Plan: | Halfweg-Molenwatering 2013 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0612.BP00040-4001 |
Beleidskader
De gemeente Spijkenisse heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld, waaronder de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Spijkenisse (AWK, meest recente versie vastgesteld in 2011), waarmee een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen is gewaarborgd. Ook worden bestemmingsplannen voorzien van een archeologieparagraaf. Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Het bovenstaande sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese Verdrag van Malta is ontwikkeld en dat aansluit bij de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz 2007). Een belangrijk gemeentelijk toetsinstrument is de reeds genoemde AWK Spijkenisse.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Bewoningsgeschiedenis
De oudste bekende bewoningssporen op Voorne-Putten dateren uit het Laat Neolithicum en de Vroege Bronstijd. Ze zijn aangetroffen in de polders tussen Simonshaven en Hekelingen. Het betreft nederzettingsterreinen uit de Vlaardingen-, Klokbeker- en Wikkeldraadperiode, gelegen op de noordelijke oeverwal van een zoetwatergetijdengeul die door een veenlandschap slingerde. Het gaat om boeren met akkerbouwproducten en vee, maar jachtwild nam nog een dominante plaats in in het voedselpakket, waar vis en veldvruchten eveneens aan bijdroegen. Er zijn in het gebied geen gegevens die wijzen op menselijke aanwezigheid of ook maar op de aanwezigheid van de voor deze periode kansrijke afzettingen. De in het Neolithicum ingezette veengroei zette zich in de Bronstijd voort: er ontwikkelde zich een uitgestrekt aaneengesloten veengebied, waardoor de vestigingsmogelijkheden voor de mens waarschijnlijk zeer werden beperkt.
In de Ijzertijd werd het uitgestrekte moeras op natuurlijke wijze ontwaterd, wanneer geulen zich in de veengebieden vormden en er uiteindelijk ook klei en zand afzetten. De geulen maken deel uit van een Duinkerke I-geulensysteem op Putten waarvan het mondingsgebied tussen Geervliet en Spijkenisse lag. Vindplaatsen uit de Ijzertijd zijn in de regel aan dit geulenstelsel gerelateerd. Het gaat in deze periode om boeren die vee hielden, vooral runderen, en akkerbouw bedreven, in de Vroege en Midden Ijzertijd op een veenondergrond en in de Late Ijzertijd op klei en zand.
In de Romeinse tijd was Voorne-Putten intensief bewoond. Het “Romeinse” Voorne-Putten zal vooral een agrarisch karakter hebben gehad. De klei- en veengronden werden intensief geëxploiteerd vanuit vele tientallen boerderijen. Naast nederzettingsresten zijn ook sloten, dammen en duikers bekend, waarmee de waterhuishouding werd beheerd en waardoor de landbouw geïntensiveerd kon worden. Een voorbeeld daarvan in Spijkenisse is de vindplaats Hartel-West, een dam met duiker, nabij de Hartelsedijk in het uiterste noordwesten van Spijkenisse. Begraafplaatsen uit de Romeinse tijd werden aangetroffen bij zowel vindplaats Hartel-West, als iets verder naar het oosten, bij de Jeugdgevangenis Hartelborcht. Verder is langs de busbaan tussen Spijkenisse en Geervliet een deel van een nederzettingsterrein met een villa-achtig gebouw onderzocht, duidend op een zekere mate van hiërarchie in nederzettingen, iets waarvan in de egalitaire Ijzertijd-samenleving nog geen sprake was.
Binnen de contouren van het bestemmingsplangebied is een groot aantal vindplaatsen uit de Ijzertijd en Romeinse tijd bekend. Bij de aanleg van een singel die het industrieterrein Halfweg aan de zuidoostzijde begrensde, werden in 1982 bewoningssporen uit de Midden-Ijzertijd aangetroffen. Tijdens de opgraving die in 1983 volgde, bleek het te gaan om de resten van een boerderij uit die periode. Verder naar het noorden, bij industrieterrein Puntweg, werd in de jaren zeventig van de vorige eeuw een dikke woonlaag met de grondsporen van een aantal gebouwen uit de Romeinse tijd aangetroffen, waaronder wellicht een graanschuur. Een (deel van een) groot terrein met bewoningssporen uit zowel de Midden-Ijzertijd, als de Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen (B), bevindt zich bij de Konijnendijk in de uiterste zuidwesthoek van het plangebied (monumentnummer 4089, zie onder).
De nederzettingen uit de Romeinse tijd houden in het Maasmondgebied aan het eind van de 3e eeuw na Chr. op te bestaan. Of het hele gebied in deze periode totaal ontvolkt raakte, is niet zeker. Duidelijk is wel dat het land vernatte waardoor de bewoningsmogelijkheden sterk werden beperkt. Op Voorne-Putten is in de 3e eeuw op veel plaatsen veenvorming in volle gang, soms voorafgegaan door klei-afzettingen. Naast de landschappelijke veranderingen zal de politieke situatie in het Romeinse rijk een rol hebben gespeeld bij het beëindigen van de bezetting. In 406 na Chr., wanneer de Rijngrens wordt opgegeven, is het in Nederland definitief gedaan met de Romeinse tijd.
Aan de veengroei kwam in de 6e eeuw een einde. Plaatselijk vond ook sedimentatie plaats, een vroege fase van de Afzettingen van Duinkerke III. Historisch, en ook wel archeologisch, zijn er aanwijzingen dat Voorne-Putten in de 7e eeuw bewoond was. Het gaat dan om bewoning op en ontginning van de kleigebieden. De venen erbuiten zouden later zijn ontgonnen en gekoloniseerd: vanaf de 10e eeuw. Ook binnen het plangebied zijn sporen uit deze vroege periode aangetroffen en wel bij de Mallendijk. Het gaat om verkavelingssporen, die in eerste instantie ontdekt waren op RAF-luchtfoto's uit 1945. Na opgraving in 1990 bleek het om percelering te gaan die voorafging aan de latere overstromingen in het gebied (zie onder). Voor de datering van het oude verkavelingspatroon betekent deze interpretatie: na de 7e of 8e en vóór het midden van de 12e eeuw.
In de tweede helft van de 12e eeuw en in het begin van de 13e eeuw heeft Voorne-Putten last van overstromingen. In het gebied van Spijkenisse en Geervliet op Putten richtte het water vooral in de winter van 1163-1164 schade aan. Veel land gaat verloren, geulen snijden zich in en klei en zand worden afgezet (Afzettingen van Duinkerke III). Nog in de 12e eeuw is een begin gemaakt met het indijken van hoger gelegen stukken land. Rond 1200 lagen de polders, waaronder de ringpolders Spijkenisse en Geervliet, als een soort eilanden in het landschap met waterlopen ertussen. Door het indijken van de gebieden tussen de oorspronkelijke ringpolders ontstond er uiteindelijk een aaneengesloten bedijkt gebied: de Ring van Putten. Het plangebied beslaat delen van de polder Spijkenisse (1255) en Kapershoek (13e eeuw).
Vindplaatsen vanaf deze periode, de Late Middeleeuwen B en Nieuwe tijd, concentreren zich langs historische dijk- en wegtracés, de Malledijk en de nu verdwenen 'Vriesche weg'.
Archeologische verwachting
Het bestemmingsplangebied maakt deel uit van een archeologisch kansrijk gebied. Op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Spijkenisse (versie 2011) zijn in dit gebied drie categorieën aanwezig met een verschillende kans op het aantreffen van archeologische waarden. Het betreft terreinen waarvan al bekend is dat er archeologische waarden aanwezig zijn en terreinen met respectievelijk een hoge en een redelijk hoge verwachting op archeologische waarden. De drie categorieën leiden tot verschillen in archeologisch beleid, dat in voorliggend bestemmingsplan wordt omgezet in drie archeologische regimes (zie ook de Aanbevelingen).
In delen van het plangebied zijn archeologische waarden bekend. Deze terreinen staan op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de Provincie Zuid-Holland (CHS) aangeduid als terrein van hoge archeologische waarde (monumentnummers 4089 en 10427). Conform zowel de provinciale richtlijnen ten aanzien van archeologie in ruimtelijke planvorming, als de gemeentelijke regels omtrent het archeologiebeleid, zoals verwoord op de AWK Spijkenisse, staan behoud en bescherming van de archeologische waarden hier voorop.
Het gebied met een hoge archeologische verwachting betreft de historische dijk- en wegtracés van de polders Spijkenisse en Kapershoek. De loop van de nu verdwenen 'Vriesche weg' is gereconstrueerd aan de hand van historisch kaartmateriaal. In de nabijheid van deze oude dijken en wegen bestaat een grote kans op de aanwezigheid van archeologische sporen uit de Late Middeleeuwen (B) en Nieuwe tijd.
De rest van het plangebied heeft een redelijk hoge archeologische verwachting voor de aanwezigheid van archeologische sporen uit de Ijzertijd, Romeinse tijd, Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Voor dit gebied geldt dat het laatmiddeleeuwse overstromingsdek (Afzettingen van Duinkerke III) dikker is dan 50 cm.
In het bestemmingsplangebied zijn zowel grote landschappelijke fenomenen (verkavelingsstructuren, akkercomplexen) te verwachten, als kleinere structuren die in een booronderzoek traceerbaar zijn, zoals huisplaatsen uit de latere prehistorie of de Romeinse tijd. Dergelijke structuren hebben een gemiddelde oppervlakte van 100-200 vierkante meter. Archeologische indicatoren van dit type en/of uit deze periode, aangetroffen in een klein plangebied (kleiner dan 200 vierkante meter), leveren doorgaans een beperkte wetenschappelijke waarde op en de archeologische informatie is gefragmenteerd. Het verlies aan archeologische informatie als in dergelijke gevallen geen onderzoek wordt uitgevoerd is relatief gering.
Het registreren van een enkel spoor of een enkele vondst die bij dergelijke bodemingrepen wordt aangetroffen kan wel zinvol zijn. Daarom wijst de gemeente, wanneer (nader) archeologisch onderzoek niet verplicht is, altijd op de meldingsplicht in geval van 'toevalsvondsten', zoals verwoord in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
Aanbevelingen
Waarde - Archeologie - 1
Voor het terreinen met monumentnummers 4089 en 10427 (Waarde Archeologie - 1), geldt in principe behoud in situ. Voor dit terrein geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden (inclusief heien) die dieper reiken dan 0,3 m beneden maaiveld, ongeacht het terreinoppervlak van de verstoring.
Waarde - Archeologie - 2
Voor de historische dijk- en wegtracés (Waarde - Archeologie - 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 100 vierkante meter beslaan.
Waarde - Archeologie - 3
Voor de rest van het plangebied (Waarde - Archeologie - 3) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan.