Plan: | Woudhoek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0606.BP0005-0002 |
Door Gemeentewerken Rotterdam is ten behoeve van het bestemmingsplan een archeologieparagraaf opgesteld ('Schiedam-Woudhoek; archeologie'; versie november 2009).
De gemeente Schiedam onderschrijft de uitwerking van het “Verdrag van Malta”: behoud van het archeologisch erfgoed waar mogelijk en documentatie waar nodig. Hierbij wordt aangesloten op het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het “Verdrag van Malta” is ontwikkeld en in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007) is vastgelegd. Schiedam heeft in 2008 een gemeentelijk archeologisch beleid vastgesteld, waarvan de Archeologische Waarden- en Beleidskaart van Schiedam een belangrijk instrument vormt. De kaart toont de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied en geeft aan hoe de gemeente Schiedam daarmee wenst om te gaan.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats.
Het plangebied maakt deel uit van een veengebied waarop in verschillende periodes klei is afgezet (Afzettingen van Duinkerke I en III). Diverse geulruggen in het plangebied en omgeving dateren in aanleg uit de late Prehistorie, en vinden hun oorsprong mogelijk in veenwatertjes. Op het veen werd vanaf de Ijzertijd (800 voor Christus - begin jaartelling) gewoond, getuige enkele vindplaatsen in het gebied. Vindplaatsen uit de Romeinse tijd liggen meestal op de met klei opgevulde geultjes en de oevers ervan. Lokaal vond in de Vroege Middeleeuwen mogelijk hernieuwde veengroei plaats.
In de 10de-11de eeuw werd het (klei-op)veengebied ontgonnen. Daarbij ontstond het verkavelingspatroon dat nog goed te zien is op de topografische kaart van circa 1850 en dat nog tot in de jaren '60 van de 20ste eeuw intact was. Het riviertje de Vlaarding bepaalde de structuur van de ontginningen. De bovenloop van de Vlaarding bevond zich in het plangebied Woudhoek. De juist ten oosten van het plangebied gelegen Harreweg vormde later een bewoningslint waarlangs boerderijen stonden.
De maaivelddaling ten gevolge van de ontwatering maakte het gebied kwetsbaar voor overstromingen. De aanleg van rivier- en polderdijken werd noodzakelijk. Ten zuidoosten van het plangebied ligt een deel van de Oude Dijk. Deze werd aan het einde van de 12de eeuw aangelegd, naar aanleiding van overstromingen rond 1170. De al in de 11de eeuw vermelde kapel van Hargen werd ten gevolge van de overstromingen naar Kethel verplaatst, waar een kleine bewoningskern ontstond, ten zuidoosten van het plangebied.
Door de moderne bebouwing en ophogingen in het plangebied is de middeleeuwse verkavelingsstructuur verloren gegaan. Alleen direct ten oosten en zuidoosten van het plangebied zijn nog delen van het oude landschap niet overbouwd of opgehoogd. Het gaat dan respectievelijk om de Harreweg en de kern van Kethel.
In het gehele plangebied zijn vindplaatsen uit de Ijzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen te verwachten. De bewoningsresten uit de verschillende periodes kunnen op behoorlijk wisselende dieptes voorkomen. Voor de Ijzertijd en de Romeinse tijd lijkt de ligging van de vindplaatsen bepaald te zijn door de Duinkerke I-geulruggen. Voor de Middeleeuwen is de oude lijn van de Vlaarding, met schuin erop staande lange, smalle percelen, bepalend voor de locatie van de vindplaatsen. Dit alles is echter afgedekt door moderne ophogingen van ten minste 1,5 meter, die voorafgaande aan de nieuwbouw van Woudhoek zijn aangebracht in het gebied.
Voor het hele plangebied geldt een bouwregeling en omgevingsvergunningsplicht voor bouw- en graafwerkzaamheden (inclusief heien) met een oppervlakte groter dan 200 m² en die tevens dieper gaan dan 1,5 meter beneden maaiveld.