direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Passage
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0627.bpPassage-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De gemeente Waddinxveen heeft op 30 januari 2013 het bestemmingsplan "Van station tot hefbrug" vastgesteld. Dit bestemmingsplan betreft een veelal conserverend bestemmingsplan waarin de bestaande legale situatie is vastgelegd.

Momenteel is de gemeente bezig met de realisatie van het nieuwe centrum even ten zuiden van het plangebied van het bestemmingsplan "Van station tot hefbrug". Ten behoeve hiervan is 17 februari 2010 het bestemmingsplan “Centrum” vastgesteld. Het plan houdt in het oprichten van een nieuwe centrum met onder meer winkels en woningen, kantoren en lichte horeca. Opzet voor het nieuwe centrumgebied is om voor geheel Waddinxveen voldoende voorzieningen te bieden zodat het gebied niet alleen een winkelgebied is, maar tevens een ontmoetingsplek. Hierbij is het de bedoeling dat ook veel (detailhandels)voorzieningen uit de rest van de kern van Waddinxveen een plek krijgen in het nieuwe centrumgebied.

Dit geldt mede voor de winkelvoorzieningen van het bestemmingsplan "Van station tot hefbrug". Met winkeleigenaars in de Passage wordt door middel van overeenkomsten geregeld dat zij hun detailhandel ter plaatse staken, waarbij zij mogelijk op eigen initiatief verhuizen naar het nieuwe centrumgebied. Tevens heeft de gemeente een deel van de Passage in eigendom verworven met als doel het wegbestemmen van de detailhandelsfunctie. Op termijn zal het gebied herontwikkeld worden. Momenteel zijn er nog geen concrete plannen, dus vandaar dat er geen wijzigingen zijn ten opzichte van overige vigerende rechten.

Om de beëindiging van detailhandel in de Passage te bespoedigen en om te voorkomen dat nieuwe detailhandel zich vestigt rondom De Passage, is dit bestemmingsplan opgesteld. Doelstelling van dit bestemmingsplan is om de detailhandel in dit gebied niet meer mogelijk te maken, dan wel te beperken mede ten gunste van het nieuwe centrumgebied.

Op dit moment zijn voldoende overeenkomsten met betrekking tot de beëindiging van de detailhandel gesloten om het bestemmingsplan "De Passage" op te kunnen stellen.

Voorliggend bestemmingsplan beperkt de mogelijkheden voor detailhandel en biedt in ruil hiervoor meer ruimte voor functieverbreding. Naast de overblijvende vigerende rechten is het op een deel van de percelen mogelijk één extra woning per perceel te realiseren (in totaal maximaal 7) dan wel lichte vormen van bedrijvigheid te starten. De percelen waar één extra woning op de begane grond mogelijk wordt gemaakt betreffen de huisnummers 29, 33, 37, 45, 49, 53 en 57 en het pand aan de Juliana van Stolberglaan. Op deze manier kunnen de panden in de toekomst flexibel gebruikt worden.

1.2 Ligging plangebied en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft de bebouwing aan weerszijden van de Passage, het 'oude' winkelcentrum van Waddinxveen. De plangrens bestaat uit de percelen waar de gemeente de gronden heeft verworven en de percelen waarvoor een overeenkomst voor amoveren van de detailhandel is gesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpPassage-0401_0001.jpg"

Afbeelding - ligging plangebied in Waddinxveen

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpPassage-0401_0002.jpg"

Afbeelding - globale begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan geldt het bestemmingsplan "Van station tot hefbrug", vastgesteld op 30 januari 2013. Om het nieuwe centrumgebied vorm te kunnen geven, zijn de planologische mogelijkheden van enkele percelen van het vigerende bestemmingsplan veranderd. In onderstaande afbeelding is een afbeelding opgenomen van het vigerend bestemmingsplan met daarin het plangebied van onderhavig bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpPassage-0401_0003.jpg"

Afbeelding - verbeelding vigerend bestemmingsplan met het plangebied van bestemmingsplan De Passage aangegeven

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving, waarbij een beschrijving wordt gegeven van de ontwikkelingslocaties in het plangebied een toelichting wordt gegeven op de wijze van bestemmen. In hoofdstuk 4 komt het relevante beleid aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 7 betreft de juridische toelichting. In de hoofdstukken 8 en 9 wordt aandacht besteed aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Aangezien dit bestemmingsplan tot doel heeft om detailhandelsmogelijkheden te beperken, is de toelichting in grote mate gebaseerd op het vigerend bestemmingsplan "Van station tot hefbrug". Alleen daar waar sprake is van wijzigingen, wijkt de toelichting af van het vigerend bestemmingsplan. Relevante delen van de toelichting die nog steeds van toepassing zijn, zijn overgenomen.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke karakteristiek

2.1.1 Algemeen

Rond 1500 werden in het gebied rond het huidige Waddinxveen op grote schaal veengronden afgegraven, wat resulteerde in het ontstaan van veenplassen. De vervening (en de beperkte hoeveelheid landbouwgrond die als gevolg daarvan beschikbaar was) resulteerde in een grote armoede onder de plaatselijke bevolking. De droogmaking van de plassen bracht verbetering in deze situatie; in de periode tussen 1759 en 1872 ontstonden achtereenvolgens de Achterofsche Polder, de Zuidplaspolder en de Puttepolder.

Oorspronkelijk bestond Waddinxveen uit drie ambachten: Noord- en Zuid-Waddinxveen en Bloemendaal. In de Franse tijd werden deze ambachten drie gemeenten, die na de inlijving van Nederland bij Frankrijk tot één gemeente werden samengevoegd. Toen de Fransen in 1813 waren verdreven, werd Waddinxveen opnieuw in drie gemeenten verdeeld: Broek cum annexis (in plaats van Bloemendaal) en Noord- en Zuid-Waddinxveen. In 1870 is door samenvoeging van de twee laatstgenoemde gemeenten de huidige gemeente Waddinxveen gevormd. De gemeente Broek cum annexis werd opgeheven en verdeeld tussen Gouda en Waddinxveen. In latere perioden vonden nog verschillende grenscorrecties plaats, waarbij gronden werden overgedragen aan omliggende gemeenten. Het grondgebied van de gemeente Waddinxveen beslaat nu nog circa 3.000 hectare. Het grootste gedeelte daarvan ligt in de drooggemaakte veenplassen: de voormalige Zuidplaspolder en de polders Achterof en de Putte. Deze gebieden liggen op 5,1 tot 5,4 meter onder NAP. Langs de Gouwe liggen de niet-uitgeveende delen behorende tot de voormalige polders Oostpolder, Voorofschepolder en Bloemendaal. Deze polders liggen op een hoogte van 1,8 tot 2,1 meter onder NAP.

Op het kaartbeeld van rond 1900 is te zien dat in het gebied ten westen van de Gouwe sprake is van twee dorpskernen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpPassage-0401_0004.jpg"

Waddinxveen rond 1900

Eén van de dorpskernen lag ter hoogte van de brug over de Gouwe. Op de locatie waar de Gouwe werd gekruist door de weg, bevond zich een concentratie van bebouwing in het langgerekte bebouwingslint langs de rivier. Een tweede dorpskern lag meer westelijk, op een kruispunt van wegen en kades in de Zuidplaspolder. Dit dorp bestond uit een bebouwingsconcentratie langs de huidige Dorpstraat/Noordeinde: een ontginningsweg die in deze periode was voorzien van lintbebouwing. Tussen beide dorpen lag de veenplas De Put, waarvan de huidige Petteplas een restant is. De Kerkweg en de Jan Dorrekenskade vormden aan het begin van de 20e eeuw de hoger gelegen verbindingen tussen beide dorpen, die werden omringd door de lager gelegen polders.

Na 1900 ontwikkelt Waddinxveen zich in een sneller tempo. Rond 1930 worden de spoorlijn Gouda - Alphen aan den Rijn en de rijksweg A12 aangelegd en wordt de Bomenbuurt gerealiseerd. In de jaren daarna verrijzen de Oranjewijk en de Vondelwijk en vestigen zich steeds meer bedrijven langs de Gouwe. In de periode na de Tweede Wereldoorlog worden op grotere schaal woonwijken en bedrijventerreinen toegevoegd aan het stedelijk gebied van Waddinxveen. Het gebied tussen het NS-station Waddinxveen en de hefbrug ontwikkelt zich daarbij als centrumgebied van het dorp, wat onder meer gestalte krijgt door de realisering van winkelcentrum De Passage.

Ten zuiden van het Burgemeester Warnaarplantsoen is een nieuw centrum voor Waddinxveen gerealiseerd. Mede hierdoor zal het gebied tussen station en hefbrug in de komende jaren mogelijk (deels) een andere invulling krijgen. Het ingezette beleid met betrekking tot het concentreren van horeca aan de Gouwe blijft ongewijzigd.

2.1.2 Ruimtelijke structuur

Het winkelcentrum De Passage is in de jaren ‘70 van de vorige eeuw gerealiseerd als tijdelijk hoofdwinkelcentrum voor Waddinxveen. Het winkelcentrum bestaat nu uit een voetgangersstraat met aan weerszijden winkelpanden. Het noordelijk deel van het winkelcentrum heeft een hoogte van één bouwlaag met kap, met uitzondering van het pand Passage 208 (en bovengelegen woningen) dat verschillende bouwhoogten kent. Het zuidelijk deel heeft een hoogte van twee bouwlagen met kap, waarbij op de verdieping appartementen zijn gesitueerd. Bevoorrading vindt plaats via het parkeerterrein aan de noordzijde van het winkelgebied en een bevoorradingsstraat aan de zuidzijde ervan. Parkeren vindt plaats aan de noord- en westzijde van het winkelcentrum. Aan de Stationsstraat, ten zuiden van de Passage, staan hoofdzakelijk halfvrijstaande woningen, afgewisseld met de grotere bouwmassa’s van een aantal maatschappelijke voorzieningen.

2.1.3 Cultuurhistorische elementen

Algemeen

Op de Cultuurhistorische Atlas (CHA) van de provincie Zuid-Holland zijn de belangrijkste cultuurhistorische elementen in en rond het plangebied aangeduid. De waterkering langs de Gouwe en de watergang in het groene gebied aan de oostzijde van de Juliana van Stolberglaan zijn als ‘gaaf poldersysteem’ aangeduid. Deze (water)systemen zijn, als restant van de ontginningsgeschiedenis van het gebied, nog herkenbaar aanwezig.

De Kerkweg en Jan Dorrekenskade, die de historische scheiding tussen hoog en laag vormen, zijn ook aangeduid als ‘verstoorde’ systemen. De Gouwe, de waterkering, de Kerkweg, de Jan Dorrekenskade en de Kanaalstraat zijn (redelijk) hoog gewaardeerd. De bebouwing langs het westelijk deel van de Kerkweg is aangeduid als ‘polderlint tot 1850’. Binnen de bebouwde kom, en dus ook in het plangebied, zijn verder geen specifieke cultuurhistorisch waardevolle elementen aangeduid.

Monumenten

In het plangebied bevinden zich geen monumenten.

2.1.4 Verkeersstructuur

De Passage is vanaf de Henegouwerweg bereikbaar via de hefbrug en de Kerkweg-Oost. De Kerkweg-Oost sluit aan op de Kanaalstraat en de Juliana van Stolberglaan. Deze wegen maken deel uit van de verkeersring in het stedelijk gebied van Waddinxveen, die verder bestaat uit de Willem de Zwijgerlaan, de Chopinlaan, de Esdoornlaan en de Dreef.

2.1.5 Groen en water

In het plangebied is weinig tot geen groen of water, dit komt omdat enkel de bouwvlakken deel uitmaken van het plangebied Ten noorden van het plangebied ligt het groene gebied rond het verzorgingshuis Souburgh. Deze laatste groenzone maakt deel uit van een groenstructuur die in noordelijke richting de loop van de polderkering volgt. Het water met de groen ingerichte oevers is doorgetrokken rond de bebouwing van het verzorgingshuis Souburgh en loopt door tot aan de noordzijde van De Passage.

2.2 Functionele karakteristiek

Het plangebied is in functioneel opzicht sterk gemengd. In het gebied komen verschillende centrumfuncties voor, waaronder detailhandel, wonen, en horeca en. Hierna worden de verschillende functies in het plangebied beschreven.

2.2.1 Wonen

Wonen komt in het plangebied uitsluitend voor op de verdiepingen. Op de begane grond is sprake van voorzieningen zoals dienstverlening en detailhandel en op de verdiepingen is sprake van (boven)woningen.

2.2.2 Detailhandel

De detailhandel is momenteel geconcentreerd in winkelcentrum De Passage. De detailhandel bestaat uit winkels zowel in food- als de non-foodsector. Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich een supermarkt.

2.2.3 Horeca

In het plangebied bevindt zich één horecavoorziening. Het betreft hier de lunchroom in de Passage. Een andere horecavoorziening bestaat uit ondersteunende horeca bij de bakkerij.

2.2.4 Kantoren en dienstverlening

Langs de westzijde van de Juliana van Stolberglaan zijn kantoren en dienstverlenende bedrijven gevestigd, alsmede in enkele panden in de Passage.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Algemeen

Het doel van het bestemmingsplan is om de detailhandelsmogelijkheden zo veel mogelijk te beperken mede ten gunste van de ontwikkeling van het nieuwe centrumgebied van Waddinxveen. Delen van het plangebied zijn door de gemeente aangekocht. Een bestemmingswijziging is hierdoor te realiseren. Voor andere gronden zijn afspraken met eigenaren vastgelegd in overeenkomsten. Hier is sprake van maatwerk per perceel waarbij de mogelijkheid wordt toegevoegd om één extra woning te realiseren dan wel lichte vormen van bedrijvigheid te ontplooien.

Voor het overige zijn de vigerende bouwvlakken en bouwhoogtes één op één overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

Op termijn is het de bedoeling dat het plangebied een metamorfose ondergaat. De functionele verschuiving kan in de toekomst mogelijk ook gepaard gaan met ruimtelijke ingrepen, waarvoor zowel in de structuurvisie als in de visie Van Bentwoud tot Brug voorstellen zijn gedaan. Onderdelen van de visie zijn het herstellen van de Kerkweg / Passage als doorgaand lint en het (gedeeltelijk) omvormen van De Passage tot (woon)servicezone. Echter, dit bestemmingsplan voorziet hier nog niet in.

3.2 Wijze van bestemmen

Op basis van afspraken die zijn gemaakt met de huidige grondeigenaren en grondaankopen van de gemeente is een specifieke regeling opgesteld voor de percelen.

Hierbij valt een onderscheid te maken in twee regelingen:

  • 1. gronden aangekocht door de gemeente

op de gronden die zijn aangekocht door de gemeente is sprake van beperkte aanpassingen ten opzichten van het vigerend bestemmingsplan. Van deze gronden zijn de vigerende rechten overgenomen met uitzondering van de mogelijk om detailhandel uit te oefenen. De huidige supermarkt vormt hierop een uitzondering. De aanduiding 'detailhandel' blijft hier van toepassing waardoor de vestiging van een supermarkt uitgesloten is.

Een uitwisseling van voorzieningen zoals kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen is binnen de bestaande bouwvlakken toegestaan. Wonen is uitsluitend op de verdieping toegestaan. Bestaande maximale goot- en bouwhoogtes blijven gehandhaafd.

Dit gebied heeft in het bestemmingplan de bestemming "Gemengd - 1".

  • 2. gesloten overeenkomsten met eigenaars

Voor de panden aan de zuidzijde van de Passage en het pand aan de Juliana van Stolberglaan zijn per perceel afspraken gemaakt met de huidige grondeigenaren. In grote lijn is voor deze percelen geregeld dat de detailhandelsmogelijkheid uit het vigerend bestemmingsplan verdwijnt. Tegenover deze beperking staat een verruiming van mogelijkheden op de percelen. Deze verruiming bestaat uit het mogelijk maken van één extra woning per perceel en de mogelijkheid om (lichte) bedrijfsactiviteiten uit te oefenen. Voor het overige blijven de vigerende rechten gehandhaafd: ook hier zijn kantoren, dienstverlening en maatschappelijke dienstverlening toegestaan. Horeca is toegestaan alleen waar het nu reeds gevestigd is. Dit is in overeenstemming met het vigerend bestemmingsplan.

Op het perceel Passage 51-53 is een persoonsgebonden overgangsrecht voor detailhandel opgenomen. Dit is bedoeld om tijdelijk detailhandel mogelijk te maken op één adres.

Dit gebied heeft in het bestemmingplan de bestemming "Gemengd - 2".

Beeldkwaliteitsplan

Bij het opstellen van het vorige bestemmingsplan is tevens een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Aangezien het aannemelijk is dat er in de nabije toekomst ontwikkelingslocaties binnen het gebied actueel zullen worden (waaronder de Passage), zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden en beeldkwaliteitseisen opgesteld. Deze dienen als uitgangspunten bij toekomstige bestemmingsplannen en wijzigingsplannen.

Met deze randvoorwaarden wordt de samenhang binnen het gebied gewaarborgd en kan adequaat ingespeeld worden op vragen vanuit de markt. Het doel van dit beeldkwaliteitsplan is de bestaande visie (gebiedsvisie Van Bentwoud tot Brug) en ander bestaand beleid concretiseren naar heldere en toetsbare stedenbouwkundige randvoorwaarden en beeldkwaliteitseisen voor de bebouwde en onbebouwde omgeving. Hiermee wordt de kwaliteit per locatie maar ook de samenhang in het gehele plangebied gewaarborgd. In het beeldkwaliteitsplan worden per locatie eisen opgenomen met betrekking tot massa, functie, parkeeroplossingen, overgang openbaar-privé en beeldkwaliteit. Hiernaast worden er eisen opgesteld voor de inrichting van de openbare ruimte.

In dit bestemmingsplan is nog geen sprake van concrete ontwikkelingen, maar in hoofdzaak gaat het er om dat de detailhandelsmogelijkheden worden ingeperkt. Wanneer sprake is van concrete (her)ontwikkelingen dient het beeldkwaliteitsplan als belangrijk toetsingskader.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de ‘SERladder’), die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. In het mobiliteitsbeleid komt de gebruiker centraal te staan en wordt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit versterkt.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Voor de Zuidvleugel/Zuid-Holland geldt daarnaast nog een grote woningbouwopgave: tot 2040 moeten nog circa 280.000 woningen worden bijgebouwd en ongeveer 220.000 woningen worden vervangen. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarvan een gedeelte gelijktijdig met de SVIR in werking zal treden. In het Barro zijn regels opgenomen ter bescherming van de nationale belangen.

4.2 Provinciaal/regionaal beleid

4.2.1 Visie ruimte en mobiliteit en verordening Ruimte 2014

De Visie ruimte en mobiliteit (vastgesteld op 9 juli 2014) bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda).

Visie ruimte en mobiliteit

In de Visie ruimte en mobiliteit integreert de provincie haar beleid voor mobiliteit en ruimtelijke ontwikkeling, zodat ze elkaar versterken. De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • vergroten van de agglomeratiekracht,
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De huidige ruimtelijke situatie – gecombineerd met de vier rode draden - vormt het vertrekpunt voor de Visie ruimte en mobiliteit. Het beleid in de visie is samengevat op een 21-tal kaarten. In onderstaande wordt ingegaan op de voor dit bestemmingsplan relevante kaarten.

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt in het bestaand stedelijk gebied, dat is aangeduid als 'beter benutten bebouwde ruimte'. De provincie zet in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte. Het behoud en de versterking van de leefkwaliteit van de bebouwde ruimte staat voorop. Het gaat hierbij om onderwerpen als het belang van ruimtelijke kwaliteit, het behoud van voldoende groen binnen de bebouwde ruimte, en de ruimtevraag vanuit klimaat, lucht, geluid, externe veiligheid, bodem, ondergrond en energie.

Op de kaart "beter benutten mobiliteitsnetwerk" is de Passage mede aangeduid als een regionale hoofdfietsverbinding. De provincie stimuleert gemeenten en regio’s om goed fietsbeleid te voeren. Daar waar het de draagkracht van lokale overheid overstijgt, draagt de provincie bij aan projecten met menskracht en/of financiële middelen. Daarbij ligt de prioriteit bij verbindingen met de hoogste fietsintensiteit (minimaal 500 interlokale fietsers per etmaal) en de grootste knelpunten vanuit het oogpunt van gebruikers, waaronder stallingen en verkeersveiligheid. Om die reden worden de drukke interlokale fietsroutes gedefinieerd. Daarbij wordt onderzocht wat vanuit het perspectief van de fietser de grootste knelpunten bij fietspaden en stallingen zijn.

Waddinxveen maakt deel uit van de stedelijke agglomeratie op het kaartblad "Stedelijk systeem van kennis- en diensteneconomie". Binnen de stedelijke agglomeratie stuurt de provincie op sterke en complementaire centra en ontwikkelingslocaties bij knooppunten. Nieuwe investeringen in gebiedsontwikkeling, mobiliteit en infrastructuur worden zo veel mogelijk geconcentreerd. Daarvoor komen locaties in aanmerking binnen de stedelijke agglomeratie, waar het infrastructuurnetwerk nog onbenutte capaciteit heeft en waar door de stedelijke dynamiek kansen liggen voor de versterking van de agglomeratiekracht en complementariteit in de regio.

Op het kaartblad "Waterveiligheid" is de Passage aangeduid als 'regionale waterkering'. De kering dient in bestemmingsplannen afdoende beschermd te worden.

Verordening ruimte

In de Verordening Ruimte is onder meer vastgelegd dat nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies, op een aantal uitzonderingen na, in principe binnen de bebouwingscontouren dient plaats te vinden. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied.

De kade langs de Gouwe en een deel van De Passage zijn aangeduid als regionale waterkering. Deze waterkeringen moeten ingevolge de Verordening Ruimte in bestemmingsplannen als zodanig worden bestemd en van een beschermende regeling worden voorzien met het oog op de onbelemmerde werking, instandhouding en het onderhoud van de waterkering. De bestemming wordt toegekend aan de gronden die deel uitmaken van de beschermingszones en de kernzone van de kering, zoals opgenomen in de legger van het waterschap.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van bebouwde ruimte. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening hanteren gemeenten de “ladder voor duurzame verstedelijking” om de keuze voor en situering van nieuwe woon- en werklocaties te verantwoorden. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2.2 Regionale Agenda Wonen

In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2013 –2019 (RAW) hebben de gemeenten van het Intergemeentelijk samenwerkingsorgaan Midden-Holland vastgelegd hoe zij vorm willen geven aan de samenwerking rond wonen. Bij de totstandkoming en uitvoering van de agenda is de vitaliteit van de regio en sterke drijfveer. De gemeenten willen met elkaar een vitale regio kunnen blijven vormen en daarbij is een evenwichtige bevolkingsopbouw gewenst. Dat is nodig om voorzieningen en bedrijvigheid in de regio te kunnen vasthouden, en om en goede sociale structuur te behouden waar inwoners met elkaar bijdragen aan een vitale samenleving. Het bieden van goede huisvestingsmogelijkheden is een belangrijke voorwaarde voor een vitale regio.

De samenwerkende gemeenten willen met de Regionale Agenda Wonen vooral vanuit een kwaliteitsambitie de regio Midden-Holland positioneren ten opzichte van omliggende regio's en gemeenten. De Agenda bouwt voort op de verkenning van de woningmarkt in Midden-Holland en de samenhang van de woningmarkt tussen de verschillende gemeenten in deze regio.

De Regionale Agenda Wonen Midden-Holland is begin 2013 vastgesteld door de gemeenten met de opdracht aan de colleges van burgemeester en wethouders om de Agenda door te ontwikkelen naar een regionale woonvisie. Die doorontwikkeling is nodig om met de Regionale Agenda Wonen te kunnen voldoen aan de bepalingen van de provinciale Verordening Ruimte. Dat houdt in dat de Regionale Agenda Wonen naar de doorontwikkeling kan fungeren als kader om woningbouwplannen in bestemmingsplannen voldoende en passend juridisch te kunnen verantwoorden.

De gemeente heeft de wens om in het gebied van station tot brug 151 nieuwe woningen toe te voegen. Voordat deze toevoeging doorgang kan vinden moet er afstemming plaatsvinden binnen de regio (blok 2a programmering regionale woonvisie). De locatie van dit bestemmingsplan ligt midden in het gebied Station tot Brug. Daarom kan er van worden uitgegaan dat het mogelijk maken van de zeven woningen passend is.

De navolgende afspraken zijn richtinggevend voor hoe de gemeente omgaat met haar lokale woningbouwprogramma tot 2020.

  • 1. Gemeenten zetten in op een regionale woningproductie die past bij de behoefte conform de provinciale WBR 2010 (migratiesaldo nul) en de bovenregionale opvangtaak voor de Zuidvleugel.
  • 2. Elke gemeente voert daarvoor de als maatschappelijk en/of financieel urgent aangemerkte projecten uit haar woningbouwprogramma 2012-2019 uit. Eén van die projecten is de herstructurering van het gebied "Van station tot hefbrug" waarvoor onderliggend bestemmingsplan een deel van de ontwikkelruimte biedt.
  • 3. Gemeenten kunnen projecten uitwisselen, mits dit past binnen de opgegeven capaciteit van urgente woningproductie 2012-2019 en de projecten een redelijk maatschappelijk belang hebben, zich niet in buitengebied bevinden en geen binnenstedelijk groen doen opheffen.
  • 4. Gemeenten bevorderen lokaal een kansrijke, kwalitatief diverse woningproductie die past bij de vraag in de markt. Zij baseren zich daarvoor op lokale en/of (sub)regionale woonvisies en analyses van de woningmarkt, zoals woningbehoeftenonderzoeken.
  • 5. Gemeenten gaan daarbij uit van een gemeenschappelijke regionale indeling in prijsklassen. Daarnaast hanteren gemeenten een verdeling in eengezinswoningen (grondgebonden) en meergezinswoningen (gestapeld).
  • 6. Gemeenten hanteren daarvoor ook een gemeenschappelijke regionale indeling in woonmilieus, te weten een hoofdindeling in stedelijke, dorpse en landelijke woonmilieus.
  • 7. Gemeenten monitoren met elkaar eenmaal per twee jaar de voortgang en inhoud van de woningproductie en het woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma is een flexibel instrument dat bij gewijzigde marktomstandigheden bijgesteld kan worden.


Conclusie

In het plangebied worden maximaal 7 woningen mogelijk gemaakt. Deze mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen levert een bijdrage aan wens van de gemeente om in het gebied "Van station tot hefbrug" 151 nieuwe woningen toe te voegen. Deze ontwikkeling is afgestemd met de regio. De planontwikkeling is in overeenstemming met de gemeentelijke volkshuisvestelijke uitgangspunten, waarvoor geconcludeerd kan worden dat het plan onderdeel kan uitmaken van de Regionale Agenda Wonen.

4.3 Gemeentelijk/lokaal beleid

4.3.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030

Op 3 oktober 2012 is de Structuurvisie Waddinxveen 2030 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie schetst de ruimtelijke koers van de gemeente tot en met 2030 en vormt een integrale visie en een toetsingskader voor nieuwe initiatieven. Op basis van trends en ontwikkelingen, het bestaande gemeentelijke beleid en de projecten die spelen binnen de planperiode zijn de belangrijkste opgaven in beeld gebracht, verdeeld over vijf thema’s. In de structuurvisie zijn vier strategische keuzes gemaakt:

  • 1. versterken van de economische structuur, zowel door versterking van bestaande werkmilieus als door het bieden van ruimte voor nieuwe bedrijven;
  • 2. versterken van de bereikbaarheid, onder meer door het versterken van de regionale wegenstructuur en het beperken van extern verkeer door de bebouwde kom van Waddinxveen;
  • 3. inzetten op een passend woningaanbod en voorzieningenniveau;
  • 4. versterken van de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid, onder andere in het gebied van station tot hefbrug.

Op de integrale structuurvisiekaart is het plangebied van voorliggend bestemmingsplan aangeduid als 'wonen bestaand' en 'concentratiegebied winkels en voorzieningen centrumgebied'. De centrumzone van Waddinxveen vormt een strategisch project in de structuurvisie.

Het nieuwe centrum geeft de kern een sterk en uitgebreid voorzieningenniveau voor de toekomst, terwijl het gebied rond de Kerkweg-Oost wordt versterkt door bestaande ontwikkellocaties op een hoogwaardige manier te benutten. Het doel is om van het historische hart van Waddinxveen weer een aantrekkelijk verblijfsgebied te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpPassage-0401_0005.jpg"

Uitsnede integrale kaart Structuurvisie

Binnen het thema 'wonen en voorzieningen' is aangegeven dat ruimtelijke kwaliteit het belangrijkste uitgangspunt is voor het gemeentelijke woningbouwprogramma. Ontwikkelingen moeten bijdragen aan de toekomstige woon-, leef- en werkkwaliteit van Waddinxveen, waarbij een goede balans tussen inbreiding en uitbreiding van groot belang is. Er wordt ingezet op het (her)ontwikkelen van bestaande locaties in de bebouwde kom. Dit geldt in het bijzonder voor het gebied tussen de hefbrug en het station, waar uit ruimtelijke oogpunt een kwaliteitsslag kan worden gemaakt. In de structuurvisie is daarnaast aangegeven dat het beleid ten aanzien van de Passage na ingebruikname van het nieuwe centrum niet langer is gericht op voortzetting van detailhandel. Op termijn is in het gebied een herstructurering beoogd zonder detailhandelsfunctie.

4.3.2 Gebiedsvisie Van Bentwoud tot Brug

De gemeenteraad heeft op 11 november 2009 de gebiedsvisie Van Bentwoud tot Brug vastgesteld als uitwerking van de gemeentelijke structuurvisie uit 2006. In de gebiedsvisie zijn het gewenste toekomstbeeld en de beoogde ontwikkelingsrichting van het gebied tussen het te realiseren Bentwoud in het westen en de hefbrug in het oosten beschreven. Het gebied heeft een kwaliteitsimpuls nodig om ook in de toekomst vitaal en leefbaar te blijven. Door de realisering van het nieuwe centrum zal het bestaande centrum zijn detailhandelsfunctie deels verliezen.

Om een programmatisch vacuüm te voorkomen, moet het gebied opnieuw betekenis krijgen met nieuwe gebruikers. Het bestaande centrum, dat nu een onsamenhangend gebied is, biedt ruimte voor ontwikkeling en voor een nieuw gezicht. In de gebiedsvisie zijn de kansen benoemd en zijn ontwikkelingsmogelijkheden verkend.

Uit eerder uitgevoerde verkenningen blijkt dat in en om het studiegebied fysieke ruimte is voor de toevoeging van ongeveer 700 tot 900 woningen en 28.000 m2 (zakelijke) dienstverlening. De aanwezige, maar soms onvoldoende zichtbare, karakteristieke bebouwing en de groenstructuur vormen het duurzaam ruimtelijk casco en zijn de basis voor de versterking van de ruimtelijke kwaliteit en de identiteit. Het gebied kan opnieuw samenhang krijgen door een stevig raamwerk te ontwikkelen, dat bestaat uit een ladderstructuur gebaseerd op de lange historische veenontginningslinten. Het Bentwoud wordt hierdoor verbonden met de stationsomgeving en met de hefbrug over de Gouwe, met daarachter het veenweidelandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpPassage-0401_0006.jpg"

Visiekaart gebiedsvisie van Bentwoud tot Brug

Door de onderbrekingen van de Kerkweg en de Jan Dorrekenskade op te heffen en zichtlijnen te herstellen, krijgen de linten weer het karakter dat ze van oudsher hebben. Met enige aanpassingen kunnen de verbindingen weer als centrumwegen fungeren voor recreatief en bestemmingsverkeer, waardoor verdichting aan de linten mogelijk is. In noord-zuidrichting vormen een aantal dorpse dwarsverbindingen (Dorpsstraat, Stationsplein, Kanaalstraat, Julianastraat en Gouwe) de sporten van de ladder.

Binnen de ladderstructuur zijn plekken te onderscheiden die elk een eigen profiel hebben of krijgen. Drie plekken zijn van groot belang om de gewenste imago-omslag te bereiken: de overgang naar het Bentwoud, de stationsomgeving en het waterfront aan de Gouwe. Het bestaande centrumwinkelgebied in de omgeving van het station wordt omgevormd tot servicezone voor de Waddinxveense gemeenschap, met ruimte voor zorgdiensten en baliefuncties van de gemeente.

In de gebiedsvisie zijn onder andere versterking van de ladderstructuur, omvormen van het Passagegebied tot (woon)servicezone (mede in relatie tot zorgcentrum Souburgh) en het realiseren van een dorpsentree aan de westzijde benoemd. Daarnaast is een visie gegeven op de verdere ontwikkeling van het waterfront en het achterliggende gebied (horeca aan de Nesse en het realiseren van centrumdorps woonmilieu, alsmede onderhoud en verbreding van de hefbrug en aanbrug). In de gebiedsvisie is tenslotte voor de verschillende deelgebieden een voorbeelduitwerking opgenomen, waarin per deelgebied kwaliteiten, knelpunten en kansen zijn benoemd.

4.3.3 Woonvisie

De gemeenteraad heeft op 19 december 2012 de Woonvisie Waddinxveen 2012-2017 vastgesteld. Hierin is het lokale woonbeleid geformuleerd, waarbij de lange termijn trends zijn vertaald naar de opgave tot en met 2017. Uitgangspunt daarbij is om tot 2030 4250 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad. De volgende ambities zijn hierin opgenomen:

  • prettig wonen voor iedereen
  • het versterken van de bestaande identiteit van Waddinxveen
  • ruimtelijke kwaliteit als vertrekpunt
  • kwaliteit en variatie in het woningaanbod
  • passende woonmilieus en
  • een goede leefbaarheid.


Deze (ruimtelijke) ambities zijn vervolgens op basis van trends en prognoses vertaald naar de opgave voor accenten in het woningbouwprogramma. Daarbij is bepaald dat de accenten moeten liggen bij:

  • betaalbare huurwoningen
  • betaalbare koopwoningen
  • duurdere en grote koopwoningen
  • zorgwoningen
  • woningen geschikt voor 1 persoonshuishoudens
  • ruime levensloopbestendige woningen.


In de woonvisie is een afwegingskader opgenomen waarmee locaties beoordeeld kunnen worden op geschiktheid. Dit afwegingskader dient bij te dragen aan de bovenstaande ambities. Als een locatie geschikt is, kan het programma (wooncategorieën) bepaald worden.

Criterium   Beschrijving   Bouwplan  
Bereikbaarheid   Hoe bereikbaar is de locatie? Is het OV (trein/bus) in de buurt? Fiets/auto?   De locatie is zeer goed bereikbaar. Het treinstation ligt op loopafstand. Met de fiets/ auto is de locatie eveneens goed bereikbaar.  
Voorzieningenniveau   Draagt woningbouw op deze locatie bij aan het draagvlak van de voorzieningen? En andersom: zijn de aanwezige voorzieningen in de buurt?   De woningen dragen bij aan de reeds bestaande voorzieningen. Er is sprake van een grote mate van functiemenging. Daar komt bij dat de locatie grenst aan het nieuwe centrumgebied van Waddinxveen.  
Ruimtelijke kwaliteit   Hoe is de kwaliteit van deze locatie? En andersom: draagt
woningbouw bij aan de ruimtelijke kwaliteit en de ruimtelijke structuur van Waddinxveen  
Voor het gebied is een gebiedsvisie opgesteld. Hieraan zal worden getoetst bij nieuwe ontwikkelingen.  
Variatie in de wijk   Draagt de ontwikkeling op deze locatie bij aan variatie in de wijk?   De invulling van de woningtypen is nog onbekend. De opzet van dit bestemmingsplan is zeer flexibel. Uitwisseling van functies is op pandniveau goed mogelijk.  
Woonmilieu   Welk woonmilieu is passend op deze locatie en sluit dit aan bij de vraag die er is?   In dit gebied is een centrumdorps woonmilieu passend. Er zijn nog geen concrete plannen voor de woningen.  

Naast de reeds in ontwikkeling zijnde woningbouwlocaties, zoals De Triangel, is binnen de gemeente ruimte voor woningbouw binnen de bebouwde kom. Het realiseren van een kwaliteitsverbetering in het gebied Van station tot hefbrug is genoemd als een opgave waar woningbouw mogelijk is. In de Woonvisie is de keuze gemaakt om enkele potentiële woningbouwlocaties te schrappen. De mogelijkheid voor woningen in het plangebied van dit bestemmingsplan behoren hier niet toe.

4.3.4 Mobiliteitsplan 2013-2020

Het Mobiliteitsplan 2013-2020 is op 26 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden.
In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.

4.3.5 Groenstructuurplan

In 2004 heeft de gemeenteraad het Groenstructuurplan ‘Waddinxveen en haar groene ambities’ vastgesteld. In het groenstructuurplan is de grote verscheidenheid aan groen en landschappen in de gemeente in beeld gebracht. Het groenstructuurplan bevat het beleid om dit groen te behouden, te versterken en ontwikkelen en vormt het kader op basis waarvan doelstellingen kunnen worden geformuleerd en beslissingen kunnen worden genomen. Het groenstructuurplan heeft niet tot doel de bestaande situatie ‘te bevriezen’, maar bevat acht ontwikkelingsambities die in samenhang met toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden gerealiseerd.

4.3.6 Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen

Gemeentelijk archeologiebeleid (14 november 2012) dient te voldoen aan de uitgangspunten uit de Monumentenwet 1988. Ook voor het gemeentelijk archeologiebeleid van Waddinxveen gelden daarom de volgende uitgangspunten:

  • archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • de relatie tussen archeologie en ruimtelijke ordening versterken zodat behoud van het bodemarchief onderdeel wordt van het planologische besluitvormingsproces;
  • bodemverstoorders betalen archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen en zijn hiervoor operationeel verantwoordelijk.

Het archeologiebeleid is opgebouwd uit vier documenten:

  • de archeologische waarden- en verwachtingenkaart gemeente Waddinxveen;
  • de archeologische beleidskaart gemeente Waddinxveen;
  • de geomorfologische kaart;
  • de cultuurhistorische kaart;
  • de archeologische inventarisatiekaart;
  • een toelichting (verantwoording) op de archeologische waarden en verwachtingenkaart en de beleidskaart;
  • een beleidsnota.

De archeologische waarden- en verwachtingenkaart geeft inzicht in de (opbouw) van het bodemarchief. Op welke plaatsen in de gemeente Waddinxveen zijn er (zo goed als zeker) archeologische sporen aan te treffen, op welke plaatsen zijn er mogelijk archeologische sporen te verwachten, en waar ook zo goed als zeker niet. De archeologische beleidskaart geeft inzicht hoe de gemeente met deze waarden en verwachtingen in het kader van haar ro-beleid om wil gaan: waar geldt wel en waar geldt geen archeologische onderzoeksplicht voor vergunningaanvragers.

In paragraaf 6.8 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

4.3.7 Beleidsnota externe veiligheid

De gemeente Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota externe veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:

  • woongebieden worden zo veilig mogelijk ingericht;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven in woongebieden is niet toegestaan;
  • binnen het 100% letaliteitsgebied van risicobronnen zijn nieuwe bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen niet toegestaan;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven op bedrijventerrein Coenecoop is uitsluitend toegestaan onder strikte voorwaarden;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven is toegestaan op Distripark Doelwijk en op het nog te ontwikkelen bedrijventerrein A12 Noord;
  • nieuwe woon- en verblijfsgebouwen worden standaard uitgevoerd met afschakelbare ventilatie;
  • routering gevaarlijke stoffen;
  • aardgasleidingen.


Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 (zie paragraaf 4.3.1) en wordt bij het opstellen van bestemmingsplan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.

In paragraaf 6.6 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

4.4 Relatie met het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan ‘De Passage' kent programmatisch weinig wijzigingen. Het plangebied ligt in het stedelijk gebied van Waddinxveen, waardoor met name het gemeentelijk beleid richtinggevend is. Voorliggend bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor de nationale en provinciale belangen in het gebied en er wordt voldaan aan de relevante bepalingen van de provinciale Verordening Ruimte: het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de kernkwaliteiten van het Groene Hart zouden kunnen aantasten en de regionale waterkeringen die in de provinciale Verordening Ruimte zijn aangegeven, zijn van een passende bescherming voorzien. Wel is sprake van het toevoegen van enkele woningen. Onder de kop 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt hier nader op ingegaan.

De belangrijkste gemeentelijke beleidsstukken die een rol spelen voor onderhavig bestemmingsplan zijn de Structuurvisie Waddinxveen 2030 en de Gebiedsvisie Van Bentwoud tot Brug. Met de wijze van bestemmen is voorgesorteerd op het beleid dat in de structuurvisie en de gebiedsvisie is opgenomen. Op termijn zal de detailhandel verhuizen naar het nieuwe centrum waardoor het mogelijk is dat andere voorzieningen een plaats krijgen langs de Passage. Hier richt dit bestemmingsplan zich op.

Hoewel in de komende periode in het plangebied ontwikkelingen worden verwacht, zijn deze niet opgenomen in het bestemmingsplan. In alle gevallen geldt namelijk dat de ontwikkelingen onvoldoende concreet zijn en dat de (ruimtelijke, milieutechnische en financiële) haalbaarheid niet is aangetoond.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In dit bestemmingsplan wordt detailhandel ingeperkt maar worden in ruil hiervoor op sommige locaties lichte bedrijvigheid en woningen mogelijk gemaakt. Het betreft hier een locatie die binnen bestaand stads- en dorpsgebied ligt en het project valt op termijn onder de noemer herstructurering. De detailhandel gaat immers verhuizen naar het nieuwe centrumgebied. Door het toevoegen van andere functies (bedrijvigheid en wonen) biedt het bestemmingsplan in de toekomst ruimte voor een herstructurering van het gebied rondom de Passage. Volgens de gemeentelijke woonvisie is er ruimte voor het toevoegen van woningen op deze locatie. De herstructurering/ kwaliteitsverbetering van het gehele gebied tussen station en hefbrug is genoemd als één van de projecten die prioriteit krijgen.

De treden van de ladder voor duurzame verstedelijking kan als volgt worden ingevuld:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd; Volgens de Regionale Agenda Wonen en de gemeentelijke woonvisie is binnen de gemeente voldoende ruimte om in het plangebied extra mogelijkheden te bieden voor woningbouw. Het gebied van station tot hefbrug is genoemd als een gebied waar de komende jaren gewerkt moet worden aan een kwaliteitsverbetering. Voor het gehele gebied van Station tot Brug is een woningaantal van 151 woningen in het programma opgenomen. In dit bestemmingsplan worden maximaal 7 extra woningen mogelijk gemaakt. Dit aantal is passend binnen het vastgelegde programma.
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of Het plangebied ligt binnen bestaand dorpsgebied. In het gebied van station tot hefbrug is de komende jaren een herstructurering/ kwaliteitsimpuls voorzien. Dit bestemmingsplan draagt hier aan bij.
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Onderdeel c is niet van toepassing.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

5.1.1 Nationaal Waterplan 2009-2015

Op 22 december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan 2009 - 2015 (NWP) vastgesteld. Het NWP is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken.
Het uitgangspunt van het NWP blijft het integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. De samenwerking tussen overheden wordt geïntensiveerd, waarbij wordt bezien of binnen de stroomgebieden nog effectiever kan worden samengewerkt. Een gebiedsgerichte aanpak wordt de standaard voor het uitwerken van maatregelen, waarbij alle betrokken partijen een ontwikkelingsgerichte aanpak hanteren en kansen benutten. Voor een duurzaam waterbeheer is het belangrijk om water de ruimte te geven en waar mogelijk mee te bewegen met en gebruik te maken van natuurlijke processen, zoals nu al gebeurt in het kader van de Beleidslijn grote rivieren.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies, bodemgesteldheid en andere kenmerken in het betreffende gebied.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander zal op termijn op rijksniveau in het Barro worden vastgelegd.

5.1.2 Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 is op 11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten. In het waterplan is de provinciale sturingsvisie voor de periode tot 2015 aangegeven. De provinciale rol in het waterveld spitst zich met name toe op kaderstelling en toezicht. Voor de provincie Zuid-Holland zijn vier kernopgaven geformuleerd, waar het provinciaal waterbeleid zich met name op richt. De vier kernopgaven zijn in het waterplan vervolgens verder uitgewerkt in diverse beleidsthema's. De vier kernopgaven zijn:

  • waarborgen van de waterveiligheid;
  • realiseren van mooi en schoon water;
  • ontwikkeling van een duurzame (zoet)watervoorziening;
  • realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem.


Het waarborgen van de veiligheid heeft betrekking op overstromingen en wateroverlast. Uitgangspunten zijn risicobeheersing en het voorkomen van afwenteling op andere gebieden. Hiertoe zijn onder meer afspraken gemaakt over versterking van de kustbescherming en de versterking van rivierdijken. Voor de kernopgave mooi en schoon water zijn de chemische en ecologische kwaliteit van het water van belang. Ook het behoud van een goede zwemwaterkwaliteit speelt hierbij een rol. De diversiteit en aantrekkelijkheid van het landschap in Zuid-Holland heeft veel te maken met de aanwezigheid van water. Het ontwikkelen van een duurzame zoetwatervoorziening heeft onder meer gevolgen voor de bescherming van bestaande drinkwaterbronnen en de verdeling van het drinkwater over verschillende watergebruikers.

Door droogte en/of verzilting kan een tekort ontstaan aan zoet water. De opgave is een duurzame situatie te creëren, waarin het watersysteem en de ruimtelijke functies zodanig op elkaar zijn afgestemd dat waterbeheer 'zo eenvoudig mogelijk' is. Voor het realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem ziet de provincie met name toe op goed operationeel waterbeheer door de waterschappen. Het oppervlaktewatersysteem in Zuid-Holland is een uniek systeem dat het resultaat is van eeuwenlang 'polderen' in het deltalandschap. Het systeem functioneert nog steeds, maar staat onder druk en vraagt aanpassingen en meer ruimte om ook op termijn goed te kunnen blijven functioneren. De toenemende verstedelijking heeft gevolgen voor de afvoer van water, waardoor aanpassingen van het watersysteem noodzakelijk zijn.

5.1.3 Waterbeheerplan 2010 - 2015 Hoogheemraadschap van Rijnland

Het noordelijk deel van Waddinxveen, waaronder het deel van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan, valt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor het beheer van de watergangen en bijbehorende kunstwerken in het plangebied. Informatie met betrekking tot het watersysteem is opgenomen in de leggers van het hoogheemraadschap. Het beleid van het hoogheemraadschap is opgenomen in het Waterbeheerplan 2010-2015 (Waterbeheerplan 4) dat is vastgesteld op 9 december 2009. Het werk van het hoogheemraadschap staat, onder het moto 'droge voeten en schoon water' in het teken van drie hoofddoelen:

  • veiligheid tegen overstromingen;
  • voldoende water;
  • gezond water, inclusief goed beheer van de afvalwaterketen.


Het hoogheemraadschap staat in de periode 2010-2015 voor grote opgaven. Het zwaartepunt ligt bij de verbetering van regionale waterkeringen, de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en het Nationaal Bestuursakkoord Water, de renovatie van boezem- en poldergemalen en het uitvoeren van het reguliere baggerprogramma voor polders en boezems. In het waterbeheerplan is een maatregelenpakket opgenomen waarmee de strategische doelen ('veilig, voldoende, gezond') in de planperiode kunnen worden verwezenlijkt.

5.1.4 Waterplan Boskoop en Waddinxveen

De gemeenten Waddinxveen en Boskoop hebben, in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Rijnland en het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard, in 2010 een gezamenlijk waterplan opgesteld. Voor de gemeenten is het zorgvuldig omgaan met water van groot belang, onder andere vanwege de ligging in het waterrijke landschap van de veenpolders.

Het waterplan bevat een gezamenlijke visie en een maatregelenplan. De beoogde resultaten van de visie zijn ‘droge voeten’, schoon water en een aantrekkelijker Waddinxveen en Boskoop. Op de visiekaart zijn de hoofdstructuren van het watersysteem (die fungeren als belangrijke ruimtelijke dragers), de ecologische verbindingszones en de landschappelijke elementen weergegeven. Bij herontwikkeling kunnen deze elementen dienen als basis voor de planvorming.

In de visie is aan de hand van vier thema’s het bestaande (water)beleid vertaald naar een optimaal watersysteem in 2030:

  • veiligheid en wateroverlast:

In 2030 is het watersysteem veilig voor wateroverlast, duurzaam en robuust. Lokaal betekent dit dat de veenkades veilig zijn en dat er ruimte is voor waterberging, zodat bij hevige buien de overlast zoveel mogelijk wordt beperkt.

  • waterkwaliteit en ecologie:

Het water in Waddinxveen is in 2030 helder met een gevarieerde planten- en dierenwereld. De randvoorwaarde daarvoor is een goede (ecologische) waterkwaliteit. De bronnen die dit beletten worden zoveel mogelijk aangepakt.

  • gebruik en beleving:

In 2030 is een hoge belevingswaarde en een optimale benutting op en rond het water bereikt. De verbeteringen zijn zoveel mogelijk gecombineerd met (recreatieve) ontwikkelingen. Hiervoor zijn zoveel mogelijk duurzame bouwmethoden toegepast en zijn de (cultuur) historische waarden zoveel mogelijk hersteld.

  • beheer en onderhoud:

Het onderhoud en beheer van het oppervlaktewater is in 2030 afgestemd op de gebruiksfuncties van het water (en de oevers). Het hoogheemraadschap en de gemeente werken efficiënt samen, waardoor de totale kosten zo laag mogelijk zijn.


Om de visie in 2030 te bereiken, zijn maatregelen benoemd voor de komende vijf jaar. Het waterplan zet vooral in op de verbetering van de waterkwaliteit en ecologie. De bedoeling is meer oevers natuurvriendelijk in te richten en hier werk van te maken zodra lokaal groot onderhoud van oevers nodig is. Met de aanleg van natuurvriendelijke oevers wordt de waterkwaliteit in Waddinxveen verbeterd. Tegelijk wordt een onderzoek gestart naar de oorzaken van de slechte/ matige waterkwaliteit om de waterkwaliteit verder te kunnen verbeteren. Hierbij wordt samengewerkt met de hoogheemraadschappen. Een belangrijke maatregel in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Rijnland is het aantrekkelijker maken van de Petteplas door een herstelplan.

5.2 Het plangebied

5.2.1 Waterkwantiteit en waterkwaliteit

In het bestemmingsplan is geen open water aanwezig. Wel grenst het pand aan de Juliana van Stolberglaan aan open water. Op basis van de legger van het Hoogheemraadschap van Rijnland is dit water aangemerkt als ‘primaire watergang’. Er geldt voor dit water een beschermingszone van 5 meter. Binnen deze beschermingszone zijn de bepalingen van de Keur van het hoogheemraadschap van toepassing. Voor het verrichten van werkzaamheden in deze zone is een watervergunning benodigd.
Binnen alle bestemmingen is de realisering van water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Hierdoor biedt het bestemmingsplan maximale flexibiliteit om maatregelen met betrekking tot de waterhuishouding te treffen.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen die gevolgen hebben voor de waterkwantiteit of de waterkwaliteit, zoals het dempen of graven van watergangen of het realiseren van nieuwe bebouwing. Vaststelling van het bestemmingsplan ‘De Passage’ heeft daarom geen gevolgen voor de waterhuishouding in het plangebied.

5.2.2 Riolering

Het algemene beleid op het gebied van vuilwater is het scheiden van schoonwater- en vuilwaterstromen, in ieder geval tot aan het overnamepunt op de perceelsgrens. In het geval van nieuwe ontwikkelingen wordt dan ook een gescheiden systeem gerealiseerd dat (op termijn) wordt aangesloten op de gescheiden rioolsystemen in het openbaar gebied. Om vervuiling van het schone water te voorkomen, dient het gebruik van uitlogende bouwmaterialen te worden voorkomen.

5.2.3 Waterkering

In het plangebied bevindt zich één waterkering die is opgenomen op de legger van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Ter hoogte van de Passage, de Juliana van Stolberglaan en ter hoogte van het groene gebied tussen de Juliana van Stolberglaan en de woningen aan het Diederik van Schagenplantsoen bevindt zich een polderkering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpPassage-0401_0007.jpg"

Ligging kering en beschermingszones

Ingevolge de legger van het hoogheemraadschap heeft deze waterkering een kernzone, een beschermingszone en een buitenbeschermingszone. De kernzone en de beschermingszone zijn planologisch relevant, aangezien hier ingevolge de Keur van het hoogheemraadschap een verbod geldt om zonder watervergunning (bouw)werkzaamheden te verrichten. In de buitenbeschermingszone van de waterkeringen geldt op grond van de Keur een aantal specifieke verboden, die niet relevant zijn voor het bestemmingsplan. Ter bescherming van de waterkeringen zijn de gronden die deel uitmaken van de kernzone en de beschermingszone opgenomen in de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’. Deze bestemming bevat een bouwverbod. Met een omgevingsvergunning kan van dit bouwverbod worden afgeweken, mits vooraf een positief advies is verkregen bij de beheerder van de waterkering (i.c. het hoogheemraadschap). Daarnaast is voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning benodigd. Overigens is voor alle werkzaamheden binnen de kernzone en beschermingszone van een waterkering naast een omgevingsvergunning ook een watervergunning benodigd.

Hoofdstuk 6 Milieu- en omgevingsaspecten

6.1 Inleiding

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien steeds meer naar elkaar toe. In de Wet ruimtelijke ordening wordt gesproken over ‘duurzame ruimtelijke kwaliteit’. Hoewel het milieubeleid en de milieuwetgeving soms beperkingen kunnen opleggen aan gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, zijn de milieukwaliteitseisen van belang om een optimale leefomgeving te realiseren. De doelen van de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer sluiten op deze wijze bij elkaar aan.

Dit hoofdstuk bevat een toelichting op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is door de Omgevingsdienst Midden-Holland een milieukundig advies uitgebracht, dat als separate Bijlage 1 is opgenomen. In de volgende paragrafen zijn de belangrijkste conclusies uit het milieuadvies opgenomen. Omdat het bestemmingsplan slechts op beperkte schaal ontwikkelingen mogelijk maakt en omdat de ontwikkelingen alleen zijn toegestaan binnen bestaande bouwvlakken, is de onderzoeksplicht beperkt. Veelal kan worden volstaan met een beschrijving van de bestaande situatie.

De ontwikkelingen bestaan uit:

  • de mogelijkheid om in totaal 7 woningen mogelijk te maken;
  • de mogelijkheid om lichte bedrijvigheid te realiseren.

Deze ontwikkelingen zijn mogelijk gemaakt voor de panden waarvan de detailhandel geschrapt wordt die ten zuiden van de Passage liggen en voor het pand gelegen aan de Juliana van Stolbergstraat.

6.2 Milieueffectrapportage

6.2.1 Wettelijk kader

met de Europese richtlijn hieromtrent. Vóór deze wetswijziging kon bij de vraag of er een MER moest worden gemaakt, dan wel een m.e.r.-beoordeling moest worden uitgevoerd, worden volstaan met een toets aan de activiteiten en de bijbehorende getalsmatige grenzen uit het Besluit m.e.r. (bijlage C en D). Omdat de Europese richtlijn geen getalsmatige grenzen kent voor m.e.r.-plichtige activiteiten, zijn deze getalsmatige grenzen echter niet meer ‘hard’, maar hebben ze meer een indicatieve waarde gekregen. Concreet betekent dit dat bij de vraag of er een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling dan wel een plan-m.e.r. moet worden uitgevoerd, niet zonder meer kan worden uitgegaan van de getalsmatige grenzen in kolom 2 van bijlage C en D van het Besluit m.e.r., maar dat in meer algemene zin beoordeeld moet worden of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen, waardoor het opstellen van een MER noodzakelijk zou zijn.

De wetswijziging van 1 april 2011 heeft tot gevolg dat ook onder de drempelwaarden beoordeeld moet worden of een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden. In die gevallen waarin het project onder de drempelwaarde valt is deze beoordeling vormvrij. Dit betekent dat deze beoordeling via de officiële m.e.r.-beoordelingsprocedure kan geschieden, maar dat in veel gevallen een beoordeling in de toelichting bij het plan voldoende zal zijn. Of er eventueel sprake is van belangrijke of aanzienlijke milieugevolgen, wordt bepaald aan de hand van de selectiecriteria uit de Europese richtlijn, Bijlage III.

De uitkomst van de m.e.r. beoordeling kan drieledig zijn:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten;
  • belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen op voorhand niet worden uitgesloten, alvorens een besluit hierover te nemen dient een m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen te worden (in geval van besluiten uit kolom 4);
  • het plan leidt tot mogelijke belangrijke milieugevolgen, waardoor een (plan-)m.e.r.-procedure doorlopen dient te worden.
6.2.2 Onderzoek

Het bestemmingsplan is zeer beperkt va omvang en de ontwikkelingsmogelijkheden zijn niet van dien aard dat een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen.

6.3 Geluid

6.3.1 Wegverkeerlawaai

Wettelijk kader

Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen. Voor nieuwe woningen in het stedelijk gebied geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Onderzoek

De woningen zijn gelegen binnen de wettelijke zone van de volgende wegen:

  • Kerkweg Oost ( zone 200 meter);
  • Juliana van Stolberglaan (zone 200 meter);
  • Kanaalstraat (zone 200 meter).

Voor elke zone is brekend wat de geluidsbelasting is om de nieuwe woningbouwlocatie.

Berekende geluidsbelasting

De geluidsbelasting is ter plaatse van 'De Passage' berekend op 1,5 meter hoogte omdat alleen op de begane grond geluidsgevoelige bestemmingen worden toegevoegd.Ter plaatse van de Juliana van Stolberglaan 8 zijn de berekeningen uitgevoerd op 1,5 meter hoogte, 4,5 meter hoogte en op 7,5 meter hoogte zijnde de begane grond, de eerste verdieping en de tweede verdieping. Per weg is de geluidsbelasting grafisch weergegeven.

Kerkweg Oost

Ten aanzien van de Kerkweg Oost is de geluidsbelasting berekend. Uit de berekeningen blijkt dat op twee punten de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Het betreft hier de adressen Passage en Juliana van Stolberglaan. De maximale grenswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Om de realisatie van de woningen mogelijk te maken dienen voor twee woningen hogere waarden aangevraagd te worden.

Juliana van Stolberglaan

Ten aanzien van de Juliana van Stolberglaan is berekend dat op drie punten de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Het betreft hier adressen aan de Passage en de Juliana van Stolberglaan. De maximale grenswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Om de realisatie van de woningen mogelijk te maken dienen voor drie woningen een hogere waarde aangevraagd te worden. Omdat de aan te vragen hogere waarde voor de woningen Passage niet uitkomen boven de 53 dB volgen er voor deze woningen geen aanvullende eisen vanuit het hogere waardenbeleid van de gemeente Waddinxveen.

Voor de woning aan de Juliana van Stolberglaan wordt de maximale ontheffingswaarde van 63 dB bereikt. Vanuit het Hogere waarden beleid van de gemeente Waddinxveen volgen aanvullende eisen zoals een geluidsluwe gevel en buitenruimte. Omdat het hier een bestaand pand betreft dat deels wordt omgezet naar een woning zijn deze eisen niet zo hard. Het nemen van maatregelen (zoals de aanleg van stil asfalt) wordt niet opportuun geacht aangezien de kosten hiervoor niet in verhouding staan met het mogelijk maken van één woning. Daar komt bij dat de gecumuleerde geluidsbelasting op één gevel, namelijk de westgevel, lager is dan 48 dB.

Kanaalstraat

Ten aanzien van de Kanaalstraat blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Om de realisatie van de woningen mogelijk te maken zijn ten aanzien van de Kanaalstraat geen verdere procedures Wgh noodzakelijk.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat op verschillende locaties hogere waarden voor geluid aangevraagd moeten worden. Bij de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan zal tevens het ontwerp besluit hogere waarden ter inzage worden gelegd.

6.3.2 Spoorweglawaai

Wettelijk kader

Spoorwegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan hoog niveau van spoorwegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder verplichten ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs spoorwegen. Tevens stelt de Wgh regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Bij realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen. Voor nieuwe woningen in het stedelijk gebied geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB.

Onderzoek

Om de akoestische situatie in het plangebied te bepalen, is in het kader van het bestemmingsplan "Van station tot hefbrug" door de Omgevingsdienst Midden-Holland een akoestisch onderzoek uitgevoerd, met als doel de geluidsbelasting als gevolg van het spoorwegtraject Gouda-Rotterdam, Gouda-Den Haag en Gouda-Leiden in beeld te brengen. Uit dit onderzoek blijkt dat onderhavig plangebied in een gebied is waar de geluidsbelasting vanwege railverkeer beneden de voorkeursgrenswaarde van 55 dB ligt. Het woon- en leefklimaat wat betreft spoorweglawaai is hier als goed te typeren.

6.4 Luchtkwaliteit

6.4.1 Wettelijk kader

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. In 2011 moet aan de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 worden voldaan. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Tot deze grenswaarden gelden zijn minder strenge grenswaarden van kracht.

6.4.2 Onderzoek

Voor het opstellen van het bestemmingsplan ‘Van station tot hefbrug’ is door de Omgevingsdienst Midden-Holland onderzoek gedaan naar de huidige en toekomstige luchtkwaliteit in het plangebied. Om een indruk te geven van de concentraties NO2 en PM10 is gebruik gemaakt van de recent verschenen rekenresultaten van Monitoringstool 2011. Als rekenpunt is de meest kritische locatie in het plangebied genomen, namelijk de locatie langs de Kerkweg-Oost tegen de hefbrug aan. Hier treedt stagnatie van het wegverkeer op en wordt de hoogste luchtverontreiniging voor het gebied berekend. Daarnaast zijn er op een korte afstand tot de weg (circa 5 meter) woningen aanwezig.

De Monitoringstool 2011 rekent met de recent geactualiseerde verkeersmodel en milieugegevens voor de regio Midden-Holland. In het verkeersmodel zijn alle ruimtelijke en infrastructurele projecten opgenomen, waarvoor een hoge realisatie-zekerheid bestaat: het project is al in uitvoering, het bestemmingsplan is onherroepelijk of tenminste vastgesteld. In de Monitoringstool is voor het jaar 2011 verkeersinformatie uit het basisjaar 2010 opgenomen, en voor de jaren 2015 (als worst case) en 2020 uit het prognosejaar 2020. Uit de rekenresultaten blijkt dat de berekende jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 voldoen aan de grenswaarden. Bij een jaargemiddelde concentratie voor PM10 die lager is dan 32 ìg/m3 wordt eveneens voldaan aan de 35 toelaatbare overschrijdingsdagen van de daggemiddelde grenswaarde.

In de huidige situatie voldoet de luchtkwaliteit op de meest kritische locatie in het plangebied (langs de Kerkweg-Oost) derhalve aan de luchtkwaliteitgrenswaarden. Volgens de prognoses wordt de luchtkwaliteit in de komende jaren, door het schoner worden van het verkeer, steeds beter.

In dit bestemmingsplan wordt op beperkte schaal enkele ontwikkelingen mogelijk gemaakt (bedrijven en woningen). Vanwege de beperkte schaal van de ontwikkelingen kan er van uit worden gegaan dat dit bestemmingsplan is aan te merken als een "niet in betekende mate" bij dragend plan.

De luchtkwaliteitseisen vormen dan ook geen belemmering voor het bestemmingsplan.

6.5 Bedrijven en milieuzonering

6.5.1 Wettelijk kader

Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Laatstgenoemde geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid, zie onderstaande tabel. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

Milieucategorie   Richtafstand (meters) tot woningen in  
  Rustige woonwijk   Gemengd gebied  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  

De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven

In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en bijbehorende AMvB’s. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering.

  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies

In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bijvoorbeeld 10 meter (categorie 1), 30 meter (categorie 2) of 50 meter (categorie 3.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In ieder geval dient tenminste aan de Wet milieubeheer te worden voldaan.

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen

In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bijvoorbeeld 10 meter (categorie 1), 30 meter (categorie 2) of 50 meter (categorie 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie die zich bevindt in het omgevingstype ‘rustige woonwijk’ of ‘rustig buitengebied’. Indien milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in het omgevingstype ‘gemengd gebied’ kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en de bijbehorende systematiek is hier aan de orde. De motivering hiervoor is in onderstaande weergegeven.

6.5.2 Onderzoek

Met behulp van het inrichtingenbestand van de Omgevingsdienst Midden-Holland is geïnventariseerd welke bedrijven in en nabij het plangebied zijn gevestigd of kunnen worden gevestigd op basis van het bestemmingsplan. Voor deze bedrijven zijn, voor zover mogelijk, de milieuzones bepaald op basis van Bedrijven en Milieuzonering en gegevens uit omgevingsvergunningen voor milieu (milieuvergunningen) en AMvB’s.

Omdat in het bestemmingsplan ‘Van station tot hefbrug’ bestaande bedrijven en bestaande hindergevoelige functies positief worden bestemd, heeft in een eerdere ruimtelijke procedure al een afweging plaatsgevonden met betrekking tot aan te houden richtafstanden.

Dit bestemmingsplan maakt ten aanzien van een aantal kavels bedrijven in een lichte milieucategorie mogelijk. Dit betreffen bedrijven die vallen onder de VNG categorieindeling "functiemenging". Dit betekent dat op gebouwniveau meerdere functies gecombineerd zijn, zoals wonen boven winkels. In de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” is voor gebieden met functiemenging een aparte lijst (bijlage 4) opgenomen. In gebieden met functiemenging gelden geen richtafstanden. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie ruimtelijk relevante milieucategorieën:

  • 1. categorie A: activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd;
  • 2. categorie B: activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden;
  • 3. categorie C: de activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij door de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor het toestaan van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het gaat om kleinschalige, ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) vinden hoofdzakelijk inpandig plaats;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

Het gebied rondom de Passage kan worden aangemerkt als een gebied met een hoge mate van functiemenging. In deze gebieden zijn woningen gecombineerd met andere functies als (nu nog) winkels en dienstverlenende functies. Op de begane grond bevinden zich de voorzieningen en hier boven wordt gewoond.
Aangezien op gebouwniveau functies zijn gemengd, kan voor deze gebieden geen gebruik gemaakt worden van lijst 1 van de VNG-brochure. Hiervoor is daarom aangesloten bij lijst 4 (functiemenging) van de VNG-brochure. Op grond van de bestemmingen mogen hier bij recht alleen functies gevestigd worden die behoren tot categorie A en B van de in bijlage 4 van de VNG-brochure (welke als bijlage bij de regels is gevoegd).

Van deze functies wordt er van uitgegaan dat ze op gebouwniveau goed verenigbaar zijn met de woonfunctie.

6.6 Externe veiligheid

6.6.1 Wettelijk kader

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico’s op voor de omgeving. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enzovoort) worden de eventuele gevolgen van deze risico’s zoveel mogelijk beperkt. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vormt het wettelijk kader voor het omgaan met risico’s ten gevolge van bedrijven (inrichtingen) met gevaarlijke stoffen. Het wettelijk kader voor de risico’s ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen wordt gevormd door de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs), het laatst gewijzigd op 1 januari 2010 en medio 2012 te vervangen door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Plaatsgebonden risico (PR)

Als ‘harde’ afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een vaste afstand of contour ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriëntatiewaarde is vastgesteld. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht. Bij het verantwoorden van het GR moeten de volgende aspecten worden betrokken en gemotiveerd:

  • het aantal personen binnen het invloedsgebied;
  • de hoogte van het GR en een eventuele toename daarvan;
  • de mogelijkheden tot risicovermindering aan de risicobron;
  • de alternatieven voor het ruimtelijk plan;
  • de mogelijkheden om de omvang van een ramp of zwaar ongeval te beperken;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.


In verband hiermee moet de Veiligheidsregio Hollands-Midden in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te brengen over het GR en de mogelijkheden tot voorbereiding van de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.

6.6.2 Resultaten onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan ‘Van station tot hefbrug’ is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. Mogelijke risicobronnen zijn risicovolle inrichtingen en transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor-, vaar-)wegen en buisleidingen.

Inrichtingen

In en nabij het plangebied zijn geen inrichtingen gevestigd die onder het regime van het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpPassage-0401_0008.jpg"

Uitsnede risicokaart

Transport over de weg

N207

Langs de oostelijke grens van het plangebied ligt de N207 (Henegouwerweg), waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In 2008 zijn in opdracht van de Omgevingsdienst Midden- Holland tellingen verricht naar aantallen transporten gevaarlijke stoffen. Op basis hiervan zij berekeningen uitgevoerd voor het PR en GR. Uit deze berekeningen blijkt dat de N207 ter hoogte van Waddinxveen geen PR 10-6 contour heeft. Het plaatsgebonden risico vormt dus geen belemmering voor het plangebied. Uit de berekeningen blijkt daarnaast dat het GR kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Omdat het plan grotendeels conserverend is, zal het groepsrisico niet toenemen.

Tankstation Juliana van Stolberglaan

Aan de Juliana van Stolberglaan is een tankstation gelegen (zonder lpg-verkoop). Voor de bevoorrading van dit tankstation zal een beperkte hoeveelheid transport van benzine en diesel plaatsvinden. Gezien de beperkte hoeveelheden transporten en de aard van de stoffen (benzine en diesel) levert dit geen beperkingen op voor het plangebied.

Voor de bevoorrading van het tankstation aan de Juliana van Stolberglaan (zonder LPG) is slechts beperkt transport van benzine en diesel noodzakelijk. De Juliana van Stolberglaan mag bovendien niet gebruikt worden als doorgaande route voor transporten gevaarlijke stoffen. Risicobronnen in de nabijheid van het plangebied vormen derhalve geen belemmering voor beoogde bestemmingswijziging.

Transport over het spoor

Ten westen van het plangebied is de spoorlijn Gouda - Alphen aan den Rijn gelegen. Over dit spoor worden geen relevante hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd. Dit levert dus geen beperkingen op voor het plangebied.

Transport over het water

Ten oosten van het plangebied ligt de Gouwe. In het Basisnet water van januari 2008 zijn vaarwegen aangewezen die relevant zijn voor externe veiligheid. De Gouwe is in het Basisnet aangewezen als groene vaarweg in verband met een beperkt transport van brandbare vloeistoffen dat over de Gouwe plaatsvindt. Voor groene vaarwegen hoeft niet te worden getoetst aan het PR 10-6 en het GR. Dit betekent dat de Gouwe in het kader van externe veiligheid geen belemmering vormt voor het plangebied.

Transport per buisleiding

Ten westen van het spoor Gouda - Alphen aan den Rijn ligt een hogedruk aardgasleiding. De leiding ligt buiten het plangebied. In onderstaande tabel zijn de specificaties van deze leiding weergegeven. De belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding reikt niet tot aan het plangebied en een beschermende regeling is daarom niet opgenomen.

Leiding   diameter
(inch)  
druk
(bar)  
belemmeringenstrook (meter)   PR 10-6 (meter)   Invloedsgebied (meter)  
W 517-01   12   40   5   0   140  

Sinds 1 januari 2011 is het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb) van kracht. In het kader van dit besluit moet getoetst worden aan het plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Voor de betreffende leiding geldt ter hoogte van het plangebied geen PR 10-6 contour. Het plaatsgebonden risico vormt dus geen belemmering voor het plangebied.

Groepsrisico

Binnen een afstand van 140 meter van de aardgasleiding dient het GR inzichtelijk te worden gemaakt. De afstand van de gasleiding tot het plangebied bedraagt circa 180 meter. Het groepsrisico hoeft niet inzichtelijk te worden gemaakt.

6.6.3 Conclusie

Het thema 'externe veiligheid' levert geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.

6.7 Bodemkwaliteit

6.7.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

  • Niet saneren

Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.

  • Saneren

Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd, dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Provincie Zuid-Holland. Uniforme Saneringen) bij de provincie. Na goedkeuring door de provincie kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring aan de provincie te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het bouwen kan pas worden verleend na goedkeuring van de provincie over het saneringsplan of de BUS-melding.

Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren.

Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Waddinxveen beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorend grondstromenbeleid. Uitgangspunt is dat grondverzet niet mag leiden tot verslechtering van de bodemkwaliteit ter plaatse. Alle grondverzet dient te worden gemeld bij de Omgevingsdienst Midden-Holland.

6.7.2 Onderzoek

Van het plangebied is in het kader van het bestemmingsplan "Van station tot hefbrug" met behulp van het Bodem Informatie Systeem (BIS) alle bij de Omgevingsdienst bekende informatie verzameld met betrekking tot het plangebied.

Voor het plangebied 'De Passage' zijn in het verleden bodemonderzoeken uitgevoerd. Het betreft onder andere een verkennend onderzoek van Lexmond Milieuadviezen B.V. (kenmerk 69.12711/GB, 30 mei 1996). In het betreffende bodemonderzoek zijn sterke verontreinigingen met PAK aangetroffen. Tevens wordt geconcludeerd dat er plaatselijk een 'met aanvulmaterialen gemengde opgebrachte zandlaag' aanwezig is, die heterogeen verontreinigd is. Op basis van het bodemonderzoek kon een geval van ernstige bodemverontreiniging niet worden uitgesloten.

Het andere gedeelte van het plangebied is nog niet onderzocht. Er zijn ondergrondse tanks aanwezig (geweest) en ook zijn er historische bedrijfsactiviteiten bekend die mogelijk verontreiniging hebben kunnen veroorzaken. Geconcludeerd wordt dat er onvoldoende onderzoek is uitgevoerd voor beoogde bestemmingswijziging in 'De Passage'. Voorafgaand aan realisatie van gevoelige bestemmingen dient daarom een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat er geen directe vervolgactie op het gebied van de bodem dient te worden uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplan. Onacceptabele humane risico’s als gevolg van de in de bodem aan te treffen verontreinigingen in combinatie met een gevoelig gebruik worden niet verwacht. Echter, voorafgaand aan de realisatie van nieuwe gevoelige bestemmingen (zoals woningen) dient bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Op dit moment is nog geen sprake van concrete bouwplannen.

6.8 Archeologie

6.8.1 Wet- en regelgeving

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Monumentenwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Monumentenwet behelzen onder andere het integreren van archeologie in de RO-procedures en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het
opnemen van regels in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van omgevingsvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze regels kunnen betrekking hebben op archeologisch (voor)onderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.

6.8.2 Archeologiebeleid

Het archeologisch beleid van de gemeente Waddinxveen is vastgelegd op de archeologische beleidskaart. De beleidskaart maakt deel uit van de ‘Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen’, die op 14 november 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad. Op basis van een analyse van geologische, cultuurhistorische en archeologische informatie is een vlakdekkende kaart van archeologische waarden en verwachtingen opgesteld. Op de beleidskaart is een vertaling van de archeologische waarden en verwachtingen naar de archeologische voorschriften voor ruimtelijke ontwikkeling weergegeven. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen verwachtingen op land en verwachtingen voor water. Hoe groter de kans op archeologische waarden, hoe strenger de voorschriften. Voor alle ondergrenzen geldt dat werkzaamheden in het kader van normaal onderhoud (bijvoorbeeld het herbestraten van bestaande wegen, waarbij de locatie en breedte van de weg niet wijzigt) zijn vrijgesteld van verplichtingen.

In het plangebied van voorliggend bestemmingsplan komen geen archeologisch bekende vindplaatsen voor. Wel is sprake van verschillende archeologische verwachtingswaarden. De verschillende gebieden zijn door middel van dubbelbestemmingen overgenomen in het bestemmingsplan, waarbij regels gelden om het bodemarchief te beschermen. Ter bescherming van de archeologische waarden kunnen burgemeesters en wethouders, als daar op basis van een archeologisch onderzoek aanleiding toe bestaat, voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit kan in de vorm van het treffen van technische maatregelen, het doen van een opgraving of archeologische begeleiding van werkzaamheden. Daarnaast is een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpPassage-0401_0009.jpg"

Uitsnede archeologische beleidskaart

Per dubbelbestemming gelden ondergrenzen voor wat betreft de oppervlakte en diepte van de verstoring. Voor verstoringen met een beperkt oppervlak of een beperkte verstoringsdiepte is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. De ondergrenzen variëren per dubbelbestemming. In het bestemmingsplan geldt de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ (WA 2). Deze dubbelbestemmingen komen overeen met het vastgestelde gemeentelijke beleid.

Op de terreinen met WA 2 wordt archeologisch vooronderzoek gevraagd bij plangebieden groter dan 100 m2, waarvan de bodemingrepen dieper reiken dan 0,3 m onder maaiveld. Dit betekent dat de archeologische eisen niet gelden voor grotere ingrepen die ondieper zijn dan 0,3 m onder maaiveld en evenmin voor diepere ingrepen over een oppervlak van minder dan 100 m2.In het geval dat het plangebied groter is dan 100 m2, maar de verstorende ingreep kleiner - te denken valt aaneen beperkte ingreep (zoals een bescheiden woonhuis op een groter perceel) - wordt de aanvrager alsnog vrijgesteld van archeologische verplichtingen. In dat geval wordt het te bebouwen oppervlak als uitgangspunt genomen.

Conclusie

Het gemeentelijk archeologiebeleid is vertaald in voorliggende bestemmingsplan door middel van dubbelbestemmingen met beschermende regelingen. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die ingrijpen in de bodem. Mocht dit wel het geval zijn, dat geldt altijd de dubbelbestemming. Ervan uitgaande dat beoogde bestemmingswijzigingen binnen bovengenoemde vijstellingsgrenzen vallen is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk en gelden er op voorhand geen belemmeringen van archeologische aard.

6.9 Ecologie

6.9.1 Wettelijk kader

Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt een drietal landelijke wetten en beleidsplannen: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het Natuurbeleidsplan 1990 (Nota Ruimte met daarin de Ecologische Hoofdstructuur). Daarnaast geldt provinciaal beleid in de vorm van de Structuurvisie Zuid-Holland 2020, het Natuurbeheerplan 2011 en het Provinciaal Compensatiebeginsel 1997. De handreiking ‘bestemmingsplan en natuurwetgeving’ [EL&I, 2011] geeft aan dat: ‘gemeenten op grond van de Wro rekening moeten houden met een goede ruimtelijke ordening.

Dat betekent onder meer op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel doorwerking van het nationaal en provinciaal natuurbeleid en rekening houden met aanpalende wetgeving op grond van de uitvoerbaarheid van plannen (artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening)’.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient door middel van een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of:

  • er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Flora- en faunawet en toetsing provinciaal compensatiebeleid met betrekking tot biotopen van Rode Lijst soorten);
  • er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing Natuurbeschermingswet);
  • er wezenlijke waarden en kenmerken worden aangetast van gebieden die deel uit maken van de ecologische hoofdstructuur (EHS).

Indien deze typen effecten niet optreden wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient nog wel rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 2) van de Flora- en Faunawet. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt. Indien wel effecten optreden gelden de volgende eisen:

De ontwikkeling doet afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de (populatie van) beschermde soorten.

Op grond van de Flora- en faunawet geldt, buiten de zorgplicht, een algehele vrijstelling voor ‘algemeen beschermde soorten’ (tabel 1). Indien effecten optreden voor ‘overige beschermde soorten’ (tabel 2) kan worden gewerkt met een goedgekeurde gedragscode. In dat geval is een ontheffing niet nodig. Indien effecten optreden voor ‘strikt beschermde soorten’ (tabel 3) is een ontheffing van de Flora- en faunawet wél noodzakelijk. Onderdeel van de ontheffingsaanvraag is een voorstel voor mitigerende en/of compenserende maatregelen.

Er vinden negatieve effecten plaats op (instandhoudingsdoelstellingen van) Natura 2000-gebieden, Natuurmonumenten of de Ecologische Hoofdstructuur.

Indien uit een voortoets blijkt dat een (mogelijk) effect optreedt in het kader van de Natuurbeschermingswet is de ruimtelijke ontwikkeling niet zonder meer toelaatbaar. De initiatiefnemer kan in dat geval een vergunning voor de ontwikkeling aanvragen bij het bevoegd gezag (Provincie Zuid-Holland) op basis van een ‘passende beoordeling’ (bij significant negatieve effecten) of een verstorings- of verslechteringstoets’ (bij niet significante negatieve effecten).
Voor de EHS-gebieden geldt de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden. Binnen deze gebieden zijn nieuwe plannen die de wezenlijke kenmerken van het gebied significant aantasten niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van reden van groot openbaar belang. De provincie Zuid-Holland is de toetsende instantie. Eventuele schade moet zoveel mogelijk worden gemitigeerd en/of gecompenseerd.

Er vindt verlies plaats van natuurwaarden binnen de Provinciale Structuurvisie of binnen biotopen van soorten die voorkomen op de Rode Lijsten.

In dat geval geldt in principe dat de beoogde ontwikkeling niet zonder meer toelaatbaar is. Indien om zwaarwegende redenen aantasting van natuur- en landschapswaarden onontkoombaar is en alternatieve oplossingen ter plaatse niet voorhanden zijn, dient compensatie plaats te vinden. Het Compensatiebeginsel 1997 is van toepassing op biotopen van zogenoemde rodelijst-soorten en gebieden buiten de EHS met (zeer) hoge natuurwaarden; beplantingen vallend onder de Boswet; Randstad Groenstructuurprojecten en vier Strategische Groen Projecten; rijksbufferzones en gebieden met zeer hoge landschappelijke waarden. De compensatieverplichting ligt bij de initiatiefnemer van de activiteiten. De Provincie Zuid- Holland is de toetsende instantie.

6.9.2 Onderzoek

Ten behoeve van het bestemmingsplan ‘Van station tot hefbrug’ is door de Omgevingsdienst Midden-Holland een verkennend ecologisch onderzoek verricht. Daarbij is onderzocht welke wetten en welk provinciaal beleid van toepassing is voor het plangebied.

Er is voor deze literatuurstudie geen veldbezoek aan het plangebied gebracht, ook zijn de verspreidingsgegevens van beschermde soorten niet in detail bestudeerd. Op hoofdlijnen is wel aangegeven met welke soort(groepen) in de toekomst mogelijk rekening dient te worden gehouden. Op basis van bureauonderzoek is bepaald of het plangebied zich in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied bevindt, danwel in een Beschermd Natuurmonument of in de Ecologische Hoofdstructuur is gelegen. Tevens is bepaald of het plangebied binnen de groene gebieden van de Provinciale Structuurvisie is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpPassage-0401_0010.jpg"

Beschermde gebieden rondom de kern Waddinxveen

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Waddinxveen. In de directe nabijheid van het plangebied is geen Natura 2000-gebied of Ecologische Hoofdstructuur aanwezig. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied is Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein. Direct buiten de dorpskern van Waddinxveen zijn wel enkele EHS-gebieden, verbindingszones, recreatiegebieden en weidevogelgebieden gelegen.

Er kan niet worden ingeschat of andere provinciale natuurwaarden in de vorm van biotopen van rodelijstsoorten en/of gebieden buiten de EHS met hoge natuur- of landschappelijke waarden aanwezig zijn in of nabij het plangebied. Omdat geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden binnen het conserverende bestemmingsplan is schade aan deze waarden en aan door Flora- en faunawet beschermde soorten niet mogelijk door het plan, omdat er ruimtelijk niets veranderd. Er zijn daarmee vanuit de ecologisch opzicht geen belemmeringen voor het bestemmingsplan De Passage. Eventuele nieuwe ontwikkelingen moeten wel altijd opnieuw worden getoetst aan de natuurwetgeving. Daarbij moet in acht worden genomen dat ook kleine wijzigingen zoals: kappen en snoeien van stedelijk groen, plaatsen van straatverlichting, profielwijziging van watergangen en lokale sloop van gebouwen een overtreding van de natuurwetgeving kunnen betekenen (veelal Flora- en faunawet).

Uit het bovenstaande blijkt dat voor het plangebied vooral de Flora- en faunawet een rol speelt. Enkele soorten, beschermd door de Flora- en faunawet, kunnen in het plangebied voorkomen. Relevante soort(groep)en die vaak in de stedelijke omgeving voorkomen, zijn onder meer vogels en zoogdieren.

Vogels

In de hele omgeving, de bebouwing en stedelijk groen kunnen algemene broedvogels voorkomen. Deze zijn beschermd tijdens het broeden. Het broedseizoen voor vogels loopt van circa half maart tot half juli, maar deze periode is indicatief. Ook buiten het broedseizoen broedende vogels zijn beschermd. Naast algemene broedvogels is er een aantal vogelsoorten waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is. Nesten van deze soorten mogen niet zondermeer worden verwijderd. Voordat een jaarrond beschermd nest verloren gaat moet een omgevingscheck plaatsvinden en kunnen aanvullende mitigatie- of compensatiemaatregelen noodzakelijk zijn. Is dit niet mogelijk dan moet een ontheffing worden aangevraagd. Voorbeelden van soorten met een jaarrond beschermde nestplaats in de stad zijn slechtvalk, gierzwaluw en huismus.

Zoogdieren

Vleermuizen komen zeker in Waddinxveen voor en zijn opgenomen in tabel 3 ‘strikt beschermde soorten’ (dit geldt voor alle in Nederland voorkomende soorten). Soorten die veel in een stedelijke omgeving worden aangetroffen en in gebouwen verblijven zijn de gewone- en ruige dwergvleermuis en laatvlieger. De watervleermuis en meervleermuis kunnen gebruik maken van de Gouwe en De Pette als foerageergebied en zijn zeer gevoelig voor licht. Vooral bij sloopwerken en werkzaamheden rondom waterpartijen of doorgaande watergangen moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen.

Conclusie

Er ligt geen beschermd gebied binnen de invloedsfeer van het bestemmingsplan. Voor het bestemmingsplan zijn er vanuit ecologische gebiedsbescherming geen belemmeringen. Voorgenomen bestemmingswijziging dient getoetst te worden aan de Flora- en faunawet en er dient rekening te worden gehouden met de zorgplicht van betreffende wetgeving. In geval van sloop van detailhandel in 'De Passage' is ecologisch onderzoek naar gebouwgebonden natuurwaarden en eventuele te kappen bomen noodzakelijk.

6.10 Kabels en leidingen

Ten westen van het plangebied ligt een hogedruk aardgasleiding (zie paragraaf 6.6). De belemmeringenzone van 5 meter reikt niet tot aan het plangebied. Verder liggen er binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied geen kabels of leidingen die planologisch relevant zijn.

Hoofdstuk 7 Juridische toelichting

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.

Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het gebruik van gronden in het plangebied en de toegestane bebouwing. Het bestemmingsplan is gericht op het verplaatsen van de detailhandelsfunctie naar het nieuwe centrumgebied van Waddinxveen. In ruil daarvoor is het op sommige plekken mogelijk om één extra woning te realiseren en lichte vormen van bedrijvigheid te ontplooien. Daarom is een vrij gedetailleerde systematiek gekozen, waarbij de bebouwingsmogelijkheden op perceelsniveau zijn vastgelegd. Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. Het plan sluit daarom aan bij de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen.

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen de bestemmingsvlakken zijn op een aantal gronden functieaanduidingen opgenomen die onder andere bepalen waar afwijkende functies zijn toegestaan. De op de verbeelding opgenomen bouwvlakken en bouwaanduidingen maken duidelijk op welke locaties en tot welke hoogte mag worden gebouwd. In beginsel mag slechts worden gebouwd binnen het bouwvlak. In de bestemmingen ‘Gemengd - 1’ en ‘Gemengd - 2’ mogen ook buiten het bouwvlak aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gerealiseerd.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn de antidubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.


Toelichting

De toelichting van een bestemmingsplan heeft geen bindende werking en maakt juridisch geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

7.2 De bestemmingen

In deze paragraaf wordt per bestemming een korte toelichting gegeven op de bestemmingsregeling. In voorliggend bestemmingsplan komende volgende bestemmingen voor.

Gemengd -1

De gronden met de bestemming ‘Gemengd -1’ zijn bestemd voor kantoren, dienstverlening en maatschappelijke dienstverlening. Kinderdagverblijven en peuterspeelzalen zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar zijn uitsluitend toelaatbaar via afwijking. Daarnaast is wonen op de verdieping toegestaan, met op de begane grond bijbehorende voorzieningen, zoals ingangsportalen en bergingen. Ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is detailhandel toegestaan. Over deze aanduiding ligt ook een aanduiding die een supermarkt onmogelijk maakt.

Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. Op de verbeelding zijn de maximale goot- en bouwhoogte aangeduid. De bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Gemengd -2

De gronden met de bestemming ‘Gemengd -2’ zijn bestemd voor kantoren, (lichte) bedrijvigheid, wonen, dienstverlening en maatschappelijke dienstverlening. Kinderdagverblijven en peuterspeelzalen zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar zijn uitsluitend toelaatbaar via afwijking. Per perceel zijn maximaal twee woningen toegestaan, één op de verdieping en daar waar aangegeven op de verbeelding één op de begane grond. Bij de woonfunctie zijn aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten onder voorwaarden toegestaan. Alleen ter plaatse van de betreffende aanduiding is detailhandel toegestaan. Ter plaatse van de betreffende aanduiding is tevens een hotel of pension toegestaan.

Voor één perceel is een persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen ten behoeve van het kunnen uitoefenen van detailhandel.

Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. Op de verbeelding zijn de maximale goot- en bouwhoogte aangeduid. De bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd. Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan. Hierbij geldt dat de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 50% mogen worden bebouwd, tot een maximum van 50 m2. Op percelen groter dan 500 m2 mogen, afhankelijk van de perceelsgrootte, meer bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Waarde – Archeologie

De gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. De dubbelbestemming biedt de mogelijkheid om voorwaarden te verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen en bevatten daarnaast en een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden.

Waterstaat - Waterkering

De gronden met de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ zijn mede bestemd voor waterkeringen en waterstaatkundige voorzieningen. De dubbelbestemming bevat een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden. Een omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend na schriftelijk advies van de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan ‘De Passage’ is een bestemmingsplan waar in hoofdzaak de bestaande situatie wordt vastgelegd. In vergelijking met het vorige bestemmingsplan "Van station tot hefbrug" is er wel sprake van enkele wijzigingen:

  • de mogelijkheid voor detailhandel wordt voor een groot deel uitgesloten;
  • voor sommige percelen is het mogelijk één extra woning te realiseren;
  • voor sommige percelen is het mogelijk ook lichte vormen van bedrijvigheid te starten.

De gemeente is voor een deel eigenaar van de gronden en panden; daar waar dat het geval is zijn voorziening(en) gevormd c.q. is er dekking voor de afwaardering van de boekwaardes. Daar waar de gemeente geen eigenaar is, zijn er (anterieure) overeenkomsten gesloten met de eigenaren waarin onder andere afspraken gemaakt zijn over (de verdeling van) de kosten welke de bestemmingsplanwijziging met zich meebrengt. De kosten die hieruit voortvloeien voor de gemeente zijn gedekt middels een aanwezige voorziening c.q. dekking.
Het kostenverhaal voor de bestemmingsplanwijziging is op bovenstaande wijze verzekerd en hiermee economisch uitvoerbaar. Het is daardoor niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke betrokkenheid

9.1 Vooroverleg

Op 3 november 2014 is het voorontwerpbestemmingsplan De Passage naar de vooroverlegpartners verzonden. Vier instanties hebben gereageerd, zijnde:

Brandweer Hollands Midden per 10 november 2014

Vooroverlegreactie

Het voorontwerp bestemmingsplan is getoetst aan de externe veiligheidsaspecten en de nu geldende "Praktijkrichtlijn Bereikbaarheid'' en "Praktijkrichtlijn Bluswatervoorziening'' van de Regionale Brandweer Hollands-Midden. Het voorgelegde bestemmingsplan geeft de Veiligheidsregio Hollands Midden geen aanleiding tot het maken van opmerkingen in het kader van het aspect externe veiligheid. De Brandweer Hollands Midden is van mening dat de adequate hulpverlening, het bluswater en bereikbaarheid in de adviesaanvraag voldoet aan de praktijkrichtlijnen.

Beantwoording

De vooroverlegreactie van de brandweer wordt voor kennisgeving aangenomen.

Politie / Den Haag / District Alphen aan de Rijn - Gouda / Waddinxveen per 12 november 2014

Vooroverlegreactie

Van oudsher maakte de Passage deel uit van de oost-westverbinding tussen de Dorpsstraat en de Hefbrug. Door de aanleg destijds van het winkelcentrum Passage is deze verbinding voor het verkeer komen te vervallen. Fietsers (en soms ook bromfietsers) zijn door de jaren heen gebruik blijven maken van deze route om van en naar de Hefbrug te rijden. Het is een logische oost-west fietsroute in het centrumgebied.

Nu de Passage zijn winkelfunctie gaat verliezen is het dan ook een mooi moment om in de herziene plannen de Passage weer open te stellen voor fietsers. Wij zijn ook sterk voorstander van het creeëren van een oost-west fietsverbinding, die over de Passage loopt. Ik verzoek u dit in uw plannen voor het Passagegebied mee te nemen.

Beantwoording

Met het bestemmingsplan De Passage bestaat reeds de mogelijkheid om een oost-west fietsverbinding te maken. In het Mobiliteitsplan wordt de fietsverbinding als ontbrekende schakel benoemd. Ook in de Visie van Station tot Brug wordt gesproken over het herstel van de oude structuur. Hiermee wordt bedoeld het herstellen van het doorzicht op de Kerkweg. Tevens is een doorgaande fietsroute gewenst.

De puntdaken binnen De Passage worden gesloopt en het gebied wordt tijdelijk ingericht, dit voor de periode dat er nog geen goed plan casu quo ontwikkeling is. Met de tijdelijke inrichting wordt in ieder geval een oost-west fietsverbinding ingepast.

Hoogheemraadschap van Rijnland per 21 november 2014

Vooroverlegreactie

In de waterparagraaf onder 5.2.1 is aangegeven dat het pand aan de Juliana van Stolberglaan aan overig water grenst. Onze legger van watergangen geeft echter de status aan van primair water. Daarmee samenhangend geldt een beschermingszone van 5 meter. Wij vragen u de tekst in deze zin aan te passen. De legger is eventueel te raadplegen via de link http:/rijnland.webgispublisher.nl/?map=Legger-waterkering

Voor het overige heeft de plankaart en de toelichting daarop onze instemming.

Beantwoording

De legger geeft aan dat deze watergang primair water is en dat de beschermingszone 5 meter bedraagt. De tekst in de toelichting is aangepast conform het voorstel van het hoogheemraadschap.

Provincie Zuid Holland per 23 december 2014

Vooroverlegreactie

Hierbij bericht ik u dat het plan aanleiding geeft tot een reactie inzake de vraag hoe het plan zich verhoudt tot de provinciale belangen die op basis van het provinciaal ruimtelijk beleid relevant zijn. Dit beoordelingskader is vastgelegd in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (hierna: VRM) en de Verordening ruimte 2014 (hierna: de verordening). In de verordening zijn regels opgenomen voor de borging en bescherming van provinciale belangen en het onderhavige plan is op één of meerdere punten niet conform dit beoordelingskader. Deze reactie vervangt niet een eventueel benodigde provinciale verklaring van geen bedenkingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Detailhandel

Artikel 1.7 van de planregels: aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit.

De verordening maakt in artikel 2.1.4 lid 3 sub c ondergeschikte detailhandel alleen mogelijk voor de ter plaatse vervaardigde goederen bij een productiebedrijf. Dit geldt nadrukkelijk niet voor assemblage- en groothandelsbedrijven.

Ik verzoek u de begripsomschrijving in dit artikel conform de verordening aan te passen.

Artikel 1.55 van de planregels: Maatschappelijke voorzieningen.

In dit artikel wordt ondergeschikte detailhandel mogelijk gemaakt ten dienste van deze voorzieningen.

Artikel 2.1.4 lid 3 onder bij van de verordening stelt dat kleinschalige detailhandel slechts mogelijk is bij sport-, culturele, medische, onderwijs, recreatie- en vrijetijdsvoorzieningen met een assortiment dat aansluit bij de aard van deze voorzieningen. De toelichting op artikel 2.1.4 van de verordening stelt dat 200 m2 bvo als richtsnoer gehanteerd kan worden.

De tekstpassage "ten dienste" in artikel 1.55 biedt meer ruimte dan de verordening mogelijk maakt.

Ik verzoek u dit artikel te conformeren aan de verordening zoals bovenstaand aangegeven of anders de mogelijkheid voor detailhandel te schrappen.

Artikel 3.1 onder e, artikel 3.4.3 onder d, artikel 4.1 lid g, artikel 4.4.3 lid d van de planregels: detailhandel bij aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten.

Ik verwijs u naar de opmerkingen gemaakt onder artikel 1.7 en verzoek u dit artikel in overeenstemming te brengen met artikel 2.1.4 van de verordening.

Conclusie

Op basis van de aangeboden gegevens heb ik geconstateerd dat het plan op bovengenoemde punten onvoldoende rekening houdt met de betrokken provinciale belangen en ik verzoek u daarom om het plan op deze onderdelen aan te passen. Dit is een gecoördineerde reactie van alle betrokken directies van de provincie.

Beantwoording

Het bestemmingsplan wordt op de onderdelen die strijdig zijn met de verordening aangepast. Het is niet de wens om detailhandel al dan niet via de maatschappelijke voorzieningen of aan huis verbonden beroep in De Passage toe te staan. In artikel 1.55 wordt detailhandel geschrapt. Ook bij aan-huis-verbonden beroep en bedrijf worden de mogelijkheden voor detailhandel alsmede de mogelijkheden voor assemblage- en groothandelsbedrijven uitgesloten.

Wijzigingen als gevolg van het vooroverleg

Primair water van Juliana van Stolbergaan (beschermingzone van 5 meter)   Opnemen in de toelichting  
Regels 1.7 aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit   Schrappen van detailhandelsmogelijkheden voor assemblage- en groothandelsbedrijven  
Regels 1.55 Maatschappelijke voorzieningen   Schrappen mogelijkheden voor ondergeschikte detailhandel  
Regels 3.1 onder e aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit   Schrappen mogelijkheden voor ondergeschikte detailhandel  
Regels 3.4.3. onder d aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit   Schrappen mogelijkheden voor ondergeschikte detailhandel  
Regels 4.1 lid g aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit   Schrappen mogelijkheden voor ondergeschikte detailhandel  
Regels 4.4.3 lid d aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit   Schrappen mogelijkheden voor ondergeschikte detailhandel  

9.2 Communicatie

B en W hebben op 21 oktober 2014 ingestemd met het voorontwerpbestemmingsplan Passage. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 30 oktober 2014 gedurende zes weken (tot en met 10 december 2014) ter inzage gelegen. Op 18 november 2014 is een inloopavond georganiseerd. Tijdens de ter inzage legging zijn geen zienswijzen binnen gekomen.

9.3 Vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Passage’ heeft van donderdag 19 februari tot en met 1 april 2015 ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn geen zienswijzen binnen gekomen. Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad.