direct naar inhoud van Bijlage 4 Bureauonderzoek ecologie
Plan: Oranjewijk, fase I
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0617.bpor-vg99

Bijlage 4 Bureauonderzoek ecologie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan worden aangetoond. In dit verband is het van belang dat, gelet op de verplichtingen ingevolge de Flora- en faunawet, aannemelijk moet worden gemaakt dat de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten niet in het geding is. Hieronder wordt beschreven welke beschermde soorten naar verwachting binnen de locatie aanwezig zijn en wat de ecologische gevolgen zijn van de beoogde ingrepen.

Bestaande situatie

Het plangebied is gesitueerd in het zuidoosten van Strijen en bestaat uit gebouwen, opgaande begroeiing (bomen en struiken) en verharding.

Beoogde ontwikkelingen

Binnen het betreffende plangebied zullen naast vervangende woningen ook nieuwe woningen en een multifunctionele accomodatie worden gerealiseerd.

De voorgenomen ontwikkeling kan als volgt worden omschreven:

  • kappen van opgaande begroeiing;
  • sloop van gebouwen;
  • bouwrijp maken grond;
  • bouw van woningen;
  • nieuwe groeninrichting (tuinen).

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Normstelling

Flora- en Faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:

  • nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd.
  • nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep.
  • nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.

De Flora- en faunawet is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Huidige ecologische waarden

Gebiedsbescherming

De planlocatie vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde beschermde natuurgebied (Natura 2000-gebied 'Oudeland van Strijen') is op ongeveer 700 m afstand van het plangebied gelegen (zie figuur B3.1). Het plangebied maakt geen deel uit van de provinciale ecologische hoofdstructuur (PEHS, provincie Zuid-Holland, 2008).

afbeelding "i_NL.IMRO.0617.bpor-vg99_0009.png"

Figuur B4.1 Kern Strijen ten opzichtte van het Natura 2000-gebied 'Oudeland van Strijen' (blauw gestreept)

Soortenbescherming

Via het Natuurloket (www.natuurloket.nl) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's). Volgens de beschikbare regionale verspreidingsgegevens: Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997; SOVON en RAVON zijn onderstaande soorten naar verwachting aanwezig in en nabij het plangebied.

Planten

Volgens het Natuurloket zijn vaatplanten slecht onderzocht binnen het betreffende kilometerhok.

Gezien het intensieve beheer en grotendeels verharding zijn er geen groeiplaatsen van beschermde soorten binnen het plangebied te verwachten.

Vogels

Het Natuurloket geeft aan dat broedvogels niet onderzocht zijn binnen het betreffende kilometerhok. In het opgaand groen aanwezig binnen het plangebied, kunnen algemeen voorkomende vogelsoorten als pimpelmees, koolmees, staartmees, roodborst, spreeuw, ekster en zwarte kraai hun leefgebied hebben. Mogelijk maken soorten als gierzwaluw en zwarte roodstaart gebruik van dakpannen of andere holtes aanwezig in het gebouw en komen hier tot broeden.

Zoogdieren

Volgens het Natuurloket zijn zoogdieren niet onderzocht binnen het betreffende kilometerhok. Mogelijk maken soorten als egel, konijn, veldmuis, bosmuis en gewone bosspitsmuis gebruik van het plangebied als vaste verblijfplaats. Zwaar beschermde soorten als vleermuizen kunnen mogelijk vaste verblijfplaatsen (in de spouwmuur, in gaten en onder de dakranden) hebben binnen de aanwezige gebouwen. Ook kunnen vleermuizen het plangebied (de bomen) gebruiken als onderdeel van hun foerageergebied en vliegrouten. Andere licht en/of zwaar beschermde soorten zijn niet te verwachten binnen het plangebied gezien de voorkomende biotopen.

Amfibieën

Amfibieën zijn volgens het Natuurloket niet onderzocht binnen het betreffende kilometerhok. De verwachting is dat algemene amfibieën als gewone pad, bruine kikker en groene kikker gebruikmaken van het plangebied. Zwaar beschermde soorten zijn hier echter niet te verwachten.

Vlinders en libellen

Het Natuurloket geeft aan dat vlinders en libellen niet onderzocht zijn binnen het betreffende kilometerhok. Mogelijk maken enkele algemene vlinders en libellen gebruik van de planlocatie als onderdeel van hun leefgebied. Beschermde soorten zijn gezien de voorkomende biotopen binnen het plangebied niet te verwachten.

Overige soorten

Volgens het Natuurloket zijn er geen gegevens beschikbaar van beschermde reptielen en overige insecten. Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan. Daarmee zijn de overige soorten niet te verwachten binnen het plangebied.

In de onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen de locatie (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel B4.1 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling   ontheffingsregeling Ffw    
tabel 1   tabel 2   tabel 3   vogels  
    bijlage 1 AMvB   bijlage IV HR   cat. 1 t/m 4   cat. 5  
egel, konijn, veldmuis, bosmuis en gewone bosspitsmuis

bruine kikker, groene kikker en gewone pad  
geen
 
geen   alle vleermuizen   gierzwaluw   pimpelmees, ekster, koolmees, spreeuw, zwarte roodstaart, zwarte kraai  

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde beschermde natuurgebied (Natura 2000-gebied 'Oudeland van Strijen') is op ongeveer 700 m afstand van het plangebied gelegen (zie figuur B3.1). Gezien de relatief grote afstand (van het plangebied tot het beschermde natuurgebied) en de tussenliggende wegen en gebouwen (buffers) zijn er geen negatieve effecten te verwachten vanuit het plangebied. De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Het plangebied maakt geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS, provincie Zuid-Holland, 2009).

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend. De betreffende planwerkzaamheden leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten. Voor deze ingrepen zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten (algemene soorten), aangezien hiervoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.

Nader onderzoek naar vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR) en vogels met een vaste nestplaats is noodzakelijk.

Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.