direct naar inhoud van Hoofdstuk 8 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Plan: Halfweg-Molenwatering 2013
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0612.BP00040-4001

Hoofdstuk 8 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Alvorens het wettelijk voorgeschreven overleg te voeren zijn bestuurders van de Stichting Parkmanagement Bedrijventerrein Spijkenisse (SPBS) en de Ondernemers Federatie Spijkenisse (OFS) op 10 juli 2012 tijdens een bijeenkomst op het Stadhuis van Spijkenisse uitgenodigd voor overleg. Tijdens de bijeenkomst is uiteengezet dat gestart zal worden met het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor Halfweg/ Molenwatering. De bestuurders werden daarbij uitgenodigd om mondeling of schriftelijk hun wensen c.q. verlangens m.b.t. het nieuwe bestemmingsplan aan de gemeente kenbaar te maken.

Van de Ondernemers Federatie Spijkenisse (OFS) werd geen schriftelijk reactie ontvangen. Bij e-mailbericht van 15 oktober 2012 werd van het bestuur van de Stichting Parkmanagement Bedrijventerrein Spijkenisse (SPBS) een reactie ontvangen.

In z'n algemeenheid vraagt de SPBS aandacht voor het feit dat weliswaar het huidige bestemmingsplan voor een groot deel behouden zal blijven, maar dat de gemeente aan de andere kant ook voldoende rekening moet houden met toekomstige ontwikkelingen, welke men in 1995 (datum vaststelling vigerende plan) nog niet kon bevroeden.

Verder vraagt de SPBS aandacht voor de volgende vijf onderwerpen: 

  • 1. Ten aanzien van de hoogte van een bouwwerk heeft de gemeente gekozen voor beperkingen welke logisch en begrijpelijk zijn. Echter, onder andere in het kader van parkeerperikelen is het wellicht handig om hierin ruimte te maken voor creatieve oplossingen. Mocht een ondernemer parkeerruimte onder of op zijn bouwwerk kunnen realiseren, dan zou dit in de verhouding bebouwd/onbebouwd tot een dispuut kunnen leiden, terwijl het 'parkeren op eigen terrein' wel is gediend. Daarnaast zou dit tevens kunnen leiden tot een hoger bouwwens.
  • 2. Onrendabel vastgoed is bepalend voor een daling van de aantrekkelijkheid van een ondernemingsgebied. Ook al is de leegstand in Spijkenisse vandaag niet alarmerend, toch is de structurele leegstand van een aantal locaties zorgwekkend. Om deze panden terug te brengen naar een vorm, waarin deze aantrekkelijk worden als vestigingslocatie, zou men in het bestemmingsplan kunnen overwegen om ruimte te bieden aan duurzame herontwikkeling van die panden. Er dient rekening gehouden te worden met de eisen die bijvoorbeeld E-laadpalen, dan wel zonnecollectoren en –boilers stellen aan de omgeving. Indien een ontwikkeling beantwoordt aan de wensen van de Gemeente inzake werkgelegenheid, maar tegelijkertijd in strijd is met de regels omtrent de openbare ruimte, dan zou duidelijk moeten zijn welke afwijkingsmogelijkheden er zijn.
  • 3. De vindbaarheid van locaties op Halfweg en Molenwatering is niet op alle plaatsen goed ingevuld. Met meer ruimte in mogelijkheden om dit op te pakken zouden verkeersstructurele uitdagingen voor een deel verholpen kunnen worden. E.e.a. vraagt aandacht van andere partijen, maar voor het plaatsen van bebording e.d. moet het bestemmingsplan ruimte geven.
  • 4. Een bedrijventerrein vormt de motor van de lokale economie. In roerige tijden krijgen ondernemers en eigenaren moeilijker hun missies vervult, leegstand is dan ook groeiende. Mede doordat de vraag niet bij het aanbod past. Het zou dan ook wenselijk zijn om in het bestemmingsplan rekening te houden met de opdracht van EZ en niet teveel te kijken naar de beperkingen van RO. De ondernemingen op Halfweg en Molenwatering zijn immers voor een groot deel verantwoordelijk voor de opbrengst uit OZB.
  • 5. Inzake behoud van kwaliteit van het bedrijventerrein raden wij aan om deelname aan parkmanagement te verplichten aan partijen die zich nieuw vestigen, maar ook aan partijen die ingrijpende ontwikkelingen willen doorvoeren aan bestaand bezit.

Reactie:

Algemeen: Zoals in de toelichting uiteengezet zijn wij bij het opstellen van onderhavig bestemmingsplan uitgegaan van de reeds bestaande situatie met een volwaardig opererend bedrijventerrein. Vanuit die positie is het dan ook lastig om rekening te houden met eventuele toekomstige ontwikkelingen. In feite zijn de in 1995 (datum vaststelling vigerende plan) mogelijk gemaakte ontwikkelingen in onderhavig bestemmingsplan vastgelegd. Van belang is voorts dat vóór 1 juli 2013 dient te worden beschikt over een actueel bestemmingsplan (d.w.z. niet ouder dan 10 jaar). Eventuele nieuwe ontwikke- lingen kunnen altijd met ons college worden besproken en – na instemming – aan de hand van een zogenaamd projectafwijkingsbesluit snel worden gerealiseerd.

Verder reageren wij als volgt:

Ad 1. Ten aanzien van de hoogte van de gebouwen in het gebied zijn wij uitgegaan van de bestaande hoogte conform het vigerende bestemmingsplan. Teneinde toch de nodige flexibiliteit in het plan te verkrijgen is zowel in de bestemming Bedrijventerrein-1, 2 en 3 een afwijkingsbevoegdheid van de bouwregels opgenomen die het mogelijk maakt om – mits milieutechnisch verantwoord - de voorgeschreven hoogte te verhogen met maximaal 3 meter. Dit geeft de mogelijkheid tot het realiseren van een parkeerdek of verhoging van het bedrijfsgebouw. Het realiseren van ondergrondse parkeerruimten en/of bovengrondse parkeerdekken is in de bestemmingen Bedrijventerrein-1, 2 en 3 toegestaan.

Ad 2. In de bestemming Verkeer 1 en Verkeer 2 is rekening gehouden met het realiseren van E-laadpalen. Zonnecollectoren en –boilers zijn mogelijk binnen de bestemming Bedrijventerrein-1, 2 en 3..

Ad 3. Wij begrijpen de reactie m.b.t. de vindbaarheid van bedrijven op Halfweg en Molenwatering alleen is het niet mogelijk om aan de hand van een bestemmingsplan de vindbaarheid naar de bedrijven aan te passen c.q. te verbeteren. Ook het plaatsen van bebording e.d. kan niet in een bestemmingsplan worden geregeld. Voor een betere bebording c.q. verwijzing naar bedrijven adviseren wij de SPBS kontakt op te nemen met Citytech.

Ad 4. Zoals reeds opgemerkt zijn wij bij het opstellen van onderhavig bestemmingsplan uitgegaan van de bestaande situatie. Behoudens de milieu-eisen zijn er geen verdere belemmeringen en of beperkingen opgelegd. Aanvullend merken wij op dat wij in het nieuwe bestemmingsplan binnen de milieu-eisen een grote mate van flexibiliteit hebben doorgevoerd. Zie in dat kader de toelichting behorende bij het bestemmingsplan.

Ad 5. Bedrijven die zich in het gebied gaan vestigen in bestaand vastgoed of bedrijven die ingrijpende ontwikkelingen aan hun bestaand bezit willen doorvoeren kunnen wij niet vanuit de gemeente verplichten om deel te nemen aan het parkmanagement. Wel zal voor het door de gemeente nog uit te geven terrein (een kavel in Halfweg 4) de verplichting om deel te nemen aan het parkmanagement worden opgelegd.

Tijdens een op 4 februari 2013 gehouden vervolgbijeenkomst op het Stadhuis van Spijkenisse werden de bestuurders van de Stichting Parkmanagement Bedrijventerrein Spijkenisse (SPBS) en de Ondernemers Federatie Spijkenisse (OFS) bijgepraat over de opzet en de procedure van het (voor-)ontwerpbestemmingsplan.

In het kader van het overleg op basis van artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan bij e-mailbericht van 15 januari 2013 toegezonden aan de daarvoor in aanmerking komende instanties. De instanties werden verzocht om vóór 15 februari 2013 een advies uit te brengen. De volgende reacties zijn ontvangen.

Waterschap Hollandse Delta

Bij brief ontvangen op 5 februari 2013 heeft het waterschap medegedeeld dat het bestemmingsplan voldoet aan hun uitgangspunten voor waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterkeringen zodat met het plan kan worden ingestemd.

Provincie Zuid-Holland

Conform de richtlijnen van de provincie Zuid-Holland is het bestemmingsplan op 15 januari 2013 via het zgn. E-formulier bij het provinciaal bestuur aangemeld. Naar aanleiding van deze melding alsmede de conclusie dat het plan niet strijdig is met provinciale belangen heeft het provinciebestuur aangegeven dat het bestemmingsplan niet behoeft te worden opgestuurd naar de provincie Zuid-Holland.

Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

Bij brief van 14 februari 2013 heeft de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) op het voorontwerpbestemmingsplan gereageerd. In haar reactie verwijst de VRR naar haar reeds op 2 november 2012 uitgebrachte advies van de afdeling Risicobeheersing. Met betrekking tot onderhavig bestemmingsplan heeft de VRR nog de volgende opmerkingen:

1. Verzocht wordt om aanpassing van de tekst op pagina 65, onder h, punt 5, waarbij tot uiting komt dat de gemeente Spijkenisse geen bevoegd gezag is voor buisleidingen. Naar de mening van de VRR klopt deze opmerking maar voor een deel omdat de gemeente wel de taak heeft te voorzien in een veilige leefomgeving voor haar inwoners en de aanwezigen op haar grondgebied. Een gemeente kan daarom naar de mening van de VRR te allen tijde het initiatief nemen om contact op te nemen met een leidingexploitant. Een leidingexploitant moet namelijk kunnen aantonen dat aan de zorgplicht voldoende invulling is gegeven.

2. Verder verzoekt de VRR om aanpassing van de inhoud van paragraaf 6.4 omdat daaruit blijkt dat het Groepsrisico en Plaatsgebonden risico als enige criteria in het kader van externe veiligheid worden aangemerkt. De effectbenadering die de VRR hanteert m.b.t. incidentenscenario's en risicobronnen t.a.v. de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid wordt daarbij niet genoemd. In het kader van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en Risico-normering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) dient dit wel naar de mening van de VRR te worden meegenomen.

Reactie

Ad 1. Conform de reactie van de VRR zal contact worden opgenomen met de leidingbeheerder en aan hen de vraag voorleggen hoe de zorgplicht wordt ingevuld bij de betreffende gasleidingen. In dat kader wordt voorgesteld om de tekst op pagina 65, onder h, punt 5, te vervangen door de volgende tekst: “Ten aanzien van punt 5 wordt opgemerkt dat de gemeente Spijkenisse geen bevoegd gezag is voor buisleidingen. Gemeenten kunnen aan leidingbeheerders geen maatregelen opleggen. Gemeenten kunnen wel zaken bij de leidingbeheerder aan de orde stellen c.q. agenderen. Gezien het directe belang voor de veiligheid van o.a. de werknemers op het bedrijventerrein zal de gemeente - conform het advies van de VRR - overleg plegen met de Gasunie en aan hen de vraag voorleggen welke veiligheidsmaatregelen er getroffen zijn en in hoeverre hiermee afdoende invulling is gegeven aan de zorgplicht van de leidingbeheerder. De VRR zal op de hoogte worden gesteld van de uitkomsten van dit overleg”.

Ad 2. Met de beschrijving en de verdere uitwerking van de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico hebben wij niet bedoeld om aan te geven dat dit de enige aspecten zijn die van belang zijn bij de afweging van het aspect externe veiligheid. Onze afweging van de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid in relatie tot mogelijk optredende effecten hebben wij vooral gebaseerd op het advies van de VRR. Deze afweging is uitgebreid verwoord in de toelichting.

Om aan te geven dat niet alleen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van belang zijn bij de beoordeling van externe veiligheidsaspecten is de volgende alinea aan paragraaf 6.4 toegevoegd:

“Naast de benoemde begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico dient bij de beoordeling van externe veiligheidsrisico's een afweging plaats te vinden van de mogelijkheden tot hulpverlening en zelfredzaamheid in relatie tot de optredende effecten bij een mogelijk incident. Om hier invulling aan te geven bestaat de verplichting om de regionale brandweer c.q. de veiligheidsregio in de gelegenheid te stellen om hierover advies uit te brengen. Voor onderhavig bestemmingsplan is de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen op dit punt. De veiligheidsregio heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt, het advies en de reactie hierop zijn terug te vinden in de groepsrisico verantwoording die onderdeel uitmaakt van deze paragraaf.”

Van de overige geraadpleegde instanties is geen (tijdige) reactie ontvangen.