Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Churchill Tower
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0603.bpWinstChurchln366-VA01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1       plan
het bestemmingsplan Churchill towermet identificatienummer NL.IMRO.0603.bpWinstChurchln366-VA01 van de gemeente Rijswijk.
 
1.2       bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
Verdere begrippen in alfabetische volgorde:
 
1.3       aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.4       aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5       aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6       archeologische waarde
de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
 
1.7       bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.8       bed & breakfast
een activiteit ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is.
 
1.9       bedrijf aan huis
het bedrijfsmatig verlenen van diensten - geen detailhandelsbedrijf zijnde - en ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving;
 
1.10      begane grond
de bouwlaag van een gebouw waarvan de vloer zich op maaiveld, of nagenoeg op maaiveld, bevindt;
 
1.11      beroep aan huis
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hiermede naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving;
 
1.12      bestaand
  1. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op moment van de vastgesteldbestemmingsplan van het vastgesteldbestemmingsplan of kan worden gebruikt krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  2. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteldbestemmingsplan;
    1. aanwezig zijn én bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gebouwd;
    2. nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen
  3. bestaande aantal: het aantal zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteldbestemmingsplan.
1.13      bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.14      bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.15      bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.16      bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.17      bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.18      bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond; hieronder wordt niet begrepen
  • een onderbouw: een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen;
  • een vide, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50% van de onderliggende laag;
  • een onbenoemde ruimte, waarvan de oppervlakte, voor zover de hoogte groter is dan 1,50 m, niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van de onderliggende laag;
1.19      bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.20      bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel;
 
1.21      bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.22      bouwwerk
elke constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
1.23      detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending;
 
1.24      dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder: een belwinkel, internetcafé; kapsalon, reisbureau, uitzendbureau, bankfiliaal, wasserette of apotheek, eventueel met bijbehorend kantoor, magazijn of ambacht, zulks met uitzondering van horecabedrijven en seksinrichtingen;
 
1.25      draagconstructie
een overig bouwwerk, aan de bovenzijde voorzien van panelen voor elektriciteitsopwekking, zonder (een) tot de eigen constructie behorende wand of wanden;  
 
1.26     erfbebouwing
verzamelnaam voor bouwwerken op het erf, behorende bij een bestemming, die ten dienste staan van het hoofdgebouw en die door de ligging, constructie en afmetingen ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw, waarbij onderscheid te maken valt tussen:
  1. een aanbouw,
  2. een uitbouw,
  3. een bijgebouw en
  4. een overkapping of carport;
1.27      erker
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw; bouwkundig bestaande uit een 'lichte' constructie met een overwegend transparante uitstraling;
 
1.28      gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.29      geluidwerende voorziening
geluidsreducerende constructie of bouwwerk in de vorm van voorzieningen zoals geluidsschermen, geluidswallen of aan deze constructies gelijk te stellen bouwwerken of constructies;
 
1.30      gestapelde woningen
boven elkaar of nagenoeg boven elkaar gebouwde woningen;
 
1.31      handel in en verkoop van goederen en diensten via internet
bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder niet begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegen anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waar vrijwel uitsluitend een elektronische transactie tot stand komt, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.32      hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.33      kantoor
een ruimte welke door haar indeling en inrichting is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden;
 
1.34      maatschappelijke voorzieningen
overheids-, medische, onderwijs-, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, recreatieve en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, alsmede voorzieningen ten behoeve van sportbeoefening, kinderdagverblijven en kinderopvang, met uitzondering van fitnesscentra en/of sportscholen.
 
1.35      nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en (warmte)energie;
 
1.36      openbaar toegankelijk gebied
een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994; alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
 
1.37      overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.38      overkapping
een overig bouwwerk voorzien van een gesloten dak, zonder of met ten hoogste één tot de eigen constructie behorende wand of wanden;
 
1.39      parkeergarage
geheel of gedeeltelijk overdekte voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen;
 
1.40      peil
  1. voor gebouwen: de hoogte van de weg;
  2. voor overige bouwwerken: de hoogte van het terrein ter plaatse van de bouw;
1.41      praktijkruimte
een werkruimte voor de uitoefening van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in of bij een woning;
 
1.42      prostitutie
het zich in bedrijfsmatige zin beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
1.43      seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:
  1. een prostitutiebedrijf; waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  2. een seksbioscoop of sekstheater;
  3. een seksautomatenhal;
  4. een seksclub of parenclub,
al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.44      Staat van Bedrijfsactiviteiten
lijst van bedrijfsactiviteiten ingedeeld naar toelaatbaarheid in relatie tot de afstand tot al dan niet milieugevoelige locaties of gebieden, zoals opgenomen in bijlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten;
 
1.45     uitbouw
een uitbreiding van een bestaande ruimte, welke is gebouwd aan een hoofdgebouw, die door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.46      voorgevel
de gevel of gevels, exclusief de aan- en uitbouwen aan deze gevel, die georiënteerd is of zijn op het openbaar toegankelijk gebied;
 
1.47     voorgevelbouwgrens
de naar het openbaar toegankelijk gebied gerichte bouwgrens; indien bij een hoofdgebouw meerdere voorgevelbouwgrenzen kunnen worden aangegeven, geldt als voorgevelbouwgrens de bouwgrens waar het hoofdgebouw hoofdzakelijk op is georiënteerd;
 
1.48      woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;
 
2.2 de bebouwde oppervlakte
de som van de oppervlakte van alle bouwwerken binnen een bouwperceel, een binnen het bouwperceel aanwezig bouwvlak of ander terrein;
 
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, zie ook de 'Algemene bouwregels';
 
2.4 de bruto vloeroppervlakte (b.v.o.) - niet zijnde woningen
binnenwerks, met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten worden opgeteld;
 
2.5 de bruto vloeroppervlakte (b.v.o.) - woningen
de bruto vloeroppervlakte van de woningen gerekend boven het verhoogde maaiveld;
 
2.6 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.7 de grondoppervlakte
buitenwerks en boven peil;
 
2.8 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.9 de lengte, breedte of diepte
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen - 2
 
3.1       Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Wonen-2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen in de vorm van gestapelde woningen;
  2. op de begane grondlaag voor dienstverlening, een kantoor of maatschappelijke voorzieningen, met uitzondering van kwetsbare objecten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder l, onder b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), waaronder in ieder geval wordt begrepen dagopvang van minderjarigen;
  3. beroepsuitoefening aan huis (zie lid 3.3);
  4. bij deze bestemming behorende voorzieningen waaronder ontsluitingen, tuinen, erven, paden groen en water;
  5. ter plaatse van de aanduiding ‘parkeren maaiveld’ tevens voor ongebouwde parkeervoorzieningen;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' tevens gebouwde parkeervoorzieningen.
3.2       Bouwregels
 
3.2.1     Hoofdgebouwen
Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden voor hoofdgebouwen de volgende regels:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. het hoofdgebouw dient in de voorgevelbouwgrens te worden gebouwd;
  3. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte'.
3.2.2     Erfbebouwing
Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden geldt voor erfbebouwing dat de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet zijn toegestaan.
 
3.2.3     Gebouwde parkeervoorzieningen
Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden voor gebouwde parkeervoorzieningen de volgende regels:
  1. gebouwde parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen de aanduiding 'parkeergarage' worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwde parkeervoorzieningen mag niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte'.
3.2.4     Overige bouwwerken
Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden geldt voor overige bouwwerken dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:
  1. 7 m voor kunstobjecten en lichtmasten;
  2. 2,5 m voor draagconstructies ten behoeve van panelen voor elektriciteitsopwekking  op gebouwen;
  3. 3 m voor speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
  4. 1 m voor erf- en terreinafscheidingen gelegen tussen 1 m achter de voorgevel (of het verlengde daarvan) en de openbare weg aan de voorzijde;
  5. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen op de overige delen van het erf;
  6. 2 m voor andere overige bouwwerken.
3.3       Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1     Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning af wijken van het bepaalde in lid 3.2.2 en toestaan dat aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen mogen worden gebouwd, met dien verstande, dat:
  1. de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan maximaal 25 m2;
  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m voor aan- of uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen of aangebouwde overkappingen;
  3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m voor vrijstaande bijgebouwen.
3.3.2     Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels
De afwijkingsmogelijkheden zoals genoemd in lid 3.3.1 kunnen slechts worden toegepast indien:
  1. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de verkeersveiligheid;
    3. de sociale veiligheid;
    4. het aantal parkeervoorzieningen;
    5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    7. het milieu;
  3. de verkeersaantrekkende werking hiervan in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  4. op een goede wijze in de (extra) parkeerbehoefte wordt voorzien.
3.4       Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1     Aantal wooneenheden
Het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.
 
3.4.2     Beroepsmatige activiteiten in of bij een woning
Het bepaalde in lid 3.1 ten aanzien van het medegebruik van woningen als praktijkruimte voor beroep aan huis is toegestaan mits:
  1. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij geldt dat de brutovloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 40% van de woning met een maximum van 40 m²;
  2. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat in de omgeving;
  3. in de omgeving geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreedt;
  4. de beroepsmatige activiteiten geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;
  5. detailhandel (al dan niet via internet) uitsluitend is toegestaan;
    1. in goederen, die ter plaatse worden vervaardigd, verwerkt of bewerkt, en mits dit een ondergeschikt deel van de bedrijfsvoering is;
    2. er geen sprake is van winkel- of uitstallingsruimte van goederen ten behoeve van de beroepsactiviteit.
3.4.3 Parkeren 
Parkeren is uitsluiten toegestaan ter plaatse van de aanduidingen ‘parkeren maaiveld’ en ‘parkeergarage’.
 
3.5       Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1     Bedrijfsmatige activiteiten
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.2 voor het gebruik van woningen en/of bijgebouwen ten behoeve van bedrijf aan huis behorende tot en met ten hoogste categorie 2 zoals opgenomen in de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', al dan niet in combinatie met handel in en verkoop van de goederen en diensten via internet, met dien verstande, dat:
  1. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij geldt dat de grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 40% van de woning met een maximum van 40 m²;
  2. het bedrijf aan huis wordt uitgevoerd door degene die woonachtig is op het perceel;
  3. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  4. in de omgeving geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreedt;
  5. er geen meldingplichtige inrichtingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mogen worden opgericht;
  6. er, behoudens een beperkte kleinschalige verkoop in direct verband met de bedrijfsmatige activiteiten, geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
  7. geen detailhandel mag plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van de kleinschalige bedrijfsactiviteiten en/of handel in en verkoop van goederen en diensten via internet.
3.5.2     Mantelzorg
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 en toestaan dat een deel van de woning als afhankelijke woonruimte (inwoning) wordt gebruikt, met dien verstande, dat:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  2. op het perceel al een wooneenheid aanwezig is;
  3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  4. per wooneenheid maximaal één situatie van inwoning ten behoeve van mantelzorg is toegestaan;
  5. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de wooneenheid, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de wooneenheid dient te hebben;
  6. maximaal 75 m van de woning mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning.
3.5.3     Bed & breakfast
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van recreatieve nevenactiviteiten in de vorm van bed & breakfast, met dien verstande dat:
  1. deze functie plaatsvindt binnen de op het moment van het toestaan van de afwijking bestaande bebouwing;
  2. het bruto vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast maximaal 120 m² bedraagt, waarbij de maximale oppervlakte per slaapverblijf 30 m² mag bedragen;
  3. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  4. het aantal slaapplaatsen maximaal 7 bedraagt.
3.5.4     Aantal wooneenheden
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 en meer woningen toestaan, met inachtneming van de volgende randvoorwaarden:
  1. het bepaalde in lid 3.5.5 onder b dient onverkort in acht te worden genomen;
  2. voldaan moet worden aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    1. luchtkwaliteit;
    2. parkeerbehoefte;
    3. geluid;
    4. bodemkwaliteit;
    5. watertoets;
    6. archeologie;
    7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    8. ecologie;
    9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.
3.5.5     Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de gebruiksregels
De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:
  1. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de verkeersveiligheid;
    3. de sociale veiligheid;
    4. het gewenste voorzieningenniveau;
    5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    7. het milieu;
  3. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  4. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.
Artikel 4 Leiding - Water
 
4.1       Bestemmingsomschrijving
 
4.1.1     Algemeen
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, bestemd voor een hoofdwatertransportleiding met de daarbij behorende belemmeringenstrook.
 
4.1.2     Prioriteitenstelling
Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming 'Leiding - Water' en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming 'Leiding - Water'.
 
4.2       Bouwregels
 
Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
4.3       Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 onder b ten behoeve van de bouw van gebouwen anders dan in dat lid genoemd onder de voorwaarden dat:
  1. de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen;
  2. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;
  3. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
 
4.4.1     Verbod zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Water' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  3. het rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen en bomen;
  4. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze ingraven dan wel indrijven van voorwerpen in de bodem;
  6. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  7. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  8. het permanent opslaan van goederen.
4.4.2     Uitzonderingen op het verbod
Het verbod van lid 4.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
  1. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  2. die normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  3. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  4. die van geringe omvang zijn of gericht op en noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de leiding;
  5. welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.
4.4.3     Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de veiligheid van de leiding en van de bijbehorende belemmeringenstrook.
 
4.4.4     Adviesprocedure
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 4.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
5.1.1 Algemeen
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische waarden.
 
5.1.2 Prioriteitenstelling
De belangen van de in lid 5.1.1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.
 
5.1.3 Volgorde
Voor zover de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' samenvalt met één van de volgende dubbelbestemmingen dan geldt de volgende rangorde:
  1. Leiding - Water
  2. Waarde - Archeologie.
5.2 Bouwregels
 
Op de in lid 5.1.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd die dieper reiken dan 0,80 m onder maaiveld.
 
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
5.3.1     Afwijken
  1. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij de in lid 5.1.1 bedoelde bestemming, mits de archeologische waarden niet worden geschaad.
  2. Alvorens de omgevingsvergunning (voor het bouwen) te kunnen verlenen, dient de aanvrager van omgevingsvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies te overleggen die door de gemeentelijke archeoloog wordt beoordeeld.
5.3.2     Voorwaarden aan een te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen
Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een door de gemeente aan te wijzen deskundige op archeologisch gebied.
5.4 Omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
 
5.4.1 Verbod
Het is verboden op de tot 'Waarde - Archeologie'  bestemde grond, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  4. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  5. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  7. verhogen of verlagen van de grondwaterstand.
5.4.2 Uitzondering
Het in lid 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. tussen maaiveld en 0,80 m onder maaiveld worden uitgevoerd;
  2. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen en gericht zijn op en noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
  3. in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  4. werkzaamheden in het kader van uitvoeren van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige.
5.4.3 Voorwaarden
Het in lid 5.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend:
  1. indien uit een door de aanvrager van de vergunning te overleggen rapport of andere beschikbare informatiebron de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag mogelijk kunnen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld en hieruit blijkt dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  2. voor zover de genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Alvorens toepassing te geven aan deze regel winnen burgemeester en wethouders advies in bij een archeologisch deskundige.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1       Overschrijding bouwgrenzen
 
7.1.1 Algemeen
De in deze regels ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:
  1. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
  2. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 0,2 m bedraagt;
  3. liftschachten en technische ruimten, voor zover deze de maximale toegestane bouwhoogte met niet meer dan 4 m overschrijden;
  4. gevel en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, galerijen en luifels, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 0,50 m overschrijden;
  5. erkers en balkons voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m overschrijden;
  6. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;
  7. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevelbouwgrens met meer dan 1 m overschrijden.
7.1.2 Afwijking
  1. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 7.1.1 voor het overschrijden van de bouwgrenzen met ten hoogste 1,50 m, indien het betreft:
    1. toegangen van bouwwerken;
    2. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
    3. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen;
    4. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    5. luifels, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
    6. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen;
    7. kelderingangen en kelderkoekoeken;
7.2       Ondergronds bouwen
 
De planregels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, alsmede ter verbinding van gebouwen, met dien verstande,
  2. gebouwd mag worden tussen peil en 3,50 m onder peil.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
8.1       Gebruik onbebouwde gronden
 
Onder verboden gebruik van onbebouwde gronden wordt in ieder geval verstaan:
  1. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  2. het opslaan van goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  3. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
  4. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  5. het opslaan van vuurwerk en/of andere gevaarlijke stoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (artikel 1 onder g).
8.2       Uitzonderingen gebruiksverbod
 
Het bepaalde in lid 8.1 van dit artikel is niet van toepassing op:
  1. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
  2. de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering;
  3. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en de watergangen.
8.3       Gebruik bouwwerken
 
Onder verboden gebruik van bouwwerken wordt in ieder geval verstaan:
  1. vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  2. prostitutie;
  3. seksinrichtingen;
  4. het opslaan van vuurwerk en/of andere gevaarlijke stoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (artikel 1 onder g).
8.4       Uitzondering gebruiksverbod
 
Het bepaalde in lid 8.3 van dit artikel is niet van toepassing op:
  1. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de bouwwerken;
  2. de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering. 
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:
    1. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, waarbij de oppervlakte ten hoogste 35 m2 en de goothoogte ten hoogste 4 m mag bedragen; gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd;
    2. het in geringe mate afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, hoogtescheidingslijnen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk, gewenst of noodzakelijk is en de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer bedraagt dan 3 m;
    3. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken (waaronder goothoogte, bouwhoogte, grondoppervlakte, onderlinge afstand, afstand tot perceelsgrenzen), eventueel met een overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten;
    4. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van overige bouwwerken met maximaal 20%;
    5. de bouw van antennemasten voor communicatiedoeleinden, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 45 m mag bedragen en waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, op een koppeling van voorzieningen met bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied;
    6. de bouw van overige bouwwerken, zoals een kunstobject, antennes en dergelijke tot een bouwhoogte van 15 m;
    7. het houden van evenementen voor de duur van maximaal 15 dagen per evenement, inclusief op- en afbouw van voorzieningen ten behoeve van dat evenement;
    8. het toestaan van geluidwerende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;
    9. het toestaan van één vlaggenmast per perceel, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 m;
    10. het toestaan van één reclame- en/of informatiezuil of -bord per perceel, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 m;
  2. Afwijken is alleen mogelijk indien geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van:
    1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. een goede woonsituatie;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de sociale veiligheid;
    5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. 
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
 
10.1      Algemeen
 
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
  1. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 150 m3 en een goothoogte van ten hoogste 3 m, dit voor zover deze op grond van de 'Algemene afwijkingsregels' niet kunnen worden gebouwd;
  2. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en bouwvlakken en/of aanduidingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.
10.2      Dubbelbestemmingen
 
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
  1. het (gedeeltelijk) wijzigen van de bestemming 'Waarde - Archeologie', indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat sprake is van een hogere dan wel lagere verwachtingswaarde:
  2. het (gedeeltelijk) verwijderen van de bestemmingen 'Waarde - Archeologie', indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat geen sprake meer is van archeologische verwachtingswaarden;
10.3      Algemene randvoorwaarden bij wijzigen
 
Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging van het plan, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de verkeersveiligheid;
    3. de sociale veiligheid;
    4. het aantal parkeervoorzieningen;
    5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    7. het milieu:
  2. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    1. luchtkwaliteit;
    2. parkeerbehoefte;
    3. geluid;
    4. bodemkwaliteit;
    5. watertoets (indien er sprake is van een toename van de hoeveelheid verharding, dient deze middels het realiseren van voldoende waterbergingscapaciteit te worden gecompenseerd);
    6. archeologie;
    7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico; afweging bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid);
    8. ecologie, toetsing Wet natuurbescherming;
    9. economische uitvoerbaar en kostenverhaal.
Artikel 11 Overige regels
 
11.1      Voorwaardelijke verplichting parkeren
  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden of wijzigen van de functie van gebouwen en gronden, wordt slechts verleend indien wordt voorzien in volgende parkeergelegenheid overeenkomstig de ‘Nota Parkeernormen 2011’ of de rechtsopvolger(s) daarvan, tenzij de aard en omvang van de omgevingsvergunning voor het bouwwerk en/of de uitbreiding en/of de wijziging van gebruik van bouwwerken en/of gronden niet leidt tot extra parkeerbehoefte.
  2. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1      Overgangsrecht bouwwerken
 
12.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.1.2 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 12.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1.1 met maximaal 10%.
 
12.1.3 Uitzondering
Lid 12.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
12.2      Overgangsrecht gebruik
 
12.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
12.2.2 Afwijkingsmogelijkheid
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
12.2.3 Verlooptermijn
Indien het gebruik, bedoeld in het lid 12.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
12.2.4 Uitzondering
Lid 12.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Winston Churchill Tower.
  
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Rijswijk, gehouden op d.d..............
    
Griffier, Burgemeester,