direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch met waarden - Open gebied
Plan: Buitengebied Voorschoten (2010)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0626.2010Buitengebied-BP40

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Open gebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Open gebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de bedrijfsuitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. de bedrijfsuitoefening van niet-grondgebonden agrarische bedrijven voor zover deze voorkomen op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld;
  • c. de instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel aan deze gronden eigen landschapswaarden, waarbij de openheid van het landschap de primaire kenmerkende waarde daarvan is;
  • d. extensief recreatief medegebruik, indien en voor zover de sub c. bedoelde waarden daardoor niet onevenredig (kunnen) worden aangetast;
  • e. een gemaal ter plaatse van de functieaanduiding 'gemaal';
  • f. een buitenbak ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - buitenbak';
  • g. een dagverblijf ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - dagverblijf';
  • h. een rijksmonument ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - rijksmonument';
  • i. voeropslag ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - voeropslag';
  • j. recreatiepaden;
  • k. bijbehorende groen- en nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwvlakken mogen voor 100% bebouwd worden;
  • c. de hoogte, respectievelijk goot- of boeiboordhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ten hoogste de goot- respectievelijk boeiboordhoogte zoals die was ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwvlakken mogen voor 100% worden bebouwd;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - buitenbak' mag een niet-overdekte rijbak ten behoeve van de ruitersport worden gerealiseerd, met dien verstande dat de oppervlakte van een dergelijke rijbak niet meer mag bedragen dan 800 m2 en de maximale
  • d. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan aangegeven in onderstaande tabel:
    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde   Maximale hoogte  
    Erf- en perceelsafscheidingen op tenminste 1 meter achter de voorgevelrooilijn   2 m.
     
    Overige erf- en perceelsafscheidingen   1 m.  
    Ooievaarsnesten   7 m.  
    Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 m.  
  • e. de maximale oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van een overkapping mag maximaal 30 m2 bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.2.1 , sub a en b, ten behoeve van het oprichten van een schuilgelegenheid voor dieren of berging ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat:
    • 1. per perceel of per geheel van aaneengesloten percelen, behorend tot één agrarisch bedrijf, niet meer dan één schuilgelegenheid of berging mag worden opgericht;
    • 2. de oppervlakte van een schuilgelegenheid of berging niet meer mag bedragen dan 25 m2;
    • 3. de hoogte van een schuilgelegenheid of berging niet meer mag bedragen dan 3 meter;
  • b. het bepaalde in lid 3.2.1, sub b, ten behoeve van de bouw van een (gereedschappen)berging met een oppervlakte van ten hoogte 100 m2, met dien verstande dat:
    • 1. ontheffing eerst verleend na toepassing van het bepaalde in lid 3.6.1;
    • 2. de (gereedschappen)berging gesitueerd wordt binnen het voor 'wijzigingsbevoegdheid 3' aangeduide gebied;
    • 3. de (gereedschappen)berging ten dienste staat van de uitoefening van de vollegrondsteelt na beëindiging van een glastuinbouwbedrijf;
  • c. het bepaalde in lid 3.2.1, sub c, met dien verstande dat de goot- en boeiboordhoogte van gebouwen ook na ontheffing niet meer mag bedragen dan 4,0 meter;
  • d. het bepaalde in lid 3.2.2, sub a voor het oprichten van een keerwand ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - voeropslag' met dien verstande dat:
    • 1. de hoogte van de keerwand niet meer bedraagt dan 2 meter;
    • 2. bebouwing parallel aan de bebouwing binnen het bouwvlak en niet op een grotere afstand dan 5 meter wordt gerealiseerd;
3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 , ten behoeve van het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen voor het stallen dan wel aan derden bieden van gelegenheid tot stallen van paarden en pony's, mits:

  • a. het betreffende gebruik naar aard en omvang ondergeschikt blijft aan het gebruik van de betreffende gebouwen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. geen aantasting plaatsvindt van de in lid 1 onder c bedoelde waarden;
  • c. het verlenen van de ontheffing niet leidt tot een onevenredige toename van de verkeers- en/of parkeerdruk ter plaatse.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op de in artikel 3.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen en verharden van wegen en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het verlagen van de bodem en het afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden;
  • c. het aanleggen en dempen van watergangen, sloten, weidegreppels en andere waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging tot gevolg hebben of kunnen hebben, met uitzondering van het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen en het periodiek afzetten van hakhout;
  • f. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder tevens begrepen het telen en kweken van bomen heesters (inclusief fruitbomen en boomgaarden), alsmede het beplanten met c.q. de teelt van maïs;
3.5.2 Uitzondering

Het in lid 3.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale beheer en/of onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop dit plan wordt vastgesteld;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een daarvoor verleende omgevingsvergunning;
  • d. betrekking hebben op het aanbrengen van verhardingen ten behoeve van in- en/of uitritten, tot een oppervlakte van ten hoogste 10 m²;
  • e. betrekking hebben op het normale beheer en/of onderzoek op of in gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie';
  • f. betrekking hebben op de aanleg van natuurvriendelijke oevers.
3.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover:

  • a. de werken en werkzaamheden, waarop de vergunning betrekking heeft, noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun bestemming;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteiten van het terrein;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en -kwantiteit;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische- en/of archeologische waarden van het terrein.
3.5.4 Verlening

Alvorens omtrent een aanvraag omgevingsvergunning te beslissen wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de met betrekking tot het betreffende terrein c.q. de betreffende bestemming meest aangewezen instantie, zoals de Commissie Welstand en Monumenten, het Hoogheemraadschap van Rijnland, etc.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 wro-zone - ruimte voor ruimte - wijzigingsgebied 2

Het bevoegd gezag kan ter plaats van de nadere aanduiding op de planverbeelding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' de bestemming van deze gronden te wijzigen in de bestemming 'Wonen' met dien verstande dat:

  • a. de bestemming niet wordt gewijzigd alvorens vast staat dat de agrarische bedrijfsactiviteiten, glastuinbouw daaronder mede begrepen, ter plaatse volledig worden beëindigd en alle agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van bebouwing die is aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - rijksmonument', 'specifieke vorm van agrarisch - gemeentelijk Monument' alsmede met uitzondering van bebouwing die als erfbebouwing ten dienste van het wonen kan worden aangemerkt en in overeenstemming is met het daaromtrent in artikel 19 van dit plan ('Wonen') bepaalde;
  • b. ter compensatie van de beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering resp. het slopen van de agrarische bedrijfsbebouwing woningen mogen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. ter compensatie van de sloop van elke 1.000 m2 agrarische bedrijfsbebouwing mag één woning worden gebouwd, tot een maximum van ten hoogste 3 woningen per agrarisch bedrijf dat wordt gesaneerd;
    • 2. ter compensatie van de sloop van 5.000 m2 glastuinbouwkassen mag één woning worden gebouwd, tot een maximum van ten hoogste 3 woningen per agrarisch bedrijf dat wordt gesaneerd;
    • 3. ten behoeve van de bouw van woningen als hier bedoeld mogen per agrarisch bedrijf meerdere percelen in deze regeling worden betrokken, waarbij minimaal per perceel te slopen oppervlakte aan agrarische bedrijfsbebouwing resp. kassen tenminste 250 m2 resp. 1.000 m2 bedraagt;
  • c. woningbouw als bedoeld onder b. zowel op het desbetreffende voormalig agrarische bedrijfsperceel als elders kan plaatsvinden, met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. compenserende woningbouw op het desbetreffende voormalige agrarische bedrijfsperceel is uitsluitend toegelaten indien geen aantasting plaatsvindt van landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
    • 2. compenserende woningbouw elders dient te worden geconcentreerd binnen of in de directe nabijheid van een bestaande woonkern, waarbij voor wat betreft de situering van de woning(en) zoveel als mogelijk aansluiting dient te worden gezocht bij de bestaande bebouwing;
  • d. de wijziging van de bestemming naar 'Wonen' niet tot gevolg mag hebben dat omliggende, rechtmatig bestaande bedrijven onevenredig in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
  • e. het bepaalde in artikel 19 van dit plan ('Wonen') na wijziging van de bestemming van overeenkomstige toepassing is voor zover in het bepaalde met betrekking tot deze wijzigingsbevoegdheid niet anders is bepaald;
  • f. de hoogte resp. goot- of boeiboordhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 resp. 3 meter;
  • g. op tenminste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw mogen aan de zijgevel bijbehorende bouwwerken worden gebouwd:
    • 1. waarvan de breedte maximaal de helft mag bedragen van de breedte van het bijbehorende hoofdgebouw, met dien verstande dat de breedte van de bijbehorende bouwwerken in elk geval ten minste 3 meter mag bedragen;
    • 2. waarvan de achterzijde maximaal 3 meter achter de oorspronkelijke achtergevel van het bijbehorende hoofdgebouw mag liggen;
  • h. op geen van de gevels van de nieuw te realiseren woning(en) ten tijde van de voltooiing daarvan de geluidsbelasting de ter plaats op grond van de Wet geluidhinder toegestane voorkeurswaarde mag overschrijden;
  • i. door middel van een inrichtingsplan de meerwaarde voor de ruimtelijke kwaliteit van de gronden moet worden aangetoond, met name ten aanzien van de beeldkwaliteit en de landschappelijke inpassing van de woonfunctie c.q. woonbebouwing, mede in relatie tot het bepaalde in de Structuurvisie Duivenvoorde en de Nota Beeldkwaliteit Duivenvoorde.
3.6.2 Voorwaarden

Alvorens te besluiten omtrent de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 3.6.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een agrarisch deskundige, bij een deskundige op het gebied van cultuurhistorie en bij een deskundige op het gebied van landschappelijke waarden en landschapsarchitectuur.