direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Essendael
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het plan

De nieuwe woonwijk Essendael in de kern Rhoon is volop in ontwikkeling. Ten behoeve van deze wijk is in 2006 het globale bestemmingsplan "Essendael" vastgesteld. Volgens dit plan mochten er maximaal 650 woningen met bijbehorende voorzieningen, verkeer, groen en water gefaseerd gerealiseerd worden.

In 2013 is een nieuw bestemmingsplan voor het gebied gemaakt, Rhoon dorp. Hierin heeft het nog te bebouwen deel van Essendael opnieuw een globale bestemming gekregen en het al gerealiseerde deel van de wijk een beheerregeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0001.png"

Afbeelding - globale ligging plangebied

Met het uitbreken van de crisis in 2008, en de daarmee gepaard gaande marktveranderingen, is de ontwikkeling van de woonwijk tijdelijk afgeremd geweest. Momenteel wordt de ontwikkeling weer ter hand worden genomen.
In de tussentijd hebben zich een enkele afwijkingen voorgedaan ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten van de bestemmingsplannen Essendael uit 2006 en Rhoon Dorp uit 2013. Zo is er de behoefte ontstaan om aangrenzende percelen bij het plangebied te betrekken. De meest ingrijpende wijziging betreft het vervallen van het geprojecteerde verzorgingstehuis aan de zuidoostzijde van de wijk. Deze locatie komt daarmee wederom vrij voor woningbouw.

In verband met de gewijzigde uitgangspunten is voorliggend bestemmingsplan voorbereid, waarin 114 nieuwe woningen mogelijk worden gemaakt, waarmee het totaal aantal woningen in het gebied op 661 komt, ten opzichte van 2006 een netto toename van 11 woningen.

In dit bestemmingsplan worden niet alleen de plangebieden opgenomen waar sprake is van een wijziging ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. De gemeente heeft er voor gekozen om de woningen van Essendael die inmiddels zijn gerealiseerd of in aanbouw zijn van een 'conserverende' woonbestemming te voorzien. Daarmee wordt meer recht gedaan aan de bestaande situatie en wordt het helder voor de bewoners van de nieuwe woningen wat de mogelijkheden zijn.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit een groot deel van de nieuw te bouwen wijk Essendael (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0002.png"

Afbeelding - begrenzing deelgebieden plangebied

Aan de noordzijde wordt de plangrens gevormd door de achtergrens van de nieuwe woningen aan de Jan van Herwijnenlaan. Aan de noordoostzijde grenst het plangebied aan de Van Gogh Allee. De oostgrens loopt ook tussen de woningen aan de Isaac Israelslaan en de Kees van Dongenlaan en vervolgens langs de Willem De Kooning Allee.
Het plangebied wordt aan het zuiden begrensd door het water aan de Essendijk. Aan de westzijde loopt de plangrens langs het water en de bestaande kavelsloot bij de Tijsjesdijk.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het nieuwe bestemmingsplan vervangt ter plaatse het geldende bestemmingsplan Rhoon Dorp 2013 zoals vastgesteld op 14 juli 2014.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0003.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Rhoon Dorp 2013

Het merendeel van de gronden heeft de globale eindbestemming 'Woongebied' op basis waarvan de woonwijk Essendael gerealiseerd mag worden. Voor delen van de woonwijk die afgerond zijn is deze globale bestemming niet meer wenselijk.
Voor de nog te ontwikkelen delen van de woonwijk biedt de geldende bestemming 'Woongebied' onvoldoende ruimte om Essendael af te ronden.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Essendael' met identificatienummer NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

  • verbeelding
  • planregels.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 Planbeschrijving gaat in op de beschrijving van het plan. Hier worden de huidige en de toekomstige situatie beschreven;
  • hoofdstuk 3 Beleid behandelt het beleidskader van hogere overheden en van de gemeente zelf;
  • in hoofdstuk 4 Planologische haalbaarheid komen verschillende planologische randvoorwaarden aan bod. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om onderwerpen als 'natuur en landschap' en 'water';
  • hoofdstuk 5 Milieuaspecten gaat in op de milieuaspecten die komen kijken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de milieutechnische haalbaarheid ten aanzien van geluid, externe veiligheid en luchtkwaliteit;
  • hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Aangezien het vigerend bestemmingsplan Rhoon Dorp vrij recent is, is in deze toelichting zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de teksten uit de toelichting van dat bestemmingsplan. Daar waar nodig zijn teksten geactualiseerd en aangepast.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

De woonwijk Essendael is een deels gerealiseerde woonwijk. Het gerealiseerde gedeelte ligt met name in het midden van dit plangebied. Aan de zuid- en oostzijde grenst het deelgebied aan het landschapspark Buijtenland, aan de noord en westzijde aan de kern van Rhoon.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0004.png"

Afbeelding - stedenbouwkundig plan (d.d. december 2018)

In bovenstaande afbeelding is de meest recente versie van het stedenbouwkundig plan plankaart weergegeven, waarin het resterende woningbouwprogramma verwerkt is:

  • I. Het gebied ten noorden van het centrale park, ter hoogte van de Jan van Herwijnenlaan en de Piet Mondriaanlaan (deelgebied I), is op basis van het geldende bestemmingsplan al uitgegeven en wordt momenteel gerealiseerd. De betreffende woningen worden in het nieuwe bestemmingsplan al conserverend bestemd ('Wonen' en 'Tuin').
  • II. Aan de noordzijde van de Willem de Kooning Allee, ter hoogte van de Carel Willinklaan en de Isaac Israelslaan, zijn op grond van het geldende bestemmingsplan 35 (rijtjes)woningen voorzien (deelgebied II). Omdat deze woningen nog inmiddels zijn vergund zijn deze in het nieuwe bestemmingsplan conserverend bestemd ('Wonen' en 'Tuin').

De gronden waar de beoogde woningen gerealiseerd zullen gaan worden, worden nu nog of beslag genomen door (tijdelijke) bouwketen en (zand)opslag vanwege aangrenzende bouwactiviteiten of liggen braak.

2.2 Ontwikkelingen

Er resteren binnen Essendael nog drie deelgebieden die nog ontwikkeld moeten worden en waarvoor aanpassing van het geldende bestemmingsplan nodig is.

  • 1. het deelgebied 'Van Gogh Allee';
  • 2. het deelgebied 'zuidzijde tegen Essendijk aan';
  • 3. het westelijke deelgebied 'nabij de Tijsjesdijk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0005.png"

Afbeelding - stedenbouwkundig plan met de verschillende deelgebieden

Op deze deelgebieden zullen in de toekomst woningen worden gebouwd. De grond is op het moment van het voorliggende plan nog niet uitgegeven. Er komt daarom een flexibele bestemmingsregeling.
Wanneer deze woningen gerealiseerd zijn, omvat Essendael in totaal 661 woningen.

2.2.1 Deelgebied Van Gogh Allee

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0006.png"

Afbeelding - uitsnede deelgebied Van Gogh Allee

Voor het deelgebied ten westen van de Van Gogh Allee wordt in de nieuwe verkaveling uitgegaan van 14 tot 16 grondgebonden woningen (uitsluitend twee-onder-eenkap en vrijstaand). De woningen worden voorzien van 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. Aan de zijde van de Jan van Herwijnenlaan wordt voorzien in een centrale parkeervoorziening met 10 openbare parkeerplaatsen.
Langs de Van Gogh Allee is aan de zijde van de nieuwe woningen een trottoir opgenomen.

Regeling in het bestemmingsplan
In het nieuwe bestemmingsplan wordt ter plaatse maximaal 16 vrijstaande of twee-aaneen woningen mogelijk gemaakt met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6,5 en 11 m.

2.2.2 Deelgebied 'zuidzijde tegen Essendijk aan'

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0007.png"

Afbeelding - uitsnede deelgebied 'zuidzijde tegen Essendijk aan'

Door het vervallen van de plannen om aan de oostzijde van dit deelgebied een zorgcentrum te realiseren is extra ruimte ontstaan voor woningbouw. In het stedenbouwkundig ontwerp wordt uitgegaan van 31 aaneengebouwde woningen langs de zuidzijde van de Willem De Kooning Allee. Met deze woningen en de ontsluiting van het gebied wordt aangesloten op de bestaande woningen en wegen aan de overzijde van de Allee.
Langs de Essendijk wordt ook ruimte geboden voor aaneengebouwde woningen met ruim uitzicht over het water en de Essendijk. Doordat deze woningen iets royaler worden uitgevoerd is aan de zuidzijde plek voor 28 woningen.
Aan de westzijde van het deelgebied is een appartementencomplex voorzien met 18 gestapelde woningen met zicht over het water. Op maaiveld wordt geparkeerd.

Vanwege de nabijheid van het sportcomplex 'De Omloop' is binnen een strook van 30 m de realisatie van woningen niet direct mogelijk (zie verder paragraaf 5.5.2). Pas wanneer het sportcomplex is verplaatst kunnen daar daadwerkelijk woningen worden gerealiseerd.

Regeling in het bestemmingsplan
In het nieuwe bestemmingsplan worden ter plaatse maximaal 77 woningen mogelijk gemaakt. In het grootste deel van het deelgebied mogen de (grondgebonden) woningen maximaal 13 m hoog worden gebouwd. Ter hoogte van het appartementencomplex mogen de woningen worden gestapeld tot een bouwhoogte van 18 m.

Binnen een strook van 30 m vanaf het sportcomplex mogen woningen pas worden gebouwd als het sportcomplex is verdwenen of de gronden aantoonbaar niet meer in gebruik zijn als sportvelden, dan wel als door onderzoek wordt aangetoond dat een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden en bedrijven niet wezenlijk in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

2.2.3 Deelgebied 'nabij de Tijsjesdijk'

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0008.png"

Afbeelding - uitsnede deelgebied 'nabij de Tijsjesdijk'

In het stedenbouwkundige plan wordt in dit deelgebied ruimte geboden voor 10 seniorenwoningen (1 laag met kap) gesitueerd om een centraal hofje. Langs de Karel Appellaan worden 11 rijtjeswoningen gerealiseerd. Op de hoek van de Karel Apellaan en de Willem de Koning kan de hoekwoningen worden uitgevoerd als een hoogteaccent.

Regeling in het bestemmingsplan
In het nieuwe bestemmingsplan wordt ter plaatse maximaal 21 (grondgebonden) woningen mogelijk gemaakt met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6,5 en 11 m.

2.2.4 Hoofdontsluiting woonwijk

De Van Gogh Allee is de hoofdontsluiting van Essendael. De extra woningen (11) leiden niet tot een zodanige verkeerstoename dat een tweede ontsluiting van de woonwijk noodzakelijk is. De Van Gogh Allee biedt voldoende ontsluitingsmogelijkheden (zie paragraaf 4.3). Voor eventuele calamiteiten is er een ontsluiting op de Tijsjesdijk. Hiermee wordt voorzien in een goede ontsluiting.

2.3 Juridische vertaling

2.3.1 Planmethodiek

Voor de nog te realiseren woningen in Essendael is de bestemming 'Woongebied' opgenomen. Een dergelijke bestemming wordt gebruikt om flexibeler om te kunnen gaan de daadwerkelijke inrichting van het plangebied. De flexibiliteit zit in de volgende onderdelen:

  • er is geen gebruik gemaakt van bouwvlakken. Binnen de gehele bestemming mogen de woningen worden gebouwd;
  • binnen de bestemming zijn buurtontsluitingswegen, groen, parkeerplaatsen en andere bij woningen behorende (openbare) voorzieningen toegestaan;
  • er is een maximum aantal woningen vastgelegd binnen de gehele bestemming. De woningen zijn niet gebonden aan een bepaalde locatie;
  • er is flexibiliteit in woningtypen. Door middel van goot- en bouwhoogtes wordt duidelijk waar woningbouw in meerdere lagen (appartementen) mogelijk zijn en waar grondgebonden woningen zijn voorzien.
2.3.2 Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels (hoofdstuk 1)
  • Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)
  • Algemene regels (hoofdstuk 3)
  • Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende bestemmingen.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat voorkomt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "wijze van meten" opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

  • Groen
    De voor groen aangewezen gronden zijn bestemd voor, groen, water, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen en gemalen. Deze groenbestemming is aanwezig ter bescherming van het aanwezige groen in Rhoon.
  • Tuin
    De bestemming ‘Tuin’ is opgenomen voor tuinen die grenzen aan het openbaar gebied. Deze tuinen dragen bij aan het groene karakter van Rhoon. Bebouwingsmogelijkheden zijn beperkt binnen deze bestemming. Daarnaast worden ook parkeermogelijkheden geboden.
  • Verkeer - Verblijfsgebied
    De bestemming ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ is opgenomen voor de buurtontsluitingswegen. Het betreft wegen met de nadruk op de verblijfsfunctie en een inrichting als woonerf (30 km/u - wegen).
  • Water
    De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor water, waterberging en waterhuishouding, extensief recreatief medegebruik, duikers, groen voorzieningensteigers en bruggen.
  • Wonen
    De al gerealiseerde woningen of de in aanbouw zijnde woningen zijn bestemd als ‘Wonen’. Bij deze bestemming zijn zowel bestaande al de vergunde bebouwing opgenomen in bouwvlakken. Binnen het bouwvlak zijn maximaal het bestaande aantal woningen toegestaan
    Buiten de bouwvlakken zijn bijgebouwen en overkappingen toegestaan. De bouwregels voor de betrokken woningen alsmede de erfbebouwingsregeling zijn in de bestemming opgenomen. Naast wonen is tevens praktijkruimte toegestaan (het gebruik ten aanzien van praktijkruimte is geregeld in de algemene gebruiksregels).

    Tot slot is een bed-and-breakfast-regeling toegevoegd. Deze regeling maakt het mogelijk onder voorwaarden een bed-and-breakfast op te richten. Belangrijke voorwaarden zijn dat deze niet meer dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw bedragen en dat maximaal 7 kamers van maximaal 30 m2 aanwezig zijn.
  • Woongebied
    Voor het nog te bebouwen gebied in Essendael is de bestemming ‘woongebied’ opgenomen. Binnen deze bestemming is het aantal nog te bouwen woningen gemaximeerd. Op de verbeelding is daarbij een verdeling gemaakt over de verschillende deelgebieden:
    - 16 woningen in deelgebied 'Van Gogh Allee';
    - 77 woningen in deelgebied 'zuidzijde tegen Essendijk aan';
    - 21 woningen in deelgebied 'nabij de 'Tijsjesdijk'.

    In totaal worden maximaal 114 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Wanneer een woning is gerealiseerd wordt deze aangemerkt als (deel van) het hoofdgebouw.
    Daarnaast zijn ook tuinen en erven, buurtontsluitingswegen en parkeervoorzieningen, verblijfsgebied en langzaamverkeersroutes, speelvelden en speelvoorzieningen, groenvoorzieningen en water en nutsvoorzieningen toegestaan.
    Ter plaatse van de functie-aanduiding 'Wonen uitgesloten' zijn geen woningen toegestaan vanwege de nabijheid van het sportcomplex (zie paragraaf 5.5). Onder voorwaarden kan deze aanduiding worden geschrapt.
  • Waarde - Archeologie 1
    Voor de vindplaats Rhoon Essendael (monumentnummer 16102, W), geldt in principe behoud in situ. Voor dit terrein geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden (inclusief heien) die dieper reiken dan 100 cm beneden maaiveld, ongeacht het terreinoppervlak van de verstoring.
  • Waarde - Archeologie 3
    Voor de rest van het plangebied geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor alle bouw- en graafwerkzaamheden (inclusief heien) die dieper reiken dan 100 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 200 m2.
  • Waterstaat - Waterkering
    Gronden met de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ zijn opgenomen voor de aanwezige waterkeringen, binnen het plangebied de Essendijk. Op deze gronden is een keur het Waterschap Hollandse Delta van toepassing. Binnen deze gronden mogen slechts bouwwerken worden opgericht indien waterschapsbelangen deze gedogen.
    Om dit goed te kunnen beoordelen dient, bij de beoordeling van bouwaanvragen, advies te worden ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels
In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

  • Anti-dubbeltelregel
    In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
  • Algemene bouwregels
    In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders, maar ook beperking van bouwmogelijkheden als gevolg van, bijvoorbeeld, milieuwetgeving, de geldende keur en parkeren via de bouwverordening. In dit bestemmingsplan is geregeld dat voor het bouwen van geluidsgevoelige objecten moet worden voldaan aan de Wet geluidhinder, zowel voor industrie- als voor verkeerslawaai.
    Verder is bepaald dat bij nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, op eigen terrein dient te worden voorzien in en in stand worden gehouden van voldoende parkeergelegenheid. Voor Essendael is daarbij overeengekomen dat dit 2 parkeerplaatsen per woning is.
  • Algemene gebruiksregels
    In de algemene gebruiksregels is een algemeen verbod op strijdig gebruik opgenomen, en wordt een aantal voorbeelden genoemd wat in ieder geval als strijdig gebruik wordt beschouwd. Tevens is hierover een bepaling opgenomen welke moet zorgdragen dat bij nieuwe ontwikkelingen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
  • Algemene aanduidingsregels
    Aanvullend op de (algemene) bouwregels gelden bijzondere bouwbepalingen die met een aanduiding in de geometrische plaatsbepaling zijn weergegeven. Binnen het plangebied gaat het om de geluidzone industrie. Deze aanduiding ligt over alle deelgebieden heen. De bouw van geluidsgevoelige objecten is in de deelgebieden alleen toegestaan indien voldaan kan worden aan de in de Wet geluidhinder gestelde normen.
  • Algemene afwijkingsregels
    Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van kleinere nutsgebouwen in het openbare gebied.
  • Algemene wijzigingsregels
    In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden. Bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als uitgangspunt 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'.

De SVIR omvat drie hoofddoelen, die als volgt zijn geformuleerd:

  • 1. Concurrerend
    Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Bereikbaar
    Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Leefbaar en veilig
    Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.

Conclusie
De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 3.1.2) .

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Conclusie
Het onderhavige plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (Rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is sinds 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Sinds 1 juli 2017 luidt de formulering van de Ladder in artikel 3.1.6. lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

Op grond van de ladder moeten de volgende punten worden geadresseerd:

  • 1. Er moet worden nagegaan of het bij de nieuwe ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door het bestemmingsplan, gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
  • 2. Als het gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet worden beschreven dat er daadwerkelijk voldoende vraag bestaat naar deze ontwikkeling.
  • 3. Als er voldoende vraag naar de nieuwe stedelijke ontwikkeling bestaat, moet de vraag worden beantwoord of bestaand stedelijk gebied (of bestaande bebouwing) de ruimte voor deze ontwikkeling niet kan bieden.

In paragraaf 4.2 is de verantwoording aan de Ladder duurzame verstedelijking opgenomen.

In deze toelichting van dit bestemmingsplan wordt verder aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie
Het onderhavige plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit ruimtelijke ordening.

3.1.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit

De Visie Ruimte en mobiliteit (in werking op 1 augustus 2014) is de provinciale Structuurvisie van Zuid-Holland zoals in de Wet ruimtelijke ordening is voorgeschreven. De visie, het bijhorende Programma ruimte en de Verordening Ruimte zijn geconsolideerd op 15 februari 2019.
De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vast omlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven.

In de Visie zijn vier rode draden genoemd die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • vergroten van de agglomeratiekracht;
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.

Door de provincie wordt ingezet op het beter benutten van de bebouwde ruimte door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Het plangebied is in de visie aangemerkt als 'bebouwde ruimte'. Met het voorliggende bestemmingsplan vindt een 'verdichting' plaats van een reeds in ontwikkeling zijnd woongebied.

3.2.2 Provinciale verordening ruimte

Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie verschillende instrumenten, waarvan een verordening er één is. De Verordening ruimte 2014 stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. De geconsolideerde versie is in werking getreden op 31 januari 2019.

Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria en/of spelregels en een zwaarwegend provinciaal belang zich hiervoor. De provincie heeft in de Verordening ruimte 2014 daarom onder meer regels opgenomen over kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouw, boom- en sierteelt, bollenteelt, ruimtelijke kwaliteit, agrarische bedrijven, waterkeringen, provinciale vaarwegen, recreatieve vaarwegen, windenergie, archeologie en molen - en landgoedbiotopen.
Een voor dit plangebied belangrijk onderwerp is de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Een belangrijk instrument dat de provincie hanteert is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is onderdeel van het aantonen van een goede ruimtelijke ordening. De provincie Zuid-Holland heeft de ladder voor duurzame ontwikkeling opgenomen in haar Verordening ruimte als een instrument dat ingezet wordt voor zorgvuldig ruimtegebruik en om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie ook de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen het BSD. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening (Bro);
  • indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

De voorziene ontwikkeling vindt plaats binnen Bestaand Stads- en Dorpsgebied, de locatie moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 4.2 wordt hier nader op in gegaan. Er hoeft niet te worden getoetst aan Programma Ruimte.

Overige onderwerpen verordening
In Essendael is een gebied aangeduid als een gebied bij de Van Gogh Allee met een (zeer) hoge archeologische waarde. Een klein gedeelte van deze hoge archeologische waarde valt binnen het plangebied. In het bestemmingsplan dient ter bescherming hiervan een adequate, beschermende regeling te worden opgenomen.

3.3 Regionaal beleid

Gebiedsprofiel IJsselmonde
Voor het gebied IJsselmonde is in navolging van vele andere gebieden in de provincie, een gebiedsprofiel opgesteld. Dit gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken, ontwikkelingen, kwaliteiten en ambities in het gebied. Het opgestelde gebiedsprofiel IJsselmonde grenst aan de kern van Rhoon. Enkele belangrijke uitwerkingen die voortkomen uit het gebiedsprofiel en van toepassing zijn op Rhoon zijn de volgende:

  • 1. Rhoon wil zich ontwikkelen tot een chic, modern en duurzaam dorp. Dit komt tot uitdrukking door een hoogwaardige inrichting van met name de omgeving van het kasteel, het dorpshart met de Groene Brink en het recreatiegebied rondom de jachthaven.
  • 2. De verschillende sleutellocaties van het dorp worden goed en logisch met elkaar en met het buitengebied verbonden. Hierbij fungeert het centrum als concentratiepunt voor routes en attracties en draagt bij aan de aantrekkelijkheid van Stadslandschap IJsselmonde.
  • 3. Er wordt ingezet op het behoud en de versterking van de historische dijklinten. Er is hier beperkt ruimte voor nieuwe ontwikkelingen, vanwege de dichtheid van het dijklint. Bij de inpassing van (vervangende) nieuwbouw wordt rekening gehouden met de huidige korrel, de nokrichting, het profiel en variatie in bebouwing.
  • 4. Nieuwe ontwikkelingen worden zoveel mogelijk gerealiseerd binnen bestaand bebouwd gebied. Hierbij worden waardevolle patronen en elementen herkenbaar opgenomen in de structuur van de ontwikkeling. Waar mogelijk wordt de relatie met het omliggende landschap opgezocht door nieuwe (zicht)relaties.

Voor het bestemmingsplan betekent dit dat bestaande dijklinten gehandhaafd dienen te blijven. Daarnaast wordt het buitengebied zoveel mogelijk verbonden met het centrum. Ook nieuwe ontwikkelingen vinden zoveel mogelijk plaats binnen bestaand stedelijk gebied.

3.4 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie Albrandswaard 2025
De Toekomstvisie Albrandswaard 2025 is vastgesteld op 15 april 2013. In de toekomstvisie wordt aangegeven hoe de gemeente zich op het gebied van werken, wonen, onderwijs, recreatie en bestuur wil ontwikkelen, om aan te sluiten bij de wensen en de opvattingen van huidige en toekomstige generaties. De gewenste ontwikkelingsrichting is gevat in vijf o’s: Ondernemen (werken), Ontspannen (recreëren), Ontmoeten (wonen), Ontplooien (leren) en Ontketenen (besturen). In de Toekomstvisie en het bijbehorend Ingrediëntenboek zijn initiatieven en ideeën bijeengebracht om te laten zien op welke manieren de gewenste ontwikkelingsrichting bereikt kan worden. Concrete keuzes moeten de komende jaren door de burgers van Albrandswaard zelf gemaakt worden. De gemeente heeft de taak om initiatieven van burgers, organisaties en bedrijven te ondersteunen en de gewenste ontwikkelingsrichting van de visie te bewaken. Aan initiatieven en ideeën die passen in de maatschappelijke en economische omstandigheden op weg naar 2025 worden door de gemeente medewerking verleend.

Prioriteiten bij uitvoering van de Toekomstvisie door de gemeente:

  • De gemeente staat dicht bij haar burgers en partners.
  • Geen standaard woningbouw, maar maatwerk: dorps en levensloopbestendig.
  • Bedrijvigheid: geen grote hallen, maar vernieuwing en verbetering. Nadruk op kleinschalige dienstverlening (kantoorvilla’s) en dorpse bedrijvigheid (ambachtelijkheid).
  • Van een puur agrarische productie naar ‘natuurlijk’ boeren (verbreden en duurzaam).
  • Gemeente, bewoners, ondernemers, zorginstellingen en vrijwilligersorganisaties zorgen samen voor een excellente openbare ruimte.

Het bestemmingsplan kan - ondersteunend aan de Toekomstvisie – zorgen voor de ontwikkeling van woningen die passen in de toekomstvisie van de gemeente. Woningen die passen in de landelijke en dorpse sfeer van de omgeving. Daardoor worden de bestaande kwaliteiten en waarden zoals het landschap en de dorpse karakteristiek te behouden.
Doordat de huidige (gedetailleerde) bestemmingsregeling is overgenomen kan hieraan in belangrijke mate tegemoet worden gekomen.

Structuurvisie Albrandswaard
De Structuurvisie Albrandswaard is op 15 april 2013 vastgesteld. Deze structuurvisie is een uitwerking van de Toekomstvisie Albrandswaard 2025. De structuurvisie kent een kernkoers. Deze kernkoers is gericht op vijf pijlers, te weten:

  • Van meer naar beter: In plaats van uitbreiden wordt de aandacht verplaatst naar het verbeteren van de gebieden die er al zijn.
  • Identiteit dorpen versteken: Ieder dorp vanuit zijn eigen uitstraling en identiteit versterken. De omliggende polders worden hierbij betrokken.
  • Clusteren: Elk dorpskern gaat een aantrekkelijke bestemming vormen met een eigen maatschappelijk en commercieel voorzieningenpakket. Slimme clusters zorgen ervoor dat verschillende functies van elkaars aanwezigheid kunnen profiteren.
  • Recreatie verbeteren: Verzilver de potentie van de strategisch gelegen plekken. In wordt gezet op de recreatieve economie.
  • Uitstraling en beleving verbeteren: etaleer Albrandswaard en ondersteun ondernemerschap.

Het voorliggende project omvat de ontwikkeling van 114 woningen en past binnen het streven van Albrandswaard om haar dorpen vitaal en aantrekkelijk te houden voor wonen en werken. Binnen de structuurvisie wordt de ambitie uitgesproken om de drie kernen individueel te versterken. In de structuurvisie wordt een streefbeeld voor 2025 geformuleerd: ‘van meer naar beter’. Bij nieuwe ontwikkelingen dient aandacht te worden geschonken aan de bestaande ruimtelijke kwaliteiten, als waardevolle structuren en natuurgebieden. Met het voorliggende plan wordt voortgeborduurd op de reeds in gang gezette ontwikkeling van Essendael. Hiermee wordt de identiteit van Rhoon gewaarborgd en versterkt. De ontwikkeling draagt daarmee bij aan de uitvoering van de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Planologische haalbaarheid

4.1 Volkshuisvesting

4.1.1 Kader
4.1.1.1 Algemeen

Het provinciale woonbeleid staat in de Visie Ruimte en mobiliteit, het Programma Ruimte en de Verordening Ruimte. Regionale afstemming over woningbouwprogramma’s staat centraal in het woonbeleid. Gemeenten stellen in regionaal verband woonvisies vast. Hierin bepalen gemeenten de gewenste gezamenlijke ontwikkelrichting voor woningbouw en de woonkwaliteiten. Regionale woonvisies worden gemaakt voor één of meerdere woningmarktgebieden.

Door op regionale schaal af te stemmen over het kwalitatieve en kwantitatieve regionale woningbouwprogramma wordt vraag en aanbod naar woningen meer in balans gebracht. Afstemming vindt op bestuurlijk niveau plaats in Zuidvleugelverband.
De provincie geeft inzicht in de vraag naar woningen door de driejaarlijkse woningbehoefteraming, bevolkingsprognose en woningmarktverkenning. De vergelijking met het aanbod (plancapaciteit van gemeenten) geeft een beeld van de balans en aandachtspunten in het woningbouwprogramma in Zuid-Holland.

In het woonbeleid staan ook punten waarmee regio's rekening moeten houden als zij hun regionale woonvisie maken of actualiseren. Ook is er een terugvaloptie beschreven voor het geval er geen actuele regionale woonvisie en verstedelijkingsafspraken zijn. In het woonbeleid staat ook wat gemeenten moeten doel als een plan door veranderende omstandigheden niet meer nodig is.

Tot slot staan er bestuurlijke afspraken in die de provincie met gemeenten en regio's heeft gemaakt over locatie, kwantiteit, kwaliteit en tempo van woningbouw.

4.1.1.2 Woningmarktstrategie en Woonvisie Regio Rotterdam 2014-2020

De gemeente Albrandswaard valt binnen de stadsregio Rotterdam. Vanuit de regio is het beleidsdocument 'Woningmarktstrategie en Woonvisie Regio Rotterdam 2014-2020' opgesteld. De gemeente Albrandswaard valt onder de subregio Zuidrand.
In de subregio Zuidrand zijn samenwerkingsafspraken gemaakt. Deze afspraken zien op het regionaal afstemmen van woningbouwafspraken tot 2020. Per onderwerp zijn de onderstaande afspraken gemaakt.

Woonmilieus

  • Gemeenten en corporaties in subregio Zuidrand delen hun lokale woonvisies/prestatieafspraken, analyseren gezamenlijk waar lokale afspraken elkaar ondersteunen en waar deze afspraken elkaar tegenwerken. Over deze ongewenste concurrentie maken partijen gezamenlijk afspraken.
  • Gemeenten en corporaties in subregio Zuidrand hebben het gezamenlijk doel om de kwaliteit van het wonen in de subregio te verbeteren door een betere woonmilieubalans.

Bestaande voorraad

  • Partijen zien het belang van de bestaande voorraad toenemen voor het verbeteren van de woonbalans.
  • Gemeenten en corporaties leggen de ambities voor de bestaande voorraad vast in hun lokale woonvisies en delen op subregionaal niveau de optelsom van deze ambities.
  • Gemeenten en corporaties delen hun kennis en ervaring over de verbeteringsaanpak van de particuliere voorraad. Specifieke Rotterdamse ervaring met Versnelling 010 is hiervan een onderdeel.

Voorraad woningbouwplannen en sloop

  • Partijen constateren dat er in beperkte mate sprake is van een kwantitatief overaanbod in de Zuidrand. Kwalitatief is er op veel plekken wel sprake van een mismatch (bijvoorbeeld meer vraag naar huur).
  • Uitgangspunt is het bouwen voor eigen (demografische) behoefte.
  • Indien plannen/projecten echter gericht zijn op een (sub) regionale behoefte, gaan partijen met elkaar in overleg om de programma's nader af te stemmen.
  • Partijen actualiseren hun planvoorraad jaarlijks per 1 maart, stellen een shortlist op van de woningbouwplannen met een subregionale doelgroep en bespreken vervolgens welke (faserings)afspraken voor ongewenst concurrerende plannen zinvol zijn.
  • Gemeenten en corporaties gaan gezamenlijk op zoek naar externe financiers om hiermee zinvolle vernieuwingsprojecten van de woningvoorraad in subregio Zuidrand alsnog gerealiseerd te krijgen.
4.1.1.3 Gemeentelijke woonvisie - Woonvisie 2016 - 2025

In de woonvisie Albrandswaard 2016 – 2025 wordt gestreefd naar een kwaliteitsniveau dat gelijk of hoger is dan het huidige niveau. Daarbij wordt (voornamelijk) ingezet op verschillende doelgroepen.

  • Significatie doelgroepen in het huisvestingsbeleid zijn:
  • inwoners die met een zorgvraag langer zelfstandig moeten blijven wonen;
  • startende en terugkerende jonge gezinnen;
  • doorstromers vanuit sociale huurwoningen;
  • oudere (senior) doorstromer naar passende woonvorm;
  • inwoners met de laagste inkomensgroepen;
  • nog niet settelende bewoners tussen 18 en 30 jaar;
  • particuliere initiatiefnemers.

Essendael voorziet in de behoefte van woningen in meerdere segmenten, hierdoor wordt deels gebouwd voor de genoemde doelgroepen. Met dit initiatief wordt direct en indirect bijgedragen aan de doelstellingen van de woonvisie. Door doorstroming naar de vrije sector te bevorderen en daarmee uiteindelijk sociale, betaalbare woningen voor diverse doelgroepen bereikbaar te maken.

4.1.2 Onderzoek

In het geldende bestemmingsplan Rhoon Dorp 2013 zijn voor het woongebied 212 woningen gereserveerd. Hiervan zijn in de tussentijd 165 gerealiseerd c.q. in aanbouw. Van de resterende 47 woningen zijn er 35 woningen als harde capaciteit voorzien in het gebied aan de noordzijde van de Willem de Kooning Allee. Daarmee resteren op grond van het geldende bestemmingsplan Rhoon Dorp 2013 nog 12 woningen voor de voltooiing van het woongebied.
Om voldoende programma te hebben voor de resterende deelgebieden worden 102 extra woningen mogelijk gemaakt in het voorliggende bestemmingsplan.

De woningbouwprognose voor Essendael zoals opgenomen in de gemeentelijke Planmonitor (versie 11-12-2018) is voor de periode van 2017 tot 2024 gesteld op 233 (suburbaan grondgebonden) woningen, waarvan 200 woningen na 2018.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een conserverende bestemming van de reeds gebouwde en vergunde woningen en in de nog te realiseren aantal van 114 koopwoningen. De geprojecteerde woningen dragen vooral bij aan de doorstroming naar de vrije sector, huisvesten jonge gezinnen en bedienen van oudere (senior) doorstromer naar passende woonvorm.

Hiermee wordt aangesloten op de Woningmarktstrategie en Woonvisie Rotterdam 2014-2020 en de Woningbouwprognose van de gemeente Albrandswaard, waarmee het woningbouwprogramma in bestaand stedelijk gebied. Dit blijkt uit de kwaliteitskaart van de Visie Ruimte en Mobiliteit van de provincie Zuid-Holland. De voorgenomen ontwikkeling wordt op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking dan ook haalbaar geacht (zie paragraaf 4.2).

4.1.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan speelt in op de onderzochte woningbehoefte en sluit aan bij de gemaakte woningbouwafspraken in de regio. Daarnaast kan een bijdrage worden geleverd aan de het terugdringen van de ondercapaciteit aan woningen binnen de regio. Bovendien wordt gebruik gemaakt van het bestaande recht uit het bestemmingsplan Rhoon Dorp 2013 om hier woningen te realiseren.
Gezien het voorgaande vormt het aspect volkshuisvesting geen belemmering voor de haalbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De treden van de ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling;
  • indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

De gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de nieuwe laddersystematiek. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Op grond van het geldende bestemmingsplan waren al woningen toegestaan (zie paragraaf 1.3). Het nieuwe bestemmingsplan heeft tot doel om 114 nieuwe woningen mogelijk te maken. In voorgaande situatie is sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Behoefte
De beoogde ontwikkeling past binnen de uitgangspunten zoals beschreven in 4.1.2. Met de bouw van de nieuwe woningen binnen Essendael wordt voorzien in een actuele woningbehoefte.

Bestaand stedelijk gebied
In het voorliggende geval is sprake van een verdichting binnen bestaand stedelijk gebied. De gekozen locatie staat in het kader van de laddertoets niet ter discussie.

Conclusie
De ontwikkelingen die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt vinden plaats binnen bestaand stedelijk gebied en zijn in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie.
Daarnaast zijn alle treden van de ladder voor duurzame verstedelijking positief beantwoord. De voorgenomen ontwikkeling en daarmee ook het bestemmingsplan wordt dan ook haalbaar geacht. Gezien het voorgaande vormt het aspect wonen geen belemmering voor de haalbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Mobiliteit

4.3.1 Kader
4.3.1.1 Visie Ruimte en mobiliteit

Het huidige provinciale verkeer- en vervoersplan (PVVP) is verouderd door economische, bestuurlijke en verkeerskundige ontwikkelingen. Daarom heeft de provincie beleid ten aanzien van verkeer en vervoer opgenomen in de Visie Ruimte en mobiliteit.

Uitgangspunt van de Visie Ruimte en mobiliteit is dat de versterking van de economie centraal staat. Een goede bereikbaarheid hoort daarbij. Daarnaast is de focus van verkeersbeleid verschoven van beheersing van de mobiliteitsgroei naar een goede bereikbaarheid nu en in de toekomst.

Voor school, winkel, werk, vrienden en/of zakelijke afspraken zijn we met z'n allen veel en vaak onderweg. En ook óp de weg. De provincie Zuid-Holland heeft de zorg voor een vlotte doorgang van al dat verkeer op de provinciale wegen, vaarwegen en fietspaden. De onderwerpen mobiliteit, bereikbaarheid en leefbaarheid dringen daarbij om het hardst om onze aandacht.

De dagelijkse werkelijkheid laat zien dat mobiliteit, bereikbaarheid en leefbaarheid onderweg niet altijd vanzelfsprekend zijn. In Zuid-Holland zijn files aan de orde van de dag en overvolle treinen zijn tijdens de spits geen uitzondering. Toenemende opstoppingen op de weg en afnemende bereikbaarheid verminderen het vestigingsklimaat voor bedrijven in onze regio. Geluid en uitlaatgassen verslechteren het leefklimaat langs druk bereden wegen. Een haalbare dienstverlening van het openbaar vervoer in het landelijke gebied staat onder druk.

Voor mobiliteit stelt de provincie de behoefte van de mobiliteitsgebruiker centraal. Dit betekent zo veel mogelijk keuzevrijheid tussen vervoersalternatieven en een integrale benadering van het netwerk. Zo wil de provincie deur-tot -deurverplaatsingen optimaliseren. Het behoud van een goed mobiliteitssysteem vraagt om keuzes, gebaseerd op de vraag van de gebruiker, de afvlakkende groei van de personenmobiliteit, de groei van het goederenvervoer over een langere periode bezien en de toenemende verschillen tussen stad en landelijk gebied. De auto is veelal de dominante vervoerswijze, maar wordt geconfronteerd met een congestiedruk. De provincie wil het mobiliteitsnetwerk op orde krijgen en opwaarderen door:

  • het mobiliteitsnetwerk compleet te maken,
  • bestaande infrastructuur en OV-aanbod te behouden en te versterken,
  • kansen te benutten door selectief te investeren en te stimuleren. De provincie richt zich in de eerste plaats op het oplossen van knelpunten, waarbij geldt: de grootste knelpunten eerst.

Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. De provincie zet ten eerste in op verdichting, concentratie en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid. Dit beleid voorziet in de maatschappelijke vraag naar betaalbare woningen nabij (stedelijke) voorzieningen, waaronder hoogwaardig openbaar vervoer. In gebieden met een eenzijdige samenstelling van functies en bevolking, vormen herstructurering, stedelijke transformatie en functiemenging een belangrijke opgave.

Zo wil de provincie sociaal-ruimtelijke segregatie tegengaan. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om woonwijken of voormalige groeikernen met een eenzijdig woningaanbod of onvoldoende werkgelegenheid.

4.3.1.2 Programma mobiliteit
4.3.2 Onderzoek


Huidige situatie
De kern Rhoon is onderverdeeld in wegen waarop verschillende snelheden gelden. Enerzijds zijn dit de 30 km/u-wegen, ook wel bekend als erftoegangswegen. Daarnaast zijn ook 50 km/u-wegen aanwezig: ontsluitingswegen.
Deze wegen zijn belangrijk voor de aanvoer van en naar de erftoegangswegen. Als derde en laatste zijn tevens ontsluitingswegen aanwezig waarop een snelheid van 60 km/u of meer geldt. Deze wegen zijn gelegen aan de randen van de kern en gelden als ontsluitingswegen naar andere kernen/dorpen.
Wegen waarop harder dan 30 km/u mag worden zijn bestemd als ‘Verkeer’. Alle wegen tot 30 km/u zijn bestemd als ‘Verkeer – Verblijfsgebied’.

Toekomstige verkeersintensiteiten
De toekomstige verkeersintesiteiten van de wegen is berekend op basis van de kengetallen van het CROW met betrekking tot de verkeersgeneratie. Met behulp van het CROW kan het gemiddeld aantal verkeersbewegingen worden bepaald per woningtype, per verstedelijkingsgraad (matig stedelijk) en per ligging van het plangebied (rest bebouwde kom).
Wanneer de verkeersgeneratie zuiver berekend wordt op basis van de gerealiseerde woningen en per wegvak dan ontstaat het volgende beeld:

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0009.png"

Wegvak   verkeersintensiteit
2030  
Rijsdijk (west - oost)   2.200 - 2.250 mvt/etm  
Essendijk   950 mvt/etm  
Van Gogh Allee   1.900 - 3.550 - 4.250 mvt/etm  
Tijsjesdijk   1.300 mvt/etm  
Karel Appellaan   1.500 mvt/etm  
Willem de Kooning Allee   1.000 mvt/etm  

Deze verkeersintensiteiten worden al basis gebruikt voor het akoestisch onderzoek (zie paragraaf 5.3.2.1).

Toekomstige bereikbaarheid
Als gevolg van de voorliggende plannen zal de bestaande situatie niet wijzigen. De ontwikkelingslocaties maken gebruik van het huidige wegennet. De centrale ontsluitingswegen van Essendael zijn in een voorgaand proces al afgewogen en gerealiseerd. Met het voorliggende bestemmingsplan Essendael wordt daar niets aan gewijzigd.

De Van Gogh Allee is de centrale hoofdontsluiting van Essendael. Met betrekking tot de verwachte verkeersbelasting op de Van Gogh Allee wordt uitgegaan van:

  • Van Gogh Allee tussen Karel Appellaan en Breitnerlaan: circa 3.550 mvt/etmaal;
  • Van Gogh Allee tussen Breitnerlaan en Rijsdijk / Rivierweg: circa 4.250 mvt/etmaal.

Sinds 2012 wordt de maximale verkeersintensiteit van wegen door het CROW bepaald op basis van de inrichting, functie en gebruik van de weg. De maximale verkeersintensiteit op een erftoegangsweg, zoals de Van Gogh Allee, bedraagt conform het CROW tussen de 5.000 en 6.000 mvt/etmaal. De nieuw berekende verkeersintensiteiten blijven, zeker voor wat betreft De Van Gogh Allee tussen de Karel Appellaan en Breitnerlaan, ruimschoots onder deze grenzen.

De extra woningen leiden niet tot een zodanige verkeerstoename dat een tweede ontsluiting van de woonwijk noodzakelijk is. De Van Gogh Allee biedt voldoende mogelijkheden voor ontsluiting. Voor eventuele calamiteiten is er een ontsluiting op de Tijsjesdijk.

De genoemde wegen zijn in het voorliggende bestemmingsplan bestemd als ‘Verkeer – Verblijfsgebied’. Op grond van het geldende bestemmingsplan is het mogelijk om nieuwe ontsluitingswegen in deelgebied Essendael aan te leggen.
Het merendeel van de nieuwe woningen wordt via de bestaande wegen ontsloten. Binnen de verschillende deelgebieden 'zuidzijde tegen Essendijk aan' en 'nabij de 'Tijsjesdijk' wordt ten behoeve van de woningen nieuw verblijfsgebied gerealiseerd (zie paragraaf 2.2).

Parkeren
Ten aanzien van parkeren heerst een hoge parkeerdruk in Rhoon. Bij nieuwe ontwikkeling zal bekeken moeten worden of er ruimte is om extra parkeercapaciteit te realiseren. Uitgangspunt daarbij zijn de afspraken die hierover zijn gemaakt met de ontwikkeling van Essendael. Uitgegaan wordt van 2 parkeerplaatsen per woningen.

Handhaving van de gestelde parkeernormen vindt plaats vinden door het opnemen van parkeernormen in het bestemmingsplan. Ook wordt gehandhaafd op basis van de aanbeveling voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom zoals opgesteld door de stichting Centrum voor de Regelgeving en Onderzoek in de Grond, Water- en Wegenbouw en Verkeerstechniek.

4.3.3 Conclusie

Gezien het bovenstaande wordt het aspect mobiliteit uitvoerbaar geacht voor de haalbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Natuur en landschap

4.4.1 Kader


Wettelijk kader
Verschillende soorten planten, dieren worden beschermd in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming voorziet in het wettelijk kader voor de bescherming van Natura 2000-gebieden, planten- en diersoorten en houtopstanden. In de Wet natuurbescherming zijn de provincies primair bevoegd gezag voor bescherming van soorten en natuurgebieden.

Groenbeleidsplan Albrandswaard
Het groenbeleidsplan Albrandswaard is op 26 februari 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. In dit beleidsplan komt naar voren wat belangrijke groenstructuren van Poortugaal zijn en welke groenstructuren in de toekomst beschermd worden. Het groen in de kernen draagt bij aan een aantrekkelijk woon- en leefomgeving en vervult hierbij diverse functies: ruimtelijk, recreatief, educatief, esthetisch, milieu en cultuurhistorisch. Verbeteringen die aan de orde komen voor Poortugaal zijn het groene karakter van de oude dijken behouden en waar mogelijk versterken en de groene dwarslijnen versterken. De ecologische groenzonde tussen Poortugaal Zuid en het sportpark dient behouden te blijven. De Albrandswaardsedijk dient tevens als grens naar de Polder Albrandswaard en polder Kijveland. De Albrandswaardsedijk dient de ondergrens te blijven.

In dit bestemmingsplan blijven de dijken gevrijwaard van ontwikkelingen en wordt het bestaande park positief bestemd als Groen. Bouwen in deze bestemming is beperkt mogelijk, waarmee de groenstructuur zoveel mogelijk wordt behouden en/of versterkt.

4.4.2 Onderzoek

Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen dient vooraf te worden beoordeeld of sprake is van mogelijke nadelige effecten op beschermde natuurwaarden. In het kader van het bestemmingsplan is een quickscan uitgevoerd. De Quickscan of vooronderzoek is geen soortgerichte inventarisatie, maar de eerste fase in het kader van de procedure van de Wet natuurbescherming.
De quickscan is als bijlage 1 opgenomen in de toelichting. Uit de quickscan blijkt dat:

  • 1. Toetsing beschermde gebieden
    Het plangebied zelf geen status als beschermd Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Oude Maas' ligt op circa 700 m ten zuiden. Het plangebied heeft ook geen status in het kader van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 40 m en zuiden van het plangebied. Gezien de locatie van het plangebied en de aard van de ingreep doet het voornemen geen afbreuk aan de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Een onderzoek in het kader van de Wnb onderdeel 'Gebieden' (Natura 2000-Voortoets) is niet nodig.
    Het voornemen heeft door de locatie buiten het NNN en de aard en omvang geen negatieve invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Vanuit het provinciale natuurbeleid is er daarom geen bezwaar tegen de voorgenomen ingreep. Een nadere beoordeling ('nee, tenzij'-beoordeling) is niet nodig.
  • 2. Toetsing beschermde soorten
    Op basis van de bestaande quickscan en de beschikbare verspreidingsgegevens is een voldoende duidelijk beeld van het (mogelijk) voorkomen van beschermde natuurwaarden. Op basis van de beschikbare gegevens kunnen de volgende conclusies voor de planontwikkeling worden getrokken:
    • a. De planontwikkeling heeft naar verwachting geen negatieve effecten op strikt beschermde planten, grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden. Voor deze soortgroepen behoeven geen mitigerende maatregelen genomen te worden (anders dan maatregelen in het kader van de algemene zorgplicht) en is het aanvragen van een ontheffing van de Wnb niet aan de orde.
    • b. Op basis van de verspreidingsgegevens en het oriënterend veldbezoek kan het gebruik van het plangebied door (nationaal) algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, (nationaal) algemeen beschermde amfibieën en algemeen broedvogels niet worden uitgesloten.
    • c. Voor de mogelijke aanwezige nationaal beschermde soorten geldt een vrijstelling door ruimtelijke ontwikkelingsprojecten voor deze soorten behoeven geen mitigerende maatregelen te worden genomen.
    • d. Voor alle soorten, ongeacht bescherming via natuurwetgeving of niet, geldt de zorgplicht waarbij eenieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
    • e. Afhankelijk van de uitvoeringsperiode kunnen negatieve effecten op foeragerende vleermuizen niet zonder meer worden uitgesloten, hiervoor dienen dan aanvullende maatregelen te worden genomen. Dit is sterk afhankelijk van het moment en de duur van uitvoering.
    • f. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels in en binnen de invloedssfeer van het plangebied moeten mogelijk mitigerende maatregelen worden genomen. Dit is sterk afhankelijk van het moment en de duur van uitvoering.
4.4.3 Conclusie

De ontwikkeling van nieuwbouw leidt niet tot knelpunten met het onderdeel beschermde gebieden van de Wnb. Het voorkomen van algemene (nationaal beschermde) grondgebonden zoogdieren en amfibieën kan niet worden uitgesloten. Strikt beschermde planten, grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, libellen, vlinders en ongewervelden worden op basis van dit onderzoek niet verwacht. Uit de quickscan blijkt ook dat nader onderzoek naar het voorkomen van enkele soorten niet nodig is, indien de werkzaamheden volgens de in de quickscan genoemde periode, worden uitgevoerd.

In de quickscan worden nog diverse adviezen gegeven ten aanzien van de uitvoering van de werkzaamheden (zorgplicht, de planning van de werkzaamheden buiten de voortplantings- en overwinteringsperiode, verstoring door licht tijdens de realisatiefase). Ook worden adviezen gegeven om te voorkomen dat de rugstreeppad en de oeverzwaluw zich in het gebied vestigen.

Tot slot bestaat de mogelijkheid om in de bouwplannen het principe 'Natuurinclusief bouwen' (www.rvo.nl) mee te nemen. Eenvoudige voorzieningen zoals inmetselen speciale vleermuis- en/of gierzwaluwstenen en aanbrengen van mussenpannen, helpen deze gebouwbewonende soorten enorm en dragen bij aan de biodiversiteit in de woonomgeving (en daarbij eten vleermuizen en gierzwaluwen duizenden insecten per dag).

4.5 Water

4.5.1 Kader


Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een “goede ecologische toestand” (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een “goed ecologisch potentieel” (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.

Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de KRW te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

Provinciaal beleid
Het provinciaal waterbeleid is opgenomen in de Visie Ruimte en Mobiliteit. De provincie heeft enkele kernopgaven:

  • 1. Waterveiligheid
    De provincie kiest voor een duurzaam waterveiligheidsbeleid door in te zetten op sterke keringen en aanpassingen in ruimtegebruik en door te anticiperen op de potentiële gevolgen voor overstroming. De provincie werkt in drie stappen aan de bescherming:
    • a. Preventie:
      het voorkomen van een overstroming door middel van zeekeringen, duinen, dijken en ruimte bieden aan de rivier. Preventie is en blijft de belangrijkste pijler van het waterveiligheidsbeleid.
    • b. Beheersing van potentiële gevolgen.
      Een overstroming is nooit helemaal uit te sluiten. daarom potentiële bij de ruimtelijke inrichting van een gebied gezocht naar mogelijkheden om de potentiële gevolgen van een overstroming te beheersen. De provincie stimuleert daartoe een waterrobuuste ruimtelijke inrichting om gevolgschade en hersteltijd te beperken.
    • c. Rampenbeheersing.
      De veiligheidsregio's zijn verantwoordelijk voor evacuatie bij dreigende rampen. de inzet van de provincie is om bij de vormgeving van infrastructuur rekening te houden met evacuatie mogelijkheden bij overstromingen en met de bescherming van vitale en kwetsbare functies.
      Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een regionale waterkering. Een regionale kering dient om overstromingen vanuit het binnenwater te voorkomen.
  • 2. Zoetwatervoorzieningen
    Het streefbeeld van de provincie is een duurzame situatie, waarin ruimte gebruikers worden voorzien in hun behoefte aan zoetwater en kosten en baten van het waterbeheer in evenwicht zijn. Gebruiksfuncties en het regionale watersysteem zijn zodanig op elkaar afgestemd dat variaties in de aan- en afvoer van rivierwater kunnen worden opgevangen. De provincie wil zowel de bestaande aanvoermogelijkheden als het huidige niveau van zoetwatervoorziening behouden. Daarom zet de provincie enerzijds in op behoud en zo nodig verbetering van de aanvoer van zoetwater vanuit de Rijkswateren en anderzijds op effectief en zuinig gebruik binnen het regionale watersysteem.
    De provincie stelt zich ten doel dat er altijd voldoende zoetwater aanwezig is om tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten en met eenvoudige technieken voldoende drinkwater van goede kwaliteit te produceren. De drinkwatervoorziening in Zuid-Holland steunt op drie pijlers: grondwaterwinning, oppervlaktewater en de duinwaterwinning. Zuid-Holland is sterk afhankelijk van kwalitatief goed oppervlaktewater als bron voor de drinkwatervoorziening.
  • 3. Kwaliteit oppervlaktewater
    De provincie zet zich in voor een verbetering van de waterkwaliteit van alle wateren, omdat mooi en schoon water een belangrijke randvoorwaarde is voor een gezonde en aantrekkelijke woon- en werkomgeving. De belangrijkste ambitie is het realiseren van de doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), namelijk een goede chemische en ecologische waterkwaliteit in de KRW-waterlichamen, uiterlijk in 2027. De inzet voor de overige wateren, die niet onder de KRW vallen, is een verbetering richting het basiskwaliteit-niveau of, als het om een natuurgebied gaat, een kwaliteit die voldoende is om de natuurdoelen te halen. De voorkeur gaat daarbij uit naar water dat direct in verbinding staat met een van de KRW-waterlichamen.

Beleid waterschap Hollandse Delta: Waterbeheerprogramma 2016 -2021
Het waterschap Hollandse Delta heeft op 26 november 2015 een Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 opgesteld. In het waterbeheerprogramma staan de doelen die het waterschap wil bereiken zowel op lange termijn als voor de planperiode 2016 -2021 (statisch deel). Tevens bevat het programma de maatregelen die nodig zijn om de doelen te realiseren (dynamisch deel). De belangrijkste taken zijn:

  • Waterveiligheid:
    Het bieden van veiligheid tegen overstromingen door de zorg voor waterkeringen, het adviseren over de ruimtelijke inrichting in het beheersgebied en het adequaat omgaan met calamiteiten.
  • Voldoende water:
    Het realiseren en beheren van een robuust en klimaatbestendig watersysteem en het faciliteren van gebruiksfuncties door het beheren van de hoeveelheid (zoet) water.
  • Schoon water:
    Het realiseren en beheren van een ecologisch gezond watersysteem en het faciliteren van gebruiksfuncties door het leveren van water van de juiste kwaliteit.
  • Waterketen:
    Het zorgen voor een doelmatige en duurzame inzameling, transport en zuivering van afvalwater.

Streefbeelden waterschap Hollandse Delta (uitgangspuntennotitie digitale watertoets)
Op basis van de digitale watertoets (d.d. 19-3-2019) heeft het waterschap een uitgangspuntennotitie geleverd.
De relevante randvoorwaarden zijn gerangschikt onder acht streefbeelden ingedeeld op basis van de drie waterthema's veiligheid, voldoende water en schoon water en het thema wegen. Van streefbeeld naar randvoorwaarde is de strategie verkort beschreven, die erop gericht is het streefbeeld te verwezenlijken. De strategie en randvoorwaarden worden alleen vermeld als dit voor het plan relevant is.

Veiligheid

  • Streefbeeld:
    Hoog water vanuit zee en de rivier vormt een reële bedreiging voor de veiligheid op de Hollandse eilanden. Waterkeringen beschermen tegen deze bedreiging. Het waterschap wil de veiligheid ook in de toekomst blijven waarborgen. Door te werken aan veilige, robuuste en duurzame waterkeringen anticipeert het waterschap op sociale ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen.

Voldoende water - wateroverlast

  • Streefbeeld:
    Een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. Zo n systeem kan het water, conform de daarvoor vastgestelde normen en zonder overlast te veroorzaken, verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.
  • Strategie:
    Het watersysteem dient te voldoen aan het principe van waterneutraal bouwen, dit wil zeggen: waar het verharde oppervlak toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken en infiltratie van water mogelijk te maken.
    Bij het oplossen van waterhuishoudkundige problemen wordt afwenteling voorkomen.
  • Randvoorwaarden:
    Oplossingen voor eventuele waterhuishoudkundige problemen dienen bij voorkeur in het plangebied gevonden te worden. Bij een plan wordt gebruik gemaakt van de vuistregel dat 10% van de toename aan m2 verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden. De berging wordt niet later gerealiseerd dan de uitvoering van de rest van het plan.

Voldoende water - Goed functionerend watersysteem

  • Streefbeeld:
    Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR) mogelijk. Hollandse Delta streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.
  • Strategie:
    Het waterschap beheert het watersysteem en tracht daarbij de aan- en afvoer van water soepel te laten verlopen en ervoor te zorgen dat het water fysisch-chemisch en ecologisch goed van kwaliteit is en er geen problemen ontstaan van wateroverlast of wateronderlast.
    Een van de taken is het beheer van het oppervlaktewaterpeil. Een goed peilbeheer is een middel om de bovenstaande situatie te faciliteren. Het systeem moet robuust genoeg zijn om hevige neerslag binnen het peilgebied te kunnen opvangen alvorens af te wentelen op naburig gebied. Voor de oevers langs open water wordt gestreefd naar een onderhoudsvriendelijke inrichting (inclusief bereikbaarheid).
  • Randvoorwaarden:
    Voordat met enige demping gestart wordt, dient de compensatie van open water (verleggen, verbreden of nieuw aanleggen) te zijn aangelegd.
    Met het oog op ongewenste kwel of inzijging dient de bodemgesteldheid bekeken te worden. In bepaalde situaties kan de goede kwaliteit van kwelwater benut worden.
    Hoofdwatergangen dienen te voldoen aan een technisch profiel en hebben een minimale waterdiepte van 1 m bij het laagst vigerend peil, een minimale bodembreedte van 1 m en een talud van 1:2 of flauwer.

Voldoende water - anticiperen op watertekort

  • Streefbeeld
    Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Tot nu toe ligt de nadruk bij klimaatveranderingen met name op meer extreme neerslag en stijging van de zeespiegel. Ook extreem droge periodes zullen echter vaker voor komen. Het robuuste watersysteem dat het waterschap nastreeft moet hier ook op anticiperen.
  • Strategie
    In het ruimtelijk beleid wordt geanticipeerd op mogelijke watertekorten. Bij functie toewijzing zo mogelijk rekening houden met (potentiele) watertekorten in het gebied. Ruimtelijke maatregelen of functieaanpassing verdienen de voorkeur boven maatregelen van technische aard bij de aanpak van watertekorten. Deze zijn robuuster van aard en goed te koppelen met de aanpak van wateroverlast en waterkwaliteit.
  • Randvoorwaarden
    Tijdens droge perioden dient het inlaten van water mogelijk te zijn.
    De beschikbaarheid van water binnen het plangebied wordt in perioden van extreme droogte bepaald volgens de landelijke verdringingsreeks:
    • 1. Veiligheid en voorkomen van onomkeerbare schade: achtereenvolgens stabiliteit waterkeringen, klink en zetting en natuur (gebonden aan bodemgesteldheid).
    • 2. Nutsvoorzieningen: achtereenvolgens drinkwatervoorzieningen en energievoorzieningen.
    • 3. Kleinschalig hoogwaardig gebruik: tijdelijke beregening kapitaalintensieve gewassen en proceswater.
    • 4. Overige belangen: scheepvaart, landbouw, natuur (zolang geen onomkeerbare schade optreedt), industrie, waterrecreatie en binnenvisserij.

Tussen de categorieën 1 en 2 is sprake van een prioriteitsvolgorde. Tussen de categorieën 3 en 4 vindt onderlinge prioritering plaats op basis van minimalisatie van de economische en maatschappelijke schade.

Schoon water - goede inrichting/structuurdiversiteit van het watersysteem

  • Streefbeeld
    Het waterschap streeft naar goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.
  • Strategie
    Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Bij de dimensionering van het watersysteem wordt rekening gehouden met de optredende waterkwaliteit, waarbij deze niet mag verslechtering.
  • Randvoorwaarden
    Oevers worden bij voorkeur duurzaam en indien passend bij de functie natuurvriendelijk ingericht. Natuurvriendelijke oevers hebben een talud van 1:5 of flauwer; afhankelijk van de beschikbare ruimte en functie kan een steiler talud worden toegepast.
    Grotere waterpartijen en plassen hebben een waterdiepte van minimaal 1,5 meter bij streefpeil (mede i.v.m. stabiliteit); plaatselijk zijn verdiepingen van de waterbodem tot een diepte van 2 meter gewenst. Bij de inrichting van het watersysteem dient water met een hogere kwaliteit te stromen naar water met een lagere kwaliteit. De aanvoer van water dient zoveel mogelijk te worden beperkt als het aanvoerwater van mindere kwaliteit is dan de kwaliteit van het water binnen het plangebied. Er is voldoende watercirculatie.

Schoon water - goede oppervlaktewaterkwaliteit

  • Streefbeeld
    Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.
  • Strategie
    In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe schoon houden, scheiden, zuiveren. Verontreinigingen worden voorkomen. Verontreinigingen worden aangepakt bij de bron.
  • Randvoorwaarden
    De voor demping van bestaande watergangen gebruikte materialen moeten voldoen aan de eisen uit de Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming en het Interprovinciaal beleid voor de hygienisch verantwoorde toepassing van secundaire grondstoffen in werken. Voor beschoeiing zijn alleen niet-oxydeerbare en niet uitlogende materialen toegestaan.

Schoon water - goed omgaan met afvalwater

  • Streefbeeld
    Menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.
  • Strategie
    Voor nieuw te ontwikkelen terreinen wordt uitgegaan van het niet aankoppelen van hemelwater op het rioolstelsel. Voor bestaande gebieden wordt gestreefd naar het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering. Afstromend hemelwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd. Verontreinigingen door stedelijk afvalwater (huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater) worden voorkomen.
  • Randvoorwaarden
    Bij nieuwbouwgebieden is de aanleg van een gescheiden rioolstelsel een voorwaarde.
    Gestreefd wordt om schoon hemelwater in bestaand gebied af te koppelen van het rioolstelsel. Het hemelwater afkomstig van schone oppervlakken wordt geïnfiltreerd of direct afgevoerd naar open water.

Wegen

  • Streefbeeld
    Het waterschap streeft naar een afdoende bereikbaarheid van alle bestemmingen binnen het beheersgebied. Een optimale verkeersveiligheid en een goede doorstroming op de wegen die bij het waterschap in beheer en onderhoud zijn daar bij essentieel.

Gemeentelijk beleid
Voor de gemeentelijke riolering vormt het Gemeentelijk rioleringsplan (GRP) 2017-2020, vastgesteld in september 2016 door de gemeenteraad, de basis voor het onderhoud en de vervangingen. Binnen dit plan staat beschreven op welke locatie welk onderhoud of vervanging noodzakelijk is.
De gemeente Albrandswaard is zich bewust van de risico's van klimaatverandering voor wateroverlast en ondersteunt bijvoorbeeld de operatie Steenbreek (https://www.albrandswaard.nl/operatie-steenbreek-tegel-eruit-plant-erin/).

4.5.2 Watertoets

Ten behoeve van het bestemmingsplan, dat de ontwikkeling van woningen mogelijk maakt, zijn de waterthema's getoetst en is een digitale watertoets ingevuld (d.d. 19 maart 2019). Gezamenlijk met de afstemming met het waterschap van deze toets is de watertoets afgerond.

Doelstellingen plangebied Essendael
Voor de ontwikkeling van het plangebied gelden de volgende doelstellingen:

  • ten minste 10% open water van het bruto plangebied;
  • het realiseren van een duurzaam watersysteem;
  • goede afwatering;
  • het zo veel mogelijk vasthouden van gebiedseigen water;
  • verbeteren van de waterkwaliteit, het streven naar een goede ecologische kwaliteit;
  • het zo veel mogelijk realiseren van natuurvriendelijke oevers bij sloten en singels;
  • het treffen van voorzieningen ter vermindering van de wateroverlast (te hoge peilstijgingen) in het aangrenzende stedelijk gebied;
  • geen doodlopende watergangen zodat circulatie mogelijk blijft;
  • voldoende ruim dimensioneerde duikers;
  • droogleggingseis van 1,2 m (verschil tussen maaiveld en open waterpeil).

Beschrijving van het plan
In het toekomstige woongebied zal sprake zijn van één vast gecontroleerd peil. Vanuit het park in Rhoon zal een verbinding met het plangebied worden gelegd door een (doorvaarbare) duiker onder de Tijsjesdijk. Hierdoor kan vanuit de polder Albrandswaard, via het stedelijk gebied van Rhoon, de instroom van water plaats vinden. De doorstroming in het gebied zal hierdoor verbeteren. Tevens kan hiermee de wateroverlast in Rhoon worden teruggedrongen doordat als gevolg van de verbeterde afvoer, de peilstijgingen de veiligheidsmarges niet langer zullen worden overschreden.

In het plangebied is ten zuiden van het bestaande lint een nieuwe hoofdwatergang aangelegd en komt er een nieuwe structuur van brede watergangen en waterpartijen. De afvoer van water zal plaats vinden aan de oostzijde. In de toekomst wordt er naar gestreefd deze structuur nog verder te verbeteren door de aanleg van een ring aan hoofdwatergangen.

De watergangen hebben bij voorkeur een breedte op de waterlijn van ten minste 5 meter inclusief natuurvriendelijke oevers beneden de waterlijn. De diepte van de watergangen zal minimaal 1 meter bedragen, brede waterpartijen kunnen plaatselijk extra worden verdiept tot 2 meter of meer onder het wateroppervlak.

De aan te leggen watergangen en waterpartijen zullen waar mogelijk worden ingericht met natuurvriendelijke oevers om de waterkwaliteit te bevorderen. Voor het rioolstelsel in de wijk wordt uitgegaan van een verbeterd gescheiden stelsel met een voorziening om het hemelwater te filteren of een volledig gescheiden stelsel. Uitgangspunt moet zijn om zo veel mogelijk neerslag op te vangen in het watersysteem en weg te houden van de rioolafvoer.

Door de nieuwe waterstructuur in het plangebied ontstaat de mogelijkheid om in de toekomst water in te laten vanuit het natuurgebied ten zuiden van de Essendijk. De waterkwaliteit in het plangebied kan daardoor nog verder toenemen.

Huidige situatie en toetsing van het plan

Huidige watersysteem
Het plangebied ligt in peilgebied IJsselmonde Midden, peilvak BUR1. Binnen dit peilgebied geldt een zomerpeil van -1.70 m NAP en een winterpeil van -1.90 NAP. Overtollig water stort over op de Koedood. De afvoer van het water van Essendael zal plaats vinden via de bestaande en nieuwe watergangen die deel uitmaken van het gebied Essendael.

Veiligheid
Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een beschermingszone van de waterkering. Deze waterkering is opgenomen in het bestemmingsplan ter bescherming van de Essendijk. De waterkering wordt met voorgenomen ontwikkeling niet aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0010.png"

Afbeelding - ligging waterkering ten zuiden van het plangebied

Wateroverlast
Binnen het plangebied is geen sprake van wateroverlast. Omdat met voorgenomen ontwikkeling van de woningbouwlocaties sprake is van het toevoegen van verharding is watercompensatie benodigd. Het waterschap Hollandse Delta hanteert een compensaties van 10% bij het toevoegen van verharding. Deze compensatie wordt ingevuld met het riolerings- en waterhuishoudingsplan. Deze is opgenomen als bijlage 2 in het bestemmingsplan.

Goed functionerend watersysteem
Voor het rioolstelsel wordt uitgegaan van een verbeterd gescheiden stelsel met een voorziening om het hemelwater te filteren of een volledig gescheiden stelsel. In overleg met het waterschap Hollandse Delta zal gekozen worden voor het meest duurzame rioleringssysteem. Uitgangspunt hierbij moet zijn zoveel mogelijk neerslag op te vangen in het watersysteem en weg te houden van de rioolafvoer. Een en ander conform de beleidsuitgangspunten van uit het Gemeentelijk Rioleringsplan.
Bij het realiseren van de woningen mogen geen (bouw)materialen toegepast worden waardoor het afstromende hemelwater bijvoorbeeld door uitloging verontreinigd kan raken. Gestreefd dient te worden naar het volgen van het voorkeursbeleid van het Waterschap.

Watervoorziening- wateroverlast en watertekort
Het plan heeft geen effect op de watervoorziening. Het watersysteem wordt niet aangepast. Het plan heeft derhalve geen (negatieve) invloed op karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden; er is immers geen kans op verdroging als gevolg van het plan.

Schoon water
Overstorten van vuilwater dient te worden voorkomen. Door het afkoppelen van hemelwater van de droogweerafvoer (DWA) worden vuilwateroverstorten (in de omgeving) tegengegaan. De risico's van watergerelateerde ziekten en plagen worden hierdoor geminimaliseerd.

Waterkwaliteit
Het plan heeft geen effect op de waterkwaliteit. Bij de realisatie van de woonwijk dient het ontstaan van (nieuwe) vervuilingsbronnen zoveel mogelijk voorkomen te worden om vervuiling van grond- en oppervlaktewater te beletten. Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee dienen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink of teerhoudende dakbedekking te worden gebruikt op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben).

Keur
Alle handelingen of werkzaamheden in de nabijheid van watergangen en waterschapswegen vallen onder de regels van de Keur. In deze verordening van het Waterschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de meeste gevallen zal een vergunning moeten worden verleend door het Waterschap. In de Legger van oppervlaktewaterlichamen en kunstwerken voor waterschap Hollandse Delta zijn de watergangen opgenomen, waarop de Keur van toepassing is.

Beheer en onderhoud
In de legger van het Waterschap zijn tevens de onderhoudsverplichtingen en de onderhoudsplicht opgenomen van de wateren en kunstwerken in het plangebied. De legger bestaat uit een algemene toelichting, tekeningen en een administratief register. De legger is een aanvulling op de Keur.
Beheer en onderhoud van de riolering is in handen van de gemeente Albrandswaard. Langs watergangen en hoofdwatergangen wordt een keurstrook (waterstaat) van 5 meter vanaf de waterlijn gehanteerd.

4.5.3 Overleg waterbeheerder

Via de digitale watertoets is de waterbeheerder geïnformeerd over het voornemen van de ontwikkeling. De waterparagraaf is, in het kader van het wettelijk vooroverleg, op 30 juli 2019 aan de waterbeheerder toegezonden. Het waterschap heeft op 4 september 2019 per e-mailbericht gereageerd.

Het Waterschap merkt in die reactie op dat het plangebied grenst aan een hoofdwatergang en een regionale waterkering. Daarnaast bevinden zich enkelesecundaire watergangen binnen het plangebied. Om werkzaamheden nabij deze waterstaatswerken uit te voeren dient op grond van de Keur van waterschap Hollandse Delta 2014 vooraf een watervergunning aangevraagd te worden.
Een positief besluit hangt af van de geplande uitvoering en het waarborgen van het watersysteem en indien van toepassing de verkeersveiligheid van de weg. Voorafgaand aan een dergelijk plan is het advies aan de initiatiefnemer om te controleren of de werken voldoen aan 'de nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem en wegenbeheersplan' www.wshd.nl/vergunningen.
Ruimtelijk gezien stemt het waterschap in met het plan als de belangen van het waterschap in acht genomen worden en gewaarborgd blijven.

De overlegreactie leidt niet tot aanpassing van dit bestemmingsplan. Gezien het voorgaande vormt het aspect water geen belemmering voor de haalbaarheid voor het realiseren van de beoogde ontwikkeling.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

4.6.1 Kader

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting bij elk ruimtelijk plan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.

4.6.2 Cultuurhistorie

Er is in het plangebied geen bebouwing aanwezig die is aangewezen als gemeentelijk of rijksmonument. Er zijn evenmin cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied aanwezig te zijn die speciale regeling in het bestemmingsplan behoeven.

Conclusie
Er gelden geen belemmeringen met betrekking tot de haalbaarheid van het aspect cultuurhistorie. Karakteristieke gebouwen en monumenten komen niet binnen het plangebied voor.

4.6.3 Archeologie

Op grond van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet verplicht bij de vaststelling van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

De gemeente Albrandswaard heeft in verband met de verplichting tot het inzichtelijk maken van de archeologische waarden op 21 december 2009 een gemeentelijk archeologisch beleid vastgesteld, waarvan de Archeologische Waarden en Beleidskaart (AWK) een belangrijk instrument vormt. De kaart toont de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied en geeft aan hoe de gemeente Albrandswaard daarmee wenst om te gaan. In bestemmingsplannen wordt voor de verschillende plangebieden het archeologisch beleid nader uitgewerkt.
Het doel van het gemeentelijk archeologisch beleid is om:

  • 1. te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem;
  • 2. te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is;
  • 3. te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Archeologische verwachting/Archeologisch onderzoek
In het hele gebied bestaat het bovenste bodemtraject uit dekafzettingen uit de Late Middeleeuwen (Afzettingen van Duinkerke III) op (klei-op-)Hollandveen. De geologische opbouw van de diepere ondergrond is in detail vaak onbekend. De kans op vindplaatsen uit Midden-Steentijd, Nieuwe Steentijd en/of Bronstijd in de diepere ondergrond is redelijk hoog tot hoog. De aanwezigheid van stroomgordels in de diepere ondergrond is lokaal bevestigd. Ook het voorkomen van donken valt niet geheel uit te sluiten. Resten uit de IJzertijd en Romeinse tijd zijn potentieel te vinden langs waterlopen in het op natuurlijke wijze ontwaterde veen-/kleigebied. Restanten van vindplaatsen uit deze periode zijn waarschijnlijk schaars ten gevolge van de laatmiddeleeuwse overstromingen in het gebied. Sporen uit de Late Middeleeuwen kunnen samenhangen met de eerste ontginningsfase van het veen (vanaf circa 1000 na Chr.) en de bewoning van het gebied na herinpoldering.

De vindplaats Rhoon Essendael verdient speciale aandacht. Het terrein staat op de CHS aangeduid als een terrein van hoge archeologische waarde (monumentnummer 16102). Het terrein heeft niet de status van beschermd rijksmonument, maar conform zowel de provinciale richtlijnen ten aanzien van archeologie in ruimtelijke planvorming, als de gemeentelijke regels omtrent het archeologiebeleid, zoals verwoord op de AWK Albrandswaard, staan behoud en bescherming van de archeologische waarden voor wat betreft dit terrein voorop.

Archeologische waarden

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0011.png"

Afbeelding - uitsnede archeologische waardenkaart

Op de archeologische waardenkaart is, ter hoogte van de Van Gogh Alle, de vindplaats Rhoon Essendael (monumentnummer 16102) aangegeven (aangeduid met 'X'). Voor het overige zijn de gronden binnen het woongebied Essendael geclassificeerd als gebieden met een redelijke hoge archeologische verwachting. Ter plaatse worden archeologische waarden verwacht dieper dan 100 cm beneden maaiveld (3.2).
Binnen het plangebied is, in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, een onderscheid gemaakt tussen de twee archeologische waarden (dubbel-bestemmingen). Deze archeologische waarden worden hieronder afzonderlijk beschreven. In de planregels is een regeling opgenomen waarin deze twee archeologische waarden terugkomen. Ook op de planverbeelding is de locatie van de betreffende archeologische waarden opgenomen.

  • Waarde - Archeologie - 1
    Voor de vindplaats Rhoon Essendael (monumentnummer 16102), geldt in principe behoud in situ. Voor dit terrein geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden (inclusief heien) die dieper reiken dan 100 cm beneden maaiveld, ongeacht het terreinoppervlak van de verstoring.
    Op dit deel is in dit bestemmingsplan de bouw voorzien van vier vrijstaande woningen. Met betrekking tot het bouwen op dit deel heeft archeologisch vooronderzoek plaats gevonden en heeft het bevoegd gezag (i.c. Archeologie Rotterdam (BOOR)) hieromtrent geadviseerd.
    Gezien de beperkte impact van de nieuwe woningen op het bodemarchief is besloten het gebied vrij te geven voor de voorziene bebouwing. Vanuit archeologie is dus geen sprake meer van beperkingen, mits het bouwplan ongewijzigd blijft.
  • Waarde - Archeologie - 3
    Voor de rest van het plangebied (Waarde - Archeologie - 3) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor alle bouw- en graafwerkzaamheden (inclusief heien) die dieper reiken dan 100 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 200 m2.

Archeologisch onderzoeken
BOORrapporten 172
In het plangebied Albrandswaard Rhoon Essendael zijn in de periode januari tot maart 2004 de onderdelen bureau-onderzoek en de verkennende en karterende veldonderzoeken van de archeologische inventarisatie uitgevoerd (Kruidhof 2004, BOORrapporten 172). Gedurende de inventarisatie zijn drie archeologische vindplaatsen getraceerd:

  • Vindplaats 19-12
    Het gaat om houtskool en om fragmenten verbrand en onverbrand bot aangetroffen in (zandige) stroomgordelafzettingen behorend tot de Afzettingen van Calais. De vindplaats wordt in het Neolithicum gedateerd. De vindplaats maakt deel uit van het bovengenoemde terrein met monumentnr 16102 en valt dus in de zone met dubbelbestemming Waarde -Archeologie 1.
  • Vindplaats 19-13
    Het gaat om een leembrok aangetroffen op het Hollandveen. De vindplaats wordt in de Late Middeleeuwen (vóór 1373, het jaar van overstroming van de middeleeuwse Riederwaard) gedateerd.
  • Vindplaats 19-14
    Het gaat om een antropogeen ophogingspakket bestaande uit onder andere kleikluiten en mestpakketten opgeworpen op het Hollandveen. De vindplaats kan vermoedelijk in de Late Middeleeuwen (vóór 1373, het jaar van overstroming van de middeleeuwse Riederwaard) worden gedateerd. Het ophogingspakket wordt geïnterpreteerd als een terp of als (een deel van) een dijk.

Buiten de bovengenoemde vindplaatsen moet voor grote delen van het voorliggende plangebied de plannen nog concreet worden. Deze locaties zullen nog worden getoetst.

BOORrapporten 209
In 2005 is door BOOR, door middel van proefsleuven, een waarderend inventariserend veldonderzoek van de archeologische vindplaatsen 19-12 en 19-14 uitgevoerd (Meirsman 2005, BOORrapporten 209). Het BOORrapport 209 is als bijlage 3 bij de toelichting opgenomen.

Vindplaats 19-13 werd destijds nog niet bedreigd door het aanleggen van het rioleringssysteem en is in het kader van het rapport dus niet nader beoordeeld. Aangegeven is dat dit afhankelijk van de bouw- en inrichtingsplannen nog noodzakelijk kan zijn. Vooralsnog blijven de aanbevelingen uit het rapport van Kruidhof uit 2004 actueel. Om vindplaats 19-13 goed in kaart te brengen dient het verkennend en karterend inventariserend veldonderzoek op de in begin 2004 nog niet toegankelijke percelen ten oosten van de vindplaats te worden afgerond.
De vindplaatsen 19-12 en 19-14 zijn in het kader van het voorliggende bestemmingsplan eveneens relevant omdat deze liggen binnen de nog te ontwikkelen delen van de woonwijkEssendael zie ook paragraaf 2.2. Vindplaats 19 -12 ligt binnen het deelgebied 'Van Gogh Allee' (zie paragraaf 2.2.1), vindplaats 19-14 bevindt zich in het oostelijk deel van het deelgebied 'zuidzijde tegen Essendijk aan' (zie paragraaf 2.2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0012.png"

Afbeelding - Vindplaatsen 19-12 en 19-14. Ligging van de proefsleuven

Uit het waarderend onderzoek blijkt dat:

  • Vindplaats 19-12 (deelgebied 'Van Gogh Allee').
    Ondanks het vooralsnog ontbreken van enkele voor de waardestelling essentiële gegevens, namelijk de exacte omvang en aard van de vindplaats, wordt in het rapport toch een voorlopige waardering van vindplaats 19-12 gegeven. De waarde van de site wordt vooralsnog van hoog ingeschat; het gaat om een behoudenswaardige vindplaats.
    Voor het gebied ten westen van de proefsleuf werd behoud in situ nagestreefd. In de zone met mogelijke archeologische sporen, behorend bij vindplaats 19-12 ten oosten van de proefsleuf uit 2005 behoeven geen voorzieningen getroffen te worden om archeologische waarden te behouden of te ontzien. Zonder verder archeologisch onderzoek kan gestart worden met de voorgenomen werkzaamheden. Opgemerkt wordt dat altijd rekening gehouden moet worden met zogenaamde toevalsvondsten. Hiervan dient men op basis van de Erfgoedwet 2016, art. 5.10 melding te maken bij de bevoegde overheid.
  • Vindplaats 19-14 (deelgebied 'zuidzijde tegen Essendijk aan').
    De waarde van de site wordt vooralsnog van middelhoog tot hoog ingeschat; het gaat om een behoudenswaardige vindplaats. Voor wat betreft het gebied ten noorden van de proefsleuf dient gestreefd te worden naar behoud in situ.
    In de zone ten zuiden van de proefsleuf zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van (waardevolle) archeologische waarden. Zonder verder archeologisch onderzoek kan daar gestart worden met de vooringenomen werkzaamheden. Ook hier dient rekening te worden gehouden met zogenaamde toevalsvondsten waarvan op basis van de Erfgoedwet 2016, art. 5.10 melding dient te maken bij de bevoegde overheid.
    Aangegeven wordt dat de vindplaats 19-14 zich kan uitstrekken in de zone buiten het plangebied Essendael ten oosten van de proefsleuf. Indien in deze zone bouw- of infrastructurele werkzaamheden gaan plaatsvinden, is een archeologische inventarisatie (en wellicht vervolgonderzoek) noodzakelijk.

BOORrapport 286
In 2006 is door BOOR een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de haalbaarheid van een inrichtingsplan ter plekke van de vindplaats uit het Neolithicum (Meirsman 2006, BOORrapporten 286). Het BOORrapport 286 is als bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.

Uit dit haalbaarheidsonderzoek blijkt dat vindplaats 19-12 een behoudenswaardige vindplaats is. De archeologische waarden van de site dienen in situ te worden behouden. Dit kan worden gerealiseerd als bij de inrichting van dit deel van het verspreidingsgebied van vindplaats 19-12 boven de top van het niveau met archeologische indicatoren een laag van minimaal 1 m dikte gevrijwaard te worden tegen verstoring.
Dit houdt in dat de bodemingrepen bij de inrichting niet dieper mogen reiken dan 3 m - NAP. Wanneer aan deze voorwaarde wordt voldaan, kan zonder verder archeologisch onderzoek gestart worden met de inrichtingswerkzaamheden in het plangebied.
Voor het inrichtingsplan heeft deze voorwaarde de volgende consequenties:

  • De voorgestelde waterpartij in het westen van het onderzoeksgebied (tevens in het westen van het verspreidingsgebied van vindplaats 19-12) kan zonder problemen tot de voorgenomen diepte van 2,70 m - NAP worden gegraven.
  • Onderheien van de geplande woningen dient echter vermeden te worden. Funderen op staal is een goed alternatief dat de archeologische waarden intact laat.
  • Aan het oppervlak dat wordt bebouwd - en dus aan het aantal woningen - wordt bij funderen op staal geen limiet gesteld.
  • Het onderkelderen van de woningen is mogelijk zolang de grondroerende activiteiten bij de verwezenlijking ervan niet dieper reiken dan 3 m - NAP.
  • Ook bij de aansluiting van de woningen op het rioleringssysteem dient deze diepte in acht te worden genomen.
  • Aan het grondgebruik - inrichting tuinen, parkeerfaciliteiten en dergelijke - worden geen voorwaarden gesteld zolang dit geen verstorende invloed heeft dieper dan 3 m - NAP.

Eindadvies
Naar aanleiding van deze onderzoeken heeft BOOR voor de locatie aan de Van Gogh Allee bij brief van 10 juni 2016 (nr AS16/10962 - 196/0047010), aangegeven geen reden te zien om verder onderzoek te verrichten en adviseert de gemeente dan ook af te zien van verder onderzoek. De locatie kan voor de voorgenomen ontwikkeling vrijgegeven worden zonder archeologische bemoeienis. Toevalsvondsten moeten op basis van de Erfgoedwet 2016, art. 5.10 bij de bevoegde overheid worden gemeld.
De brief is als bijlage 5 in de toelichting opgenomen.

4.6.4 Conclusie

De verschillende aanwezige archeologische waarden (Waarde - Archeologie 1 en 3) zijn opgenomen op zowel de planverbeelding als in de planregels. De archeologische waarden blijven op deze wijze gewaarborgd. Ontwikkelingen die de aangegeven diepte of terreinoppervlak overschrijden zijn vergunningplichtig en dienen te worden getoetst op de noodzaak van archeologisch onderzoek. Een aantal planbeoordelingen heeft inmiddels plaatsgevonden en voor deze plandelen zijn de benodigde vergunningen verleend. Voor de locaties die nog niet zijn beoordeeld en waarvoor nog geen vergunning zijn verleend dient de beoordeling nog plaats te vinden.

Voor dit bestemmingsplan wordt geconcludeerd dat het aspect archeologie geen belemmering vormt.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Bodemkwaliteit

5.1.1 Kader


Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Besluit bodemkwaliteit
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (2008) is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit.

Relatie Wabo, Wbb en Woningwet (Wonw)
De inwerkingtreding van de Wabo (1 oktober 2010) heeft ook effect op de Wbb en de Woningwet (Ww): in de Wabo is aangegeven dat in de plaats van de aanhoudingsgrond (uit de Ww) een afstemmingsregeling wordt opgesteld waarbij de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning wordt afgestemd op de acties ten aanzien van de bodemverontreiniging. Voorts geldt ten aanzien van de bodem dat de Woningwet gemeenten verplicht in hun bouwverordening voorschriften omtrent het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem op te nemen.
Die voorschriften moeten in elk geval betrekking te hebben op het verrichten van onderzoek naar aard en mate van verontreiniging van de bodem, op de aard en omvang van dat onderzoek en op inrichting van het op te stellen onderzoeksrapport.

5.1.2 Onderzoek

Ter plaatse van en nabij het overige deel van het plangebied zijn de volgende relevante bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • Verkennend Bodemonderzoek Karelappellaan / Van Gogh Allee te Rhoon (Essendael), Geofoxx projectnummer 20160986/ROOS, 4 juli 2016
    in de bovengrond (MM1bg, 0,0 - 0,5 m-mv) een licht verhoogd gehalte aan cadmium aangetoond. In het andere mengmonster van de bovengrond (MM2bg) en in het mengmonster van de ondergrond (MM3og, 1,0 - 1,5 m-mv) zijn geen verhoogde gehalten aan de geanalyseerde parameters aangetoond. In de mengmonsters van de bovengrond zijn tevens geen verhoogde gehalten aan organochloorbestrijdingsmiddelen gemeten. In het grondwater is een matig verhoogde bariumconcentratie gemeten, alsmede licht verhoogde concentraties aan nikkel, zink, xylenen en naftaleen. De matig verhoogde bariumconcentratie betreft vermoedelijk een verhoogde achtergrondwaarde. De oorzaak van de licht verhoogde concentraties aan nikkel, zink, xylenen en naftaleen zijn onbekend.
  • Milieukundig Bodemonderzoek (actualisatie) Essendael (Rijsdijk-Tijsjesdijk) te Rhoon, Geofox-Lexmond, projectnummer 20141511/PVIA, 16 maart 2015
    De (toekomstige) toplaag is licht verontreinigd is met DDE/DDD (OCB). Voor het overige is slechts incidenteel een lichte verontreiniging met metalen, PAK of PCB aangetoond. De aangetroffen concentraties leveren geen milieuhygiënische risico's op voor de gebruikers of voor het milieu. Het terrein is daarmee vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt voor het voorgenomen gebruik/functie.
  • Verkennend bodemonderzoek Tijsjesdijk 10 te Rhoon, Tauw, projectnummer 4369889, 4 februari 2005
    Tijdens het bodemonderzoek zijn geen noemenswaardige verontreinigingen aangetoond in grond of grondwater. De grond is echter niet specifiek onderzocht op organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB), maar hiervoor is de triggerparameter EOX gebruikt.
  • Verkennend bodemonderzoek 3 locaties te Albrandswaard, Grontmij, projectnummer 32.1070.1, 21 januari 2002
    In de toplaag zijn bestrijdingsmiddelen aangetoond in gehaltes variërend van licht (14 mengmonsters), matig (5 mengmonsters) tot sterk (2 mengmonsters) verhoogd. De bovengrond is voor het overige over het algemeen slechts licht verontreinigd met zware metalen. In de ondergrond en het grondwater zijn geen noemenswaardige verontreinigingen aangetroffen.
5.1.3 Conclusie

Uit de recente bodemonderzoeken uit 2015 en 2016 blijkt dat de aangetroffen concentraties geen milieuhygiënische risico's opleveren voor de gebruikers of voor het milieu. Het terrein is daarmee vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt voor het voorgenomen gebruik/functie.
Gezien het voorgaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.

5.2 Stikstofdepositie

5.2.1 Kader

De Wet natuurbescherming (verder: Wnb) voorziet in het beschermen van het gebied tegen handelingen buiten het Natura 2000-gebied met significante gevolgen voor beschermde habitats en hieraan gekoppelde soorten. Conform art. 2.8 lid 1 Wnb kan een plan dat significante gevolgen kan hebben op soorten en habitats pas worden vastgesteld nadat een passende beoordeling is opgesteld waarin rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. Deze passende beoordeling moet de zekerheid geven dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast.

Om te kunnen bepalen of een passende beoordeling noodzakelijk is, wordt in het algemeen een voortoets uitgevoerd. In de voortoets wordt beoordeeld of er als gevolg van het afzonderlijke plan dan wel van het plan in combinatie met andere plannen of projecten sprake kan zijn van significante gevolgen.
Met betrekking tot stikstofdepositie wordt in de voortoets bepaald of het plan tot een relevante toename van de stikstofdepositie kan leiden. Indien uit de voortoets blijkt dat de maximale invulling van het plan niet leidt tot een relevante toename van de stikstofdepositie op één of meer in het kader van Natura 2000 beschermde stikstofgevoelige habitats waarvan de kritische depositiewaarde (verder: KDW) wordt overschreden of door de toename overschreden kan worden, zijn significante gevolgen uitgesloten en is geen passende beoordeling noodzakelijk. Mitigerende maatregelen mogen niet meegenomen worden in de voortoets en komen pas bij de passende beoordeling aan de orde.

5.2.2 Depositie-onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan is een voortoets uitgevoerd met als doel te beoordelen of de toekomstige activiteiten die mogelijk worden op basis van het plan Essendael significante gevolgen kunnen hebben op kwalificerende natuurwaarden in nabij gelegen Natura 2000-gebieden én of het op basis van de stikstofdepositie noodzakelijk is een passende beoordeling op te stellen. Relevante Natura 2000-gebieden zijn:

  • Krammer-Volkerak op circa 17 km afstand;
  • Biesbosch op circa 20 km afstand;
  • Solleveld & Kapittelduinen op circa 22 km afstand;
  • Voornes Duin op circa 24 km afstand;
  • Meijendel & Berkheide op circa 29 km afstand.

De berekening is uitgevoerd met de Aerius Calculator september 2019. De resultaten zijn als bijlage 6 in de toelichting opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • Gebruiksfase
    De stikstofemissie tijdens de gebruiksfase van 114 nieuwe woningen zorg niet voor een toename van stikstofdepositie op relevante nabij gelegen Natura 2000-gebieden.
  • Aanlegfase
    De aanleg van 114 nieuwe woningen zorgt voor een emissie van circa 1.180 kg NOx op jaarbasis, Deze missie zorgt niet voor een toename van de depositie op nabij gelegen Natura 2000-gebieden. In het onderzoek is aangegeven dat een dergelijke emissie op diverse realistische manieren door de aannemer kan worden ingevuld.
    Het is aan de aannemer om het noodzakelijke bouwproces zo in te richten dat aan de maximale stikstofemissie van 1.180 kg NOx op jaarbasis is voldaan. Indien er bijvoorbeeld meer transportbewegingen nodig zijn, kan ervoor gekozen worden om minder stikstofemissie op de bouwplaats te genereren door zoveel mogelijk gebruik te maken van schoner (STAGE IV) materieel of zelfs elektrisch materieel. Geconcludeerd wordt in ieder geval dat het plan uitvoerbaar is binnen de opgegeven maximale stikstofemissie.

Conclusie
De ontwikkeling van 114 nieuw woningen binnen het plan Essendael in Rhoon heeft geen significante gevolgen op kwalificerende natuurwaarden in nabij gelegen Natura 2000-gebieden. Het is niet noodzakelijk een passende beoordeling op te stellen. Op basis van het aspect stikstofdepositie is het daarom ook niet noodzakelijk om een plan-MER op te stellen.

Het toekomstige project 114 nieuwbouwwoningen Essendael te Rhoon is, bij ongewijzigde uitgangspunten, niet vergunningsplichtig.

5.3 Akoestische aspecten

5.3.1 Kader

De Wet geluidhinder (hierna: Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen te hoge geluidbelastingen. In deze wet zijn onder meer de normen voor geluid als gevolg van weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai vastgelegd. Bij ruimtelijke plannen dient rekening gehouden te worden met de in de Wgh opgenomen grenswaarden en bepalingen. In de Wgh gelden voorkeursgrenswaarden en maximaal toelaatbare grenswaarden voor de geluidbelasting op de gevel van een geluidgevoelige bestemming.

Tot de geluidgevoelige bestemmingen worden gerekend woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen.

In de Wgh zijn (voorkeurs)grenswaarden vastgesteld voor de geluidbelasting afkomstig van verschillende geluidsbronnen. Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde maar niet van de maximale ontheffingswaarde kan een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden aangevraagd bij het bevoegd gezag (art. 110a lid 1 Wgh). Een dergelijke ontheffing wordt een hogere waarde genoemd.

5.3.1.1 Wegverkeer


Zones langs wegen
De Wgh stelt eisen aan de in de omgeving van een weg toelaatbaar geachte geluidniveaus. Het gebied aan weerszijden van een weg waarbinnen aandacht aan het geluid dient te worden besteed wordt de geluidzone genoemd.
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk). Er bevindt zich geen geluidzone langs wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt of langs wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied.

Grenswaarden
In het geval nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen een zone van een weg, dan mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de voorkeurswaarde. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde moeten er maatregelen worden getroffen om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk te zijn of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Albrandswaard (het college van Albrandswaard) bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden.

De voorkeurswaarde bedraagt 48 dB en de maximale ontheffingswaarde bedraagt 63 dB voor nieuwe woningen in stedelijk gebied door wegverkeerslawaai.

Aftrek art. 110g Wgh
Op grond van verdere ontwikkelingen in de techniek en het treffen van geluidreducerende maatregelen aan motorvoertuigen is het de verwachting dat het wegverkeer in de toekomst minder geluid zal produceren dan momenteel het geval is. Op basis van art. 110 g Wgh kan de Minister een aftrek vaststellen voor het in de toekomst stiller worden van motorvoertuigen.

5.3.1.2 Industrie

Het plan is gelegen binnen de geluidzone van het industrieterrein 'Waal- /Eemhaven'. In de navolgende afbeelding is de vastgestelde geluidzone weergegeven. Ook is de grens van het gezoneerde industrieterrein weergegeven. Tot slot is de ligging van het plangebied (oranje) aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0013.png"

Afbeelding - Indicatieve geluidscontouren industrieterrein Waal-/Eemhaven 2025 (plangebied is met oranje aangeduid)

Binnen de weergegeven T+ contour is het realiseren van geluidgevoelige functies mogelijk, mits voldaan wordt aan de eisen die de Wet geluidhinder stelt. Concreet betekent dit dat voor de nieuwbouwwoningen getoetst moet worden aan een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Mocht de geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijden, dan mag, onder voorwaarden, een hogere waarde worden vastgesteld van maximaal 55 dB(A).

Het plangebied is gelegen in het 'gebied voor standaard onderzoek'. Voor het bepalen van de geluidbelastingen in dit gebied, kan gebruik worden gemaakt van de geluidcontouren, welke zijn berekend op basis van het 'Bronnenmodel 2025 Waal-/Eemhaven', zoals omschreven in hoofdstuk 2 'Werkwijze voor een bouwplan gelegen buiten de 55 dB(A)-contour' van de hiervoor genoemde Handreiking Waal- / Eemhaven. Op basis hiervan kunnen de (eventueel) benodigde hogere waarden worden bepaald.

Het standaard onderzoek houdt in dat op basis van de door DCMR verstrekte contouren met een stap van 1 dB(A), de geluidbelasting op de geluidbelaste gevel van het bouwplan kan worden bepaald voor gebouwen met ten hoogste 3 bouwlagen.

Tabel - Correctie in dB(A) op hogere bouwlagen

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0014.png"

Voor gevels die niet of nauwelijks gelegen zijn in de richting van het industrieterrein kan een aftrek worden toegepast van 0, 2 of 10 dB(A). Afhankelijk van de grootte van het oppervlak van het industrieterrein waarop de gevel zicht heeft, kan de in onderstaande tabel opgenomen aftrek worden toegepast ten opzichte van de meest geluidbelaste gevel. Dit ten behoeve van het dimensioneren van eventuele geluidwerende gevelmaatregelen.

Tabel - Aftrek voor gevels die geen maximaal zicht hebben op het industrieterrein

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0015.png"

5.3.1.3 Hogere waardebeleid gemeente Albrandswaard

Het college van Albrandswaard verleent hogere waarden, voor de woningen waarvoor dit noodzakelijk is, als aan één van de volgende criteria wordt voldaan:

  • de woningen buiten de bebouwde kom verspreid worden gesitueerd;
  • de woningen noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid;
  • de woningen een open plaats opvullen tussen aanwezige bebouwing;
  • de woningen worden gesitueerd ter vervanging van bestaande bebouwing;
  • de woningen door de gekozen situering of bouwvorm een doelmatige akoestische afschermende functie vervullen voor geluidgevoelige objecten;
  • er sprake is van een nog niet geprojecteerde of te reconstrueren (spoor)weg, die een noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie vervult;
  • het referentieniveau ter plaatse van de uitwendige scheidingsconstructie van de woningen waarvoor de hogere waarde is verzocht, hoger is dan of gelijk is aan het equivalente geluidniveau vanwege het betrokken industrieterrein;
  • de ligging van de geluidbronnen op het betrokken industrieterrein zodanig is dat de geluidbelasting, vanwege dat industrieterrein en vanwege andere geluidbronnen, van ten minste één uitwendige scheidingsconstructie van elk van de woningen lager is of gelijk is aan 50 dB(A);
  • de woningen worden gesitueerd in de omgeving van een metrostation en/of metrohalte.

Deze criteria zijn vastgelegd in de 'Beleidsregel vaststellen hogere waarde gemeente Albrandswaard'. Deze beleidsregel is op 1 mei 2007 door het college van Albrandswaard vastgesteld.

5.3.2 Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd vanwege het wegverkeer en vanwege industrielawaai vanuit het industrieterrein Waal- / Eemhaven'. Het onderzoek is als bijlage 7 in de toelichting opgenomen.

5.3.2.1 Wegverkeerslawaai
5.3.2.1.1 Nieuwe woningen

In het akoestisch onderzoek is voor wat betreft de realisatie van de 114 nieuwbouwwoningen rekening gehouden met het wegverkeer op de Essendijk, Tijsjesdijk en Rijsdijk en op de Van Gogh Allee, Karel Appel Allee en De Willem de Kooning Allee. Daarbij is uitgegaan van de verkeersintensiteiten zoals aangegeven in paragraaf 4.3.2.
afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0016.png"

Tabel - Algemeen overzicht verkeersgegevens

Het betreft weekdagintensiteiten voor het maatgevende jaar 2030. In bovenstaande tabel wordt een overzicht van deze verkeersgegevens getoond. Voor wat betreft de verdelingen van het verkeer in licht-middelzwaar- zwaar en dag-avond-nacht is aangesloten bij de gegevens uit het verkeersmodel van de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag (V-MRDH).

Voor de Karel Appel Allee, de Willem de Kooning Allee en een (zuidelijk) deel van de Van Gogh Allee bedraagt de wettelijke rijsnelheid 30 km/uur. Vanuit de Wet geluidhinder hebben deze wegen geen geluidzone.

Rekenpunten
Voor de ligging van de rekenpunten is voor de nieuwe woningen uitgegaan van het het meest recente verkavelingsplan. In onderstaande afbeelding wordt de ligging van de rekenpunten weergegeven. Voor de exacte ligging van de rekenpunten wordt verwezen naar het akoestisch onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0017.png"

Afbeelding - Ligging rekenpunten

Rekenresultaten
Uit de berekeningen blijkt het volgende:

  • De geluidbelasting als gevolg van de Essendijk bedraagt ten hoogste 46 dB inclusief aftrek conform art. 110g Wgh.
  • Als gevolg van de Rijsdijk bedraagt de maximale geluidbelasting 41 dB inclusief aftrek conform art. 110g Wgh.
  • De geluidbelasting als gevolg van de Van Gogh Allee (gedeelte >= 50 km/uur) bedraagt ten hoogste 47 dB inclusief aftrek conform art. 110g Wgh.

Daarmee voldoet de geluidbelasting als gevolg van de zoneplichtige wegen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De berekeningsresultaten per rekenpunt zijn opgenomen in het akoestisch onderzoek.
Op basis van de rekenresultaten is het niet verwachting dat een andere invulling / verkaveling van de woongebieden zal leiden tot overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.

Geconcludeerd wordt bijgevolg dat de Wet geluidhinder, voor wat betreft het aspect wegverkeerslawaai, géén belemmering vormt voor het plan.

Cumulatie wegverkeerslawaai
De gecumuleerde geluidbelastingen ten gevolge van alle relevante wegen in de nabijheid van het plangebied variëren tussen 26 en 57 dB exclusief aftrek op basis van art. 110g Wgh.

5.3.2.1.2 Toename geluidsbelasting bestaande woningen

In het kader van de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening is aanvullend akoestisch onderzoek gedaan naar de toename van de geluidbelastingen op de gevels van bestaande woningen buiten het plangebied als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe woongebieden binnen het plangebied. Er is op basis van de Wet geluidhinder sprake van een significantie toename in geval van een toename van 2 dB of meer.
De beoordeling is als bijlage 8 in de toelichting opgenomen.

Rekenpunten
In het aanvullend akoestisch onderzoek zijn de rekenpunten geplaatst ter hoogte van de gevels van de bestaande woningen buiten het plangebied langs de Van Gogh Allee en de Rijsdijk.

Verkeersgeneratie
Voor het bepalen van de huidige situatie is gebruik gemaakt van het rekenmodel dat is opgesteld ten behoeve van het akoestisch onderzoek wegverkeer en industrielawaai (zie paragraaf 5.3.2.1.1).

De te verwachten verkeersgeneratie ten gevolge van de 114 nieuwe woningen is bepaald aan de hand van de CROW Rekentool Verkeersgeneratie en Parkeren. Daarbij is uitgegaan van 114 vrijstaande woningen. Op basis van de CROW Rekentool Verkeersgeneratie en Parkeren komt dit neer op een toename van 918 mvt/etmaal. Dit is een worstcase-scenario omdat het merendeel van de nieuwbouwwoningen als tussenwoning of appartement zal worden uitgevoerd, met een lagere verkeersgeneratie per woning.

Voor de berekening en de beoordeling van de toename van de geluidbelastingen, worden deze 918 mvt/etmaal toegekend aan de Rijsdijk en het gedeelte van de Van Gogh Allee ten noorden van de Karel Appellaan aangezien hier ook de bestaande woningen zijn gesitueerd buiten het plangebied Essendael.
Verderop wordt ervan uitgegaan dat het extra verkeer wordt opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Door de gemeente Albrandswaard is aangegeven dat de toename van het verkeer van en naar Essendael ter hoogte van de kruising van de Van Goh Allee met de Rijsdijk voor 20% wordt toegekend aan de Rijsdijk ten westen van de Van Gogh Allee en voor 10% wordt toegekend aan de Rijsdijk ten oosten van de Van Gogh Allee. De toename van het verkeer als gevolg van de nieuwe woningen wordt grafisch weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0018.png"

Afbeelding - Verkeerstoename als gevolg van de nieuwe woningen (worstcase benadering)

Rekenresultaten
Ten behoeve van de onderbouwing van de goede ruimtelijke ordening wordt in het aanvullend akoestisch onderzoek de cumulatie van alle relevante wegen inzichtelijk gemaakt. Per rekenpunt (woning) wordt weergegeven welke toename in geluidbelasting wordt veroorzaakt ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking van de 114 nieuwe woningen in geval van een worstcase benadering.

Op basis van de akoestische berekeningen wordt geconcludeerd dat de toename van de geluidbelasting op bestaande woningen buiten het plangebied als gevolg van de verkeerstoename vanwege 114 nieuwe woningen ten hoogste 1,3 dB bedraagt. Dit wordt beschouwd als een 'niet-significante toename' en daardoor als akoestisch toelaatbaar. Temeer omdat de rekenresultaten zijn gebaseerd op worstcase-uitgangspunten en daardoor de te verwachten toename in werkelijkheid nog lager zal zijn.

5.3.2.2 Industrielawaai

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het nieuwbouwplan zich binnen de geluidzone van het industrieterrein bevindt. Nader (standaard) onderzoek naar de geluidbelasting is dus noodzakelijk. In de Handreiking Waal-/Eemhaven zijn geluidcontouren opgenomen met een stap van 1 dB(A).

In onderstaande afbeelding zijn de woongebieden waar de nieuwe woningen zullen worden gerealiseerd genummerd en is ook ingezoomd op de relevante contouren. De woongebieden worden in het voorliggende bestemmingsplan globaal bestemd als 'Woongebied', de precieze ligging van de woningen ligt nog niet definitief vast.
Geadviseerd wordt daarom om uit te gaan van de vaststelling van één hogere waarde voor alle woningen binnen hetzelfde deelgebied, waarmee de worst-case situatie wordt beschouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0019.png"

Afbeelding - projectie plangebied met genummerde nieuwbouwlocaties op de contourenkaart (inclusief de geluidbelastingen 51/53/54)

In het akoestisch onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • Woongebied 1: maximaal 16 wooneenheden
    Conform paragraaf 2.2 van de Handreiking Waal- / Eemhaven bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 53 dB(A) op de geluidbelaste gevels, op de eerste, tweede en derde bouwlaag.
  • Woongebied 2: maximaal 77 wooneenheden
    Conform paragraaf 2.2 van de Handreiking Waal- / Eemhaven bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 51 dB(A) op de geluidbelaste gevels, op de eerste, tweede en derde bouwlaag.
  • Woongebied 3: maximaal 21 wooneenheden
    Conform paragraaf 2.2 van de Handreiking Waal- / Eemhaven bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 54 dB(A) op de geluidbelaste gevels, op de eerste, tweede en derde bouwlaag.

Geluidmaatregelen
Op 22 december 1997 is door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland voor het industrieterrein 'Waal-/Eemhaven' het saneringsprogramma vastgesteld. Door de Minister van VROM is op 17 januari 2001 een besluit genomen over de Maximaal Toelaatbare Geluidniveaus (MTG's) nabij de woningen gelegen rondom het industrieterrein. Een verdere geluidreductie blijkt niet mogelijk te zijn. Aangezien alle mogelijke effectieve bronmaatregelen reeds in het kader van de geluidsaneringsoperatie zijn uitgevoerd, zijn aanvullende bronmaatregelen niet mogelijk.

Plaatsing van een geluidscherm of -wal heeft geen effect, aangezien het hierbij een uitgestrekt industrieterrein betreft, waarop de geluidbronnen verspreid liggen.

Voor het industrieterrein 'Waal-/Eemhaven' is daarnaast door diverse partijen het 'Convenant geluidruimte Waal-/Eemhaven' afgesloten. In dit convenant wordt zowel rekening gehouden met de belangen van bedrijven als de leefomgeving. Ook vanuit dat oogpunt zijn (aanvullende) bron- en overdrachtsmaatregelen dan ook niet reëel.

Hogere waarden  
Om nieuwe woningen binnen het plangebied Essendael mogelijk te maken is het vaststellen van hogere waarden benodigd:

  • 54 dB(A) voor maximaal 21 wooneenheden in woongebied 3;
  • 53 dB(A) voor maximaal 16 wooneenheden in woongebied 1;
  • 51 dB(A) voor maximaal 77 wooneenheden in woongebied 2.

De vast te stellen hogere waarde bedraagt ten hoogste 54 dB(A). Dit betekent dat met een minimum gevelgeluidwering van 20 dB(A) conform Bouwbesluit 2012, wordt voldaan aan de prestatie-eis voor het binnenniveau van 35 dB(A).

Als ontheffingsgrond worden de volgende criteria aangevoerd:

  • de woningen vullen een open plaats op tussen aanwezige bebouwing;
  • de ligging van de geluidbronnen op het betrokken industrieterrein is zodanig dat de geluidbelasting, vanwege dat industrieterrein en vanwege andere geluidbronnen, van ten minste één uitwendige scheidingsconstructie van elk van de woningen lager is of gelijk is aan 50 dB(A).

Het ontwerpbesluit tot vaststelling hogere waarden wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan ter inzage gelegd. Deze hogere waarden worden door het college van Albrandswaard vastgesteld. In de planregels van dit bestemmingsplan is bepaald dat de bouw van geluidsgevoelige objecten binnen de aangegeven gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'uitsluitend is toegestaan als voldaan kan worden aan de in de Wet geluidhinder gestelde normen of de verleende hogere waarden zoals opgenomen.

Het besluit hogere grenswaarde wordt als bijlage opgenomen in de planregels.

5.3.2.3 Cumulatie in het kader van de goede ruimtelijke ordening

De gecumuleerde geluidbelastingen ten gevolge van alle relevante wegen in de nabijheid van het plangebied, inclusief 30 km/u-wegen, én het geluidgezoneerde industrieterrein 'Waal-/Eemhaven' bedraagt ten hoogste 59 dB. De berekeningsresultaten zijn opgenomen in het akoestisch onderzoek.

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de range van de gecumuleerde geluidbelastingen en het waardeoordeel dat hieraan gehecht kan worden op basis van de methode Miedema.

Tabel - Milieukwaliteitsmaat (Miedema)

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0020.png"

Op basis van de berekende gecumuleerde geluidbelastingen wordt het woon- en leefklimaat met betrekking tot geluid in de meeste rekenpunten bestempeld als 'redelijk goed'.

5.3.3 Conclusie

Het aspect wegverkeer- en industrielawaai vormt, met in achtneming van de verleende hogere grenswaarden, geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Kader

Bij de besluitvorming in het kader van een bestemmingsplanprocedure dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteitsaspecten die samenhangen met het plan in acht te nemen. Dit betekent dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit die samenhangen met de nieuwe functies getoetst dienen te worden aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. Ingevolge de systematiek van deze wet vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor een ontwikkeling indien deze niet in betekenende mate (hierna NIBM) bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Dit is het geval indien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hetgeen inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

De 3%-grens van een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt', is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt deze 3%-grens gerespecteerd.

  • kantoorlocaties:
    - 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg,
    - 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen. (voorschrift 3A.1)
  • woningbouw:
    - 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg,
    - 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen (voorschrift 3A.2)
5.4.2 Onderzoek


Niet in betekenende mate
In het kader van dit bestemmingsplan worden slechts 114 nieuwe woningen gerealiseerd. Dit valt ruim onder de hiervoor vermelde drempel, wat inhoudt dat het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert.
De nieuwe woningen dragen niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De Wet Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

Goed woon- en leefklimaat
De luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied laat de ontwikkeling van 114 nieuwe woningen toe. Vanuit een goede ruimtelijke onderbouwing moet echter ook worden aangetoond dat het verantwoord is om te bouwen in deze omgeving van het projectgebied en dat de toekomstige bewoners een goed leefklimaat wordt geboden.

De luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied wordt bepaald door de luchtparameters stikstofdioxide, fijn stof (PM10), zeer fijn stof (PM2,5). Op basis van de NSL-monitoringstool (monitoringsronde 2018) blijkt dat de concentraties ter plaatse van deze parameters ruim lager zijn dan de van toepassing zijnde wettelijke grenswaarden. Voor PM10 is bovendien voldaan aan de WHO advieswaarde. Tevens is een dalende trend zichtbaar voor PM2,5, waardoor wordt verwacht dat deze in de toekomst ook zal voldoen aan de WHO advieswaarde.

Gezien de concentraties van de luchtkwaliteitsparameters lager zijn dan de van toepassing zijnde grenswaarden kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

5.5.1 Kader

Bij de voorgenomen planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met de kwaliteit van het woon- en leefklimaat enerzijds en anderzijds moeten bedrijven voldoende zekerheid geboden worden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen blijven uitvoeren.

Beoordelingssystematiek VNG-publicatie
Zonering, afstand houden, is een belangrijk middel om te voorkomen dat er hinder ontstaat. Ook zorgt dit ervoor dat de bestaande bedrijven niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. Een belangrijk hulpmiddel hierbij is de Handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (Uitgave VNG, Den Haag, 2009).

De VNG-publicatie is een algemeen geaccepteerd instrument om na te gaan of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening in situaties waar woningen dicht bij bedrijven worden voorzien. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van de meest recente versie uit 2009. De VNG-publicatie geeft richtafstanden per bedrijfscategorie. De afstanden worden gegeven voor een aantal milieuaspecten, met name geur, stof, geluid en gevaar. De Raad van State heeft in de uitspraak van 2 april 2014 (201308643/1/R2) aangegeven dat de richtafstanden gelden tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en de uiterste situering van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is. Indien deze afstanden worden gerespecteerd is er sprake van een milieuhygiënisch te verantwoorden situatie en een goede ruimtelijke ordening. Indien één van deze afstanden niet wordt gerespecteerd is nader onderzoek noodzakelijk om na te gaan of alsnog sprake kan zijn van een milieuhygiënisch verantwoorde situatie.

Het toetsingskader bestaat uit 4 stappen. In stap 1 wordt een afweging gemaakt aan de hand van de in de publicatie genoemde richtafstanden en het omgevingstype. Indien woningen op kleinere afstand zijn gelegen dan de richtafstanden kan voor het betreffende plandeel in stap 2, 3 of 4 gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstanden.

5.5.2 Onderzoek


Richtafstanden inrichtingen (stap 1)
De richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën worden vermeld in hoofdstuk 1 (lijst 1) van de VNG-publicatie. De richtafstanden die in de lijst zijn opgenomen gelden voor het gebiedstype rustige woonwijk en rustig buitengebied.

De omgeving van het plangebied wordt beschouwd als een 'gemengd gebied'. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Indien er sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' kan de richtafstand terug worden gebracht met één afstandsstap, omdat sprake is van een zekere verstoring van het gebied ten opzichte van een rustige woonwijk. In onderstaande tabel worden de richtafstanden weergegeven.

Tabel - Richtafstanden rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0021.png"

Nabij gelegen bedrijven
Volgens het 'bestemmingsplan Rhoon dorp 2013 liggen de volgende bedrijven in de directe omgeving van het plangebied:

  • 1. Sportvelden van het sportcomplex 'De Omloop' aan de Omloopseweg;
  • 2. LTC Rhoon aan de Rivierenweg 50;
  • 3. Manege De Hooge Stee aan de Rijsdijk 95;
  • 4. Enkelbestemming 'Bedrijf' aan de Nijverheidsweg;
  • 5. Enkelbestemming gemengd - 1 aan de Nijverheidsweg;
  • 6. Julianaschool Dependance aan de Sportlaan 1;
  • 7. Zwembad Rhoon aan de Sportlaan 2;
  • 8. Sporthal Rhoon aan de Sportlaan 2;
  • 9. Consensis aan de Rijsdijk 65.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0022.png"

Afbeelding - overzicht omliggende bedrijven (nummer corresponderen met het overzicht)

Een overzicht van de richtafstanden op basis van de bedrijfsactiviteiten is opgenomen in onderstaand tabel.

Tabel - Overzicht richtafstanden per bedrijf

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0023.png"

Op grond van bovenstaand overzicht kan geconstateerd worden dat voor alle bedrijven, met uitzondering van het sportcomplex 'De Omloop' (nr. 1), wordt voldaan aan de richtafstanden conform de VNG-publicatie, met andere woorden er wordt voldaan aan een 'goede ruimtelijke ordening'.

Sportcomplex 'De Omloop'
Voor het sportcomplex 'De Omloop' wordt in eerste instantie niet voldaan aan de richtafstand conform de VNG-publicatie. Wanneer binnen deze zone van 30 m woningen gerealiseerd mogen worden dan zou dit gevolgen kunnen hebben voor de bestaande activiteiten op het nabijgelegen sportpark.
Omdat nog niet duidelijk is of en wanneer het sportcomplex wordt verplaatst, zouden de belangen van de aanwezige sportverenigingen onevenredig geschaad kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0024.png"

Afbeelding - uitsnede verkaveling woongebied 2, met de zone waarin woningen zijn uitgesloten (zwarte gearceerde lijn)

In het voorliggende bestemmingsplan wordt het realiseren van woningen binnen een zone van 30 m vanuit het sportcomplex 'De Omloop' in eerste instantie uitgesloten. Pas wanneer het sportcomplex is verplaatst dan wel niet meer als zodanig wordt gebruikt, dan wel als door onderzoek wordt aangetoond dat een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden en bedrijven niet wezenlijk in hun bedrijfsvoering worden beperkt, kunnen (via een wijzigingsbevoegdheid) binnen deze zone woningen mogelijk worden gemaakt. Het betreffende gebied wordt op de verbeelding aangegeven; in de planregels wordt woningbouw enkel onder bovengenoemde voorwaarde mogelijk gemaakt.
Geconcludeerd wordt dat hiermee sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'.

5.5.3 Conclusie

Het aspect Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Kader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan onder een gewichtige motivering. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.
  • Het groepsrisico (GR) kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te worden verantwoord.
5.6.2 Onderzoek

Door de gemeente Albrandswaard is in 2011 de 'Beleidsvisie Externe Veiligheid' opgesteld. In het kader van deze gemeentelijke visie is door DCMR een risico-inventarisatie uitgevoerd. Door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) is op basis van deze risico-inventarisatie een scenarioanalysedocument opgesteld. De veiligheidsvisie (EV-visie) kan worden gezien als een document zoals bedoeld in artikel 13, lid 4 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

5.6.2.1 Ongevallen gevaarlijke stoffen

In de onmiddellijke omgeving van het plangebied zijn enkele externe veiligheidsrisicobronnen gesitueerd. Op basis van de publieke risicokaart zijn de aanwezige risicobronnen geïnventariseerd. In onderstaande afbeelding is de situering van de nieuwbouwlocaties binnen het plangebied ten opzichte van deze risicobronnen grafisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0025.png"

Afbeelding - risicobronnen ten opzichte van de nieuwbouwlocaties binnen het plangebied (blauw omkaderd)

De dichtstbijzijnde risicobronnen (inrichtingen, buisleidingen en transport) zijn nader beschouwd in relatie tot het planvoornemen. Het betreft (nummering conform weergave in bovenstaande afbeelding):

  • 1. Defensieleiding P32 van de Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO);
  • 2. Gasunie buisleiding W-504-01;
  • 3. K1-leiding rrp-I6 van N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij;
  • 4. Traconed Industrial & Technical supply B.V., Kleidijk 88;
  • 5. Transportroute gevaarlijke stoffen (A15/N492 (A15 afrit 19 Rotterdam Charlois).

Op grotere afstand van het plangebied zijn tevens nog transportroutes gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het betreft:

  • 6. Transportroute gevaarlijke stoffen, vaarweg Oude Maas;
  • 7. Transportroute gevaarlijke stoffen, havenspoorlijn Rotterdam.

Analyse plaatsgebonden risico
In onderstaande tabel zijn per risicobron de plaatsgebonden risico's geanalyseerd in relatie tot de te realiseren woningen. De plaatsgebonden risicocontour van de risicobron is gebaseerd op de risico-inventarisatie uitgevoerd door DCMR.

Tabel - plaatsgebonden risico's in relatie tot het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0026.png"

Uit bovenstaande tabel kan geconcludeerd worden dat deze risicobronnen geen belemmering vormen voor de realisatie van de nieuwe woningen.

Analyse groepsrisico
Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Voor de bovenstaande risicobronnen wordt het volgende geconstateerd:

  • 1. Voor de DPO-leiding P32 geldt een invloedsgebied van 31 meter. Het plangebied bevindt zich op een afstand van 60 meter.
    Nader onderzoek met betrekking tot het groepsrisico is niet noodzakelijk.
  • 2. De aardgasleiding W-504-01 heeft een uitwendige diameter van 316 mm (12,44 inch) en de werkdruk bedraagt 12 bar.
    Volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is een berekening of verantwoording voor deze leiding niet noodzakelijk.
  • 3. De K1-leiding rrp-I6 heeft een uitwendige diameter van 610 mm (24,02 inch) en de werkdruk bedraagt 62 bar.
    Volgens het handboek buisleiding in bestemmingsplannen bedraagt het invloedsgebied voor deze buisleiding circa 310 meter. Het plangebied bevindt zich buiten de invloedssfeer van de buisleiding.
  • 4. De inrichting Traconed Industrial & Technical supply B.V. is gelegen aan de noordzijde van het plangebied op een afstand van circa 450 meter.
    Volgens de openbare risicokaart gelden er voor deze inrichting geen veiligheidsafstanden. Verder onderzoek met betrekking tot het groepsrisico is voor deze inrichting niet noodzakelijk.
  • 5. Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de A15/N492 (A15 afrit 19 Rotterdam Charlois) geldt volgens de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport dat het groepsrisico ter plaatse ruim onder de oriëntatiewaarde ligt.
    Verder onderzoek met betrekking tot het groepsrisico is niet noodzakelijk.
  • 6. De bevaarbaarheidsklasse (CEMT-klasse) van de vaarweg Oude Maas is 6. Voor het transport van gevaarlijke stoffen over een vaarweg bevaarbaarheidsklasse 6 Maas geldt volgens de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport dat 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico mogelijk overschreden wordt wanneer binnen 200 meter van de oever aanwezigheidsdichtheden voorkomen groter dan 500/ha en LT2+GT3 > 1000 per jaar.
    De afstand van het plangebied tot de transportroute bedraagt meer dan 200 meter en de vervoershoeveelheden LT2 en GT3 bedragen in totaal 196, waardoor verder onderzoek met betrekking tot het groepsrisico niet noodzakelijk is.
  • 7. Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de havenspoorlijn Rotterdam geldt volgens de Regeling basisnet een PR 10-8 contour van 1.519 meter.
    Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 1.600 meter ten opzichte van de spoorlijn, waardoor er geen beperkingen gelden voor de ruimtelijke ontwikkeling.

Toetsing scenario-analyse
In de scenarioanalyse Externe Veiligheid van de gemeente Albrandswaard zijn voor de relevante risicobronnen de volgende contouren bepaald:

  • A-zone: 100 % letaliteitcontour;
  • B-zone: 10 % letaliteitcontour (hitte) / 50 % letaliteitcontour (toxisch);
  • C-zone: 1 % letaliteitcontour;
  • D-zone: 1 % brandwond / Levensbedreigende waarde (LBW) contour.

De effectafstanden voor de relevante risicobronnen worden weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel - Effectafstanden voor de relevante risicobronnen

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0027.png"

Uit voorgaande tabel blijkt dat het plangebied buiten de D-zone van het Worstcase scenario ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen (weg, spoor en water). Enkel voor het meest geloofwaardige scenario van de DPO leiding (plasbrandscenario), valt het plangebied binnen de D-zone.

Door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is een kwetsbaarheidszonemodel opgesteld waarmee de zelfredzaamheid van personen in relatie wordt gebracht met de incidentscenario's. Reguliere woonfuncties binnen de D-zone zijn gelegen in een aandachtsgebied. Mogelijke maatregelen zijn organisatorisch van aard, bijvoorbeeld alarmering via WAS-palen. Specifiek voor dit plangebied heeft de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond geconcludeerd dat de DPO-leiding geen dusdanig gevaar vormt om fysieke dan wel bouwkundige maatregelen te treffen. De afstand van de leiding ten opzichte van de meest zuidelijke woningen binnen het plangebied is circa 60 meter en daarnaast vormt de dijk een bijkomende fysieke barrière om de gevaarsetting te verkleinen.

5.6.2.2 Hoogspanningslijnen

De magneetveldzones rond het bovengrondse hoogspanningsnet zijn door het RIVM vastgelegd in de Netkaart. Deze Netkaart bevat de breedte van de indicatieve magneetveldzone. Indien de indicatieve zone een bestemmingsplan overlapt moet nader onderzoek plaatsvinden. Uit onderstaande afbeelding blijkt dat de dichtstbijzijnde hoogspanningslijnen ten noorden en ten westen van het plangebied liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0028.png"

Afbeelding - ligging hoogspanningslijn ten opzichte van het plangebied (blauwe cirkel)

De indicatieve zone voor de hoogspanningslijnen bedraagt maximaal 75 m aan weerszijden. Het plangebied ligt buiten deze indicatieve zone, waardoor de hoogspanningslijnen geen risico op leveren voor de nieuw te bouwen woningen.

5.6.2.3 Zendmasten

Uit het Antenneregister blijkt dat de meest nabij gelegen zendmasten op een afstand van groter dan 500 meter liggen. Dit betreffen zendamateurs, GSM-masten, LTE-masten, narrowband IoT, vaste verbindingen en UMTS-masten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEssendael-VST1_0029.png"

Afbeelding - ligging zendmasten ten opzichte van het plangebied (blauwe cirkel)

Agentschap Telecom, toezichthouder op het gebruik van elektromagnetische velden, voert jaarlijks door heel Nederland steekproefsgewijs veldsterktemetingen uit om na te gaan of de blootstellingslimieten worden overschreden. Uit geen enkele van de veldsterktemetingen blijkt dat de blootstellingslimieten op publiek toegankelijke plaatsen in Nederland worden overschreden.

5.6.3 Conclusie

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicobronnen die een belemmering vormen voor de woonwijk.
Het aspect Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

5.7 Duurzaamheid

5.7.1 Kader


Nationaal klimaatbeleid
Teneinde de Kyotodoelstellingen te realiseren, is landelijk klimaatbeleid geformuleerd. De korte termijn doelstelling voor Nederland is de uitstoot van de belangrijkste broeikasgassen in de periode van 2008 - 2012 met 6% terug te dringen ten opzichte van 1990. Op de lange termijn wil de overheid de overgang naar een duurzame energiehuishouding bereiken (een aandeel van twintig procent duurzame energie in 2020) en verdere beperking van de CO2-uitstoot realiseren (30% in 2020 ten opzichte van 1990). Dit is verwoord in het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4).

Wet Voortgang Energietransitie (aardgasloos bouwen)
Sinds 1 juli 2018 is de Wet Voortgang Energietransitie (Wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet, hierna: Wet Vet) van kracht. Bij deze wet is bepaald dat de aardgasaansluitplicht voor nieuwbouw vervalt.
Dit betekent dat vanaf 1 juli 2018 projectontwikkelaars, aannemers en gemeenten rekening moeten houden met het feit dat nieuw te bouwen bouwwerken niet meer mogen worden aangesloten op het gasnet.
Een uitzondering op aardgasloos bouwen is mogelijk, maar is aan voorwaarden onderhevig.

Duurzaam bouwen
Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu zodat kan worden voorzien in de behoefte van de huidige generatie zonder dat voor toekomstige generaties de mogelijkheid wordt ontnomen om ook in hun behoeften te kunnen voorzien. Duurzaam bouwen is daarmee onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving.

5.7.2 Onderzoek

Bij de voorgenomen ontwikkelingen wordt voorgenomen zo duurzaam mogelijk te bouwen. Dit houdt in dat gebruik wordt gemaakt van duurzame materialen.
De nieuw te bouwen woningen mogen niet meer worden aangesloten op het gasnet.

5.7.3 Conclusie

De haalbaarheid van het aspect duurzaamheid wordt gezien het bovenstaande haalbaar geacht.

5.8 Kabels en leidingen

Planologische relevante leidingen zijn leidingen die bescherming in het bestemmingsplan behoeven. Dit zijn bijvoorbeeld rioolwaterpersleidingen met een grote diameter en waterleidingen met een regionale functie. Op deze leidingen zijn geen veiligheidsafstanden van toepassing, maar wordt wel rekening gehouden met een zakelijk rechtstrook van de leidingen. Door binnen deze strook een bouwverbod op te nemen, wordt beschadiging van de leiding voorkomen.
In of nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig.

5.9 M.e.r.-beoordeling

5.9.1 Kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor projecten met grote milieugevolgen, een plan-m.e.r. op te stellen. Onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.

5.9.2 Afweging en conclusie

Het bestemmingsplan heeft betrekking op het realiseren van woningen. De aanleg, wijziging of uitbreiding van onder andere woningbouw en bedrijfsmatige activiteiten zijn in het Besluit milieueffectrapportage opgenomen onder de noemer 'stedelijk ontwikkelingsproject'.

De activiteit 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet opgenomen op de C-lijst van het Besluit m.e.r. Er is daarom geen sprake van een directe project m.e.r.-plicht.

De activiteit 'stedelijk ontwikkelingsproject' staat wel vermeld op de D-lijst van het Besluit m.e.r., om concreet te zijn in categorie D11.2. Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer, of wanneer het een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft.

Het voorliggende bestemmingsplan ligt ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is. Het totale bedrijfsvloeroppervlak dat volgens het bestemmingsplan maximaal gerealiseerd kan worden bedraagt nooit meer dan 100 ha en maximaal 114 woningen. Gelet hierop worden de (indicatieve) drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. niet overschreden, zodat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden uitgevoerd. De aanmeldnotitie voor de vormvrije m.e.r. beoordeling is toegevoegd als bijlage 9.
Het besluit op deze aanmeldnotitie wordt gelijktijdig ter inzage gelegd met het ontwerpbestemmingsplan.

Addendum
Op basis van de aanmeldnotitie voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling (kenmerk SLS007488.NOT001.MB.NG, d.d. 13 juni 2019) heeft het gemeentebestuur besloten dat een milieueffectrapportage voor het bestemmingsplan Essendael niet noodzakelijk is.
In de aanmeldnotitie wordt verwezen naar de resultaten van een Aerius-berekening. Inmiddels is bekend geworden dat de woningen gasloos zullen worden gebouwd en daarom in de toekomst geen relevante emissie zullen veroorzaken. Daarom is een nieuwe berekening van de stikstofdepositie gemaakt op basis van deze nieuwe uitgangspunten.

De resultaten van deze nieuwe berekening (zie bijlage 6 en paragraaf 5.2.2) zijn verwerkt in een Addendum bij de aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling. Het Addendum is als bijlage 10 opgenomen in de toelichting.
In het addendum wordt, op grond van gedetailleerde berekeningen voor de gebruiks- en aanlegfase, geconcludeerd dat de ontwikkeling van 114 nieuwbouwwoningen binnen het plan Essendael geen significante gevolgen heeft op kwalificerende natuurwaarden in nabij gelegen Natura 2000-gebieden. Het is niet noodzakelijk om een passende beoordeling op te stellen en ook geen plan-MER.
De conclusie in de aanmeldnotitie blijft gelijk. Het besluit dat geen milieueffectrapportage nodig is, is terecht genomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente heeft samen met Bouwfonds/ BPD een grondexploitatie maatschappij (GEM) opgericht voor de ontwikkeling van Essendael. Voor deze ontwikkeling is een gezamenlijke grondexploitatie vastgesteld en zijn kredieten gereserveerd waaruit de realisatie van de nieuwe woonwijk grotendeels wordt betaald. Afspraken hierover zijn vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst.
Op deze manier is het kostenverhaal verzekerd en is het niet noodzakelijk om een grondexploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan voorziet in de maatschappelijke behoefte aan de nieuwbouw van woningen in de regio. Ten opzichte van de omgeving is getracht een planopzet te ontwikkelen die waar mogelijk rekening houdt met de belangen van omwonenden.

6.2.1 Ontwerpfase
6.2.1.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro

Het ontwerp van het bestemmingsplan Essendael is, in het kader van het vooroverleg, gedurende de termijn van de terinzagelegging separaat toegezonden aan:

  • Veiligheidsregio Rotterdam (VRR);
  • Waterschap Hollandse Delta (WSHD);
  • Bureau oudheidkundig onderzoek Rotterdam (BOOR);
  • Evides (waterleiding bedrijf);
  • Leidingstraat Nederland (LSNed);
  • Gasunie (regio west).

Van géén van de wettelijke partners zijn ten aanzien van het voorliggende ontwerp-bestemmingsplan op- of aanmerking ontvangen die leiden tot wijziging van het ontwerp-bestemmingsplan.

De reactie van het waterschap is vanwege de watertoets verwerkt in de toelichting. De reactie leidt niet tot wijziging van de planregels of de verbeelding.

6.2.1.2 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan Essendael heeft van vrijdag 6 september 2019 tot en met donderdag 17 oktober 2019 voor 6 weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn 16 zienswijzen ontvangen.

De ontvangen zienswijzen zijn in de Nota van Zienswijze weergegeven en beantwoord. Als de ingediende zienswijzen aanleiding geven tot wijziging van het bestemmingsplan, is dat eveneens per zienswijze aangegeven.
In de Nota van Zienswijze zijn de ook ambtshalve aanpassingen benoemd.

De Nota van Zienswijze is als bijlage 11 in de toelichting opgenomen

6.2.2 Vaststellingsfase

Naar aanleiding van de zienswijzen is het bestemmingsplan Essendael door de gemeenteraad gewijzigd vastgesteld.