3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van de bebouwing en de situering en de vorm van de bouwvlakken indien dit noodzakelijk is vanuit milieuhygiënisch, verkeerskundig, landschappelijk dan wel cultuurhistorisch oogpunt, een en ander mede gelet op de aard van de bedrijfsvoering en de ligging, alsmede de omvang van het bedrijf.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afstand kassen tot woningen van derden
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder g teneinde de afstand van 50 m van kassen tot woningen van derden te verminderen, mits voldoende waarborgen aanwezig zijn dat er geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van het woon- en leefklimaat. Daartoe dient tevoren het advies van een ter zake deskundige te zijn ingewonnen.
3.4.2 Sleufsilo's buiten het agrarische bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 teneinde het oprichten van sleufsilo's buiten het bouwvlak mits;
-
a. het oprichten van sleufsilo's buiten het bouwvlak noodzakelijk is uit oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
-
b. de sleufsilo direct aansluitend aan het agrarisch bouwvlak wordt opgericht;
-
c. de bebouwde oppervlakte van de onderhavige sleufsilo's niet meer bedraagt dan 500 m²;
-
d. de bebouwingshoogte van de silo's niet meer bedraagt dan 2 m;
-
e. afwijken niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschapswaarden zoals omschreven in lid 3.1.
3.4.3 Bijgebouwen buiten bouwvlakken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder a, voor de bouw van bijgebouwen buiten een bouwvlak met de bestemming Wonen op gronden met de bestemming Agrarisch, mits:
-
a. binnen het bestemmingsvlak met de bestemming Wonen onvoldoende ruimtelijke mogelijkheden aanwezig zijn voor de realisatie van een bijgebouw;
-
b. het bijgebouw wordt aangelegd binnen een afstand van 20 m vanaf het hoofdgebouw.
3.4.4 Ten behoeve van de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in lid 3.2 onder j, mits:
-
a. het vergroten van de maximale bouwhoogte noodzakelijk is vanuit het aspect dierenwelzijn of vanwege gewijzigde wet- en regelgeving;
-
b. de bouwhoogte tot ten hoogste 12 m wordt vergroot.
3.4.5 Ten behoeve van bedrijfsgebonden windturbines
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de realisatie van windturbines, mits:
-
a. de stroomleverantie van de windturbine geheel ten dienste van het agrarische bedrijf is;
-
b. de ashoogte van de windturbine niet hoger dan 20 m is;
-
c. er geen onevenredige aantasting van de landschapswaarden zoals omschreven in lid 3.1 en van het woon- en leefklimaat zal plaatsvinden.
3.4.6 Schuilhut voor hobbydieren
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder a ten behoeve van het toestaan van schuilhutten buiten het agrarisch bouwvlak mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
a. het bouwen van een schuilhut is noodzakelijk voor de huisvesting van hobbydieren op het betreffende perceel (weiland);
-
b. het betreft solitair gelegen weilanden niet gelegen aansluitend aan de woonbestemming van de eigenaar/gebruiker van het perceel;
-
c. het weiland is minimaal 2.500 m² groot;
-
d. de bebouwde oppervlakte van een schuilhut mag maximaal 15 m² bedragen en de hoogte mag maximaal 3 m bedragen;
-
e. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing.
3.4.7 Uitbreiding bouwmogelijkheden ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij'
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder j voor wat betreft het maximale oppervlak aan bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
a. afwijken is uitsluitend mogelijk indien de uitbreiding van bedrijfsgebouwen noodzakelijk is vanuit het oogpunt van dierenwelzijn of als gevolg van gewijzigde wet- en regelgeving.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 teneinde de volgende niet-agrarische nevenactiviteiten binnen het bouwvlak toe te staan bij een agrarisch bedrijf:
-
a. opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing waarvoor maximaal 400 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
-
b. veehandelsbedrijf, africhtingsbedrijf voor paarden, foeragehandel, paardenhandel waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
-
c. opslag en stalling van niet-agrarische producten in bestaande gebouwen waarvoor maximaal 400 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
-
d. kano-, (roei- of elektrische) boot-, fietsen- of huifkarrenverhuur, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
-
e. kampeerboerderij (vakantiegroepsverblijf), waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
-
f. kleinschalig kamperen, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing en maximaal 3.000 m² overige gronden in gebruik mogen worden genomen;
-
g. sociale functie (zoals kinderopvang, zorgboerderij), waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
-
h. dierenpension, hondenfokkerij waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:
-
1. ten behoeve van de nevenactiviteit dient gebruik te worden gemaakt van bestaande gebouwen;
-
2. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; daarbij dient gebruikgemaakt te worden van gebiedseigen beplantingsvormen;
-
3. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
-
4. detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit;
-
5. nevenfuncties met een sterke verkeersaantrekkende werking zijn niet toegestaan bij agrarische bedrijven welke ontsloten worden op wegen met een beperkte capaciteit;
-
6. parkeren dient te allen tijde op eigen terrein plaats te vinden binnen het bouwvlak;
-
7. bij een cumulatie van nevenfuncties geldt dat maximaal 1.000 m² van de bedrijfsgebouwen mag worden aangewend voor een niet-agrarische nevenactiviteit;
-
8. afwijken mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijk en/of, cultuurhistorische als omschreven in lid 3.1.
3.6.2 Paardenbakken buiten bouwvlakken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a, voor de aanleg van een paardenbak buiten een agrarisch bouwvlak op gronden met de bestemming Agrarisch, mits:
-
a. binnen het agrarische bouwvlak of een bestemmingsvlak met de bestemming Wonen onvoldoende ruimtelijke mogelijkheden aanwezig zijn om een paardenbak aan te leggen;
-
b. de paardenbak wordt aangelegd op gronden gelegen binnen een strook van 50 m vanaf het agrarische bouwvlak of het bestemmingsvlak met de bestemming Wonen;
-
c. de paardenbak landschappelijk wordt ingepast en geen lichtmasten worden opgericht.
3.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
3.8.1 Sloopverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te slopen.
3.8.2 Uitzonderingen op het sloopverbod
Het verbod als bedoeld in lid 3.8.1 is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:
-
a. zoals bedoeld in artikel 3.20 lid 1 Wro;
-
b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
3.8.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
De sloopwerkzaamheden als bedoeld in lid 3.8.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de karakteristieke waarden niet worden aangetast, hetgeen ter advisering wordt voorgelegd aan een ter zake deskundige.
3.9 Wijzigingsbevoegdheid
3.9.1 Nieuwvestiging agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde op de plankaart een nieuw bouwvlak op te nemen ten behoeve van de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf, mits voldaan wordt aan het volgende:
-
a. er dient sprake te zijn van de vestiging van een volwaardig agrarisch bedrijf dan wel een bedrijf dat naar verwachting binnen redelijke termijn zal uitgroeien tot een volwaardig bedrijf; hierover dient tevoren advies te zijn ingewonnen bij een ter zake deskundige;
-
b. de vestiging van niet-grondgebonden agrarische bedrijven, boomteeltbedrijven, akkerbouwbedrijven dan wel (vollegronds) tuinbouwbedrijven is niet toegestaan;
-
c. de oppervlakte van het bouwvlak mag ten hoogste 1 ha bedragen, indien sprake is van een fruitteeltbedrijf, mag de oppervlakte ten hoogste 0,5 ha bedragen;
-
d. de bouw van ten hoogste één bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan, indien deze vanwege de bedrijfsvoering noodzakelijk is voor de huisvesting van een persoon die daadwerkelijk en duurzaam met de dagelijkse bedrijfsvoering is belast: hierover dient tevoren advies te zijn ingewonnen bij een ter zake deskundige;
-
e. van de wijzigingsbevoegdheid mag slechts gebruik worden gemaakt, indien geen gebruik kan worden gemaakt van een bestaand agrarisch bouwperceel;
-
f. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, daarbij dient gebruikgemaakt te worden van gebiedseigen beplantingsvormen;
-
g. de nieuwvestiging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke karakteristiek als omschreven in lid 3.1;
-
h. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
-
i. ten opzichte van gronden met de bestemming Water zonder verdere aanduiding, dient een afstand van minimaal 10 m in acht te worden genomen;
-
j. uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
-
k. voor het overige dient te worden voldaan aan het bepaalde in lid 3.2.
3.9.2 Omzetten agrarisch bedrijf in Wonen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de verbouw van een voormalig agrarisch bedrijfscomplex voor woondoeleinden eventueel gecombineerd met woningsplitsing van de voormalige bedrijfswoning dan wel met toevoeging van één extra woning, mits voldaan wordt aan het volgende:
-
a. wijziging is enkel toegestaan indien de locatie redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering; hiertoe wordt advies ingewonnen bij een ter zake deskundige;
-
b. de bebouwde oppervlakte van het voormalige boerderijpand (bedrijfswoning inclusief inpandige stal/deel) mag niet worden vergroot;
-
c. de cultuurhistorische waarde van het voormalige boerderijpand mag niet onevenredig worden aangetast;
-
d. de bestaande situering mag niet worden gewijzigd;
-
e. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
-
f. de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 75 m² per woning; indien de (gezamenlijke) oppervlakte van de bijgebouwen reeds meer dan 75 m² bedraagt, dan is een maximale bebouwde oppervlakte toegestaan van 75 m² plus de helft van het meerdere, met een totaal maximum van 150 m²; van dit maximum kan worden afgeweken indien reeds een groter oppervlak aan bedrijfsgebouwen in gebruik is ten behoeve van een vervolgfunctie zoals bedoeld in lid 3.9.3;
-
g. in aanvulling op het bepaalde onder f geldt dat alle overtollige, niet beeldbepalende, bedrijfsbebouwing dient te worden gesaneerd;
-
h. indien de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft op een voormalig agrarisch bedrijf, waar al geruime tijd een nevenactiviteit werd uitgeoefend, mag de nevenactiviteit worden voortgezet tot een maximaal oppervlak van 1.000 m²;
-
i. het aantal woningen mag uitsluitend worden vermeerderd indien er sprake is van:
-
1. woningsplitsing bij voormalige boerderijen die zijn aangeduid als 'karakteristiek';
-
2. de vestiging van een extra woning uitsluitend in een pand dat is aangeduid als 'karakteristiek';
-
3. een extra woning in het kader van de Ruimte-voor-Ruimteregeling;
-
j. in de gevallen zoals genoemd in sub i onder 1 en 2 zijn de volgende criteria van toepassing:
-
1. de woningtoevoeging noodzakelijk is in verband met het herstel of de verbetering van de te beschermen architectonische of cultuurhistorische waarden;
-
2. de bestaande inhoud van de woning c.q. het pand mag niet worden vergroot;
-
3. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiend uit de milieuwetgeving;
-
4. de te realiseren woning dient te passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
-
5. voorst zijn de o verige maatvoeringseisen met betrekking tot bijgebouwen en andere bouwwerken (artikel 16) van toepassing;
-
k. in het geval zoals genoemd in sub i onder 3 zijnde volgende criteria van toepassing:
-
1. indien alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, met een minimum van 1.000 m² mag één woning worden teruggebouwd (exclusief de bestaande bedrijfswoning);
-
2. de inhoud van de woning mag maximaal 600 m³ bedragen, het oppervlak aan bijgebouwen mag maximaal 75 m² bedragen;
-
3. monumenten en beeldbepalende bebouwing mogen niet worden gesloopt;
-
4. de bestemming van de bestaande bedrijfswoning wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen';
-
5. de bestemming van het gehele perceel dient te worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' of in de bestemming 'Wonen' in combinatie met de bestemming 'Agrarisch';
-
6. de nieuwbouw mag alleen plaatsvinden indien de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbetert en geen aantasting plaatsvindt van bestaande landschappelijke karakteristiek zoals beschreven in lid 3.1;
-
7. de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving mogen niet worden belemmerd;
-
8. planologisch-juridische mederwerking aan de bouw van een compensatiewoning wordt alleen verleend, indien de sloop van de bedrijfsbebouwing voldoende is gewaarborgd;
-
l. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, karakteristiek zoals omschreven in lid 3.1;
-
m. uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.
3.9.3 Hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde bij beëindiging van een agrarisch bedrijf hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen en het bijbehorende erf toe te staan ten behoeve van:
-
a. opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing;
-
b. veearts/hoefsmederij;
-
c. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij);
-
d. opslag en stalling van niet-agrarische producten (zoals boten, caravans) in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in de bestaande bebouwing;
-
e. kleinschalige en ambachtelijke bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
-
f. paardenstalling/pensionstalling;
-
g. recreatief nachtverblijf;
-
h. kampeerboerderij (vakantiegroepsverblijf)/minicamping;
-
i. horecagelegenheid;
-
j. sociale functie (therapie, kinderopvang, zorgboerderij);
-
k. dierenpension/hondenfokkerij;
mits voldaan wordt aan het volgende:
-
1. hergebruik is enkel toegestaan indien het (voormalig) agrarisch bedrijfscomplex redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is voor eigentijdse bedrijfsvoering; hiertoe wordt advies ingewonnen bij een ter zake deskundige;
-
2. hergebruik is uitsluitend toegestaan binnen de bestaande gebouwen tot een maximaal oppervlak van 1.000 m²; alle overige niet beeldbepalende bebouwing dient te worden gesloopt;
-
3. in afwijking van het bepaalde in onder 2 geldt dat indien de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen in een bouwvallige staat verkeren of indien hiervan geen zinvol ander gebruik meer kan worden gemaakt, na sanering van alle bedrijfsgebouwen maximaal 50% van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken mag worden teruggebouwd, met dien verstande dat na sanering maximaal 1.000 m² aan bebouwing (exclusief de woning) aanwezig mag zijn;
-
4. buitenpandige opslag is niet toegestaan;
-
5. vervolgfuncties met een sterke verkeersaantrekkende werking zijn niet toegestaan op percelen, welke ontsloten worden op wegen met een beperkte capaciteit;
-
6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
-
7. het oprichten van een tweede bedrijfswoning is niet toegestaan;
-
8. detailhandel is niet toegestaan;
-
9. de wijziging mag niet leiden tot (extra) belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
-
10. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke karakteristiek als omschreven in lid 3.1;
-
11. uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.
3.9.4 Plaatsing zendmasten
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de plaatsing van zendmasten. Het plaatsen van zendmasten kan voorts slechts worden toegestaan, mits:
-
a. sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
-
b. aansluiting wordt gezocht bij bestaande bebouwing;
-
c. de gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen niet onevenredig worden aangetast;
-
d. de afstand tot lokale wegen ten hoogste 50 m bedraagt, de afstand tot een oeverwal ten hoogste 100 m bedraagt en de afstand tot snelwegen ten hoogste 20 m bedraagt;
-
e. de landschapselementen ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van natuur-landschapselement' en de waardevolle laanbeplanting ter plaatse van de bestemming 'Verkeer-2' of op gronden directe grenzend aan deze bestemming niet worden aangetast;
-
f. uit oogpunt van verkeersveiligheid geen bezwaar bestaat tegen de desbetreffende locatie;
-
g. de mast dient rechtstreeks op een bestaande weg/bestaand pad aan te sluiten, tenzij zulks redelijkerwijs niet gevergd kan worden;
-
h. de hoogte van de zendmast mag niet meer bedragen dan 40 m;
-
i. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken (basisstation) niet meer bedraagt dan 20 m² en de hoogte maximaal 4 m bedraagt.
3.9.5 Vergroting agrarisch bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de vormverandering/vergroting van een agrarisch bouwvlak zonder de aanduiding 'intensieve veehouderij', mits voldaan wordt aan het volgende:
-
a. vergroting dient noodzakelijk te zijn uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling; hierover dient tevoren advies te zijn ingewonnen bij een ter zake deskundige;
-
b. de oppervlakte van het agrarisch bouwvlak mag na vergroting niet meer bedragen dan 1,5 ha met dien verstande dat het agrarisch bouwvlak van een fruitteeltbedrijf niet meer mag bedragen dan 1 ha;
-
c. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
-
d. afhankelijk van de ligging van het desbetreffende perceel mag vergroting niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke karakteristiek, zoals beschreven in lid 3.1;
-
e. de wijziging mag niet leiden tot (extra) belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
-
f. ten opzichte van de op plankaart als 'Water', zonder verdere aanduiding, bestemde gronden dient een afstand van minimaal 10 m in acht te worden genomen;
-
g. uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.
3.9.6 Vergroting agrarisch bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij'
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de vormverandering/vergroting van een agrarisch bouwvlak met de aanduiding 'intensieve veehouderij' en/of uitbreiding van het oppervlak aan bedrijfsgebouwen op een agrarisch bouwvlak met de aanduiding 'intensieve veehouderij', mits voldaan wordt aan het volgende:
-
a. vergroting dient noodzakelijk te zijn uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling; hierover dient van tevoren advies te zijn ingewonnen bij een ter zake deskundige;
-
b. de oppervlakte van het agrarisch bouwvlak mag na vergroting niet meer bedragen dan 1,5 ha; nieuwe bebouwing dient binnen dit oppervlak te worden gerealiseerd;
-
c. planwijziging wordt uitsluitend toegepast indien de vergroting/vormverandering van het bouwvlak en/of de uitbreiding van het oppervlak aan bedrijfsgebouwen geen significante gevolgen heeft op Natura 2000-gebieden;
-
d. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
-
e. afhankelijk van de ligging van het desbetreffende perceel mag vergroting niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke karakteristiek, zoals beschreven in lid 3.1;
-
f. de wijziging mag niet leiden tot (extra) belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
-
g. ten opzichte van de op plankaart als 'Water', zonder verdere aanduiding, bestemde gronden dient een afstand van minimaal 10 m in acht te worden genomen;
-
h. uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.
3.9.7 Landgoederen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de realisatie van een nieuw landgoed, mits voldaan wordt aan volgende:
-
a. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien de ontwikkeling van het landgoed bijdraagt aan de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit, in het bijzonder de kernkwaliteiten van natuur en landschap;
-
b. binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn landgoederen alleen toelaatbaar als ten minste 80% van de bijbehorende gronden gelegen zijn binnen de bestemmingen 'Agrarisch met waarden-Landschap' en/of 'Agrarisch met waarden-Natuur en Landschap';
-
c. de hoeveelheid toe te voegen bebouwing dient in verhouding te staan tot de hoeveelheid extra groen en mag bestaan uit enkele kwalitatief hoogwaardige wooneenheden;
-
d. aan de ontwikkeling van het landgoed dient een inrichtings- en beheerplan ten grondslag te liggen;
-
e. de landschappelijke inpassing van het landgoed dient aan te sluiten bij de kernkwaliteiten van het landschap, zoals aangegeven in de Landschapsvisie en de in het Streekplan uitgewerkte ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie;
-
f. de inrichting van het landgoed dient een architectonische eenheid te vormen, die past in het gemeentelijk beeldkwaliteitplan;
-
g. voor wat betreft de inrichting en architectuur van het landgoed dient zoveel mogelijk te worden aangesloten op de bestaande landschapsstructuren en de cultuurhistorische kenmerken van het gebied;
-
h. het landgoed dient een minimale omvang te hebben van ten minste 10 ha;
-
i. het landgoed dient voor minimaal 90% openbaar toegankelijk te zijn;
-
j. bestaande of voorziene agrarische bedrijven in de directe omgeving mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
-
k. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de cultuurhistorische-, natuur- en landschapsdeskundige over de vraag of aan het gestelde onder a, e en f van dit voorschrift wordt voldaan.
3.9.8 Ten behoeve van verwijderen aanduiding 'karakteristiek'
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde de aanduiding 'karakteristiek' te verwijderen indien de gebouwen waarop deze aanduiding van toepassing is, overeenkomstig een verleende (sloop)vergunning zijn gesloopt.