnen een Rijksmonument- geen omgevingsvergunning kan worden verleend. Voor deze bouwmogelijkheid gelden de volgende regels:
In afwijking van de bovenstaande bepalingen mag binnen de bouwpercelen, met de `specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw, gevolgd door een nummer' slechts een vrijstaande woning worden gebouwd als wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze regels. Voor de specifieke, afwijkende maatvoering wordt eveneens verwezen naar bijlage 1 bij deze regels.
Bij iedere woning mogen uitsluitend vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd, waarbij:
Indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan sprake is van aangebouwde bijgebouwen, is het bepaalde in lid 41.2.11 onder d en e van overeenkomstige toepassing op deze aangebouwde bijgebouwen.
Voor zover van overige bouwwerken redelijkerwijs een oppervlakte/inhoud kan worden gemeten, mag de oppervlakte maximaal bedragen:
Voor overige bouwwerken geldt dat:
Onoverdekte zwembaden en tennisbanen en de daarbij behorende overige bouwwerken zijn toegestaan, waarbij
Bij koetshuis als bedoeld in lid 41.2.1 onder d zijn geen bijgebouwen en zwembaden toegestaan.
Een kelder onder een gebouw is toegestaan met dien verstande dat een inritconstructie die toegang biedt tot de kelder buiten het bouwvlak niet is toegestaan;
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 41.2.17 voor het realiseren van een toegang tot een ondergrondse parkeergarage/kelder buiten het bouwvlak mits:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, op basis van een hiertoe door de aanvrager ingediend en door hen goed te keuren inpassingsplan, ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 41.4.1 onder a. voor een inritconstructie aan de voorzijde van de woning voor die situaties waarin deze situering met, inachtneming van de landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurlijke omstandigheden, een betere ruimtelijke inpassing c.q. aansluiting op de omgeving geeft. Dit ter beoordeling van Burgemeester en wethouders.
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
Een koetshuis als bedoeld in lid 41.2.1 mag worden gebruikt voor:
Naast de onder a genoemde opslagfunctie mag de begane grondlaag ook worden gebruik als schuil- gelegenheid voor het personeel en voor het stallen van paarden.
Werkruimtes voor een aan huis gebonden beroep zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van wonen-1 – koetshuis' is het medegebruik van een koetshuis als praktijkruimte toegestaan op voorwaarde dat de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft en de bedrijfsvloeroppervlakte maximaal 30% van het koetshuis bedraagt tot een maximum van 50 m².
Het gebruik van een deel van de woning als bed en breakfast is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
Het is niet toegestaan om in één woning zowel een gebruik als bedoeld in lid 41.5.3 als een gebruik als bedoeld in lid 41.5.5 te realiseren.
Een vrijstaand bijgebouw bij een woning dient slechts voor bergings- en/of stallingsdoeleinden en mag in ieder geval niet worden gebruikt:
Reeds bestaand strijdig gebruik van bijgebouwen geeft geen recht op extra oppervlakte aan bij- gebouwen ten behoeve van bergings- en/of stallingsdoeleinden.
Een vrijstaand bijgebouw mag worden gebruikt ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden mits worden voldaan aan de criteria in bijlage 4 van deze regels (criteria voor het hobbymatig houden van dieren in bijgebouwen). Dit gebruik geeft geen recht op extra oppervlakte aan bijgebouwen ten behoeve van bergings- of stallingsdoeleinden.
In afwijking van het bepaalde in lid 41.5.9 is het hobbymatig houden van paarden op het perceel Deijlerweg 175 toegestaan in de hier aanwezige aangebouwde bijgebouwen.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 41.1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Een vergunning als bedoeld in lid 41.7.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder het waterstaatsbelang, tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
Bij het verlenen van een vergunning als bedoeld in lid 41.7.1 onder c zullen tevens in acht worden genomen de richtlijnen, opgenomen in de tot deze voorschriften behorende bijlage 4.
Het bepaalde ten aanzien van aanlegvergunningen als bedoeld onder 41.7.1 onder a en b geldt niet voor werken en/of werkzaamheden van geringe omvang en uit planologisch oogpunt van ondergeschikt belang gericht op en noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden of de instandhouding van het gebied voor zover niet anders is bepaald.
De voor `Wonen – 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op gronden als bedoeld in lid 42.1 mogen uitsluitend eengezinshuizen worden gebouwd. De woningen moeten worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd. Per bouwvlak mag het aantal woningen niet meer bedragen dan twee, tenzij op de verbeelding een ander maximum aantal woningen/wooneenheden is aangegeven.
De goothoogte en de bouwhoogte van de woningen mogen niet meer bedragen dan bestaand aanwezig was op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
De woningen en aanbouwen aan woningen moeten worden afgedekt met een kap waarvan de dak- helling minimaal 30° en maximaal 52° mag bedragen.
Een koetshuis als bedoeld in lid 42.1 mag geen grotere goothoogte, bouwhoogte en dakhelling hebben dan aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
De oppervlakte van de woningen mag buiten het bouwvlak worden uitgebreid met een aan- of uitbouw. Deze uitbreiding mag alleen achter de voorgevel worden gerealiseerd. De uitbreiding mag maximaal 15% van de oppervlakte van het op de verbeelding aangegeven bouwvlak bedragen. Aanvullend gelden de volgende voorwaarden:
Bij iedere woning mogen bijgebouwen worden gebouwd, waarbij:
De gezamenlijke grondoppervlakte van de bijgebouwen, zoals bedoeld in lid 42.2.6, mogen maximaal 30 m² bedragen.
Indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan een grotere oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning aanwezig is dan op grond van deze regeling wordt toegestaan, dan geldt het bestaande oppervlak als de maximaal toelaatbare oppervlakte, mits de inhoud niet wordt vergroot.
De bouwhoogte van erfscheidingen die vóór de voorgevel zijn gelegen bedraagt maximaal 1 meter.
De bouwhoogte van de overige erfscheidingen mag maximaal 2 m. bedragen. Voor entreehekken geldt een maximum bouwhoogte van 2,50 meter.
De bouwhoogte van de resterende overige bouwwerken mag maximaal 3 m. bedragen.
Onoverdekte zwembaden en de daarbij behorende overige bouwwerken zijn toegestaan, waarbij
Bij een koetshuis als bedoeld in lid 42.1 zijn geen bijgebouwen en zwembaden toegestaan.
Tennisbanen, paardenbakken, longeerruimten en/of paddocks en de daarbij behorende overige bouw- werken zijn niet toegestaan.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
Werkruimtes voor een aan huis gebonden beroep zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
Het gebruik van een deel van de woning als bed en breakfast is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
Het is niet toegestaan om in één woning zowel een gebruik als bedoeld in lid 42.4.2 als een gebruik als bedoeld in lid 42.4.3 te realiseren.
Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van wonen – 2 – koetshuis' is het medegebruik van een koetshuis als praktijkruimte toegestaan op voorwaarde dat de woonfunctie in overwegende mate gehand- haafd blijft en de bedrijfsvloeroppervlakte maximaal 30% van het koetshuis bedraagt tot een maximum van 50 m2.
Daar waar dat op de verbeelding als zodanig specifiek is aangeduid is op de begane grond detailhandel toegestaan over een oppervlakte van maximaal 50 m².
Een bijgebouw bij een woning dient slechts voor bergings- en/of stallingsdoeleinden en mag in ieder geval niet worden gebruikt:
Reeds bestaand strijdig gebruik van bijgebouwen geeft geen recht op extra oppervlakte aan bijge- bouwen ten behoeve van bergings- en/of stallingsdoeleinden.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 42.4.7 onder c voor het gebruik van bijgebouwen voor het hobbymatig houden van paarden. Het verlenen van deze ontheffing is afhankelijk van de planologische consequenties daarvan voor de omliggende gronden, mede gelet op de bestemming daarvan. Bepalend daarbij is de ruimtelijke uitstraling die het gebruik van het betreffende perceel heeft, gezien zijn aard, omvang en intensiteit, waarbij de toetsingscriteria zullen worden aangehouden die zijn opgenomen in de bijlage 4 behorende bij deze regels (criteria voor het hobbymatig houden van dieren in bijgebouwen).
De voor `Wonen – 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op gronden als bedoeld in lid 43.1 mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
De goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen mogen niet meer mag bedragen dan de goothoogte respectievelijk de bouwhoogte die aanwezig was op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, tenzij op de verbeelding een andere maatvoering is vastgelegd.
De bouwhoogte van erfscheidingen die vóór de voorgevel zijn gelegen mag maximaal 1 m. bedragen. De bouwhoogte van de overige erfscheidingen mag maximaal 2 m. bedragen. Voor entreehekken geldt een maximum bouwhoogte van 2,50 meter;
De bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 3 m. bedragen, met uitzondering van openbare verlichting en vlaggenmasten. De bouwhoogte van openbare verlichting en vlaggenmasten mag maximaal 8 m. bedragen.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 43.2.1 voor het ondergronds bouwen/uitbreiden van een parkeerkelder buiten het bouwvlak (maar binnen het bestem- mingsvlak) voor de woningen in gestapelde vorm, met dien verstande dat:
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
Werkruimtes voor een aan huis gebonden beroep zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
De voor `Wonen – 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonwagenstandplaatsen met de daarbij behorende (overige) bouwwerken, erven en tuinen, toegangspaden en parkeervoorzieningen.
Op gronden als bedoeld in lid 44.1 mogen uitsluitend woonwagens worden gebouwd, waarbij:
De woonwagenstandplaats die op de verbeelding een vast bouwvlak heeft gekregen mag geheel worden bebouwd.
De goothoogte en de bouwhoogte van de woonwagens mogen maximaal 3,5 m respectievelijk 5,5 m. bedragen. Als de goot- en bouwhoogte van een bestaande woonwagen ten tijde van de tervisielegging van dit plan meer bedraagt dan in dit lid is vastgelegd, dan is die bestaande maatvoering tevens de maximaal toelaatbare maatvoering.
Op iedere standplaats zijn maximaal twee bijgebouwen toegestaan. De gezamenlijke grondoppervlakte mag per standplaats maximaal 18 m² bedragen. De bouwhoogte van de bijgebouwen mag maximaal 2,75 m. bedragen.
De bijgebouwen moeten worden opgericht op het achterste gedeelte van de standplaats en wel op een afstand van ten minste 2 m. gemeten vanaf de woonwagen.
Ter plaatse van de aanduiding `specifiek vorm van wonen-4 – stalgebouw' is, in aanvulling op het bepaalde in lid 44.2.3, een stalgebouw toegestaan, met dien verstande dat:
De bouwhoogte van overige bouwwerken die zijn gesitueerd op het erf tussen de woonwagen en de voorste grens van de standplaats mag maximaal 1 m. bedragen. De bouwhoogte van overige bouw- werken op het resterende deel van de standplaats mag maximaal 2 m. bedragen.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels van toepassing.
De voor `Wonen – Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder b Wet ruimtelijke ordening bevoegd om de bestemming op de in lid 45.1 bedoelde gronden nader uit te werken. Bij die uitwerking gelden de volgende regels.
In aansluiting op het bepaalde in lid 45.2.1 gelden ten aanzien van de inrichting de volgende uitgangs- punten:
Bij de uitwerking van de bestemming moet de procedure worden gevolgd als omschreven in lid 62.2 van artikel 62 (Algemene procedureregels).
Het bouwen van bouwwerken moet geschieden overeenkomstig een door burgemeester en wethouders goedgekeurd plan dat rechtskracht heeft gekregen. Zolang de uitwerking nog geen rechtskracht heeft gekregen, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen voor de bouw van bouwwerken op voorwaarde, dat het bouwplan past binnen een ontwerp- dan wel een door burgemeester en wethouders vastgesteld uitwerkingsplan.
Op de in lid 45.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de daar genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat
De afstand van bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken tot de bestemming `Water' moet ten minste 5 m. dragen.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de bepalingen van deze voorschriften omtrent de volgende onderwerpen, indien na afweging van de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouw- kundige, verkeersbelangen en belangen die direct of indirect te maken hebben met de plandoel- stellingen of de bijzonder waarden van een gebied, het stellen van de hieronder genoemde eisen ten aanzien van de bebouwing redelijk gewenst of noodzakelijk is.
In lid 45.3 is verwezen naar de artikelen 41 en 43 van regels. De nadere eisen uit deze artikelen zijn van overeenkomstige toepassing.
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken zijn naast het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels tevens de uitwerkingsregels in lid 45.2 uitdrukkelijk van toepassing.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 45.1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Een vergunning als bedoeld in lid 45.6.1 is slechts toelaatbaar, indien door die werken en/of werk- zaamheden het waterstaatkundig belang, de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een aanlegvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
Het bepaalde in lid 45.6.1 is niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied en werkzaamheden welke worden uitgevoerd in het kader van de realisering van een door burgemeester en wethouders vastgesteld en rechtskracht hebbend uitwerkingsplan.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het wijzigen van het aanlegvergunningenstelsel als bedoeld in lid 45.6.1 waarbij genoemde werken en/of werkzaamheden kunnen worden geschrapt en of werken en/of werkzaamheden kunnen worden toege- voegd indien dit noodzakelijk is ter bescherming van de in het uitwerkingsplan opgenomen bestem- mingen met landschappelijk en/of natuurwaarden.
Indien burgemeester en Wethouders toepassing wensen te geven aan het bepaalde onder a, dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in lid 62.2 van artikel 62.
De voor `Leiding-Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestem- ming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk gas- transportleiding (66,2 bar-leiding respectievelijk 40 bar-leiding).
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt, voor zover de op de verbeel- ding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming `Leiding-Gas' voorrang krijgt.
Voor zover de in lid 46.1.1 genoemde bestemmingen kruisen met andere leidingen (dubbelbestem- mingen) als bedoeld in de artikelen 47, 48 en 49, zijn de kruisende bestemmingen ten opzichte van elkaar nevengeschikt.
Op of in de in lid 46.1.1 bedoelde gronden en binnen een belemmeringenstrook van 5 m. ter weerszijden van de hartlijn van een 66,2 bar-leiding mogen uitsluitend overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.
Op of in de in lid 46.1.1 bedoelde gronden en binnen een belemmeringenstrook van 4 m. ter weerszijden van de hartlijn van een 40 bar-leiding mogen uitsluitend overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.
De bouwhoogte van de overige bouwwerken als bedoeld in lid 46.2.1. mag maximaal 1 m. bedragen.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 46.2.1 tot en met 46.2.3:
Alvorens een ontheffing te verlenen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de betreffende leidingbeheerder.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen over- eenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
Ten aanzien van het gebruik van onbebouwde gronden en overige bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming `Leiding-Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgenden werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaam- heden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden.
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in lid 46.5.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leidingen niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden moeten worden gesteld om eventuele schade te voorkomen.
De voor `Leiding-Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een 50 kV hoogspanningsleiding.
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeel- ding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming `Leiding-hoogspanning' voorrang krijgt.
Voor zover de in lid 47.1.1 genoemde bestemmingen kruisen met andere leidingen (dubbelbestem- mingen) als bedoeld in de artikelen 46, 48 en 49, zijn de kruisende bestemmingen ten opzichte van elkaar nevengeschikt.
Op of in de in lid 47.1 bedoelde gronden en binnen een zone van 2,50 m. ter weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsleiding mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding worden gebouwd. Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn niet toegestaan.
De bouwhoogte van de overige bouwwerken als bedoeld in lid 47.2.1. mag maximaal 1 m. bedragen.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen over- eenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
Ten aanzien van het gebruik van onbebouwde gronden en overige bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming `Leiding-Hoogspanning' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgenden werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaam- heden uit te voeren:
Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaam- heden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden.
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in lid 47.5.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leidingen niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden moeten worden gesteld om eventuele schade te voorkomen.
De voor `Leiding-riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een rioolwatertransportleiding.
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeel- ding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming `Leiding-Riool' voorrang krijgt.
Voor zover de in lid 48.1.1 genoemde bestemmingen kruisen met andere leidingen (dubbelbestem- mingen) als bedoeld in de artikelen 46, 47 en 49, zijn de kruisende bestemmingen ten opzichte van elkaar nevengeschikt.
Op of in de in lid 48.1 bedoelde gronden en binnen een zone van 5 m. ter weerszijden van de hartlijn van de rioolwatertransportleiding mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn niet toegestaan. De in dit lid genoemde zone moet bovendien vrijgehouden worden van wegen, diepwortelende bomen en zwaar verkeer.
De bouwhoogte van de overige bouwwerken als bedoeld in lid 48.2.1. mag maximaal 1 m. bedragen.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 48.2.1 en 48.2.2:
Alvorens een ontheffing te verlenen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de betreffende leidingbeheerder.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen over- eenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
Ten aanzien van het gebruik van onbebouwde gronden en overige bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming `Leiding-Riool' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgenden werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaam- heden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden.
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in lid 48.5.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leidingen niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden moeten worden gesteld om eventuele schade te voorkomen.
De voor `Leiding-Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van (rivier)watertransportleidingen.
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt, voor zover de op de verbeel- ding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming `Leiding-Water' voorrang krijgt.
Voor zover de in lid 49.1.1 genoemde bestemmingen kruisen met andere leidingen (dubbelbestem- mingen) als bedoeld in de artikelen 46, 47 en 48, zijn de kruisende bestemmingen ten opzichte van elkaar nevengeschikt.
Op of in de in lid 49.1 bedoelde gronden en binnen een zone van 8 m. ter weerszijden van de hartlijn van de (rivier)watertransportleidingen mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn niet toe- gestaan.
De bouwhoogte van de overige bouwwerken als bedoeld in lid 49.2.1. mag maximaal 1 m. bedragen.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 49.2.1 en 49.2.2:
Alvorens een ontheffing te verlenen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de betreffende leidingbeheerder.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen over- eenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
Ten aanzien van het gebruik van onbebouwde gronden en overige bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming `Leiding-Water' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgenden werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaam- heden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden.
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in lid 49.5.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leidingen niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden moeten worden gesteld om eventuele schade te voorkomen.
De voor de `Waarde – Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voor- komende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van de artikelen 3 tot en met 45 op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Voor zover de bestemming `Waarde – Archeologie' op de verbeelding geheel of gedeeltelijk samenvalt met de bestemming `Waarde – Cultuurhistorie' zijn deze dubbelbestemmingen nevengeschikt. Ingeval van een ruimtelijke ingreep zal, afhankelijk van de aard en effecten van die ingreep, een zorgvuldige belangafweging moeten worden gemaakt.
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag niet worden gebouwd tenzij het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende bouwwerken: .
De uitzondering, zoals genoemd in lid 50.2.1 onder b, is niet van toepassing indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologisch waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van lid 50.3 onder b zijn van overeenkomstige toepassing.
Indien er sprake is van het bouwen van een bouwwerk waarvoor en omgevingsvergunning is vereist, dient de aanvrager vooraf schriftelijk archeologisch advies in te winnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.
Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaalde in lid 50.2.1 indien:
Het is verboden om op of in de gronden als bedoeld in lid 50.1 zonder of in afwijking van een om- gevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Het verbod als bedoeld in lid 50.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
De uitzondering zoals genoemd in artikel 50.4.2 onder b is niet van toepassing indien een aanvraag betrekking heeft een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van lid 50.4.5 onder c zijn van overeenkomstige toepassing.
Indien er sprake is van een activiteit waarvoor een vergunning is vereist, moet de aanvrager van de omgevingsvergunning vooraf schriftelijk een archeologisch advies inwinnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien:
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in lid 50.3 en 50.4 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag advies aan de adviseur van het bevoegd gezag.
De voor de `Waarde – Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voor- komende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van de artikelen 3 tot en met 45 op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Voor zover de bestemming `Waarde – Archeologie' op de verbeelding geheel of gedeeltelijk samenvalt met de bestemming `Waarde – Cultuurhistorie' zijn deze dubbelbestemmingen nevengeschikt. Ingeval van een ruimtelijke ingreep zal, afhankelijk van de aard en effecten van die ingreep, een zorgvuldige belangafweging moeten worden gemaakt.
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag niet worden gebouwd tenzij het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende bouwwerken: .
De uitzonderingen, zoals genoemd in lid 51.2.1 onder b en c, zijn niet van toepassing indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologisch waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van lid 51.3 onder b zijn van overeenkomstige toepassing.
Indien er sprake is van het bouwen van een bouwwerk waarvoor en omgevingsvergunning is vereist, dient de aanvrager vooraf schriftelijk archeologisch advies in te winnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.
Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaalde in lid 51.2.1 indien:
Het is verboden om op of in de gronden als bedoeld in lid 51.1 zonder of in afwijking van een om- gevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Het verbod als bedoeld in lid 51.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 51.3 onder a en b in acht is genomen;
De uitzonderingen zoals genoemd in artikel 51.4.2 onder b en c is niet van toepassing indien een aanvraag betrekking heeft een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van lid 51.4.5 onder c zijn van overeenkomstige toepassing.
Indien er sprake is van een activiteit waarvoor een vergunning is vereist, moet de aanvrager van de omgevingsvergunning vooraf schriftelijk een archeologisch advies inwinnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien:
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in lid 51.3 en 51.4 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag advies aan de adviseur van het bevoegd gezag.
De voor de `Waarde – Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voor- komende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van de artikelen 3 tot en met 45 op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Voor zover de bestemming `Waarde – Archeologie' op de verbeelding geheel of gedeeltelijk samenvalt met de bestemming `Waarde – Cultuurhistorie' zijn deze dubbelbestemmingen nevengeschikt. Ingeval van een ruimtelijke ingreep zal, afhankelijk van de aard en effecten van die ingreep, een zorgvuldige belangafweging moeten worden gemaakt.
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag niet worden gebouwd tenzij het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende bouwwerken: .
De uitzonderingen, zoals genoemd in lid 52.2.1 onder b en c, zijn niet van toepassing indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologisch waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van lid 52.3 onder b zijn van overeenkomstige toepassing.
Indien er sprake is van het bouwen van een bouwwerk waarvoor en omgevingsvergunning is vereist, dient de aanvrager vooraf schriftelijk archeologisch advies in te winnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.
Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaalde in lid 52.2.1 indien:
Het is verboden om op of in de gronden als bedoeld in lid 52.1 zonder of in afwijking van een om- gevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Het verbod als bedoeld in lid 52.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 52.3 onder a en b in acht is genomen;
De uitzonderingen zoals genoemd in artikel 52.4.2 onder b en c is niet van toepassing indien een aanvraag betrekking heeft een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van lid 52.4.5 onder c zijn van overeenkomstige toepassing.
Indien er sprake is van een activiteit waarvoor een vergunning is vereist, moet de aanvrager van de omgevingsvergunning vooraf schriftelijk een archeologisch advies inwinnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien:
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in lid 52.3 en 52.4 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag advies aan de adviseur van het bevoegd gezag.
De voor `Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor andere voorkomende bestemmingen, bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden zoals beschreven in bijlage 6 bij deze regels.
Voor zover dit op de verbeelding is aangegeven zijn de gronden, panden en objecten mede bestemd voor de overige aangegeven bestemmingen, waarbij het bepaalde bij deze nader aangegeven bestemmingen van overeenkomstige toepassing is.
Voor zover de bestemming `Waarde – Cultuurhistorie' op de verbeelding geheel of gedeeltelijk samenvalt met de bestemming `Waarde – Archeologie' zijn deze dubbelbestemmingen nevengeschikt. Ingeval van een ruimtelijke ingreep zal, afhankelijk van de aard en effecten van die ingreep, een zorgvuldige belangenafweging moeten worden gemaakt.
Het bouwen op de gronden als bedoeld in lid 53.1.1 is mogelijk. Hiervoor gelden aanvullend op de onderliggende bestemmingen de volgende regels:
Slopen van bouwwerken als bedoeld in lid 53.1.2 kan slechts worden toegestaan indien hiervoor een omgevingsvergunning is verleend door het bevoegd gezag. Hiervoor gelden de volgende regels:
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Tot gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
Onverminderd het bepaalde bij de in lid 53.1 bedoelde bestemming is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) op de in lid 53.1.1 bedoelde gronden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Het bepaalde in lid 53.5.1 is niet van toepassing op:
Een vergunning als bedoeld in lid 53.5.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen het agrarisch belang en het belang van de openbare drinkwatervoorziening, tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd, eventueel nadat wetenschappelijk onderzoek is gedaan en/of de mogelijkheid bestaat tot het doen van oudheidkundige waarnemingen, dan wel dat er geen aantasting van de cultuurhistorische waarden zal optreden.
Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 53.5.1 en gelegen in gebieden bedoeld in lid 53.1 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies gevraagd aan een daartoe bevoegde deskundige.
Het bevoegd gezag is bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestem- mingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming `Waarde – cultuurhistorie' te verwijderen als dat op basis van nader verkregen cultuurhistorische kennis wenselijk is. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed en de WCE.
Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan deze bepaling dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 62 (Algemene Procedureregels).
De voor `Waterstaat – Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voor- komende bestemming(en), mede bestemd voor de inrichting en het onderhoud van waterstaatkundige werken.
Als het belang van de bescherming van de waterstaatkundige werken als bedoeld in dit artikel strijdig is met het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 45, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Voor zover de bestemming `Waterstaat – Waterkering' geheel of gedeeltelijk samenvalt met de dubbel- bestemmingen `Waarde – Archeologie' en `Waarde – Cultuurhistorie' krijgt de bestemming `Waterstaat – Waterkering' voorrang.
Voor zover de bestemming `Waterstaat – Waterkering' geheel of gedeeltelijk samenvalt met leidingen als bedoeld in de artikelen 46 tot en met 49, zijn deze dubbelbestemmingen ten opzichte van elkaar neven- geschikt. Ingeval van een ruimtelijke ingreep zal, afhankelijk van de aard en effecten van die ingreep, een zorgvuldige belangafweging moeten worden gemaakt.
Ten dienste van deze bestemming zijn uitsluitend overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) toegestaan die noodzakelijk zijn voor het onderhoud, beheer en de bescherming van deze bestemming.
De bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 2 meter.
Ter plaatse van de gronden met de secundaire bestemming `bedrijf-zandwinning' mag de bouwhoogte van overige bouwwerken niet meer bedragen dan 5 m.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de bepalingen van deze voorschriften omtrent de volgende onderwerpen, indien na afweging van de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, steden- bouwkundige, verkeersbelangen en belangen die direct of indirect te maken hebben met de plan- doelstellingen of de bijzonder waarden van een gebied, het stellen van de hieronder genoemde eisen ten aanzien van de bebouwing redelijk gewenst of noodzakelijk is. Nadere eisen kunnen concreet worden gesteld ten aanzien van de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de diverse functies binnen het plangebied.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaald in lid 54.2 voor het bouwen van (overige) bouwwerken in de beschermingszone van de waterkering, ten dienste van de secundaire bestemmingen als bedoeld in lid 54.1.2, indien en voor zover het bouwen aantoonbaar verenigbaar is met het belang van de in lid 54.1.1 genoemde primaire bestemming. De omgevingsvergunning ingevolge de secundaire bestemmingen wordt niet verleend dan nadat advies is gevraagd aan de beheerder van de waterkering en de bebouwing past binnen de bestemmingsregeling van de betreffende bestemming. Alvorens te beslissen over een omgevingsvergunning wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de waterkering over de vraag of door de voorgenomen bouw- werken de belangen in verband met de waterkering niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden moeten worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
Het is binnen de zone van de waterkering verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werkzaamheden uit te voeren:
Het bepaalde in lid 54.6.1 is slechts toelaatbaar, als door de uit te voeren werkzaamheden geen schade aan de waterkering wordt of kan worden veroorzaakt.
Het bepaalde in lid 54.6.1 is niet van toepassing op het uitvoeren van andere werken en/of werkzaam- heden in het kader van het onderhoud of beheer van de waterkering. Dit geldt in het bijzonder voor werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de handhaving van de zeewering. Het verbod als bedoeld in lid 54.6.1 geldt evenmin voor het uitvoeren van beheer en onderhoud aan het kustfundament middels suppletiewerkzaamheden, zoals strand en vooroeversuppleties om de basiskustlijn in stand te houden.
Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 54.6.1 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de waterkering niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor:
Als het belang van de bescherming van de waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige werken als bedoeld in dit artikel strijdig is met het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 45, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van die andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Voor zover de bestemming `Waterstaat – Waterstaatkundige functie' geheel of gedeeltelijk samenvalt met de dubbelbestemmingen `Waarde – Archeologie' en `Waarde – Cultuurhistorie' krijgt de bestemming `Waterstaat – waterhuishoudkundige en waterstaatkundige functie' voorrang.
Voor zover de bestemming `Waterstaat – functie' geheel of gedeeltelijk samenvalt met leidingen als bedoeld in de artikelen 46 tot en met 49, zijn deze dubbelbestemmingen ten opzichte van elkaar nevengeschikt. Ingeval van een ruimtelijke ingreep zal, afhankelijk van de aard en effecten van die ingreep, een zorgvuldige belangafweging moeten worden gemaakt.
Op de gronden als bedoeld in lid 55.1.1 zijn geen bouwwerken (gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde) toegestaan.
Onverminderd het bepaalde in lid 55.2.1 mogen bestaande bouwwerken worden vervangen, vernieuwd of veranderd met dien verstande dat de oppervlakte niet mag worden uitgebreid.
Ten dienste van het onderhoud, beheer en de bescherming van de bestemming 'Waterstaat - waterstaatkundige functie' zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De bouwhoogte van deze overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de bepalingen van deze voorschriften omtrent de volgende onderwerpen, indien na afweging van de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, steden- bouwkundige, verkeersbelangen en belangen die direct of indirect te maken hebben met de plan- doelstellingen of de bijzonder waarden van een gebied, het stellen van de hieronder genoemde eisen ten aanzien van de bebouwing redelijk gewenst of noodzakelijk is. Nadere eisen kunnen concreet worden gesteld ten aanzien van de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de diverse functies binnen het plangebied.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaald in lid 55.2 voor het bouwen van (overige) bouwwerken ten dienste van de secundaire bestemmingen als bedoeld in lid 55.1.2, indien en voor zover het bouwen aantoonbaar verenigbaar is met het belang van de in lid 55.1.1 genoemde primaire bestemming. De omgevingsvergunning ingevolge de secundaire bestemmingen wordt niet verleend dan nadat de initiatiefnemer voor zijn bouwplannen een positief advies van de waterbeheerder kan overleggen en de bebouwing past binnen de bestemmingsregeling van de betreffende bestemming.
Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Geen gebouw mag worden opgericht, indien hierdoor op enig terrein of bouwperceel een situatie zou ontstaan, waarbij aan deze regels niet langer meer zou worden voldaan, dan wel een reeds bestaande afwijking zou worden vergroot.
Geen overig bouwwerk, werk -geen bouwwerk zijnde- of werkzaamheid mag worden uitgevoerd, indien hierdoor op enig terrein of bouwperceel een situatie zou ontstaan, waarbij aan deze regels niet langer meer zou worden voldaan, dan wel reeds bestaande afwijking zou worden vergroot.
Bij de beoordeling van ondergrondse bouwwerken gelden de regels van de bovenliggende bestemming, tenzij in de regels anders is bepaald, dan wel voor de onderlaag een afzonderlijke bestemming is gegeven in welk geval de regels van die bestemming gelden.
Van een gebouw, waarvoor een maximum goothoogte is bepaald, mag geen deel uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken, die de betreffende gevel snijden ter hoogte van de maximum goothoogte en terugvallen onder hoeken van 45° met de horizon, dan wel de voor het betreffende gebouw in deze regels specifiek bepaalde dakhellingen, met dien verstande dat ondergeschikte bouwdelen, zoals dakkapellen (die voldoen aan lid 57.5), antennes en schoorstenen, buiten beschouwing blijven.
Van dakkapellen, zowel gelegen in het gevel- als op het dakvlak, mag de gezamenlijke breedte per woning en per vlak niet meer bedragen dan 50% van de gevelbreedte. De breedte wordt gemeten langs de voet van de dakkapel. Voor de gevelvlakken of dakvlakken die niet naar de openbare weg zijn gekeerd geldt geen breedtebeperking. Aanvullend gelden de volgende voorwaarden:
Het is verboden gronden en bouwwerken te (laten) gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de op de verbeelding aangeven bestemming en deze voorschriften.
Onder strijdig gebruik van onbebouwd blijvende gronden als bedoeld in het eerste lid wordt, onver- minderd het bepaalde in artikel 7.2 Wro, in elk geval verstaan:
Aanvullend op het bepaalde in lid 58.2.1 is het verboden de in het plan begrepen gronden - voor zover zij onbebouwd blijven- te gebruiken voor:
Het bepaalde in lid 58.2.1 is niet van toepassing voor zover het betreft:
Het is verboden bouwwerken anders te gebruiken dan ten dienste van de in de voorschriften aan de bijbehorende grond gegeven bestemming.
Onverminderd het bepaalde in lid 58.3.1 is het in ieder geval verboden:
Het bepaalde in lid 58.2.1 onder g, en lid 58.3.1 onder a, is niet van toepassing op detailhandel in goederen, die ter plaatse worden vervaardigd of verwerkt, voor zover dit een ondergeschikt en niet zelfstandig onderdeel vormt van de bedrijfsvoering van in het plan toegestane bestemmingen.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ontheffing te verlenen van het verbod in de leden 58.2.1 onder h en 58.3.2 onder c, voor prostitutiedoeleinden in en/of op een perceel gelegen aan en met huisnummering aan de Rijksstraatweg onder de volgende voorwaarden:
Burgemeester en Wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in de leden 58.1, 58.2 en 58.3 indien strikte toepassing van de regel zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
De gronden die op de verbeelding de aanduiding `Milieuzone - waterwingebied' respectievelijk `Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' hebben gekregen, zijn -naast de andere bestemmingen die op deze gronden gelden- mede bestemd voor de winning van drinkwater en de bescherming van het grondwater met de daarbij behorende overige bouwwerken en voorzieningen.
De bescherming van waterwingebied respectievelijk grondwaterbeschermingsgebied is vastgelegd in de Provinciale milieuverordening (PMV), bijgewerkt tot en met de 8e tranche, 27 maart 2013. De regels die specifiek gekoppeld zijn aan de aanduiding `Milieuzone - waterwingebied' en `Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn aanvullend op de regels die behoren bij die andere bestemmingen.
Als het belang van de bescherming van de milieubeschermingsgebieden als genoemd in lid 59.1.1 strijdig is met het bepaalde in de overige artikelen, zijn de regels van dit artikel randvoorwaardelijk bij (bouw-) werken die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden toegestaan zijn.
Voor de gronden met de aanduiding `Milieuzone - waterwingebied' gelden, naast de andere bestem- mingen, de regels in titel 2 (waterwingebieden) van bijlage 10 onder B van de PMV.
Voor de gronden met de aanduiding `Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' gelden, naast de andere bestemmingen, de regels in titel 3 (grondwaterbeschermingsgebieden) van bijlage 10 onder B van de PMV.
Op de in lid 59.1.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de waterwinning en de bescherming van het grondwater, met dien verstande, dat:
Voor (bouw)activiteiten die in potentie een risico kunnen vormen voor de waterwinning dan wel een verstoring van de grondwaterkwaliteit tot gevolg kunnen hebben, wordt niet eerder een omgevings- vergunning verleend dan nadat hierover een schriftelijk advies van de provincie is ontvangen.
De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen, zoals vastgelegd in de andere bestemmingen die ter plaatse van de aanduidingen `Milieuzone- waterwingebied' respectievelijk `Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' gelden, zijn van overeenkomstige toepassing.
Ten aanzien van het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in de andere bestemmingen die ter plaatse van de aanduidingen `Milieuzone - waterwingebied' respectievelijk `Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' gelden, van overeenkomstige toepassing.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de begrenzing van de gebiedsaanduiding te wijzigen dan wel de aanduiding te schrappen als er sprake is van een gehele of gedeeltelijke beëindiging van de water- winning en de kaart behorende bij de PMV hierop is aangepast.
De gronden die op de verbeelding de aanduidingen `veiligheidszone – munitie A', `veiligheidszone – munitie B' en `veiligheidszone – munitie C' hebben gekregen, zijn -naast de andere bestemmingen die op deze gronden gelden- mede bestemd voor het garanderen van de veiligheid rondom defensie-complex De Kom.
Binnen de op de verbeelding aangegeven zones, aangeduid zoals beschreven in lid 59.2.1, mogen geen (overige) bouwwerken en/of werkzaamheden, zoals omschreven in bijlage 5, veiligheidszones Defensie, worden uitgevoerd.
De gronden die op de verbeelding de aanduidingen `vrijwaringszone – molenbiotoop 1' en `vrijwaringszone – molenbiotoop 2' hebben gekregen, zijn -naast de andere bestemmingen die op deze gronden gelden- mede bestemd voor het garanderen van de vrije windvang en de zicht op de molen.
Binnen de op de verbeelding aangegeven zone `vrijwaringszone – molenbiotoop 1' en de bijbehorende molen mag, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, geen bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, die hoger is dan de onderste punt van de verticaal staande molenwiek.
Binnen de op de verbeelding aangegeven zone `vrijwaringszone – molenbiotoop 2' en de bijbehorende molen mag, binnen een straal vanaf 100 m. tot 400 m., gerekend vanuit het middelpunt van de molen, geen bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, die hoger is dan 1/100 deel van de afstand tussen het bouwwerk/de beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogte- maat van de onderste punt van de verticaal staande molenwiek.
Burgemeester en wethouders zijn, onverminderd de overige relevante regels in dit plan en gehoord de eigenaar en de eventuele beheerder van de betreffende molen, bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de leden 59.3.2 en 59.3.3 voor de bouw van hogere bouwwerken, of het aanbrengen van beplanting, als daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de windvang, het functioneren en de zichtbaarheid van de molen. Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de provincie hierover heeft geadviseerd.
De gronden die op de verbeelding de aanduiding `wetgevingszone – Natura – 2000', zijn -naast de andere bestemmingen die op deze gronden gelden- mede bestemd voor de bescherming van plant- en diersoorten zoals vastgelegd in de Flora- en faunawet.
Het is verboden werkzaamheden te verrichten die een negatief effect hebben op de instandhoudings- doelen van het Natura 2000-gebied Meijendel en Berkheide. Een omgevingsvergunning voor bouw- werken en/of werken, geen gebouw zijnde, wordt niet eerder verleend dan nadat met een onderzoek is aangetoond dat er geen sprake is van negatieve effecten op voornoemde instandhoudingsdoelstellingen.
De gronden die op de verbeelding de aanduiding `wetgevingszone – Tracéwet', zijn -naast de andere bestemmingen die op deze gronden gelden- mede bestemd voor de realisatie van de Rijnlandroute. Na de vaststelling van het tracébesluit zal dit bestemmingsplan worden herzien in die zin dat de feitelijke situatie in dit bestemmingsplan wordt verankerd.
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet op de ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen waarbij de in lid 41 genoemde woonbestemmingen, voor zover gelegen binnen het gebied dat op de verbeelding is aangeduid als `wetgevingszone- wijzigingsgebied 2', mag worden gewijzigd in die zin dat de binnen deze wijzigingslocatie gelegen bouwvlakken mogen worden verplaatst als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan deze bepaling, dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 62 (Algemene Procedureregels).
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet op de ruimte- lijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen waarbij de in lid 28.1 genoemde bestemming, voor zover op de verbeelding aangeduid als `wetgevingszone-wijzigingsgebied 2' mag worden gewijzigd in de bestem- ming `Sport- golf-natuur', als bedoeld in artikel 32. Dit met inachtneming van de bestaande waarden van het gebied en op voorwaarde dat de nieuwe bestemming een duurzaam functioneren van het gebied als ecologische verbindingszone tussen Lentevreugd en de Papewegse polder niet in de weg staat.
Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan deze bepaling, dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 62 (Algemene Procedureregels).
Indien niet op grond van een andere regel ontheffing kan worden verleend, zijn burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van de desbetreffende regels in dit plan voor:
Geen ontheffing zal worden verleend wanneer de paddock:
Ontheffingen mogen slechts worden verleend met inachtneming van het bepaalde in artikel 60 lid 60.4 alsmede indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Aan de onder 60.1 genoemde ontheffingsmogelijkheden zal slechts medewerking worden verleend als daardoor:
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet de ruimtelijke ordening en in lid 2 van artikel 62 (Procedureregels), het plan te wijzigen, als de wijziging betrekking heeft op:
Alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast horen burgemeester en wethouders een agrarisch deskundige en/of een deskundige inzake natuur en landschap en/of een deskundige
Voor zover toepassing wordt gegeven aan de in het plan opgenomen ontheffingsbevoegdheden van Burgemeester en Wethouders is de reguliere voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
Voor zover toepassing wordt gegeven aan de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsverplichtingen van Burgemeester en Wethouders dienen de procedureregels van Afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening in acht te worden genomen.
Voor zover bij deze regels naar dit onderdeel wordt verwezen gelden de procedurevoorschriften Afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht.
Bij toepassing van een afwijkingsregel- en wijzigingsbevoegdheid wordt getoetst aan de volgende algemene criteria:
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de instandhouding c.q. tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld zoals omschreven in de toelichting van dit plan.
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvorm dient rekening gehouden te worden met de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden.
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bebouwing en gebruiksvormen mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan.
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bebouwing en gebruiksvormen dient voldoende parkeercapaciteit aanwezig te zijn. De parkeernorm wordt bepaald op basis van de nota gemeentelijk parkeerbeleid die van kracht is op het moment van indiening van de aanvraag. Indien ten tijde van de indiening van de aanvraag geen parkeernota vigeert, zijn de parkeernormen, zoals vastgelegd in bijlage 2 bij deze regels van toepassing.
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bebouwing en gebruiksvormen dient voorkomen te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal contro- leerbaar is.
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bebouwing en gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en verkeer aantrekkende werking.
Een wijziging van gebruik naar een milieugevoelige bestemming moet kunnen voldoen aan de in de milieuwetgeving vastgelegde normering.
Bij een toename van verhard oppervlak (daken, wegen, parkeerterreinen, gedraineerde oppervlakken) is het beleid van Rijnland respectievelijk Delfland, zoals vastgelegd in de Keur en de beleidsregels dat van kracht is ten tijde van die ontwikkeling, het toetsingskader.
In de Keur van Rijnland is vastgelegd dat, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling meer dan 500 m2 onverhard oppervlak wordt verhard, compenserende maatregelen noodzakelijk zijn in de vorm van extra open water ter grootte van 15% van de toename van de verharding.
Delfland heeft het beleid bij toename van verharding niet opgenomen in de Keur. Het bestemmingsplan is leidend. Binnen het beheergebied van Delfland zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die een toe- name van verharding tot gevolg zouden kunnen hebben. Bij afwijkingen van dit bestemmingsplan binnen het beheergebied van Delfland die kunnen resulteren in een toename van verharding moet overleg met Delfland plaatsvinden.
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening gehouden te worden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed. Andere bestemmingen mogen niet in hun gebruik worden beperkt.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning/ omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
Het eerste lid is niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.
Deze regels worden aangehaald als: regels van het “bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015”
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Wassenaar van 7 april 2015.
Voorzitter:
Griffier: