Artikel 20 Waarde - Archeologie 5
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.
20.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de dubbelbestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
-
a. gebouwen zijn niet toegestaan;
-
b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 3 m;
-
c. het bepaalde in de aanhef juncto sub a. en sub b. is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende bouwwerken:
-
1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
-
2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 10 m²;
-
3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
20.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan toestemming verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 20.1, met inachtneming van de volgende regels:
-
a. een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
-
b. een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
-
1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
-
2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder 1. bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen door een gecertificeerde organisatie;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door een gecertificeerde archeoloog die voldoet aan de bij de ontheffing te stellen kwalificaties.
20.4 Specifieke gebruiksregels
-
a. De regels van de dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de dubbelbestemming samenvalt.
-
b. De regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de dubbelbestemming.
20.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
a. Het is verboden om op of in de gronden als bedoeld in lid 20.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of bouwhoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
-
2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
-
3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
-
4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
-
5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
6. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen.
-
b. Het verbod als bedoeld in sub a. is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
-
1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 20.3 , sub b, onder 1. en 2. in acht is genomen;
-
2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 30 m²;
-
3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
-
4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
-
c. Omgevingsvergunning wordt verleend, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts wordt een omgevingsvergunning verleend indien:
-
1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waarin inzicht wordt gegeven in de bodemgesteldheid;
-
2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals in sub a. bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgraving;
- het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.
20.6 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag is bevoegd de dubbelbestemming te wijzigingen door voor een of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemming:
-
a. geheel of gedeeltelijk van de plankaart te verwijderen, indien:
-
1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
-
b. de onderlinge begrenzing tussen verschillende dubbelbestemmingsen Waarde - Archeologie - 5 te verschuiven.