direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Vianen, Landelijk Gebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0620.bp0001-VG01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van agrarische bedrijven, zoals bedoeld in artikel 1 lid 35, 40 en 41;

alsmede voor:

  • b. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': een intensief veehouderijbedrijf zoals bedoeld in artikel 1 lid 44;
  • c. behoud en versterking van de landschappelijke karakteristiek door het in stand houden en versterken van het besloten en relatief kleinschalig karakter van de oeverwallen en de handhaving van de als 'specifieke vorm van natuur-landschapselement' aangegeven houtopstanden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': behoud en herstel van de cultuurhistorische waarde van de beeldbepalende bebouwing;
  • e. voor gronden binnen een zone van 25 m vanaf de bestemming Verkeer-2; behoud en herstel van karakteristieke laanbeplanting;
  • f. voor zover de gronden zijn gelegen binnen een afstand van 5 m uit de bestemming Water zonder verdere aanduiding (artikel 15): voor onderhoud en beheer van de aangelegen hoofdwatergang;
  • g. voor zover de gronden zijn gelegen binnen een afstand van 2 m uit de bestemmingen Verkeer-1 en Verkeer-2 (artikel 13 en 14): voor verkeersdoeleinden, waarbij de aaneengesloten verharde oppervlakte, voor zover gelegen binnen deze bestemming, niet meer mag bedragen dan 15 m²;
  • h. voor zover de gronden gelegen zijn achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning en binnen het bouwvlak: tevens voor één paardenbak;

met daaraan ondergeschikt:

  • i. een niet-grondgebonden agrarische nevenactiviteit waarvoor maximaal 1.000 m² vloeroppervlak in gebruik mag worden genomen;
  • j. de volgende niet-agrarische nevenfuncties:
    • 1. verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten, waarvoor maximaal 100 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    • 2. veearts/hoefsmederij, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    • 3. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    • 4. kleinschalige horecagelegenheid, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing en maximaal 500 m² overige gronden in gebruik mag worden genomen;
    • 5. bed & breakfast, waarvoor maximaal 150 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    • 6. aan-huis-gebonden beroep en bedrijf, waarvoor ten hoogste 100 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    • 7. natuur- en milieueducatie, waarvoor maximaal 300 m2 bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • k. extensief recreatief medegebruik;
  • l. agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
  • m. blauwe diensten;
  • n. wandel-, fiets- of ruiterpaden;
  • o. teelt van ruwvoedergewassen;
  • p. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • q. de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater;

met dien verstande dat:

  • r. bij een cumulatie van nevenfuncties geldt dat maximaal 1.000 m² van de bedrijfsgebouwen mag worden aangewend voor een niet-agrarische nevenactiviteit.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. binnen het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden opgericht;
  • c. het bepaalde in sub a is niet van toepassing voor terreinafscheidingen, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, permanente boomteelthekken, voorzieningen van openbaar nut en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • d. in aanvulling op het bepaalde in sub c geldt dat uitsluitend terreinafscheidingen met een open constructie ten behoeve van het agrarisch grondgebruik en met een maximale bouwhoogte van 2 m buiten het bouwvlak zijn toegestaan;
  • e. op de gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is de bouw van een bedrijfswoning niet toegestaan;
  • f. kassen zijn enkel toegestaan bij vollegronds tuinbouwbedrijven;
  • g. de afstand van kassen tot woningen van derden dient minimaal 50 m te bedragen;
  • h. indien er blijkens de aanduiding 'relatie' op de plankaart sprake is van een gekoppeld bouwvlak dan zijn hierop bepalingen met betrekking tot een 'enkel' bouwvlak van overeenkomstige toepassing;
  • i. buiten de agrarische bouwvlakken gelegen bestaande veldschuren mogen op hun bestaande locatie in de bestaande omvang gehandhaafd blijven; uitbreiden is niet toegestaan;
  • j. overigens geldt het volgende:

  max. aantal per bouwvlak   max. oppervlak   max. inhoud   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen)   één, tenzij middels een maatvoering-aanduiding anders is aangegeven     750 m³   6 m   9 m  
vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning     75 m²     3 m   6 m  
bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij'     bestaand     6 m   10 m  
overige bedrijfsgebouwen (niet zijnde kassen en koelcellen)     geheel bouwvlak     6 m   10 m  
kassen     300 m²        
koelcellen     geen beperking     8 m   10 m  
mestsilo's
voedersilo's  
  geen beperking       8,5 m
15 m  
erfafscheidingen:
- voor de voorgevel van de bedrijfswoning
- overige plaatsen binnen het bouwvlak  
       
1 m

2 m  
(schotel)antennes           10 m  
paardenbak   één   800 m²        
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak           6 m  
kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen zoals picknicktafels en bewegwijzering           3 m  
voorzieningen van openbaar nut, zoals trafo's, abri's, schakelstations, meet- en regelstations     15 m²       2,7 m  

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van de bebouwing en de situering en de vorm van de bouwvlakken indien dit noodzakelijk is vanuit milieuhygiënisch, verkeerskundig, landschappelijk dan wel cultuurhistorisch oogpunt, een en ander mede gelet op de aard van de bedrijfsvoering en de ligging, alsmede de omvang van het bedrijf.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afstand kassen tot woningen van derden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder g teneinde de afstand van 50 m van kassen tot woningen van derden te verminderen, mits voldoende waarborgen aanwezig zijn dat er geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van het woon- en leefklimaat. Daartoe dient tevoren het advies van een ter zake deskundige te zijn ingewonnen.

3.4.2 Sleufsilo's buiten het agrarische bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 teneinde het oprichten van sleufsilo's buiten het bouwvlak mits;

  • a. het oprichten van sleufsilo's buiten het bouwvlak noodzakelijk is uit oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de sleufsilo direct aansluitend aan het agrarisch bouwvlak wordt opgericht;
  • c. de bebouwde oppervlakte van de onderhavige sleufsilo's niet meer bedraagt dan 500 m²;
  • d. de bebouwingshoogte van de silo's niet meer bedraagt dan 2 m;
  • e. afwijken niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschapswaarden zoals omschreven in lid 3.1.

3.4.3 Bijgebouwen buiten bouwvlakken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder a, voor de bouw van bijgebouwen buiten een bouwvlak met de bestemming Wonen op gronden met de bestemming Agrarisch, mits:

  • a. binnen het bestemmingsvlak met de bestemming Wonen onvoldoende ruimtelijke mogelijkheden aanwezig zijn voor de realisatie van een bijgebouw;
  • b. het bijgebouw wordt aangelegd binnen een afstand van 20 m vanaf het hoofdgebouw.

3.4.4 Ten behoeve van de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in lid 3.2 onder j, mits:

  • a. het vergroten van de maximale bouwhoogte noodzakelijk is vanuit het aspect dierenwelzijn of vanwege gewijzigde wet- en regelgeving;
  • b. de bouwhoogte tot ten hoogste 12 m wordt vergroot.

3.4.5 Ten behoeve van bedrijfsgebonden windturbines

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de realisatie van windturbines, mits:

  • a. de stroomleverantie van de windturbine geheel ten dienste van het agrarische bedrijf is;
  • b. de ashoogte van de windturbine niet hoger dan 20 m is;
  • c. er geen onevenredige aantasting van de landschapswaarden zoals omschreven in lid 3.1 en van het woon- en leefklimaat zal plaatsvinden.

3.4.6 Schuilhut voor hobbydieren

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder a ten behoeve van het toestaan van schuilhutten buiten het agrarisch bouwvlak mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het bouwen van een schuilhut is noodzakelijk voor de huisvesting van hobbydieren op het betreffende perceel (weiland);
  • b. het betreft solitair gelegen weilanden niet gelegen aansluitend aan de woonbestemming van de eigenaar/gebruiker van het perceel;
  • c. het weiland is minimaal 2.500 m² groot;
  • d. de bebouwde oppervlakte van een schuilhut mag maximaal 15 m² bedragen en de hoogte mag maximaal 3 m bedragen;
  • e. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing.

3.4.7 Uitbreiding bouwmogelijkheden ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij'

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder j voor wat betreft het maximale oppervlak aan bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. afwijken is uitsluitend mogelijk indien de uitbreiding van bedrijfsgebouwen noodzakelijk is vanuit het oogpunt van dierenwelzijn of als gevolg van gewijzigde wet- en regelgeving.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Het is niet toegestaan de in dit artikel bedoelde gronden te gebruiken:

  • a. voor alle gronden met de bestemming Agrarisch:
    • 1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
    • 2. het plaatsen van mestzakken buiten het agrarisch bouwvlak;
    • 3. het oprichten van foliemestbassins- en platen buiten het agrarisch bouwvlak;
    • 4. het plaatsen van lichtmasten bij paardenbakken;
    • 5. de volgende nevenfuncties:
      • semibedrijfsgebonden windturbines met een ashoogte groter dan 20 m;
      • kinderboerderij;
      • paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets);
      • survivalactiviteiten, excursiebedrijf;
      • ballonvaart;
      • boerengolf/poldersport;
      • museum/tentoonstellingsruimte;
  • b. en voorts, voor zover het gronden betreft met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur-landschapselement', dan wel voor gronden binnen een zone van 25 m vanaf de bestemming 'Verkeer-2', voor:
    • 1. agrarisch gebruik;
    • 2. het diepwoelen en diepploegen van de bodem (> 40 cm);
    • 3. het graven, ophogen, egaliseren van de bodem, anders dan in het kader van natuurontwikkeling;
    • 4. het aanbrengen van boomgaarden/fruitteelt;
    • 5. het aanbrengen van boomteelt, heesters, sierteelt;
    • 6. het omzetten (scheuren) van grasland in bouwland (maïs, veevoedergewassen);
    • 7. het aanbrengen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
    • 8. het aanleggen van paardenbakken buiten het agrarisch bouwvlak, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 teneinde de volgende niet-agrarische nevenactiviteiten binnen het bouwvlak toe te staan bij een agrarisch bedrijf:

  • a. opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing waarvoor maximaal 400 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • b. veehandelsbedrijf, africhtingsbedrijf voor paarden, foeragehandel, paardenhandel waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • c. opslag en stalling van niet-agrarische producten in bestaande gebouwen waarvoor maximaal 400 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • d. kano-, (roei- of elektrische) boot-, fietsen- of huifkarrenverhuur, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • e. kampeerboerderij (vakantiegroepsverblijf), waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • f. kleinschalig kamperen, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing en maximaal 3.000 m² overige gronden in gebruik mogen worden genomen;
  • g. sociale functie (zoals kinderopvang, zorgboerderij), waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • h. dierenpension, hondenfokkerij waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;

hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:

    • 1. ten behoeve van de nevenactiviteit dient gebruik te worden gemaakt van bestaande gebouwen;
    • 2. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; daarbij dient gebruikgemaakt te worden van gebiedseigen beplantingsvormen;
    • 3. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
    • 4. detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit;
    • 5. nevenfuncties met een sterke verkeersaantrekkende werking zijn niet toegestaan bij agrarische bedrijven welke ontsloten worden op wegen met een beperkte capaciteit;
    • 6. parkeren dient te allen tijde op eigen terrein plaats te vinden binnen het bouwvlak;
    • 7. bij een cumulatie van nevenfuncties geldt dat maximaal 1.000 m² van de bedrijfsgebouwen mag worden aangewend voor een niet-agrarische nevenactiviteit;
    • 8. afwijken mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijk en/of, cultuurhistorische als omschreven in lid 3.1.

3.6.2 Paardenbakken buiten bouwvlakken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a, voor de aanleg van een paardenbak buiten een agrarisch bouwvlak op gronden met de bestemming Agrarisch, mits:

  • a. binnen het agrarische bouwvlak of een bestemmingsvlak met de bestemming Wonen onvoldoende ruimtelijke mogelijkheden aanwezig zijn om een paardenbak aan te leggen;
  • b. de paardenbak wordt aangelegd op gronden gelegen binnen een strook van 50 m vanaf het agrarische bouwvlak of het bestemmingsvlak met de bestemming Wonen;
  • c. de paardenbak landschappelijk wordt ingepast en geen lichtmasten worden opgericht.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Aanlegverbod

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. voor alle gronden met de bestemming Agrarisch:
    • 1. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    • 2. het aanleggen van boomgaarden/fruitteelt, voor gelegen binnen een afstand van 50 m uit een gevoelig object;
    • 3. het aanleggen van nieuwe perceelsontsluitingen;
  • b. en voorts, voor zover het gronden betreft met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur-landschapselement' dan wel gronden binnen een zone van 25 m vanaf de bestemming Verkeer-2:
    • 1. het graven, dempen, vergroten en/of herprofileren van sloten en oppervlaktewateren;
    • 2. verwijderen van houtgewas, houtwallen, bosjes;
    • 3. het aanbrengen van verhardingen > 200 m²;
    • 4. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
    • 5. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
    • 6. het aanleggen van nieuwe perceelsontsluitingen.

3.7.2 Uitzondering op aanlegverbod

Het in lid 3.7.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. welke plaatsvinden binnen een agrarisch bouwvlak;
  • b. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning of omgevingsvergunning is verleend;
  • c. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • d. welke het normale beheer en onderhoud betreffen.

3.7.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De in lid 3.7.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke karakteristiek, als omschreven in lid 3.1, niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. wordt voldaan aan het volgende:
    • 1. voor het aanbrengen van ondergrondse leidingen:
      • er mag geen onevenredige aantasting van de agrarische belangen plaatsvinden;
      • de bestaande bodemopbouw dient behouden te blijven;
      • de landschapselementen, aangeduid met 'specifieke vorm van natuur - landschapselement', mogen niet onevenredig worden aangetast;
      • het aanbrengen van leidingen ter plaatse van gronden binnen een zone van 25 m vanaf de bestemming 'Verkeer-2' mag niet leiden tot aantasting van het karakter van de laanbeplanting en tot schade aan de bomen of de wortels van de bomen;
    • 2. voor het aanbrengen van boomgaarden/fruitteelt:
      • voor zover aanleg van de fruitboomgaard plaatsheeft binnen 50 m uit een gevoelig object mag het woon- en verblijfsklimaat niet onevenredig worden aangetast;
    • 3. voor het aanleggen van nieuwe perceelsontsluitingen:
      • het aanleggen dient noodzakelijk te zijn om het perceel te ontsluiten;
      • het perceel mag maximaal via één perceelsontsluiting worden ontsloten;
      • de breedte van de perceelsontsluiting mag niet meer dan 3 m bedragen;
      • voor zover het betreft gronden binnen een zone van 25 m vanaf de bestemming 'Verkeer-2' mag het karakyer van de laanbeplanting niet worden aangetast en geen schade worden toegebracht aan de bomen of de wortels van de bomen.

3.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
3.8.1 Sloopverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te slopen.

3.8.2 Uitzonderingen op het sloopverbod

Het verbod als bedoeld in lid 3.8.1 is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:

  • a. zoals bedoeld in artikel 3.20 lid 1 Wro;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

3.8.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De sloopwerkzaamheden als bedoeld in lid 3.8.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de karakteristieke waarden niet worden aangetast, hetgeen ter advisering wordt voorgelegd aan een ter zake deskundige.

3.9 Wijzigingsbevoegdheid
3.9.1 Nieuwvestiging agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde op de plankaart een nieuw bouwvlak op te nemen ten behoeve van de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf, mits voldaan wordt aan het volgende:

  • a. er dient sprake te zijn van de vestiging van een volwaardig agrarisch bedrijf dan wel een bedrijf dat naar verwachting binnen redelijke termijn zal uitgroeien tot een volwaardig bedrijf; hierover dient tevoren advies te zijn ingewonnen bij een ter zake deskundige;
  • b. de vestiging van niet-grondgebonden agrarische bedrijven, boomteeltbedrijven, akkerbouwbedrijven dan wel (vollegronds) tuinbouwbedrijven is niet toegestaan;
  • c. de oppervlakte van het bouwvlak mag ten hoogste 1 ha bedragen, indien sprake is van een fruitteeltbedrijf, mag de oppervlakte ten hoogste 0,5 ha bedragen;
  • d. de bouw van ten hoogste één bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan, indien deze vanwege de bedrijfsvoering noodzakelijk is voor de huisvesting van een persoon die daadwerkelijk en duurzaam met de dagelijkse bedrijfsvoering is belast: hierover dient tevoren advies te zijn ingewonnen bij een ter zake deskundige;
  • e. van de wijzigingsbevoegdheid mag slechts gebruik worden gemaakt, indien geen gebruik kan worden gemaakt van een bestaand agrarisch bouwperceel;
  • f. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, daarbij dient gebruikgemaakt te worden van gebiedseigen beplantingsvormen;
  • g. de nieuwvestiging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke karakteristiek als omschreven in lid 3.1;
  • h. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  • i. ten opzichte van gronden met de bestemming Water zonder verdere aanduiding, dient een afstand van minimaal 10 m in acht te worden genomen;
  • j. uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  • k. voor het overige dient te worden voldaan aan het bepaalde in lid 3.2.

3.9.2 Omzetten agrarisch bedrijf in Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de verbouw van een voormalig agrarisch bedrijfscomplex voor woondoeleinden eventueel gecombineerd met woningsplitsing van de voormalige bedrijfswoning dan wel met toevoeging van één extra woning, mits voldaan wordt aan het volgende:

  • a. wijziging is enkel toegestaan indien de locatie redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering; hiertoe wordt advies ingewonnen bij een ter zake deskundige;
  • b. de bebouwde oppervlakte van het voormalige boerderijpand (bedrijfswoning inclusief inpandige stal/deel) mag niet worden vergroot;
  • c. de cultuurhistorische waarde van het voormalige boerderijpand mag niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de bestaande situering mag niet worden gewijzigd;
  • e. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  • f. de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 75 m² per woning; indien de (gezamenlijke) oppervlakte van de bijgebouwen reeds meer dan 75 m² bedraagt, dan is een maximale bebouwde oppervlakte toegestaan van 75 m² plus de helft van het meerdere, met een totaal maximum van 150 m²; van dit maximum kan worden afgeweken indien reeds een groter oppervlak aan bedrijfsgebouwen in gebruik is ten behoeve van een vervolgfunctie zoals bedoeld in lid 3.9.3;
  • g. in aanvulling op het bepaalde onder f geldt dat alle overtollige, niet beeldbepalende, bedrijfsbebouwing dient te worden gesaneerd;
  • h. indien de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft op een voormalig agrarisch bedrijf, waar al geruime tijd een nevenactiviteit werd uitgeoefend, mag de nevenactiviteit worden voortgezet tot een maximaal oppervlak van 1.000 m²;
  • i. het aantal woningen mag uitsluitend worden vermeerderd indien er sprake is van:
    • 1. woningsplitsing bij voormalige boerderijen die zijn aangeduid als 'karakteristiek';
    • 2. de vestiging van een extra woning uitsluitend in een pand dat is aangeduid als 'karakteristiek';
    • 3. een extra woning in het kader van de Ruimte-voor-Ruimteregeling;
  • j. in de gevallen zoals genoemd in sub i onder 1 en 2 zijn de volgende criteria van toepassing:
    • 1. de woningtoevoeging noodzakelijk is in verband met het herstel of de verbetering van de te beschermen architectonische of cultuurhistorische waarden;
    • 2. de bestaande inhoud van de woning c.q. het pand mag niet worden vergroot;
    • 3. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiend uit de milieuwetgeving;
    • 4. de te realiseren woning dient te passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
    • 5. voorst zijn de o verige maatvoeringseisen met betrekking tot bijgebouwen en andere bouwwerken (artikel 16) van toepassing;
  • k. in het geval zoals genoemd in sub i onder 3 zijnde volgende criteria van toepassing:
    • 1. indien alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, met een minimum van 1.000 m² mag één woning worden teruggebouwd (exclusief de bestaande bedrijfswoning);
    • 2. de inhoud van de woning mag maximaal 600 m³ bedragen, het oppervlak aan bijgebouwen mag maximaal 75 m² bedragen;
    • 3. monumenten en beeldbepalende bebouwing mogen niet worden gesloopt;
    • 4. de bestemming van de bestaande bedrijfswoning wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen';
    • 5. de bestemming van het gehele perceel dient te worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' of in de bestemming 'Wonen' in combinatie met de bestemming 'Agrarisch';
    • 6. de nieuwbouw mag alleen plaatsvinden indien de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbetert en geen aantasting plaatsvindt van bestaande landschappelijke karakteristiek zoals beschreven in lid 3.1;
    • 7. de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving mogen niet worden belemmerd;
    • 8. planologisch-juridische mederwerking aan de bouw van een compensatiewoning wordt alleen verleend, indien de sloop van de bedrijfsbebouwing voldoende is gewaarborgd;
  • l. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, karakteristiek zoals omschreven in lid 3.1;
  • m. uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

3.9.3 Hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde bij beëindiging van een agrarisch bedrijf hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen en het bijbehorende erf toe te staan ten behoeve van:

  • a. opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing;
  • b. veearts/hoefsmederij;
  • c. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij);
  • d. opslag en stalling van niet-agrarische producten (zoals boten, caravans) in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in de bestaande bebouwing;
  • e. kleinschalige en ambachtelijke bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • f. paardenstalling/pensionstalling;
  • g. recreatief nachtverblijf;
  • h. kampeerboerderij (vakantiegroepsverblijf)/minicamping;
  • i. horecagelegenheid;
  • j. sociale functie (therapie, kinderopvang, zorgboerderij);
  • k. dierenpension/hondenfokkerij;

mits voldaan wordt aan het volgende:

    • 1. hergebruik is enkel toegestaan indien het (voormalig) agrarisch bedrijfscomplex redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is voor eigentijdse bedrijfsvoering; hiertoe wordt advies ingewonnen bij een ter zake deskundige;
    • 2. hergebruik is uitsluitend toegestaan binnen de bestaande gebouwen tot een maximaal oppervlak van 1.000 m²; alle overige niet beeldbepalende bebouwing dient te worden gesloopt;
    • 3. in afwijking van het bepaalde in onder 2 geldt dat indien de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen in een bouwvallige staat verkeren of indien hiervan geen zinvol ander gebruik meer kan worden gemaakt, na sanering van alle bedrijfsgebouwen maximaal 50% van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken mag worden teruggebouwd, met dien verstande dat na sanering maximaal 1.000 m² aan bebouwing (exclusief de woning) aanwezig mag zijn;
    • 4. buitenpandige opslag is niet toegestaan;
    • 5. vervolgfuncties met een sterke verkeersaantrekkende werking zijn niet toegestaan op percelen, welke ontsloten worden op wegen met een beperkte capaciteit;
    • 6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
    • 7. het oprichten van een tweede bedrijfswoning is niet toegestaan;
    • 8. detailhandel is niet toegestaan;
    • 9. de wijziging mag niet leiden tot (extra) belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
    • 10. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke karakteristiek als omschreven in lid 3.1;
    • 11. uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

3.9.4 Plaatsing zendmasten

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de plaatsing van zendmasten. Het plaatsen van zendmasten kan voorts slechts worden toegestaan, mits:

  • a. sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • b. aansluiting wordt gezocht bij bestaande bebouwing;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de afstand tot lokale wegen ten hoogste 50 m bedraagt, de afstand tot een oeverwal ten hoogste 100 m bedraagt en de afstand tot snelwegen ten hoogste 20 m bedraagt;
  • e. de landschapselementen ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van natuur-landschapselement' en de waardevolle laanbeplanting ter plaatse van de bestemming 'Verkeer-2' of op gronden directe grenzend aan deze bestemming niet worden aangetast;
  • f. uit oogpunt van verkeersveiligheid geen bezwaar bestaat tegen de desbetreffende locatie;
  • g. de mast dient rechtstreeks op een bestaande weg/bestaand pad aan te sluiten, tenzij zulks redelijkerwijs niet gevergd kan worden;
  • h. de hoogte van de zendmast mag niet meer bedragen dan 40 m;
  • i. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken (basisstation) niet meer bedraagt dan 20 m² en de hoogte maximaal 4 m bedraagt.

3.9.5 Vergroting agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de vormverandering/vergroting van een agrarisch bouwvlak zonder de aanduiding 'intensieve veehouderij', mits voldaan wordt aan het volgende:

  • a. vergroting dient noodzakelijk te zijn uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling; hierover dient tevoren advies te zijn ingewonnen bij een ter zake deskundige;
  • b. de oppervlakte van het agrarisch bouwvlak mag na vergroting niet meer bedragen dan 1,5 ha met dien verstande dat het agrarisch bouwvlak van een fruitteeltbedrijf niet meer mag bedragen dan 1 ha;
  • c. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • d. afhankelijk van de ligging van het desbetreffende perceel mag vergroting niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke karakteristiek, zoals beschreven in lid 3.1;
  • e. de wijziging mag niet leiden tot (extra) belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  • f. ten opzichte van de op plankaart als 'Water', zonder verdere aanduiding, bestemde gronden dient een afstand van minimaal 10 m in acht te worden genomen;
  • g. uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

3.9.6 Vergroting agrarisch bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij'

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de vormverandering/vergroting van een agrarisch bouwvlak met de aanduiding 'intensieve veehouderij' en/of uitbreiding van het oppervlak aan bedrijfsgebouwen op een agrarisch bouwvlak met de aanduiding 'intensieve veehouderij', mits voldaan wordt aan het volgende:

  • a. vergroting dient noodzakelijk te zijn uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling; hierover dient van tevoren advies te zijn ingewonnen bij een ter zake deskundige;
  • b. de oppervlakte van het agrarisch bouwvlak mag na vergroting niet meer bedragen dan 1,5 ha; nieuwe bebouwing dient binnen dit oppervlak te worden gerealiseerd;
  • c. planwijziging wordt uitsluitend toegepast indien de vergroting/vormverandering van het bouwvlak en/of de uitbreiding van het oppervlak aan bedrijfsgebouwen geen significante gevolgen heeft op Natura 2000-gebieden;
  • d. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • e. afhankelijk van de ligging van het desbetreffende perceel mag vergroting niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke karakteristiek, zoals beschreven in lid 3.1;
  • f. de wijziging mag niet leiden tot (extra) belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  • g. ten opzichte van de op plankaart als 'Water', zonder verdere aanduiding, bestemde gronden dient een afstand van minimaal 10 m in acht te worden genomen;
  • h. uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

3.9.7 Landgoederen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de realisatie van een nieuw landgoed, mits voldaan wordt aan volgende:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien de ontwikkeling van het landgoed bijdraagt aan de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit, in het bijzonder de kernkwaliteiten van natuur en landschap;
  • b. binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn landgoederen alleen toelaatbaar als ten minste 80% van de bijbehorende gronden gelegen zijn binnen de bestemmingen 'Agrarisch met waarden-Landschap' en/of 'Agrarisch met waarden-Natuur en Landschap';
  • c. de hoeveelheid toe te voegen bebouwing dient in verhouding te staan tot de hoeveelheid extra groen en mag bestaan uit enkele kwalitatief hoogwaardige wooneenheden;
  • d. aan de ontwikkeling van het landgoed dient een inrichtings- en beheerplan ten grondslag te liggen;
  • e. de landschappelijke inpassing van het landgoed dient aan te sluiten bij de kernkwaliteiten van het landschap, zoals aangegeven in de Landschapsvisie en de in het Streekplan uitgewerkte ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie;
  • f. de inrichting van het landgoed dient een architectonische eenheid te vormen, die past in het gemeentelijk beeldkwaliteitplan;
  • g. voor wat betreft de inrichting en architectuur van het landgoed dient zoveel mogelijk te worden aangesloten op de bestaande landschapsstructuren en de cultuurhistorische kenmerken van het gebied;
  • h. het landgoed dient een minimale omvang te hebben van ten minste 10 ha;
  • i. het landgoed dient voor minimaal 90% openbaar toegankelijk te zijn;
  • j. bestaande of voorziene agrarische bedrijven in de directe omgeving mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • k. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de cultuurhistorische-, natuur- en landschapsdeskundige over de vraag of aan het gestelde onder a, e en f van dit voorschrift wordt voldaan.

3.9.8 Ten behoeve van verwijderen aanduiding 'karakteristiek'

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde de aanduiding 'karakteristiek' te verwijderen indien de gebouwen waarop deze aanduiding van toepassing is, overeenkomstig een verleende (sloop)vergunning zijn gesloopt.