direct naar inhoud van Artikel 1 Begrippen
Plan: Buitengebied Voorschoten (2010)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0626.2010Buitengebied-BP50

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied Voorschoten (2010) van de gemeente Voorschoten;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0626.2010Buitengebied-BP50 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;

1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk en daarmee gelijk te stellen gebied, voor zover in deze regels nader bepaald, in de woning en bijbehorende bouwwerken, met behoud, in ovewegende mate, van de woonfunctie;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aaneengebouwde woning:

een woning dat deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;

1.7 achtergevel:

de van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren (met uitzondering van intensieve veeteelt);

1.9 akkerbouw en tuinbouw op open grond:

de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van bosbouw, sier-, bollen- en fruitteelt;

1.10 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.11 appartement:

een afzonderlijke woning die onderdeel vormt van een groter gebouw met daarin meerdere afzonderlijke woningen;

1.12 appartementencomplex/ -gebouw:

een gebouw dat meerdere afzonderlijke woningen (appartementen) met de daarbij behorende inpandige bergingen, gebouwde parkeervoorzieningen, e.d. omvat;

1.13 archeologische waarde:

vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde, met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context;

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.15 bedrijf:

elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze regels eveneens als bedrijf aangemerkt;

1.16 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat noodzakelijk is voor de uitoefening van ter plaatse toegestane (bedrijfs-)activiteiten, hieronder wordt geen bedrijfs- of dienstwoning verstaan;

1.17 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf of dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren;

1.18 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;

1.19 begane grond:

de eerste op, of nagenoeg op, het maaiveld gelegen bouwlaag van een gebouw, niet zijnde onderbouw;

1.20 bestaand:

a. bestaande maten en bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, dan wel toe te staan krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning;

b. bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;

1.21 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.22 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.23 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.24 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.25 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.26 bouwlaag:

het doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.27 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;

1.28 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.29 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.30 buitenplaats:

een ruimtelijk relevant ensemble dat naar zijn aard en inrichting landschappelijke en stedenbouwkundige kenmerken vertoont van een landgoed, doch niet kan worden aangemerkt als een landgoed in de zin van de Natuurschoonwet;

1.31 complex:

een geheel van bij elkaar behorende gebouwen op een buitenplaats, bestaande uit appartementen(gebouwen) en/of vrijstaande dan wel geschakelde grondgebonden woningen;

1.32 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en en/of tuinbouwgronden, met uitzondering van bosgronden;

1.33 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.34 dagrecreatie:

een vorm van recreatie waarbij personen een gedeelte van een dag buiten hun directe vaste of tijdelijke woonomgeving doorbrengen om zich in hun vrije tijd te ontspannen, waarbij gebruik wordt gemaakt van al dan niet daarvoor aangelegde dan wel gebouwde voorzieningen, zonder dat daarbij sprake is van overnachten;

1.35 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of bouwwerk;

1.36 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.37 dakopbouw:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijde(n) van de constructie in één of meer dakvlak(ken) van het dak zijn geplaatst;

1.38 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en leveren van goederen die worden aangeschaft voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.39 detailhandel in volumineuze goederen:

een detailhandelsbedrijf te onderscheiden in de volgende categorieën: detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen; detailhandel in zeer volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen; tuincentra; grootschalige meubelbedrijven inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en –stoffering; bouwmarkten;

1.40 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé;

1.41 ecologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang tussen dieren en planten en hun leefomgeving of tussen dieren en planten onderling;

1.42 eengezinswoning:

een zelfstandige, al dan niet zijdelings aaneengebouwd, grondgebonden gebouw dat één woning omvat;

1.43 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.44 extensieve recreatie:

een vorm van dagrecreatie waarbij recreanten in relatief geringe aantallen mede gebruik maken van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen zoals wegen, paden, water en wateroevers bijvoorbeeld voor fietsen, wandelen, paardrijden, kanoën en vissen;

1.45 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.46 geluidbelasting vanwege het wegverkeer:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.47 geluidbelasting vanwege een spoorweg:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer of op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.48 geluidgevoelige functies:

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.49 geluidgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.50 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting waarvoor ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging van de inrichting in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.51 gestapelde woning:

boven elkaar of nagenoeg boven elkaar gebouwde woningen;

1.52 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarbij de productie hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de bij dat bedrijf behorende (open) grond;

1.53 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidsbelasting die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.54 hoofdcomplex:

een geheel van bij elkaar behorende gebouwen op een buitenplaats, bestaande uit appartementen(gebouwen) en/of vrijstaande dan wel geschakelde grondgebonden woningen, dat door zijn stedenbouwkundige betekenis, uitstraling, afmetingen en/of situering als het belangrijkste complex op die buitenplaats valt aan te merken;

1.55 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.56 hoofdmassa van een gebouw:

de massa van een (hoofd)gebouw met uitzondering van aan- en/of uitbouwen;

1.57 horeca:

a. restaurant, café, cafetaria, snackbar of daaraan verwante inrichting, waar tegen vergoeding dranken worden geschonken of spijzen worden bereid en verstrekt overwegend voor nuttiging ter plaatse, een en ander met uitzondering van discotheek of soortgelijke inrichting, en

b. hotel, pension of daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt;

1.58 intensieve recreatie:

een vorm van recreatie waarbij recreanten in relatief grote aantallen gebruik maken van daarvoor aangelegde of gebouwde voorzieningen;

1.59 kampeermiddel:

a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;

b. enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voorzover niet zijnde een bouwwerk waarvoor een bouwvergunning is vereist;

c. een en ander voorzover de onder a. en b. bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.60 kampeerterrein:

een terrein met daarbij behorende voorzieningen, ter beschikking gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf of voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

1.61 kantine:

een ondergeschikte vorm van niet-zelfstandige horeca ten dienste van sportbeoefenaars en eventuele toeschouwers;

1.62 kantoor:

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.63 kap:

een gesloten en geheel of gedeeltelijk hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk;

1.64 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.65 keerwand:

is een stijf, grond- of waterkerend kunstwerk;

1.66 kinderboerderij:

een boerderij die voor iedereen toegankelijk is. Deze boerderij is speciaal ingericht voor kinderen, waar ze kennis kunnen maken met zeer veel, meestal inheemse dieren, zoals kippen, geiten, schapen, paarden, koeien, ganzen, konijnen, varkens, eenden en vele andere (boerderij)dieren;

1.67 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van activiteiten zoals wandelen, fietsen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken;

1.68 kunstobject:

een voortbrengsel van de beeldende kunsten;

1.69 kunstwerk:

een weg- en/of waterbouwkundig bouwwerk, waarvoor andere materialen dan zand en aarde zijn gebruikt, zoals bij sluizen, viaducten, e.d.;

1.70 landgoed:

een landgoed als bedoeld in de Natuurschoonwet;

1.71 landschapswaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van levende en niet-levende natuur;

1.72 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.73 manege:

een bedrijf dat is gericht op het lesgeven in paardrijden aan derden een daarvoor paarden en/of pony’s houdt, zulks in combinatie met één of meer van de volgende activiteiten en/of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony’s; horeca (kantine, foyer, e.d.); logies en/of verenigingsaccommodatie; het organiseren van wedstrijden of andere evenementen;

1.74 molen:

inrichting bestemd en geschikt voor het benutten van windkracht;

1.75 molenbedrijf:

een bedrijf gericht op het gebruik van een molen als zodanig;

1.76 molenbiotoop:

op de verbeelding aangeduid gebied waarbinnen specifieke bepalingen van kracht zijn ter bescherming van het windrecht van en het zicht op één of meer molens;

1.77 natuurbeheer:

het beheer van gronden ten behoeve van de instandhouding en/of ontwikkeling van ter plaatse aanwezige of te ontwikkelen natuurwaarden, daarbij beheer door begrazing inbegrepen;

1.78 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur zoals geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen;

1.79 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend in gebouwen plaatsvindt;

1.80 normaal beheer en onderhoud:

het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.81 nutsvoorzieningen:

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;

1.82 onderbouw:

het onderste gedeelte van een gebouw, niet zijnde een eengezinswoning, met een maximumhoogte, gemeten vanaf het peil, van 1,5 meter, dat bestaat uit bergruimte, stallingruimte of andere dienstruimte, met uitzondering van woonruimte;

1.83 opslag:

het bedrijfsmatig bewaren van goederen;

1.84 paardenfokkerij:

een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden en pony's, het africhten c.q. trainen/dresseren alsmede de verkoop van gefokte paarden en pony's en het houden van paarden en pony's ten behoeve van de fokkerij;

1.85 paardenhouderij:

een niet-agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, het stallen (met uitzondering van het stallen van paarden en pony's van derden) en/of africhten van paarden en pony's alsmede de handel in paarden en pony's;

1.86 paardrijactiviteiten:

het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het aan derden bieden van gelegenheid tot het stallen en weiden van paarden en pony's;

1.87 prostitutie:

het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten;

1.88 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.89 recreatief nachtverblijf:

het zich bevinden op een kampeerterrein of kampeerplaats of in een kampeermiddel tussen 22.00 uur en 06.00 uur;

1.90 seksinrichting:

een inrichting , bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.91 sierteelt:

de teelt van siergewassen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;

1.92 speeltoestel:

een inrichting, bedoeld voor vermaak of ontspanning, waarbij uitsluitend van zwaartekracht of van fysieke kracht van de mens gebruik wordt gemaakt;

1.93 stacaravan:

een caravan die als een gebouw valt aan te merken;

1.94 Staat van Horeca-activiteiten:

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt;

1.95 verblijfsrecreatie:

een vorm van recreatie waarbij een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen dat/die elders zijn hoofdverblijf heeft zich één of meer nachten op een kampeerterrein, in een kampeermiddel of in een zomerhuis bevindt, waaronder in ieder geval niet wordt verstaan verblijf in de vorm van permanente bewoning;

1.96 verkoopvloeroppervlakte (vvo):

de vloeroppervlakte van de voor het publiek zichtbare en toegankelijke, besloten winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.97 voorgevel:

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel; indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, dan gelden al deze gevels als voorgevel;

1.98 voorgevelrooilijn:

de voorgevelrooilijn is:

a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de aanwezige bebouwing:

1. de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de aanwezige bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:

  • bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;
  • bij een wegbreedte van minder dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg.

3. in geval van een zijgevel die naar de weg of het openbaar groen is gekeerd:

  • de evenwijdig aan de as van de weg of het openbaar groen gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de aanwezige bebouwing die (nagenoeg) in het verlengde van de betreffende zijgevel zijn gelegen, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft.
1.99 voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidbelasting zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.100 Wet op de economische delicten:

de wet van 22 juni 1950 (Stb. 1950, nr. K 258), houdende vaststelling van regelen voor de opsporing, de vervolging en de berechting van economische delicten, zoals deze luidt op het tijdstip van vaststelling van dit plan;

1.101 Wet ruimtelijke ordening:

de wet van 1 juli 2008 (Stb. 2008, nr. 227), houdende vaststelling van nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het tijdstip van vaststelling van dit plan;

1.102 windbelemmering:

het geheel of gedeeltelijk verstoken zijn van toetreding van wind;

1.103 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.104 Woningwet:

de wet van 29 augustus 1991 (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidt op het tijdstip van vaststelling van dit plan;

1.105 woonboot:

a. elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot, hoofdbewoning geldend dagen/ of nachtverblijf van één of meerdere personen;

b. een vaar- of drijftuig, als bedoeld onder a. in opbouw;

c. een casco dat tot vaar- of drijftuig, als bedoeld onder a. in aanbouw;

d. de overblijfselen van een vaar- of drijftuig, als bedoeld onder a. tot en met c.;

1.106 woongebouw:

een gebouw dat meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;

1.107 zendmast:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.