direct naar inhoud van Regels
Plan: Oud Rijswijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0603.BPoudrijswijk-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Oud Rijswijk' met identificatienummer NL.IMRO.0603.BPoudrijswijk-VA01 van de gemeente Rijswijk;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

Verdere begrippen in alfabetische volgorde:

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aaneengebouwde woning

een zelfstandig, grondgebonden gebouw dat enkel één woning omvat, maar deel uit maakt van een rij van drie of meer met de hoofdgebouwen aaneengebouwde woningen;

1.7 achtererf(gebied)

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.8 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.9 antennedrager

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage

een percentage dat aangeeft welk deel van het bestemmings- of aanduidingsvlak (zoals aangegeven in de regels) maximaal mag worden bebouwd;

1.12 bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, distribueren, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van (commerciële) diensten. Een bedrijf aan huis daaronder niet inbegrepen;

1.13 bed & breakfast

een activiteit ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is.

1.14 bedrijfscategorie

Een aan een bedrijf toegekende categorie volgens de in de bijlage 2 bij deze regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten';

1.15 bedrijf aan huis

het bedrijfsmatig verlenen van diensten - geen detailhandelsbedrijf zijnde - en ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving;

1.16 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk of gewenst moet worden geacht;

1.17 begane grond

de bouwlaag van een gebouw waarvan de vloer zich op maaiveld, of nagenoeg op maaiveld, bevindt;

1.18 berging

een gebouw, bestemd voor de stalling van bromfietsen, motorfietsen, fietsen, afvalcontainers voor huishoudelijk vuil en overige huishoudelijke zaken;

1.19 beroep aan huis

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermede naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving;

1.20 bestaand (in relatie tot bebouwing)

bebouwing zoals aanwezig of in uitvoering ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan; dan wel bebouwing die gebouwd kan worden krachtens een (omgevings)vergunning;

1.21 bestaand (in relatie tot gebruik)

gebruik zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan; dan wel gebruik dat is toegestaan krachtens een (omgevings)vergunning;

1.22 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.23 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.24 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.25 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.26 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.27 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond; hieronder wordt niet begrepen

  • een onderbouw: een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen;
  • een vide, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50% van de onderliggende laag;
  • een onbenoemde ruimte, waarvan de oppervlakte, voor zover de hoogte groter is dan 1,50 m, niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van de onderliggende laag;
1.28 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.29 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel;

1.30 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.31 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.32 carport

een overkapte stallingsgelegenheid voor motorvoertuigen;

1.33 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.34 daknok

hoogste punt van een schuin dak;

1.35 dakopbouw

de ophoging van de goothoogte en/of bouwhoogte en/of de dakhelling van een gebouw;

1.36 dakvoet

laagste punt van een schuin dak;

1.37 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending;

1.38 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder: een belwinkel, internetcafé; kapsalon, reisbureau, uitzendbureau, bankfiliaal, wasserette of apotheek, eventueel met bijbehorend kantoor, magazijn of ambacht, zulks met uitzondering van horecabedrijven en seksinrichtingen;

1.39 dove gevel

een bouwkundige constructie zoals omschreven in artikel 1b lid 4 sub a en b van de Wet geluidhinder;

1.40 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.41 erfbebouwing

verzamelnaam voor bouwwerken op het erf, behorende bij een bestemming, die ten dienste staan van het hoofdgebouw en die door de ligging, constructie en afmetingen ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw, waarbij onderscheid te maken valt tussen:

  • a. een aanbouw,
  • b. een uitbouw,
  • c. een bijgebouw en
  • d. een overkapping of carport;
1.42 erftoegangsweg

een weg bedoeld voor het toegankelijk maken van percelen; deze wegcategorie is in beginsel toegankelijk voor elke vervoerswijze;

1.43 erker

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw; bouwkundig bestaande uit een 'lichte' constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.44 garage(box)

gebouwde parkeervoorziening voor gebruik als stalling voor motorvoertuigen en ondergeschikt medegebruik als huishoudelijke opslagruimte;

1.45 gebiedsontsluitingsweg

een stedelijke hoofdwegweg met gelijkvloerse kruisingen die is bedoeld om landelijk of stedelijk gebied te ontsluiten. De wegvakken hebben hierbij een doorstroomfunctie, terwijl de gelijkvloerse kruispunten uitwisseling van verkeer mogelijk maken met lagere orde wegen;

1.46 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.47 geluidwerende voorziening

geluidsreducerende constructie of bouwwerk in de vorm van voorzieningen zoals geluidsschermen, geluidswallen of aan deze constructies gelijk te stellen bouwwerken of constructies;

1.48 gestapelde woningen

boven elkaar of nagenoeg boven elkaar gebouwde woningen;

1.49 handel in en verkoop van goederen en diensten via internet

bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder niet begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegen anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waar vrijwel uitsluitend een elektronische transactie tot stand komt, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.50 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een percdeel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.51 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaakfunctie, uitgezonderd seksinrichtingen en prostitutie;

1.52 horecacategorie

een aan horeca toegekende categorie volgens de in de bijlage 1 bij deze regels opgenomen 'Staat van Horeca-activiteiten';

1.53 kantoor

een voorziening, gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.54 kap

een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk;

1.55 kunstobject

beeldende kunst in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.56 markt

georganiseerde handelsplaats op straat waar goederen worden verkocht en gekocht, vaak vanuit verplaatsbare kramen en/of toonbanken;

1.57 maatschappelijke voorzieningen

overheids-, medische, onderwijs-, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sociaal-recreatieve en daarmee vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, alsmede niet-commerciële voorzieningen ten behoeve van sportbeoefening, voorzieningen ten behoeve van het verenigingsleven, speelvoorzieningen, kinderdagverblijven en kinderopvang; alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.58 nutsvoorziening

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en (warmte)energie;

1.59 openbaar toegankelijk gebied

een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994; alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.60 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.61 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, zonder of met ten hoogste één tot de eigen constructie behorende wand of wanden;

1.62 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.63 peil
  • 1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van de weg;
  • 2. in andere gevallen en voor bouwwerken: bovenkant vanaf het gemiddelde maaiveld van het aansluitend afgewerkt terrein.

tenzij elders in deze regels anders bepaald;

1.64 praktijkruimte

een werkruimte voor de uitoefening van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in of bij een woning;

1.65 prostitutie

het zich in bedrijfsmatige zin beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.66 recreatie-inrichting

een inrichting die geheel of gedeeltelijk is ingericht of wordt gebruikt voor het houden van recreatieve bijeenkomsten. De volgende specifieke vormen worden onder recreatie-inrichtingen begrepen:

  • a. sportscholen, alsmede andere inrichtingen die geheel of gedeeltelijk zijn ingericht of worden gebruikt voor het beoefenen van sport;
  • b. muziekscholen en muziekoefenlokalen, alsmede andere inrichtingen die geheel of gedeeltelijk zijn ingericht of worden gebruikt voor het leren en oefenen van muziek;
  • c. sauna's, badinrichtingen en dergelijke;
  • d. dansscholen en andere inrichtingen, die geheel of gedeeltelijk zijn ingericht of worden gebruikt voor het leren dansen.
1.67 recreatieve voorziening

voorzieningen op (dag)recreatief gebied;

1.68 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:

  • a. een prostitutiebedrijf; waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  • b. een seksbioscoop of sekstheater;
  • c. een seksautomatenhal;
  • d. een seksclub of parenclub;

al dan niet in combinatie met elkaar;

1.69 snippergroen:

openbaar groen in de vorm van kleinschalig groen voor, naast of achter woningen.

1.70 Staat van Bedrijfsactiviteiten

lijst van bedrijfsactiviteiten ingedeeld naar toelaatbaarheid in relatie tot de afstand tot al dan niet milieugevoelige locaties of gebieden, zoals opgenomen in de als bijlage 2 opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten';

1.71 Staat van Horeca-activiteiten

lijst van horeca-activiteiten ingedeeld naar toelaatbaarheid in relatie tot uitstraling in het algemeen, zoals verstoring en/of hinder, zoals opgenomen in de als bijlage 1 opgenomen 'Staat van Horeca-activiteiten';

1.72 standplaats (ambulante detailhandel)

een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats waar vanaf goederen dan wel diensten te koop worden aangeboden, worden verkocht of worden afgeleverd, gebruikmakend van fysieke middelen; zoals een kraam, een wagen of een tafel;

1.73 straatmeubilair

bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts-)voorzieningen, zoals:

  • a. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
  • b. telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame;
  • c. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
  • d. afvalinzamelsystemen;
1.74 terras:

een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf, respectievelijk het ondergeschikte horecadeel bij een detailhandelsbedrijf, waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;

1.75 tuin

gedeelte van het erf dat geheel of gedeeltelijk is ingericht met gazons, planten en/of bomen en bestrating;

1.76 twee-aaneengebouwde woning

een zelfstandig, grondgebonden gebouw dat enkel één woning omvat, maar deel uit maakt van twee met de hoofdgebouwen aaneengebouwde woningen;

1.77 uitbouw

een uitbreiding van een bestaande ruimte, welke is gebouwd aan een hoofdgebouw, die door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.78 verblijfsgebied

gedeelte van de openbare ruimte dat hoofdzakelijk is bestemd en is ingericht voor langzaam verkeer, doch in ondergeschikte mate tevens fungerend als erftoegangsweg;

1.79 voorerf(gebied)

erf dat geen onderdeel is van het achtererf(gebied);

1.80 voorgevel

de gevel of gevels, exclusief de aan- en uitbouwen aan deze gevel, die georiënteerd is of zijn op het openbaar toegankelijk gebied;

1.81 voorgevelbouwgrens

de naar het openbaar toegankelijk gebied gerichte bouwgrens; indien bij een hoofdgebouw meerdere voorgevelbouwgrenzen kunnen worden aangegeven, geldt als voorgevelbouwgrens de bouwgrens waar het hoofdgebouw hoofdzakelijk op is georiënteerd;

1.82 vrijstaande woning

een zelfstandig, grondgebonden gebouw dat enkel één woning omvat, waarvan het hoofdgebouw niet aan het hoofdgebouw van een andere woning is gebouwd;

1.83 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;

1.84 winkel

een gebouw of gedeelte van een gebouw, waarbinnen detailhandel wordt uitgeoefend;

1.85 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.86 zijerf

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van een al dan niet bestaand gebouw en langs het openbaar toegankelijk gebied is gelegen, en dat wordt begrensd door het verlengde van de voorgevel;

1.87 zorgwoning:

een woning voor de huisvesting van bepaalde categorieën van de bevolking, zoals ouderen, jongeren, of mensen met een beperking, waarbij de mate en de vorm van de geboden zorg en ondersteuning aan de bewoners dusdanig is dat niet langer gesproken kan worden van zelfstandige bewoning, maar die gezien de maatschappelijke ontwikkelingen en hun geringe ruimtelijke impact wel aanvaardbaar zijn in de woonomgeving.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 de bebouwde oppervlakte

de som van de oppervlakte van alle bouwwerken binnen een bouwperceel, een binnen het bouwperceel aanwezig bouwvlak of ander terrein;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, zie ook de 'Algemene bouwregels';

2.4 de brutovloeroppervlakte (b.v.o.)

binnenwerks, met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten worden opgeteld;

2.5 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de grondoppervlakte

buitenwerks en boven peil;

2.8 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 de lengte, breedte of diepte

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.11 de verkoopvloeroppervlakte (v.v.o.)

binnenwerks, met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte van ruimten welke rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en voor publiek toegankelijk zijn worden opgeteld; kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Nutsvoorziening aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. nutsvoorzieningen;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen waaronder parkeervoorzieningen, ontsluitingen, erven, paden, groen en water.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de goot- en bouwhoogte in meters mogen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • c. de bouwhoogte in meters mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)'.
3.2.2 Overige bouwwerken

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden voor overige bouwwerken dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:

  • a. 31 m voor antenne-installaties, ter plaatse van de aanduiding 'antennemast';
  • b. 7 m voor kunstobjecten, licht- en vlaggenmasten;
  • c. 4 m voor reclame- en informatiezuilen;
  • d. 2 m voor andere overige bouwwerken.
3.3 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 voor een afwijking van de toegestane bouwhoogte met ten hoogste 1,50 m, mits geen onevenredige hinder voor aangrenzende percelen wordt veroorzaakt.

Artikel 4 Centrum

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitsluitend op de begane grondlaag en buiten gebouwen:
    • 1. detailhandel;
    • 2. dienstverlening;
    • 3. tevens bedrijven, uit ten hoogste categorie 2 zoals opgenomen in de als bijlage 2 bij deze regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';
    • 4. tevens horeca, uit ten hoogste de categorie zoals aangeduid, uit de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen 'Staat van Horeca-activiteiten' ter plaatse van de aanduidingen 'horeca tot en met categorie 2', 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1a', 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1b' en 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1c';
    • 5. tevens kantoren ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
    • 6. tevens maatschappelijke voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
    • 7. tevens wonen ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  • b. uitsluitend op de verdiepingen:
    • 1. wonen;
    • 2. tevens een biljart- en snookercentrum ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - biljart- en snookercentrum';
    • 3. tevens maatschappelijke voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 1';
    • 4. tevens detailhandel en dienstverlening en horeca uit ten hoogste de aangeduide horeca-categorie, ter plaatse van de aanduiding 'aantal bouwlagen afwijkende functie' voor het aangegeven aantal bouwlagen;
  • c. tevens nutsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
  • d. tevens een seksinrichting ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting';
  • e. uitsluitend garageboxen ter plaatse van de aanduiding 'garage';
  • f. uitsluitend een berging ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - berging';
  • g. bij deze bestemming behorende voorzieningen waaronder parkeervoorzieningen, ontsluitingen, erven, paden, groen en water.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen

Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden gelden voor hoofdgebouwen de volgende bouwregels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de voorgevel gebouwd dient te worden op de naar de openbare weg gekeerde bouwvlakgrens;
  • b. de goot- en bouwhoogte in meters mogen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • c. de bouwhoogte in meters mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' dient een overbouwde doorgang gebouwd te worden en/of in stand te worden gehouden.
4.2.2 Erfbebouwing

Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden gelden voor erfbebouwing de volgende bouwregels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - uitbreiding hoofdgebouw' mogen bij ieder hoofdgebouw bijgebouwen en uitbreidingen van het hoofdgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat de goothoogte van bijgebouwen en uitbreidingen van de hoofdgebouwen ter plaatse van deze aanduiding niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw en de bouwhoogte niet meer dan 4 m;
  • b. op de gronden gelegen achter de onder a. genoemde aanduiding is erfbebouwing toegestaan tot een bebouwde oppervlakte van deze gronden van maximaal 60%; de goothoogte van erfbebouwing mag niet meer bedragen dan 2,70 m en de bouwhoogte niet meer dan 4 m;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' is tevens een bijgebouw toegestaan, waarvan de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)'.
4.2.3 Garageboxen

In afwijking van het bepaalde in lid 4.2.2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'garage' de volgende bouwregels:

  • a. uitsluitend separaat gelegen (clusters van) garageboxen zijn toegestaan;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • d. het aanduidingsvlak mag volledig worden bebouwd;
  • e. de oppervlakte van bebouwing met de aanduiding 'garage' telt niet mee bij het totale gezamenlijke oppervlak aan erfbebouwing.
4.2.4 Nutsvoorzieningen

In afwijking van het bepaalde in lid 4.2.2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' dat uitsluitend nutsvoorzieningen mogen worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

4.2.5 Overige bouwwerken

Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden gelden voor overige bouwwerken, uitgezonderd overkappingen, dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:

  • a. 1 m voor erf- en terreinafscheidingen op het voorerf;
  • b. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen op de overige delen van het erf;
  • c. 7 m voor kunstobjecten en lichtmasten;
  • d. 6 m voor geluidwerende voorzieningen;
  • e. 4 m voor reclame- en informatiezuilen;
  • f. 3 m voor speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
  • g. 2 m voor andere overige bouwwerken.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid:

  • a. 4.2.2 voor het bouwen van praktijkruimten met een grondoppervlakte van ten hoogste 50 m², met dien verstande dat:
    • 1. de bepalingen zoals bedoeld in lid 4.2.2 onder a. sub 1 van overeenkomstige toepassing zijn;
    • 2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
  • b. 4.2.2 voor het bouwen van bijgebouwen en uitbreidingen van hoofdgebouwen tot een gezamenlijke grondoppervlakte van ten hoogste 100%, waarbij geldt dat:
    • 1. bij woningen slechts mag worden afgeweken voor een uitbreiding van het hoofdgebouw, indien dit noodzakelijk danwel gewenst is ten behoeve van de huisvesting van invaliden en voor daarmee naar aard vergelijkbare situaties;
    • 2. bij andere functies (niet zijnde woningen) slechts mag worden afgeweken indien zulks noodzakelijk danwel gewenst is in het kader van de bedrijfsvoering en voldaan wordt aan de bepalingen zoals bedoeld in lid 4.4.1 onder a.
  • c. 4.2.5 onder g door de bouwhoogte van andere overige bouwwerken te vergroten tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m indien in dit in verband met een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk is;
  • d. 4.2 en uitbreidingen van de hoofdgebouwen toestaan, voor zover de gronden nader zijn aangeduid met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - uitbreiding gebouwen toegestaan', met dien verstande dat:
    • 1. de breedte van de uitbreidingen ten hoogste 2/3 van de breedte van het hoofdgebouw mag bedragen;
    • 2. de diepte ten hoogste 3 m mag bedragen;
    • 3. de goothoogte ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw mag bedragen.
4.3.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De afwijkingsmogelijkheden zoals genoemd in lid 4.3.1 kunnen slechts worden toegepast indien:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • c. de verkeersaantrekkende werking hiervan in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • d. op een goede wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden gelden de volgende regels voor het gebruik:

4.4.1 Niet-woonfuncties
  • a. de bedrijfsvloeroppervlakte mag per vestiging niet meer bedragen dan:
    • 1. 300 m² bij detailhandel;
    • 2. 200 m² bij dienstverlening;
    • 3. 300 m² bij maatschappelijke voorzieningen;
    • 4. 200 m² bij horeca;
    • 5. 300 m² bij bedrijven;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (bvo)';
  • c. bij een detailhandelsvestiging mag ten hoogste 10 % van de bedrijfsvloeroppervlakte, tot een oppervlakte van ten hoogste 30 m², worden gebruikt voor aan de detailhandelsfunctie verwante horeca tot en met categorie 1a zoals opgenomen in de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen 'Staat van Horeca-activiteiten'.
4.4.2 Aantal wooneenheden
  • a. het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal;
  • b. onttrekking van de woonfunctie is niet toegestaan, behoudens samenvoeging van woningen.
4.4.3 Beroep aan huis

Het gebruik van woningen en/of bijgebouwen voor beroep aan huis is toegestaan onder de voorwaarden, dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij geldt dat de brutovloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 40% van de woning met een maximum van 40 m²;
  • b. het beroep aan huis wordt uitgevoerd door degene die woonachtig is op het perceel;
  • c. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • d. in de omgeving geen onevenredige toename van de verkeersbelasting en parkeerdruk optreedt;
  • e. detailhandel via internet alleen is toegestaan, indien er geen sprake is van winkel- of uitstallingsruimte van goederen ten behoeve van de beroepsactiviteit.
4.4.4 Dakterrassen

Het gebruik van platte daken van aan- of uitbouwen en hoofdgebouwen als dakterras is niet toegestaan, behalve daar waar dit in de bestaande situatie reeds het geval is.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Aantal wooneenheden bij woningsplitsing

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.2 onder a. voor het vergroten van het bestaande aantal woningen en toestaan dat een woning wordt gesplitst in meerdere woningen.

4.5.2 Aantal wooneenheden

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.2 onder a. en meer woningen toestaan, met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het bepaalde in lid 4.5.9 dient onverkort in acht te worden genomen;
  • b. voldaan moet worden aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    • 1. luchtkwaliteit;
    • 2. parkeerbehoefte;
    • 3. geluid;
    • 4. bodemkwaliteit;
    • 5. watertoets;
    • 6. archeologie;
    • 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    • 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    • 9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.
4.5.3 Niet-woonfuncties

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1:

  • a. onder a. sub 1. door de bedrijfsvloeroppervlakte te vergroten tot 500 m²;
  • b. onder a. sub 2. door de bedrijfsvloeroppervlakte te vergroten tot 300 m²;
  • c. onder a. sub 3. door de bedrijfsvloeroppervlakte te vergroten tot 400 m2;
4.5.4 Bedrijf aan huis

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.3 voor het gebruik van woningen en/of bijgebouwen voor bedrijf aan huis uit ten hoogste categorie 2 zoals opgenomen in de als bijlage 2 bij deze regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' al dan niet in combinatie met handel in en verkoop van de goederen en diensten via internet, met dien verstande, dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij geldt dat de grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 40% van de woning met een maximum van 40 m²;
  • b. het bedrijf aan huis wordt uitgevoerd door degene die woonachtig is op het perceel;
  • c. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • d. in de omgeving geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreedt;
  • e. er, behoudens een beperkte kleinschalige verkoop in direct verband met de bedrijfsmatige activiteiten, geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
  • f. er geen meldingplichtige en/of vergunningplichtige inrichtingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mogen worden opgericht;
  • g. geen detailhandel mag plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van de kleinschalige bedrijfsactiviteiten en/of handel in en verkoop van goederen en diensten via internet.
4.5.5 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.2 en toestaan dat een deel van de woning of bijbehorend bouwwerk bij een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning) wordt gebruikt, met dien verstande, dat:

  • a. een dergelijke bewoning aantoonbaar noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  • b. op het perceel al een wooneenheid aanwezig is;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • d. per wooneenheid maximaal één situatie van inwoning ten behoeve van mantelzorg is toegestaan;
  • e. maximaal 75 m2 van het hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
  • f. na de beëindiging van de mantelzorgsituatie de wooneenheid weer in oorspronkelijke vorm wordt teruggebracht.
4.5.6 Dakterrassen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.4 voor het gebruik van platte daken van aan- of uitbouwen en hoofdgebouwen als dakterras onder de voorwaarden, dat:

  • a. dakterrassen op hoofdgebouwen slechts zijn toegestaan voor zover deze van het openbaar toegankelijk gebied op straatniveau niet zichtbaar zijn;
  • b. dakterrassen op aan- en uitbouwen gemeten vanuit de achtergevel ten hoogste 4 m diep mogen zijn;
  • c. ten behoeve van de dakterrassen een borstwering met een maximale bouwhoogte van 1,20 m mag worden gerealiseerd;
  • d. ten behoeve van de dakterrassen op het hoofdgebouw, een bouwwerk ten behoeve van de opgang vanaf de onderliggende verdieping van het hoofdgebouw met een maximale bouwhoogte van 2 m en een maximale oppervlakte van 4 m2 is toegestaan;
  • e. de bouwhoogte van tussen terrassen aan te brengen privacyschermen niet meer mag bedragen dan 2 m;
  • f. in verband met privacy van de aangrenzende percelen door burgemeester en wethouders nadere eisen in het kader van de vergunningverlening kunnen worden gesteld aan de situering van de terrashekwerken/omheining.
4.5.7 Bed & breakfast

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor het toestaan van recreatieve nevenactiviteiten in de vorm van bed & breakfast, met dien verstande dat:

  • a. deze functie plaatsvindt binnen de op het moment van het toestaan van de afwijking bestaande bebouwing;
  • b. het bruto vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast maximaal 120 m² bedraagt, waarbij de maximale oppervlakte per slaapverblijf 30 m² mag bedragen;
  • c. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • d. het aantal slaapplaatsen maximaal 7 bedraagt.
4.5.8 Functieaanduidingen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor het veranderen en/of verplaatsen van de opgenomen functieaanduidingen, zoals bedoeld in lid 4.1 onder a. sub 3 t/m 7, teneinde een andere functie toe te staan, met dien verstande dat:

    • 1. de structuur van het winkelgebied niet onevenredig wordt verstoord;
    • 2. de bedrijfsvloeroppervlakte van de betreffende functie, niet zijnde horecabedrijven, niet meer mag bedragen dan 200 m² per vestiging;
    • 3. de bedrijfsvloeroppervlakte van horecabedrijven niet meer mag bedragen dan 200 m²;

een en ander met inachtneming van het bepaalde in de beleidsregel "Functionele Zonering Oud Rijswijk" d.d. maart 2010, of de herziening daarvan.

4.5.9 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de gebruiksregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het gewenste voorzieningenniveau;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • c. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • d. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. het verwijderen van de aanduiding 'maximum oppervlakte (bvo)' nadat de bedrijfsvloeroppervlakte is verlaagd tot de oppervlakten die bij recht zijn toegestaan; danwel de door de aanduiding aangegeven maximumbedrijfsvloeroppervlakte te verlagen naar de dan aanwezige bedrijfsvloeroppervlakte;
  • b. het verwijderen van de aanduiding(en), zoals bedoeld in lid 4.1 onder a. sub 3 t/m 7, daar waar de betreffende functie feitelijk en duurzaam is beëindigd;
  • c. het toestaan van uitbreiding van een horecabedrijf naar de verdiepingen, indien de handhaving van de woonfunctie ter plaatse niet goed mogelijk is;
  • d. het wijzigen van de toegestane horeca-categorie ter plaatse van de functieaanduidingen 'horeca tot en met categorie 2', 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1a', 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1b' en 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1c'.
4.6.2 Algemene randvoorwaarden voor wijzigen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging van het plan, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • b. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    • 1. luchtkwaliteit;
    • 2. parkeerbehoefte;
    • 3. geluid;
    • 4. bodemkwaliteit;
    • 5. watertoets;
    • 6. archeologie;
    • 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    • 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    • 9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.

Artikel 5 Gemengd

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitsluitend op de begane grondlaag en buiten gebouwen:
    • 1. detailhandel;
    • 2. dienstverlening;
    • 3. bedrijven uit ten hoogste categorie 2 zoals opgenomen in de als bijlage 2 bij deze regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten';
    • 4. recreatie-inrichtingen;
    • 5. maatschappelijke voorzieningen;
    • 6. kantoren;
    • 7. tevens horeca, uit ten hoogste de categorie zoals aangeduid, uit de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen 'Staat van Horeca-activiteiten' ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1a', 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1b' en 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1c';
    • 8. tevens voor een standbouw- en signingbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - standbouw- en signingbedrijf';
  • b. wonen;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen waaronder parkeervoorzieningen, ontsluitingen, erven, paden, groen en water.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden gelden voor hoofdgebouwen de volgende bouwregels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte in meters mogen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • c. de bouwhoogte in meters mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' dient een overbouwde doorgang gebouwd te worden en/of in stand te worden gehouden.
5.2.2 Erfbebouwing

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden gelden voor erfbebouwing de volgende bouwregels:

  • a. erfbebouwing mag, uitsluitend op het achtererf, zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van erfbebouwing per bouwperceel niet meer mag bedragen dan:
    • 1. 40 m2, tot een maximum van 50% van het achtererf, bij aaneengebouwde hoofdgebouwen (woningen);
    • 2. 60 m², tot een maximum van 50% van het achtererf, bij twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen (woningen) en vrijstaande hoofdgebouwen (woningen);
  • c. de diepte van aan- en uitbouwen en overkappingen gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevel mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan:
    • 1. van een aan-/uitbouw en overkapping: de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot maximaal 4 m;
    • 2. van een vrijstaand bijgebouw: maximaal 3 m;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a. t/m d. gelden op percelen met een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - uitbreiding hoofdgebouw' voor erfbebouwing de volgende bouwregels:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - uitbreiding hoofdgebouw' mogen bij ieder hoofdgebouw bijgebouwen en uitbreidingen van het hoofdgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat de goothoogte van bijgebouwen en uitbreidingen van de hoofdgebouwen ter plaatse van deze aanduiding niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw en de bouwhoogte niet meer dan 4 m;
    • 2. op de gronden gelegen achter de onder 1. genoemde aanduiding is erfbebouwing toegestaan tot een bebouwde oppervlakte van deze gronden van maximaal 60%; de goothoogte van erfbebouwing mag niet meer bedragen dan 2,70 m en de bouwhoogte niet meer dan 4 m.
5.2.3 Overige bouwwerken

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden gelden voor overige bouwwerken dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:

  • a. 7 m voor kunstobjecten en lichtmasten;
  • b. 3 m voor speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
  • c. 1 m voor erf- en terreinafscheidingen gelegen tussen 1 m achter de voorgevel (of het verlengde daarvan) en de openbare weg aan de voorzijde;
  • d. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen op de overige delen van het erf;
  • e. 2 m voor andere overige bouwwerken.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid:

  • a. 5.2 voor het bouwen van praktijkruimten met een grondoppervlakte van ten hoogste 50 m², met dien verstande dat:
    • 1. de bebouwde oppervlakte niet meer mag bedragen dan ten hoogste 40% van het achtererf, waarbij ten minste 35 m² onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;
    • 2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
  • b. 5.2.2 onder a voor het bouwen van erfbebouwing op het zijerf, waarbij alsdan tevens de bepalingen zoals bedoeld in lid 5.2.2. onder b van overeenkomstige toepassing zijn; met dien verstande, dat:
    • 1. erfbebouwing op het zijerf met een breedte tot 2,50 m dient te worden gebouwd op tenminste 1 m achter het verlengde van de voorgevellijn;
    • 2. erfbebouwing op het zijerf met een breedte van meer dan 2,50 m dient te worden gebouwd op tenminste 1 m plus daarbij opgeteld de grotere breedte dan de eerdergenoemde 2,50 m, achter het verlengde van de voorgevellijn;
    • 3. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot een maximum van 3 m;
    • 4. op een aan-, uitbouw of bijgebouw een kap is toegestaan, mits de hellingshoek van die kap gelijk is aan de hellingshoek van de kap van het hoofdgebouw; indien het hoofdgebouw geen kap heeft, mag de bouwhoogte van de kap op aan-, uitbouw of het bijgebouw maximaal 2 m hoger zijn dan de goothoogte van de betreffende aan-, uitbouw of bijgebouw;
    • 5. de bouwhoogte van overkappingen niet meer mag bedragen dan de hoogte van eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot een maximum van 3 m;
  • c. 5.2.2 onder a voor de bouw van een berging op het voorerf, uitsluitend indien deze noodzakelijk is voor de berging van een scootmobiel, of indien het bij de woning behorende achtererf niet rechtstreeks bereikbaar is via het achterpad, zijpad of vanaf de openbare weg, met dien verstande, dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 m mag bedragen;
    • 2. de oppervlakte niet meer dan 4 m2 mag bedragen;
    • 3. de afstand tot het openbaar gebied tenminste 0,25 m moet bedragen;

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de omgevingsvergunning voor de onder c bedoelde berging in te trekken indien blijkt dat de noodzaak voor deze berging er niet meer is;

  • d. 5.2.2 onder a voor de bouw van een erker en/of toegangsportaal aan de voorgevel, met dien verstande dat:
    • 1. per hoofdgebouw één erker of één toegangsportaal is toegestaan;
    • 2. de breedte van een erker niet meer mag bedragen dan 50% en de breedte van een toegangsportaal niet meer mag bedragen dan 30% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 3. de afstand van een erker of toegangsportaal tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 0,5 m mag bedragen, tenzij sprake is van een gezamenlijke erker of toegangsportaal met het naastgelegen hoofdgebouw in welk geval de twee erkers of toegangsportalen tegen elkaar mogen worden gebouwd;
    • 4. de diepte van een erker of toegangsportaal niet meer mag bedragen dan 1,20 m;
    • 5. de bouwhoogte van een erker en/of toegangsportaal niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 3 m;
    • 6. in afwijking van het bepaalde onder 5., de bouwhoogte van een erker en/of toegangsportaal niet meer mag bedragen dan de hoogte van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 6 m, ingeval dit past binnen de massa en architectuur van het betreffende hoofdgebouw en de naastgelegen hoofdgebouwen;
    • 7. op een erker en/of toegangsportaal een borstwering met een maximale bouwhoogte van 1,20 m mag worden gerealiseerd, ingeval dit past binnen de massa en architectuur van het betreffende hoofdgebouw en de naastgelegen hoofdgebouwen.
  • e. 5.2.2 onder d voor de bouw van een kap op een aanbouw, uitbouw of bijgebouw, mits de hellingshoek van die kap gelijk is aan de hellingshoek van het hoofdgebouw; indien het hoofdgebouw geen kap heeft, mag de totale bouwhoogte van de aan- of uitbouw of het bijgebouw niet meer bedragen dan 6 m;
  • f. 13.2.2 onder b. voor het bouwen van bijgebouwen en uitbreidingen van hoofdgebouwen tot een gezamenlijke grondoppervlakte van ten hoogste 80% van het erf, voor zover gelegen achter en opzij van het hoofdgebouw en 3 m achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw, waarbij geldt dat:
    • 1. bij woningen slechts mag worden afgeweken voor een uitbreiding van het hoofdgebouw, indien dit noodzakelijk danwel gewenst is ten behoeve van de huisvesting van invaliden en voor daarmee naar aard vergelijkbare situaties;
    • 2. bij de niet-woonfuncties, zoals bedoeld in lid 5.1 onder a., slechts mag worden afgeweken indien zulks noodzakelijk danwel gewenst is in het kader van de bedrijfsvoering en voldaan wordt aan de bepalingen zoals bedoeld in lid 13.4.3 onder a.
5.3.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De afwijkingsmogelijkheden zoals genoemd in lid 5.3.1 kunnen slechts worden toegepast indien:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • c. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. het aantal parkeervoorzieningen;
  • g. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
  • h. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • i. het milieu;
  • j. de verkeersaantrekkende werking hiervan in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • k. op een goede wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden gelden de volgende regels voor het gebruik:

5.4.1 Aantal wooneenheden
  • a. het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal;
  • b. onttrekking van de woonfunctie is niet toegestaan, behoudens samenvoeging van woningen.
5.4.2 Beroep aan huis

Het gebruik van woningen en/of bijgebouwen voor beroep aan huis is toegestaan onder de voorwaarden, dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij geldt dat de brutovloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 40% van de woning met een maximum van 40 m²;
  • b. het beroep aan huis wordt uitgevoerd door degene die woonachtig is op het perceel;
  • c. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • d. in de omgeving geen onevenredige toename van de verkeersbelasting en parkeerdruk optreedt;
  • e. de beroepsmatige activiteiten geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;
  • f. detailhandel via internet alleen is toegestaan, indien er geen sprake is van winkel- of uitstallingsruimte van goederen ten behoeve van de beroepsactiviteit.
5.4.3 Niet-woonfuncties
  • a. de bedrijfsvloeroppervlakte bij niet-woonfuncties, zoals bedoeld in lid 5.1 onder a.1. mag per vestiging niet meer bedragen dan 200 m²;
  • b. de bedrijfsvloeroppervlakte bij niet-woonfuncties, zoals bedoeld in lid 5.1 onder a. 2 t/m 7. mag per vestiging niet meer bedragen dan 100 m²;
  • c. bij een detailhandelsvestiging mag ten hoogste 10 % van de bedrijfsvloeroppervlakte, tot een oppervlakte van ten hoogste 30 m², worden gebruikt voor aan de detailhandelsfunctie verwante horeca tot en met categorie 1a zoals opgenomen in de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen 'Staat van Horeca-activiteiten'.
5.4.4 Parkeren
  • a. parkeren is uitsluitend toegestaan op het achtererf(gebied);
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag tevens worden geparkeerd op het voorerf(gebied):
    • 1. uitsluitend vóór een garage, indien geen sprake is van voor het openbaar verkeer toegankelijk gebied.
5.4.5 Dakterrassen

Het gebruik van platte daken van aan- of uitbouwen en hoofdgebouwen als dakterras is niet toegestaan, behalve daar waar dit in de bestaande situatie reeds het geval is.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Aantal wooneenheden bij woningsplitsing

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.1 onder a. voor het vergroten van het aantal wooneenheden, ten behoeve van het splitsen van een woning.

5.5.2 Aantal wooneenheden

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.1 onder a. en meer woningen toestaan, met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het bepaalde in lid 5.5.9 dient onverkort in acht te worden genomen;
  • b. voldaan moet worden aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    • 1. luchtkwaliteit;
    • 2. parkeerbehoefte;
    • 3. geluid;
    • 4. bodemkwaliteit;
    • 5. watertoets;
    • 6. archeologie;
    • 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    • 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    • 9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.
5.5.3 Bedrijf aan huis

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.2 voor het gebruik van woningen en/of bijgebouwen voor bedrijf aan huis uit ten hoogste categorie 2 zoals opgenomen in de als bijlage 2 bij deze regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' al dan niet in combinatie met handel in en verkoop van de goederen en diensten via internet, met dien verstande, dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij geldt dat de grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 40% van de woning met een maximum van 40 m²;
  • b. het bedrijf aan huis wordt uitgevoerd door degene die woonachtig is op het perceel;
  • c. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • d. in de omgeving geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreedt;
  • e. er, behoudens een beperkte kleinschalige verkoop in direct verband met de bedrijfsmatige activiteiten, geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
  • f. er geen meldingplichtige en/of vergunningplichtige inrichtingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mogen worden opgericht;
  • g. geen detailhandel mag plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van de kleinschalige bedrijfsactiviteiten en/of handel in en verkoop van goederen en diensten via internet.
5.5.4 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.1 en toestaan dat een deel van de woning of bijbehorend bouwwerk bij een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning) wordt gebruikt, met dien verstande, dat:

  • a. een dergelijke bewoning aantoonbaar noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  • b. op het perceel al een wooneenheid aanwezig is;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • d. per wooneenheid maximaal één situatie van inwoning ten behoeve van mantelzorg is toegestaan;
  • e. maximaal 75 m2 van het hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
  • f. na de beëindiging van de mantelzorgsituatie de wooneenheid weer in oorspronkelijke vorm wordt teruggebracht.
5.5.5 Dakterrassen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.5 voor het gebruik van platte daken van aan- of uitbouwen en hoofdgebouwen als dakterras onder de voorwaarden, dat:

  • a. dakterrassen op hoofdgebouwen slechts zijn toegestaan voor zover deze van het openbaar toegankelijk gebied op straatniveau niet zichtbaar zijn;
  • b. dakterrassen op aan- en uitbouwen gemeten vanuit de achtergevel ten hoogste 4 m diep mogen zijn;
  • c. ten behoeve van de dakterrassen een borstwering met een maximale bouwhoogte van 1,20 m mag worden gerealiseerd;
  • d. ten behoeve van de dakterrassen op het hoofdgebouw, een bouwwerk ten behoeve van de opgang vanaf de onderliggende verdieping van het hoofdgebouw met een maximale bouwhoogte van 2 m en een maximale oppervlakte van 4 m2 is toegestaan;
  • e. de bouwhoogte van tussen terrassen aan te brengen privacyschermen niet meer mag bedragen dan 2 m;
  • f. in verband met privacy van de aangrenzende percelen door burgemeester en wethouders nadere eisen in het kader van de vergunningverlening kunnen worden gesteld aan de situering van de terrashekwerken/omheining.
5.5.6 Bed & breakfast

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 voor het toestaan van recreatieve nevenactiviteiten in de vorm van bed & breakfast, met dien verstande dat:

  • a. deze functie plaatsvindt binnen de op het moment van het toestaan van de afwijking bestaande bebouwing;
  • b. het bruto vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast maximaal 120 m² bedraagt, waarbij de maximale oppervlakte per slaapverblijf 30 m² mag bedragen;
  • c. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • d. het aantal slaapplaatsen maximaal 7 bedraagt.
5.5.7 Niet-woonfuncties

Niet-woonfuncties, zoals bedoeld in lid 5.1 onder a. kunnen worden gewijzigd in:

  • a. een andere niet-woonfunctie, te weten dienstverlening, maatschappelijke doeleinden of kantoren, indien het realiseren van de woonfunctie om (bouw- of financieel)technische redenen niet mogelijk is.
5.5.8 Functieaanduidingen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 voor het veranderen en/of verplaatsen van de opgenomen functieaanduidingen, zoals bedoeld in lid 5.1 onder a. sub 7 en 8, teneinde een andere functie toe te staan, met dien verstande dat:

    • 1. de structuur van het winkelgebied niet onevenredig wordt verstoord;
    • 2. de bedrijfsvloeroppervlakte van de betreffende functie, niet zijnde horecabedrijven, niet meer mag bedragen dan 200 m² per vestiging;
    • 3. de bedrijfsvloeroppervlakte van horecabedrijven niet meer mag bedragen dan 200 m²;

een en ander met inachtneming van het bepaalde in de beleidsregel "Functionele Zonering Oud Rijswijk" d.d. maart 2010, of de herziening daarvan.

5.5.9 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de gebruiksregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het gewenste voorzieningenniveau;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • c. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • d. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
5.6.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. het verwijderen van een of meerdere aanduiding(en), zoals bedoeld in lid 5.1 onder a., indien de betreffende functie feitelijk en duurzaam is beëindigd;
  • b. het toevoegen, vergroten, verkleinen of verwijderen van de functieaanduidingen 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1a', 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1b' en 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1c';
  • c. het wijzigen van de toegestane horeca-categorie ter plaatse van de functieaanduidingen 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1a', 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1b' en 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1c'.
5.6.2 Algemene randvoorwaarden voor wijzigen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging van het plan, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • b. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    • 1. luchtkwaliteit;
    • 2. parkeerbehoefte;
    • 3. geluid;
    • 4. bodemkwaliteit;
    • 5. watertoets;
    • 6. archeologie;
    • 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    • 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    • 9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen, oevers, water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. paden en bruggen voor langzaam verkeer;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen met uitzondering van parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken, uitgezonderd overkappingen, worden gebouwd, waarbij:

  • a. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:
    • 1. 7 m voor kunstobjecten en lichtmasten;
    • 2. 3 m voor speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
    • 3. 4 m voor vlonders, steigers en bruggen;
    • 4. 2 m voor andere overige bouwwerken, uitgezonderd overkappingen;
  • b. er geen geluidwerende voorzieningen, reclame-/infozuilen/-borden en/of vlaggenmasten mogen worden gebouwd/opgericht.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 ten behoeve van het bouwen van gebouwen en overkappingen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen en de oppervlakte niet meer dan 25 m2.

6.3.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De afwijkingsmogelijkheden zoals genoemd in lid 6.3.1 kunnen slechts worden toegepast indien:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • c. de verkeersaantrekkende werking hiervan in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • d. op een goede wijze in de (extra) parkeerbehoefte wordt voorzien.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
6.4.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het wijzigen in de bestemming 'Verkeer - 3':

  • a. het gebruik voor verkeer de waarden van de bestemmingen in de omgeving niet onevenredig aantast;
  • b. is aangetoond dat door de wijziging de waterhuishouding en verkeerskundige en stedenbouwkundige situatie niet onevenredig worden verstoord.
6.4.2 Algemene randvoorwaarden voor wijzigen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging van het plan, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • b. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    • 1. luchtkwaliteit;
    • 2. parkeerbehoefte;
    • 3. geluid;
    • 4. bodemkwaliteit;
    • 5. watertoets;
    • 6. archeologie;
    • 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    • 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    • 9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.

Artikel 7 Groen - Landgoed

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen - Landgoed aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. landgoederen;
  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen, oevers, water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. paden en bruggen voor langzaam verkeer;
  • d. extensieve recreatie, zoals wandelen en fietsen;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen met uitzondering van parkeervoorzieningen.
7.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 7.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - prieel'; waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 7 m voor kunstobjecten en lichtmasten;
    • 2. 3 m voor speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
    • 3. 4 m voor vlonders, steigers en bruggen;
    • 4. 2 m voor andere overige bouwwerken;
  • c. er mogen geen geluidwerende voorzieningen, reclame-/infozuilen/-borden en/of vlaggenmasten worden gebouwd/opgericht.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 ten behoeve van het bouwen van gebouwen en overkappingen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen en de oppervlakte niet meer dan 25 m2.

7.3.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De afwijkingsmogelijkheden zoals genoemd in lid 7.3.1 kunnen slechts worden toegepast indien:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • c. de verkeersaantrekkende werking hiervan in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • d. op een goede wijze in de (extra) parkeerbehoefte wordt voorzien.

Artikel 8 Maatschappelijk

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. bestaande bedrijfswoningen;
  • c. in ieder geval voor een begraafplaats ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen waaronder parkeervoorzieningen, ontsluitingen, erven, groen en water.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Hoofdgebouwen

Ten aanzien van de in lid 8.1 bedoelde gronden gelden voor hoofdgebouwen de volgende bouwregels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte in meters mogen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • c. de bouwhoogte in meters mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • d. in afwijking van het bepaalde onder a. t/m c. geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' geen hoofdgebouwen zijn toegestaan.
8.2.2 Erfbebouwing

Ten aanzien van de in lid 8.1 bedoelde gronden gelden voor erfbebouwing de volgende bouwregels:

  • a. erfbebouwing mag, uitsluitend op het achtererf, zowel binnen als buiten een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte aan erfbebouwing mag buiten het bouwvlak niet meer bedragen dan 50 % van het bebouwbaar erf tot een maximum van 50 m2;
  • c. de bouwhoogte van erfbebouwing mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder a. t/m d. geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' geen erfbebouwing is toegestaan.
8.2.3 Overige bouwwerken

Ten aanzien van de in lid 8.1 bedoelde gronden gelden voor overige bouwwerken dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:

  • a. 7 m voor kunstobjecten en lichtmasten;
  • b. 3 m voor bouwwerken ten dienste van de begraafplaats, ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  • c. 6 m voor geluidwerende voorzieningen;
  • d. 4 m voor reclame- en informatiezuilen;
  • e. 3 m voor speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
  • f. 2 m voor andere overige bouwwerken;
  • g. 1 m voor erfafscheidingen op het voorerf.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid:

  • a. 8.2.2 onder a voor het bouwen van erfbebouwing op het voorerf, waarbij alsdan tevens de bepalingen zoals bedoeld in lid 8.2.2 onder b, c en d van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. 8.2.1 onder b door de bouwhoogte van hoofdgebouwen te vergroten met maximaal 1,5 m indien in dit in verband met een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk is;
8.3.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De afwijkingsmogelijkheden zoals genoemd in lid 8.3.1 kunnen slechts worden toegepast indien:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • c. de verkeersaantrekkende werking hiervan in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • d. op een goede wijze in de (extra) parkeerbehoefte wordt voorzien.

Artikel 9 Recreatie - Speeltuin

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Speeltuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. speelterreinen;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen waaronder sanitaire en opslagvoorzieningen, parkeervoorzieningen, ontsluitingen, erven, groen en water.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in lid 9.1 bedoelde gronden gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:

  • a. uitsluitend de bestaande gebouwen met de daarbij behorende bestaande goot- en/of bouwhoogte en oppervlakte zijn toegestaan.
9.2.2 Overige bouwwerken

Ten aanzien van de in lid 9.1 bedoelde gronden gelden voor overige bouwwerken de volgende bouwregels:

  • a. er mogen overige bouwwerken worden gebouwd, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.

Artikel 10 Verkeer - 2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebiedsontsluitingswegen, met ten hoogste:
    • 1. voor de Haagweg: het aantal doorgaande rijstroken per wegvak met de daarbij behorende ventwegen, opstel- en in-/uitvoegstroken en inclusief tram- en busbanen en fietsstroken, volgens een hoofdopzet / het principe zoals opgenomen in het Definitief Ontwerp Haagweg, zoals vastgesteld door het college van B&W d.d. 23 april 2013; verbeeld door het kaartbeeld zoals opgenomen als bijlage 7 bij deze regels;
    • 2. voor de overige wegen: 2x1 doorgaande rijstroken met de daarbij behorende opstel- en in-/uitvoegstroken, inclusief tram- en busbanen en fietsstroken;
  • b. bij de bestemming behorende voorzieningen waaronder parkeervoorzieningen, bruggen, viaducten en tunnels ten behoeve van kruisende infrastructuur, met uitzondering van verkooppunten motorbrandstoffen.
10.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 10.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen en overkappingen zijn toegestaan tot een oppervlakte van 10 m2 per bouwwerk;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, uitgezonderd overkappingen, niet meer mag bedragen dan:
    • 1. 7 m voor kunstobjecten, licht- en vlaggenmasten;
    • 2. 4 m voor reclame- en informatiezuilen;
    • 3. 3 m voor speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
    • 4. 2 m voor andere overige bouwwerken, uitgezonderd overkappingen.

Artikel 11 Verkeer - 3

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. erftoegangswegen en verblijfsgebieden;
  • b. tevens één standplaats voor seizoensgebonden ambulante detailhandel; ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel - 1';
  • c. tevens één standplaats voor ambulante detailhandel; ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel – 2';
  • d. tevens markten, ter plaatse van de aanduiding 'markt';
  • e. tevens gebouwde parkeervoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  • f. bij de bestemming behorende voorzieningen waaronder parkeervoorzieningen, bruggen, viaducten en tunnels ten behoeve van kruisende infrastructuur, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen.
11.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 11.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen en overkappingen zijn toegestaan tot een oppervlakte van 20 m2 per bouwwerk;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a. en b. zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel – 1' gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan waarbij:
    • 1. de bebouwing dient te worden geplaatst direct grenzend aan de voorgevel van het aangrenzende pand;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
    • 3. de bebouwing dient een zo transparant mogelijke uitstraling te hebben; minimaal 50% (de bovenste helft) moet uit doorzichtig materiaal bestaan;
    • 4. de vormgeving, materialen en kleuren moeten aansluiten bij de architectuur van de panden in de omgeving en een tijdloze uitstraling hebben;
    • 5. luifels / overkappingen e.d. bij de standplaats die het aanduidingsvlak overschrijden, zijn niet toegestaan;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder a. en b. zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel – 2' gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan waarbij:
    • 1. de bebouwing dient te worden geplaatst direct grenzend aan de voorgevel van het aangrenzende pand;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
    • 3. de bebouwing dient ten behoeve van de vrije doorgang tegen de gevel en zoveel mogelijk binnen de rooilijn van de naast gesitueerd bebouwing te blijven;
    • 4. de vormgeving, materialen en kleuren moeten aansluiten bij de architectuur van de panden in de omgeving en een tijdloze uitstraling hebben;
    • 5. luifels / overkappingen e.d. bij de standplaats die het aanduidingsvlak overschrijden, zijn niet toegestaan;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a. en b. mag ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' een gebouwde parkeervoorziening worden gebouwd, waarbij de hoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 m;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, uitgezonderd overkappingen, niet meer mag bedragen dan:
    • 1. 7 m voor kunstobjecten, licht- en vlaggenmasten;
    • 2. 4 m voor reclame- en informatiezuilen;
    • 3. 3 m voor speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
    • 4. 2 m voor andere overige bouwwerken, uitgezonderd overkappingen.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2 en uitbreidingen van de hoofdgebouwen van aangrenzende bestemmingen toestaan, voor zover de gronden nader zijn aangeduid met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - uitbreiding gebouwen toegestaan', met dien verstande dat:

  • a. de breedte van de uitbreidingen ten hoogste 2/3 van de breedte van het hoofdgebouw mag bedragen;
  • b. de diepte ten hoogste 3 m mag bedragen;
  • c. de goothoogte ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw mag bedragen.
11.3.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De afwijkingsmogelijkheid zoals genoemd in lid 11.3.1 kan slechts worden toegepast indien:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • c. de verkeersaantrekkende werking hiervan in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • d. op een goede wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien.
11.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'markt' is het houden van markten toegestaan voor ten hoogste twee dagen per week;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 1' gelden de volgende gebruiksregels:
    • 1. uitsluitend het gebruik voor seizoensgebonden ambulante detailhandel in -alsmede bakmogelijkheden ten behoeve van verkoop ter plaatse van - oliebollen e.d. is toegestaan;
    • 2. de standplaats is uitsluitend toegestaan in de periode vanaf 1 oktober tot en met 31 januari;
    • 3. de standplaats is uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan de milieuregelgeving;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel – 2' gelden de volgende gebruiksregels:
    • 1. uitsluitend het gebruik voor ambulante detailhandel zonder bak- en braadmogelijkheden ten behoeve van verkoop ter plaatse is toegestaan.
11.5 Wijzigingsbevoegdheid
11.5.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. het wijzigen en/of verwijderen van de aanduidingen 'specifieke vorm van detailhandel - 1' en/of 'specifieke vorm van detailhandel - 2';
  • b. het toevoegen van maximaal twee functieaanduidingen 'detailhandel' ten behoeve van standplaatsen voor ambulante detailhandel; waarbij alsdan de bouwregels zoals bedoeld in lid 11.2 onder d.2, d.4. en d.5 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • c. het wijzigen van bestaand snippergroen binnen de bestemming 'Verkeer - 3' in de bestemming 'Wonen - 1' en/ofof 'Wonen - 2', onder de voorwaarde dat:
    • 1. het snippergroen direct grenst aan het betreffende woonperceel waar het toe gaat behoren;
    • 2. de regels van het betreffende artikel 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2' naderhand van overeenkomstige toepassing zijn.
11.5.2 Algemene randvoorwaarden voor wijzigen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging van het plan, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • b. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    • 1. luchtkwaliteit;
    • 2. parkeerbehoefte;
    • 3. geluid;
    • 4. bodemkwaliteit;
    • 5. watertoets;
    • 6. archeologie;
    • 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    • 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    • 9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.

Artikel 12 Water - 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, waaronder oevers, bruggen en aanlegsteigers.
12.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 12.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. uitsluitend overige bouwwerken zijn toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning af wijken van het bepaalde in lid 12.2 ten behoeve van het bouwen van gebouwen en overkappingen, met dien verstande dat:

  • a. gebouwen en overkappingen zijn toegestaan tot een oppervlakte van 20 m² per bouwwerk;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen maximaal 3 m mag bedragen.
12.3.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De afwijkingsmogelijkheden zoals genoemd in lid 12.3.1 kunnen slechts worden toegepast indien:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • c. de verkeersaantrekkende werking hiervan in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • d. op een goede wijze in de (extra) parkeerbehoefte wordt voorzien.

Artikel 13 Wonen - 1

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in de vorm van aaneengebouwde woningen, twee-aaneengebouwde en vrijstaande woningen;
  • b. uitsluitend op de begane grondlaag en buiten gebouwen, tevens:
    • 1. dienstverlening ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
    • 2. detailhandel en dienstverlening ter plaatse van de aanduiding 'gemengd';
    • 3. kantoor ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  • c. uitsluitend garageboxen ter plaatse van de aanduiding 'garage';
  • d. tevens bedrijven, uit ten hoogste categorie 3.2 zoals opgenomen in de als bijlage 2 bij deze regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1';
  • e. tuinen en erven;
  • f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen, ontsluitingen, tuinen, erven, groen en water.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Hoofdgebouwen

Ten aanzien van de in lid 13.1 bedoelde gronden gelden voor hoofdgebouwen de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de voorgevel gebouwd dient te worden op de naar de openbare weg gekeerde bouwvlakgrens;
  • b. de goot- en/of bouwhoogte en/of het aantal bouwlagen mogen niet meer bedragen dan aangegeven middels een van de hierna volgende aanduidingen:
    • 1. 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
    • 2. 'maximum bouwhoogte (m)';
    • 3. 'aantal bouwlagen', waarbij de hoogte van iedere bouwlaag niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • c. voor zover binnen een bouwvlak of een gedeelte daarvan geen van de aanduidingen zoals bedoeld onder b. is opgenomen, mag de goothoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan 7 m en de bouwhoogte niet meer dan 11 m;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' dient een overbouwde doorgang gebouwd te worden en in stand te worden gehouden.
13.2.2 Erfbebouwing

Ten aanzien van de in lid 13.1 bedoelde gronden gelden voor erfbebouwing de volgende regels:

  • a. erfbebouwing mag, uitsluitend op het achtererf, zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van erfbebouwing per bouwperceel niet meer mag bedragen dan:
    • 1. 40 m2, tot een maximum van 50% van het achtererf, bij aaneengebouwde woningen;
    • 2. 60 m², tot een maximum van 50% van het achtererf, bij twee-aaneengebouwde woningen en vrijstaande woningen;
  • c. de diepte van aan- en uitbouwen en overkappingen gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevel mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan:
    • 1. van een aan-/uitbouw en overkapping: de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot maximaal 4 m;
    • 2. van een vrijstaand bijgebouw: maximaal 3 m;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder b. en c. mag ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', erfbebouwing worden gebouwd tot een oppervlakte van maximaal 100% van het aanduidingsvlak, waarbij alsdan het bepaalde onder d. van overeenkomstige toepassing is.
13.2.3 Garageboxen

In afwijking van het bepaalde in lid 13.2.2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'garage' de volgende bouwregels:

  • a. uitsluitend separaat gelegen (clusters van) garageboxen zijn toegestaan;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • d. het aanduidingsvlak mag volledig worden bebouwd;
  • e. de oppervlakte van bebouwing met de aanduiding 'garage' telt niet mee bij het totale gezamenlijke oppervlak aan erfbebouwing zoals bedoeld in lid 13.2.2 onder b.
13.2.4 Overige bouwwerken

Ten aanzien van de in lid 13.1 bedoelde gronden gelden voor overige bouwwerken dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:

  • a. 7 m voor kunstobjecten en lichtmasten;
  • b. 3 m voor speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
  • c. 3 m voor overige bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping';
  • d. 1 m voor erf- en terreinafscheidingen gelegen tussen 1 m achter de voorgevel (of het verlengde daarvan) en de openbare weg aan de voorzijde;
  • e. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen op de overige delen van het erf;
  • f. 2 m voor andere overige bouwwerken.
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.3.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid:

  • a. 13.2 voor het bouwen van praktijkruimten met een grondoppervlakte van ten hoogste 50m², met dien verstande dat:
    • 1. de bebouwde oppervlakte niet meer mag bedragen dan ten hoogste 40% van het achtererf, waarbij ten minste 35 m² onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;
    • 2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
  • b. 13.2.2 onder a voor het bouwen van erfbebouwing op het zijerf, waarbij alsdan tevens de bepalingen zoals bedoeld in lid 13.2.2. onder b van overeenkomstige toepassing zijn; met dien verstande, dat:
    • 1. erfbebouwing op het zijerf met een breedte tot 2,50 m dient te worden gebouwd op tenminste 1 m achter het verlengde van de voorgevellijn;
    • 2. erfbebouwing op het zijerf met een breedte van meer dan 2,50 m dient te worden gebouwd op tenminste 1 m plus daarbij opgeteld de grotere breedte dan de eerdergenoemde 2,50 m, achter het verlengde van de voorgevellijn;
    • 3. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot een maximum van 3 m;
    • 4. op een aan-, uitbouw of bijgebouw een kap is toegestaan, mits de hellingshoek van die kap gelijk is aan de hellingshoek van de kap van het hoofdgebouw; indien het hoofdgebouw geen kap heeft, mag de bouwhoogte van de kap op aan-, uitbouw of het bijgebouw maximaal 2 m hoger zijn dan de goothoogte van de betreffende aan-, uitbouw of bijgebouw;
    • 5. de bouwhoogte van overkappingen niet meer mag bedragen dan de hoogte van eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot een maximum van 3 m;
  • c. 13.2.2 onder a voor de bouw van een berging op het voorerf, uitsluitend indien deze noodzakelijk is voor de berging van een scootmobiel, of indien het bij de woning behorende achtererf niet rechtstreeks bereikbaar is via het achterpad, zijpad of vanaf de openbare weg, met dien verstande, dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 m mag bedragen;
    • 2. de oppervlakte niet meer dan 4 m2 mag bedragen;
    • 3. de afstand tot het openbaar gebied tenminste 0,25 m moet bedragen;

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de omgevingsvergunning voor de onder c bedoelde berging in te trekken indien blijkt dat de noodzaak voor deze berging er niet meer is;

  • d. 13.2.2 onder a voor de bouw van een erker en/of toegangsportaal aan de voorgevel, met dien verstande dat:
    • 1. per hoofdgebouw één erker of één toegangsportaal is toegestaan;
    • 2. de breedte van een erker niet meer mag bedragen dan 50% en de breedte van toegangsportaal niet meer mag bedragen dan 30% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 3. de afstand van een erker of toegangsportaal tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 0,5 m mag bedragen, tenzij sprake is van een gezamenlijke erker of toegangsportaal met het naastgelegen hoofdgebouw in welk geval de twee erkers of toegangsportalen tegen elkaar mogen worden gebouwd;
    • 4. de diepte van een erker of toegangsportaal niet meer mag bedragen dan 1,20 m;
    • 5. de bouwhoogte van een erker en/of toegangsportaal niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 3 m;
    • 6. in afwijking van het bepaalde onder 5., de bouwhoogte van een erker en/of toegangsportaal niet meer mag bedragen dan de hoogte van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 6 m, ingeval dit past binnen de massa en architectuur van het betreffende hoofdgebouw en de naastgelegen hoofdgebouwen;
    • 7. op een erker en/of toegangsportaal een borstwering met een maximale bouwhoogte van 1,20 m mag worden gerealiseerd, ingeval dit past binnen de massa en architectuur van het betreffende hoofdgebouw en de naastgelegen hoofdgebouwen.
  • e. 13.2.2 onder d voor de bouw van een kap op een aanbouw, uitbouw of bijgebouw, mits de hellingshoek van die kap gelijk is aan de hellingshoek van het hoofdgebouw; indien het hoofdgebouw geen kap heeft, mag de totale bouwhoogte van de aan- of uitbouw of het bijgebouw niet meer mag bedragen dan 6 m;
  • f. 13.2 onder b. voor het bouwen van bijgebouwen en uitbreidingen van hoofdgebouwen tot een gezamenlijke grondoppervlakte van ten hoogste 80% van het erf, voor zover gelegen achter en opzij van het hoofdgebouw en 3 m achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw, waarbij geldt dat:
    • 1. bij woningen slechts mag worden afgeweken voor een uitbreiding van het hoofdgebouw, indien dit noodzakelijk danwel gewenst is ten behoeve van de huisvesting van invaliden en voor daarmee naar aard vergelijkbare situaties;
    • 2. bij de niet-woonfuncties, zoals bedoeld in lid 13.1 onder b., slechts mag worden afgeweken indien zulks noodzakelijk danwel gewenst is in het kader van de bedrijfsvoering en voldaan wordt aan de bepalingen zoals bedoeld in lid 13.4.3 onder a.
13.3.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De afwijkingsmogelijkheden zoals genoemd in lid 13.3.1 kunnen slechts worden toegepast indien:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • c. de verkeersaantrekkende werking hiervan in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • d. op een goede wijze in de (extra) parkeerbehoefte wordt voorzien.
13.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van de in lid 13.1 bedoelde gronden gelden de volgende regels voor het gebruik:

13.4.1 Aantal wooneenheden
  • a. het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal;
  • b. onttrekking van de woonfunctie is niet toegestaan, behoudens voor het samenvoeging van woningen.
13.4.2 Beroep aan huis

Het gebruik van woningen en/of bijgebouwen voor beroep aan huis is toegestaan onder de voorwaarden, dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij geldt dat de brutovloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 40% van de woning met een maximum van 40 m²;
  • b. het beroep aan huis wordt uitgevoerd door degene die woonachtig is op het perceel;
  • c. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • d. in de omgeving geen onevenredige toename van de verkeersbelasting en parkeerdruk optreedt;
  • e. de beroepsmatige activiteiten geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;
  • f. detailhandel via internet alleen is toegestaan, indien er geen sprake is van winkel- of uitstallingsruimte van goederen ten behoeve van de beroepsactiviteit.
13.4.3 Niet-woonfuncties
  • a. De bedrijfsvloeroppervlakte bij niet-woonfuncties, zoals bedoeld in lid 13.1 onder b. mag per vestiging niet meer bedragen dan 200 m²;
  • b. in afwijking van het bepaalde in lid 13.1 onder b. geldt dat de bestemmingen zoals genoemd onder b. sub 1 t/m 3 ter plaatse van de aanduiding 'aantal bouwlagen afwijkende functie' voor het aangegeven aantal bouwlagen zijn toegestaan.
  • c. bij een detailhandelsvestiging mag ten hoogste 10 % van de bedrijfsvloeroppervlakte, tot een oppervlakte van ten hoogste 30m², worden gebruikt voor aan de detailhandelsfunctie verwante horeca tot en met categorie 1a zoals opgenomen in de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen 'Staat van Horeca-activiteiten'.
13.4.4 Parkeren
  • a. parkeren is uitsluitend toegestaan op het achtererf(gebied);
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag tevens worden geparkeerd op het voorerf(gebied):
    • 1. uitsluitend vóór een garage, indien geen sprake is van voor het openbaar verkeer toegankelijk gebied; en/of
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren erf'.
13.4.5 Dakterrassen

Het gebruik van platte daken van aan- of uitbouwen en hoofdgebouwen als dakterras is niet toegestaan, behalve daar waar dit in de bestaande situatie reeds het geval is.

13.5 Afwijken van de gebruiksregels
13.5.1 Aantal wooneenheden bij woningsplitsing

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.4.1 onder a. voor het vergroten van het aantal wooneenheden, ten behoeve van het splitsen van een woning.

13.5.2 Aantal wooneenheden

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.4.1 en meer woningen toestaan, met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het bepaalde in lid 13.5.8 dient onverkort in acht te worden genomen;
  • b. voldaan moet worden aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    • 1. luchtkwaliteit;
    • 2. parkeerbehoefte;
    • 3. geluid;
    • 4. bodemkwaliteit;
    • 5. watertoets;
    • 6. archeologie;
    • 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    • 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    • 9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.
13.5.3 Bedrijf aan huis

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.4.2 voor het gebruik van woningen en/of bijgebouwen voor bedrijf aan huis uit ten hoogste categorie 2 zoals opgenomen in de als bijlage 2 bij deze regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' al dan niet in combinatie met handel in en verkoop van de goederen en diensten via internet, met dien verstande, dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij geldt dat de grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 40% van de woning met een maximum van 40 m²;
  • b. het bedrijf aan huis wordt uitgevoerd door degene die woonachtig is op het perceel;
  • c. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • d. in de omgeving geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreedt;
  • e. er, behoudens een beperkte kleinschalige verkoop in direct verband met de bedrijfsmatige activiteiten, geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
  • f. er geen meldingplichtige en/of vergunningplichtige inrichtingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mogen worden opgericht;
  • g. geen detailhandel mag plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van de kleinschalige bedrijfsactiviteiten en/of handel in en verkoop van goederen en diensten via internet.
13.5.4 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.4.1 en toestaan dat een deel van de woning of bijbehorend bouwwerk bij een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning) wordt gebruikt, met dien verstande, dat:

  • a. een dergelijke bewoning aantoonbaar noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  • b. op het perceel al een wooneenheid aanwezig is;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • d. per wooneenheid maximaal één situatie van inwoning ten behoeve van mantelzorg is toegestaan;
  • e. maximaal 75 m2 van het hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
  • f. na de beëindiging van de mantelzorgsituatie de wooneenheid weer in oorspronkelijke vorm wordt teruggebracht.
13.5.5 Dakterrassen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.4.5 voor het gebruik van platte daken van aan- of uitbouwen en hoofdgebouwen als dakterras onder de voorwaarden, dat:

  • a. dakterrassen op hoofdgebouwen slechts zijn toegestaan voor zover deze van het openbaar toegankelijk gebied op straatniveau niet zichtbaar zijn;
  • b. dakterrassen op aan- en uitbouwen gemeten vanuit de achtergevel ten hoogste 4 m diep mogen zijn;
  • c. ten behoeve van de dakterrassen een borstwering met een maximale bouwhoogte van 1,20 m mag worden gerealiseerd;
  • d. ten behoeve van de dakterrassen op het hoofdgebouw, een bouwwerk ten behoeve van de opgang vanaf de onderliggende verdieping van het hoofdgebouw met een maximale bouwhoogte van 2 m en een maximale oppervlakte van 4 m2 is toegestaan;
  • e. de bouwhoogte van tussen terrassen aan te brengen privacyschermen niet meer mag bedragen dan 2 m;
  • f. in verband met privacy van de aangrenzende percelen door burgemeester en wethouders nadere eisen in het kader van de vergunningverlening kunnen worden gesteld aan de situering van de terrashekwerken/omheining.
13.5.6 Bed & breakfast

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.1 voor het toestaan van recreatieve nevenactiviteiten in de vorm van bed & breakfast, met dien verstande dat:

  • a. deze functie plaatsvindt binnen de op het moment van het toestaan van de afwijking bestaande bebouwing;
  • b. het bruto vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast maximaal 120 m² bedraagt, waarbij de maximale oppervlakte per slaapverblijf 30 m² mag bedragen;
  • c. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • d. het aantal slaapplaatsen maximaal 7 bedraagt.
13.5.7 Niet-woonfuncties

Niet-woonfuncties, zoals bedoeld in lid 13.1 onder b. kunnen worden gewijzigd in:

  • a. een andere niet-woonfunctie, te weten dienstverlening, maatschappelijke doeleinden of kantoren, indien het realiseren van de woonfunctie om (bouw- of financieel)technische redenen niet mogelijk is.
13.5.8 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de gebruiksregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het gewenste voorzieningenniveau;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • c. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • d. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.
13.6 Wijzigingsbevoegdheid
13.6.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het verwijderen van een of meerdere aanduiding(en), zoals bedoeld in lid 13.1 onder b., indien de betreffende functie feitelijk en duurzaam is beëindigd.

13.6.2 Algemene randvoorwaarden voor wijzigen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging van het plan, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • b. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    • 1. luchtkwaliteit;
    • 2. parkeerbehoefte;
    • 3. geluid;
    • 4. bodemkwaliteit;
    • 5. watertoets;
    • 6. archeologie;
    • 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    • 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    • 9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.

Artikel 14 Wonen - 2

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in de vorm van gestapelde woningen;
  • b. uitsluitend op de begane grondlaag en buiten gebouwen, tevens voor bedrijven, uit ten hoogste categorie 2 zoals opgenomen in de als bijlage 2 bij deze regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';
  • c. uitsluitend bergingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - berging';
  • d. uitsluitend garageboxen ter plaatse van de aanduiding 'garage';
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen waaronder parkeervoorzieningen, ontsluitingen, tuinen, erven, paden, groen en water.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Hoofdgebouwen

Ten aanzien van de in lid 14.1 bedoelde gronden gelden voor hoofdgebouwen de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de voorgevel gebouwd dient te worden op de naar de openbare weg gekeerde bouwvlakgrens;
  • b. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan aangegeven middels de aanduiding 'aantal bouwlagen', waarbij de hoogte van iedere bouwlaag niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' dient een overbouwde doorgang gebouwd te worden en in stand te worden gehouden.
14.2.2 Erfbebouwing
  • a. Ten aanzien van de in lid 14.1 bedoelde gronden geldt voor erfbebouwing dat de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet zijn toegestaan.
14.2.3 Specifieke bouwaanduiding - berging

In afwijking van het bepaalde in lid 14.2.2 geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - berging' uitsluitend bergingen mogen worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

14.2.4 Garageboxen

In afwijking van het bepaalde in lid 14.2.2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'garage' de volgende bouwregels:

  • a. uitsluitend separaat gelegen (clusters van) garageboxen zijn toegestaan;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • d. het aanduidingsvlak mag volledig worden bebouwd.
14.2.5 Nutsvoorzieningen

In afwijking van het bepaalde in lid 14.2.2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' uitsluitend nutsvoorzieningen mogen worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

14.2.6 Overige bouwwerken

Ten aanzien van de in lid 14.1 bedoelde gronden gelden voor overige bouwwerken dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:

  • a. 7 m voor kunstobjecten en lichtmasten;
  • b. 3 m voor speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
  • c. 1 m voor erf- en terreinafscheidingen gelegen tussen 1 m achter de voorgevel (of het verlengde daarvan) en de openbare weg aan de voorzijde;
  • d. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen op de overige delen van het erf;
  • e. 2 m voor andere overige bouwwerken.
14.3 Afwijken van de bouwregels
14.3.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning af wijken van het bepaalde in lid:

  • a. 14.1 voor het bouwen van praktijkruimten met een grondoppervlakte van ten hoogste 50m², met dien verstande dat:
    • 1. de bebouwde oppervlakte niet meer mag bedragen dan ten hoogste 40% van het achtererf, waarbij ten minste 35 m² onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;
    • 2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
  • b. 14.2.2 onder a. en toestaan dat aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen mogen worden gebouwd, met dien verstande, dat:
    • 1. de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan maximaal 25 m2;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m voor aan- of uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen of aangebouwde overkappingen;
    • 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m voor vrijstaande bijgebouwen.
  • c. 14.2.2 onder a voor de bouw van een erker en/of toegangsportaal aan de voorgevel, met dien verstande dat:
    • 1. per hoofdgebouw één erker of één toegangsportaal is toegestaan;
    • 2. de breedte van een erker niet meer mag bedragen dan 50% en de breedte van toegangsportaal niet meer mag bedragen dan 30% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 3. de afstand van een erker of toegangsportaal tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 0,5 m mag bedragen, tenzij sprake is van een gezamenlijke erker of toegangsportaal met het naastgelegen hoofdgebouw in welk geval de twee erkers of toegangsportalen tegen elkaar mogen worden gebouwd;
    • 4. de diepte van een erker of toegangsportaal niet meer mag bedragen dan 1,20 m;
    • 5. de bouwhoogte van een erker en/of toegangsportaal niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 3 m;
    • 6. in afwijking van het bepaalde onder 5., de bouwhoogte van een erker en/of toegangsportaal niet meer mag bedragen dan de hoogte van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 6 m, ingeval dit past binnen de massa en architectuur van het betreffende hoofdgebouw en de naastgelegen hoofdgebouwen;
    • 7. op een erker en/of toegangsportaal een borstwering met een maximale bouwhoogte van 1,20 m mag worden gerealiseerd, ingeval dit past binnen de massa en architectuur van het betreffende hoofdgebouw en de naastgelegen hoofdgebouwen;
  • d. 14.2 onder b. voor het bouwen van bijgebouwen en uitbreidingen van hoofdgebouwen tot een gezamenlijke grondoppervlakte van ten hoogste 80% van het erf, voor zover gelegen achter en opzij van het hoofdgebouw en 3 m achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw, waarbij geldt dat:
    • 1. bij woningen slechts mag worden afgeweken voor een uitbreiding van het hoofdgebouw, indien dit noodzakelijk danwel gewenst is ten behoeve van de huisvesting van invaliden en voor daarmee naar aard vergelijkbare situaties;
    • 2. bij de niet-woonfuncties, zoals bedoeld in lid 14.1 onder b., slechts mag worden afgeweken indien zulks noodzakelijk danwel gewenst is in het kader van de bedrijfsvoering en voldaan wordt aan de bepalingen zoals bedoeld in lid 14.4.3 onder a.
14.3.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De afwijkingsmogelijkheden zoals genoemd in lid 14.3.1 kunnen slechts worden toegepast indien:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • c. de verkeersaantrekkende werking hiervan in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • d. op een goede wijze in de (extra) parkeerbehoefte wordt voorzien.
14.4 Specifieke gebruiksregels
14.4.1 Aantal wooneenheden
  • a. het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal;
  • b. onttrekking van de woonfunctie is niet toegestaan, behoudens samenvoeging van woningen.
14.4.2 Beroep aan huis

Het medegebruik van woningen als praktijkruimte voor beroepsmatige activiteiten is toegestaan onder de voorwaarden, dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij geldt dat de brutovloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 40% van de woning met een maximum van 40 m²;
  • b. het beroep aan huis wordt uitgevoerd door degene die woonachtig is op het perceel;
  • c. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • d. in de omgeving geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreedt;
  • e. detailhandel via internet alleen is toegestaan, indien er geen sprake is van winkel- of uitstallingsruimte van goederen ten behoeve van de beroepsactiviteit.
14.4.3 Niet-woonfuncties
  • a. De bedrijfsvloeroppervlakte bij niet-woonfuncties, zoals bedoeld in lid 14.1 onder b. mag per vestiging niet meer bedragen dan 200m²;
  • b. in afwijking van het bepaalde in lid 14.1 onder b. aanhef geldt dat gebruik ten behoeve van de functies zoals genoemd onder 14.1 b. sub 1 t/m 3 ter plaatse van de aanduiding 'aantal bouwlagen afwijkende functie' voor het aangegeven aantal bouwlagen zijn toegestaan.
  • c. bij een detailhandelsvestiging mag ten hoogste 10 % van de bedrijfsvloeroppervlakte, tot een oppervlakte van ten hoogste 30m², worden gebruikt voor aan de detailhandelsfunctie verwante horeca tot en met categorie 1a zoals opgenomen in de ls bijlage 1 bij deze regels opgenomen 'Staat van Horeca-activiteiten'.
14.4.4 Parkeren
  • a. parkeren is uitsluitend toegestaan op het achtererf(gebied);
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag tevens worden geparkeerd op het voorerf(gebied):
    • 1. uitsluitend vóór een garage, indien geen sprake is van voor het openbaar verkeer toegankelijk gebied; en/of
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren erf'.
14.4.5 Dakterrassen

Het gebruik van platte daken van aan- of uitbouwen en hoofdgebouwen als dakterras is niet toegestaan, behalve daar waar dit in de bestaande situatie reeds het geval is.

14.5 Afwijken van de gebruiksregels
14.5.1 Aantal wooneenheden bij woningsplitsing

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.4.1 onder a. voor het vergroten van het aantal wooneenheden, ten behoeve van het splitsen van een woning.

14.5.2 Aantal wooneenheden

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.4.1 onder a. en meer woningen toestaan, met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het bepaalde in lid 14.5.8 dient onverkort in acht te worden genomen;
  • b. voldaan moet worden aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    • 1. luchtkwaliteit;
    • 2. parkeerbehoefte;
    • 3. geluid;
    • 4. bodemkwaliteit;
    • 5. watertoets;
    • 6. archeologie;
    • 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    • 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    • 9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.
14.5.3 Bedrijfsmatige activiteiten

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.4.2 voor het gebruik van woningen en/of bijgebouwen ten behoeve van bedrijf aan huis uit ten hoogste categorie 2 zoals opgenomen in de als bijlage 2 bij deze regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', al dan niet in combinatie met handel in en verkoop van de goederen en diensten via internet, met dien verstande, dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij geldt dat de grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 40% van de woning met een maximum van 40 m²;
  • b. het bedrijf aan huis wordt uitgevoerd door degene die woonachtig is op het perceel;
  • c. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • d. in de omgeving geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreedt;
  • e. er geen meldingplichtige inrichtingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mogen worden opgericht;
  • f. er, behoudens een beperkte kleinschalige verkoop in direct verband met de bedrijfsmatige activiteiten, geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
  • g. geen detailhandel mag plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van de kleinschalige bedrijfsactiviteiten en/of handel in en verkoop van goederen en diensten via internet.
14.5.4 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.4.1 en toestaan dat een deel van de woning als afhankelijke woonruimte (inwoning) wordt gebruikt, met dien verstande, dat:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  • b. op het perceel al een wooneenheid aanwezig is;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • d. per wooneenheid maximaal één situatie van inwoning ten behoeve van mantelzorg is toegestaan;
  • e. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de wooneenheid, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de wooneenheid dient te hebben;
  • f. maximaal 75 m2 van de woning mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning.
14.5.5 Dakterrassen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.4.5 voor het gebruik van platte daken van aan- of uitbouwen bij woningen als dakterras onder de voorwaarden, dat:

  • a. dakterrassen op hoofdgebouwen slechts zijn toegestaan voor zover deze van het openbaar toegankelijk gebied op straatniveau niet zichtbaar zijn;
  • b. dakterrassen op aan- en uitbouwen gemeten vanuit de achtergevel ten hoogste 4 m diep mogen zijn;
  • c. ten behoeve van de dakterrassen een borstwering met een maximale bouwhoogte van 1,20 m mag worden gerealiseerd;
  • d. ten behoeve van de dakterrassen op het hoofdgebouw, een bouwwerk ten behoeve van de opgang vanaf de onderliggende verdieping van het hoofdgebouw met een maximale bouwhoogte van 2 m en een maximale oppervlakte van 4 m2 is toegestaan;
  • e. de bouwhoogte van tussen terrassen aan te brengen privacyschermen niet meer mag bedragen dan 2 m;
  • f. in verband met privacy van de aangrenzende percelen door burgemeester en wethouders nadere eisen in het kader van de vergunningverlening kunnen worden gesteld aan de situering van de terrashekwerken/omheining.
14.5.6 Bed & breakfast

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1 voor het toestaan van recreatieve nevenactiviteiten in de vorm van bed & breakfast, met dien verstande dat:

  • a. deze functie plaatsvindt binnen de op het moment van het toestaan van de afwijking bestaande bebouwing;
  • b. het bruto vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast maximaal 120 m² bedraagt, waarbij de maximale oppervlakte per slaapverblijf 30 m² mag bedragen;
  • c. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • d. het aantal slaapplaatsen maximaal 7 bedraagt.
14.5.7 Niet-woonfuncties

Niet-woonfuncties, zoals bedoeld in lid 14.1 onder b. kunnen worden gewijzigd in:

  • a. een andere niet-woonfunctie, te weten dienstverlening, maatschappelijke doeleinden of kantoren, indien het realiseren van de woonfunctie om (bouw- of financieel)technische redenen niet mogelijk is.
14.5.8 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de gebruiksregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het gewenste voorzieningenniveau;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • c. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • d. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.
14.6 Wijzigingsbevoegdheid
14.6.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. het verwijderen van de aanduiding(en), zoals bedoeld in lid 14.1 onder b., indien de betreffende functie feitelijk en duurzaam is beëindigd.
14.6.2 Algemene randvoorwaarden voor wijzigen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging van het plan, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • b. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    • 1. luchtkwaliteit;
    • 2. parkeerbehoefte;
    • 3. geluid;
    • 4. bodemkwaliteit;
    • 5. watertoets;
    • 6. archeologie;
    • 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    • 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    • 9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.

Artikel 15 Wonen - 3

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in de vorm van aaneengebouwde, twee-aaneengebouwde, vrijstaande en/of gestapelde woningen;
  • b. uitsluitend op de begane grondlaag en buiten gebouwen, tevens:
    • 1. bedrijven, uit ten hoogste categorie 2 zoals opgenomen in de als bijlage 2 bij deze regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';
    • 2. dienstverlening ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
    • 3. horeca, uit ten hoogste de categorie zoals aangeduid, uit de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen 'Staat van Horeca-activiteiten' ter plaatse van de aanduidingen 'horeca tot en met categorie 2', 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1b' en 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1c';
    • 4. detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • c. uitsluitend garageboxen ter plaatse van de aanduiding 'garage';
  • d. uitsluitend nutsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
  • e. tevens zorgwoningen ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning';
  • f. uitsluitend een berging ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - berging';
  • g. tuinen en erven;
  • h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen, ontsluitingen, tuinen, erven, groen en water.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Hoofdgebouwen

Ten aanzien van de in lid 15.1 bedoelde gronden gelden voor hoofdgebouwen de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de voorgevel gebouwd dient te worden op de naar de openbare weg gekeerde bouwvlakgrens;
  • b. de goot- en/of bouwhoogte en/of het aantal bouwlagen mogen niet meer bedragen dan aangegeven middels een van de hierna volgende aanduidingen:
    • 1. 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
    • 2. 'maximum bouwhoogte (m)';
    • 3. 'aantal bouwlagen', waarbij de hoogte van iedere bouwlaag niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • c. voor zover binnen een bouwvlak of een gedeelte daarvan geen van de aanduidingen zoals bedoeld onder b. is opgenomen, mag de goothoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan 7 m en de bouwhoogte niet meer dan 11 m;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' dient een overbouwde doorgang gebouwd te worden en in stand te worden gehouden.
15.2.2 Erfbebouwing

Ten aanzien van de in lid 15.1 bedoelde gronden gelden voor erfbebouwing de volgende regels:

  • a. erfbebouwing mag, uitsluitend op het achtererf, zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van erfbebouwing per bouwperceel niet meer mag bedragen dan:
    • 1. 40 m2, tot een maximum van 50% van het achtererf, bij aaneengebouwde woningen;
    • 2. 60 m², tot een maximum van 50% van het achtererf, bij twee-aaneengebouwde woningen en vrijstaande woningen;
  • c. de diepte van aan- en uitbouwen en overkappingen gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevel mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan:
    • 1. van een aan-/uitbouw en overkapping: de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot maximaal 4 m;
    • 2. van een vrijstaand bijgebouw: maximaal 3 m.
15.2.3 Terras Kerklaan 23 / Emmastraat 49

In afwijking van het bepaalde in lid 15.2.2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca tot en met categorie 1c' voor zover het betreft het adres Kerklaan 23 / Emmastraat 49, voor een terras buiten het bouwvlak de volgende bouwregels:

Wanden / schotten

  • 1. De bouwhoogte van wanden / schotten bedraagt maximaal 1,80 m;
  • 2. De schotten dienen een zo transparant mogelijke uitstraling te hebben; minimaal 50% (de bovenste helft) moet uit doorzichtig materiaal bestaan;
  • 3. Als afscheiding van een terras mogen verplaatsbare objecten worden gebruikt (zoals plantenbakken), mits de objecten geen gevaar opleveren voor de veiligheid;

Vlonders

  • 1. Het plaatsen van vlonders onder terrassen is toegestaan, mits deze vlonders zijn voorzien van deugdelijk reflectiemateriaal.

Overkappingen en parasols

  • 1. Aan de gevel van het bijbehorende horecabedrijf bevestigde overkappingen zijn in principe niet toegestaan; overkappingen moeten losse elementen blijven. In afwijking van deze bepaling is het per gevel voor maximaal 50% toegestaan om overkappingen aan de gevel te bevestigen;
  • 2. Parasols zijn toegestaan, mits deze kunnen worden ingeklapt;
  • 3. Parasols mogen, indien dit geen hinder of gevaar oplevert, maximaal 50 cm over de aanduidingsgrens oversteken;
  • 4. Parasols dienen een minimale vrije doorloophoogte te hebben van 2,20 m;
  • 5. Parasols mogen niet aan een luifel worden bevestigd;
  • 6. Het afdichten van de ruimte tussen de overkapping / parasol en de wanden / schotten is toegestaan, mits de afdichting bevestigd is aan de overkapping / parasol en los kan worden gemaakt van de wanden / schotten en mits deze bestaat uit doorzichtig materiaal;
  • 7. Parasols moeten zijn ingeklapt of verwijderd als het terras niet 'uitstaat'.
15.2.4 Garageboxen

In afwijking van het bepaalde in lid 15.2.2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'garage' de volgende bouwregels:

  • a. uitsluitend separaat gelegen (clusters van) garageboxen zijn toegestaan;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • d. het aanduidingsvlak mag volledig worden bebouwd;
  • e. de oppervlakte van bebouwing met de aanduiding 'garage' telt niet mee bij het totale gezamenlijke oppervlak aan erfbebouwing.
15.2.5 Overige bouwwerken

Ten aanzien van de in lid 15.1 bedoelde gronden gelden voor overige bouwwerken dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:

  • a. 7 m voor kunstobjecten en lichtmasten;
  • b. 3 m voor speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
  • c. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding';
  • d. 1 m voor erf- en terreinafscheidingen gelegen tussen 1 m achter de voorgevel (of het verlengde daarvan) en de openbare weg aan de voorzijde;
  • e. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen op de overige delen van het erf;
  • f. 2 m voor andere overige bouwwerken.
15.3 Afwijken van de bouwregels
15.3.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid:

  • a. 15.2 voor het bouwen van praktijkruimten met een grondoppervlakte van ten hoogste 50m², met dien verstande dat:
    • 1. de bebouwde oppervlakte niet meer mag bedragen dan ten hoogste 40% van het achtererf, waarbij ten minste 35 m² onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;
    • 2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
  • b. 15.2.2 onder a voor het bouwen van erfbebouwing op het zijerf, waarbij alsdan tevens de bepalingen zoals bedoeld in lid 15.2.2 onder b van overeenkomstige toepassing zijn; met dien verstande, dat:
    • 1. erfbebouwing op het zijerf met een breedte tot 2,50 m dient te worden gebouwd op tenminste 1 m achter het verlengde van de voorgevellijn;
    • 2. erfbebouwing op het zijerf met een breedte van meer dan 2,50 m dient te worden gebouwd op tenminste 1 m plus daarbij opgeteld de grotere breedte dan de eerdergenoemde 2,50 m, achter het verlengde van de voorgevellijn;
    • 3. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot een maximum van 3 m;
    • 4. op een aan-, uitbouw of bijgebouw een kap is toegestaan, mits de hellingshoek van die kap gelijk is aan de hellingshoek van de kap van het hoofdgebouw; indien het hoofdgebouw geen kap heeft, mag de bouwhoogte van de kap op aan-, uitbouw of het bijgebouw maximaal 2 m hoger zijn dan de goothoogte van de betreffende aan-, uitbouw of bijgebouw;
    • 5. de bouwhoogte van overkappingen niet meer mag bedragen dan de hoogte van eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot een maximum van 3 m;
  • c. 15.2.2 onder a voor de bouw van een berging op het voorerf, uitsluitend indien deze noodzakelijk is voor de berging van een scootmobiel, of indien het bij de woning behorende achtererf niet rechtstreeks bereikbaar is via het achterpad, zijpad of vanaf de openbare weg, met dien verstande, dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 m mag bedragen;
    • 2. de oppervlakte niet meer dan 4 m2 mag bedragen;
    • 3. de afstand tot het openbaar gebied tenminste 0,25 m moet bedragen;

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de omgevingsvergunning voor de onder c bedoelde berging in te trekken indien blijkt dat de noodzaak voor deze berging er niet meer is;

  • d. 15.2.2 onder a voor de bouw van een erker en/of toegangsportaal aan de voorgevel, met dien verstande dat:
    • 1. per hoofdgebouw één erker of één toegangsportaal is toegestaan;
    • 2. de breedte van een erker niet meer mag bedragen dan 50% en de breedte van toegangsportaal niet meer mag bedragen dan 30% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 3. de afstand van een erker of toegangsportaal tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 0,5 m mag bedragen, tenzij sprake is van een gezamenlijke erker of toegangsportaal met het naastgelegen hoofdgebouw in welk geval de twee erkers of toegangsportalen tegen elkaar mogen worden gebouwd;
    • 4. de diepte van een erker of toegangsportaal niet meer mag bedragen dan 1,20 m;
    • 5. de bouwhoogte van een erker en/of toegangsportaal niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 3 m;
    • 6. in afwijking van het bepaalde onder 5., de bouwhoogte van een erker en/of toegangsportaal niet meer mag bedragen dan de hoogte van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 6 m, ingeval dit past binnen de massa en architectuur van het betreffende hoofdgebouw en de naastgelegen hoofdgebouwen;
    • 7. op een erker en/of toegangsportaal een borstwering met een maximale bouwhoogte van 1,20 m mag worden gerealiseerd, ingeval dit past binnen de massa en architectuur van het betreffende hoofdgebouw en de naastgelegen hoofdgebouwen.
  • e. 15.2.2 onder d voor de bouw van een kap op een aanbouw, uitbouw of bijgebouw, mits de hellingshoek van die kap gelijk is aan de hellingshoek van het hoofdgebouw; indien het hoofdgebouw geen kap heeft, mag de totale bouwhoogte van de aan- of uitbouw of het bijgebouw niet meer mag bedragen dan 6 m;
  • f. 15.2 onder b. voor het bouwen van bijgebouwen en uitbreidingen van hoofdgebouwen tot een gezamenlijke grondoppervlakte van ten hoogste 80% van het erf, voor zover gelegen achter en opzij van het hoofdgebouw en 3 m achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw, waarbij geldt dat:
    • 1. bij woningen slechts mag worden afgeweken voor een uitbreiding van het hoofdgebouw, indien dit noodzakelijk danwel gewenst is ten behoeve van de huisvesting van invaliden en voor daarmee naar aard vergelijkbare situaties;
    • 2. bij de niet-woonfuncties, zoals bedoeld in lid 15.1 onder b., slechts mag worden afgeweken indien zulks noodzakelijk danwel gewenst is in het kader van de bedrijfsvoering en voldaan wordt aan de bepalingen zoals bedoeld in lid 15.4.3 onder a;
  • g. 15.2.2 en/of 15.2.5 voor het bouwen van gebouwen en/of overige bouwwerken ten behoeve van een terras buiten het bouwvlak, waarbij een terras uitsluitend is toegestaan bij een pand met een (ondergeschikte) horecabestemming of -aanduiding; waarbij alsdan de bouwregels zoals bedoeld in lid 15.2.3 van overeenkomstige toepassing zijn.
15.3.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De afwijkingsmogelijkheden zoals genoemd in lid 15.3.1 kunnen slechts worden toegepast indien:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • c. de verkeersaantrekkende werking hiervan in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • d. op een goede wijze in de (extra) parkeerbehoefte wordt voorzien.
15.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van de in lid 15.1 bedoelde gronden gelden de volgende regels voor het gebruik:

15.4.1 Aantal wooneenheden
  • a. het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal;
  • b. onttrekking van de woonfunctie is niet toegestaan, behoudens samenvoeging van woningen.
15.4.2 Beroep aan huis

Het gebruik van woningen en/of bijgebouwen voor beroep aan huis is toegestaan onder de voorwaarden, dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij geldt dat de brutovloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 40% van de woning met een maximum van 40 m²;
  • b. het beroep aan huis wordt uitgevoerd door degene die woonachtig is op het perceel;
  • c. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • d. in de omgeving geen onevenredige toename van de verkeersbelasting en parkeerdruk optreedt;
  • e. de beroepsmatige activiteiten geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;
  • f. detailhandel via internet alleen is toegestaan, indien er geen sprake is van winkel- of uitstallingsruimte van goederen ten behoeve van de beroepsactiviteit.
15.4.3 Niet-woonfuncties
  • a. De bedrijfsvloeroppervlakte bij niet-woonfuncties, zoals bedoeld in lid 15.1 onder b. mag per vestiging niet meer bedragen dan 200m²;
  • b. in afwijking van het bepaalde in lid 15.1 onder b. geldt dat de bestemmingen zoals genoemd onder b. sub 1 t/m 3 ter plaatse van de aanduiding 'aantal bouwlagen afwijkende functie' voor het aangegeven aantal bouwlagen zijn toegestaan.
  • c. bij een detailhandelsvestiging mag ten hoogste 10 % van de bedrijfsvloeroppervlakte, tot een oppervlakte van ten hoogste 30m², worden gebruikt voor aan de detailhandelsfunctie verwante horeca tot en met categorie 1a zoals opgenomen in de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen 'Staat van Horeca-activiteiten'.
15.4.4 Parkeren
  • a. parkeren is uitsluitend toegestaan op het achtererf(gebied);
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag tevens worden geparkeerd op het voorerf(gebied):
    • 1. uitsluitend vóór een garage, indien geen sprake is van voor het openbaar verkeer toegankelijk gebied; en/of
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren erf'.
15.4.5 Dakterrassen

Het gebruik van platte daken van aan- of uitbouwen en hoofdgebouwen als dakterras is niet toegestaan, behalve daar waar dit in de bestaande situatie reeds het geval is.

15.5 Afwijken van de gebruiksregels
15.5.1 Aantal wooneenheden bij woningsplitsing

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.4.1 onder a. voor het vergroten van het aantal wooneenheden, ten behoeve van het splitsen van een woning.

15.5.2 Aantal wooneenheden

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.4.1 onder a. en meer woningen toestaan, met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het bepaalde in lid 15.5.8 dient onverkort in acht te worden genomen;
  • b. voldaan moet worden aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    • 1. luchtkwaliteit;
    • 2. parkeerbehoefte;
    • 3. geluid;
    • 4. bodemkwaliteit;
    • 5. watertoets;
    • 6. archeologie;
    • 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    • 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    • 9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.
15.5.3 Bedrijf aan huis

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.4.2 voor het gebruik van woningen en/of bijgebouwen voor bedrijf aan huis uit ten hoogste categorie 2 zoals opgenomen in de als bijlage 2 bij deze regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' al dan niet in combinatie met handel in en verkoop van de goederen en diensten via internet, met dien verstande, dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij geldt dat de grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 40% van de woning met een maximum van 40 m²;
  • b. het bedrijf aan huis wordt uitgevoerd door degene die woonachtig is op het perceel;
  • c. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • d. in de omgeving geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreedt;
  • e. er, behoudens een beperkte kleinschalige verkoop in direct verband met de bedrijfsmatige activiteiten, geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
  • f. er geen meldingplichtige en/of vergunningplichtige inrichtingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mogen worden opgericht;
  • g. geen detailhandel mag plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van de kleinschalige bedrijfsactiviteiten en/of handel in en verkoop van goederen en diensten via internet.
15.5.4 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.4.1 en toestaan dat een deel van de woning of bijbehorend bouwwerk bij een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning) wordt gebruikt, met dien verstande, dat:

  • a. een dergelijke bewoning aantoonbaar noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  • b. op het perceel al een wooneenheid aanwezig is;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • d. per wooneenheid maximaal één situatie van inwoning ten behoeve van mantelzorg is toegestaan;
  • e. maximaal 75 m2 van het hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
  • f. na de beëindiging van de mantelzorgsituatie de wooneenheid weer in oorspronkelijke vorm wordt teruggebracht.
15.5.5 Dakterrassen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.4.5 voor het gebruik van platte daken van aan- of uitbouwen en hoofdgebouwen als dakterras onder de voorwaarden, dat:

  • a. dakterrassen op hoofdgebouwen slechts zijn toegestaan voor zover deze van het openbaar toegankelijk gebied op straatniveau niet zichtbaar zijn;
  • b. dakterrassen op aan- en uitbouwen gemeten vanuit de achtergevel ten hoogste 4 m diep mogen zijn;
  • c. ten behoeve van de dakterrassen een borstwering met een maximale bouwhoogte van 1,20 m mag worden gerealiseerd;
  • d. ten behoeve van de dakterrassen op het hoofdgebouw, een bouwwerk ten behoeve van de opgang vanaf de onderliggende verdieping van het hoofdgebouw met een maximale bouwhoogte van 2 m en een maximale oppervlakte van 4 m2 is toegestaan;
  • e. de bouwhoogte van tussen terrassen aan te brengen privacyschermen niet meer mag bedragen dan 2 m;
  • f. in verband met privacy van de aangrenzende percelen door burgemeester en wethouders nadere eisen in het kader van de vergunningverlening kunnen worden gesteld aan de situering van de terrashekwerken/omheining.
15.5.6 Bed & breakfast

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.1 voor het toestaan van recreatieve nevenactiviteiten in de vorm van bed & breakfast, met dien verstande dat:

  • a. deze functie plaatsvindt binnen de op het moment van het toestaan van de afwijking bestaande bebouwing;
  • b. het bruto vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast maximaal 120 m² bedraagt, waarbij de maximale oppervlakte per slaapverblijf 30 m² mag bedragen;
  • c. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • d. het aantal slaapplaatsen maximaal 7 bedraagt.
15.5.7 Niet-woonfuncties

Niet-woonfuncties, zoals bedoeld in lid 15.1 onder b. kunnen worden gewijzigd in:

  • a. een andere niet-woonfunctie, te weten dienstverlening, maatschappelijke doeleinden of kantoren, indien het realiseren van de woonfunctie om (bouw- of financieel)technische redenen niet mogelijk is.
15.5.8 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de gebruiksregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het gewenste voorzieningenniveau;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • c. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • d. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.
15.6 Wijzigingsbevoegdheid
15.6.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het verwijderen van een of meerdere aanduiding(en), zoals bedoeld in lid 15.1 onder b., indien de betreffende functie feitelijk en duurzaam is beëindigd.

15.6.2 Algemene randvoorwaarden voor wijzigen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging van het plan, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • b. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    • 1. luchtkwaliteit;
    • 2. parkeerbehoefte;
    • 3. geluid;
    • 4. bodemkwaliteit;
    • 5. watertoets;
    • 6. archeologie;
    • 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    • 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    • 9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.

Artikel 16 Wonen - Uit te werken

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen - Uit te werken aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. parkeervoorzieningen, al dan niet gebouwd;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. groen en water;
  • d. wegen en paden;
  • e. parkeren;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. straatmeubilair;

met de daarbij behorende:

  • i. erven en tuinen;
  • j. gebouwen;
  • k. overige bouwwerken.
16.2 Uitwerkingsregels

Ten aanzien van de in lid 16.1 bedoelde gronden gelden de volgende uitwerkingsregels:

  • a. binnen de bestemming mogen aaneengebouwde, twee-aaneengebouwde, vrijstaande en gestapelde woningen worden gebouwd;
  • b. binnen de bestemming mogen parkeervoorzieningen, al dan niet in gebouwde vorm, worden gebouwd;
  • c. bij woningen mogen tevens regelingen met betrekking tot beroep en/of bedrijf aan huis worden opgenomen, zoals verwoord in lid 13.4.2 en 13.5.3;
  • d. de hoogte van de bebouwing mag niet meer bedragen dan 3 bouwlagen, waarbij de hoogte van iedere bouwlaag niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • e. de bebouwing zal op het openbaar toegankelijk gebied worden georiënteerd;
  • f. bij het uitwerken van de bestemming dient, voor wat betreft woningen, rekening gehouden te worden met het bepaalde in artikel Wonen - 1 en/of Wonen - 2;
  • g. bij het uitwerken van de bestemming dient voldaan te worden aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    • 1. luchtkwaliteit;
    • 2. parkeerbehoefte;
    • 3. geluid;
    • 4. bodemkwaliteit;
    • 5. watertoets;
    • 6. archeologie;
    • 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    • 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    • 9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.
16.3 Bouwregels

Bouwverbod

Ten aanzien van de in lid 16.1 bedoelde gronden geldt dat het bouwen van bouwwerken uitsluitend is toegestaan overeenkomstig een door burgemeester en wethouders uitgewerkt plan dat in werking is getreden.

16.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.3 zolang de uitwerking nog niet in werking is getreden onder de voorwaarde dat het bouwplan past binnen het ontwerp, dan wel een door een burgemeester en wethouders vastgesteld uitwerkingsplan.

Artikel 17 Leiding - Water

17.1 Bestemmingsomschrijving
17.1.1 Algemeen

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een hoofdwatertransportleiding met de daarbij behorende belemmeringenstrook.

17.1.2 Prioriteitenstelling

Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming 'Leiding - Water' en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming 'Leiding - Water'.

17.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 17.1.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 17.1.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
17.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2 onder b ten behoeve van de bouw van gebouwen anders dan in dat lid genoemd onder de voorwaarden dat:

  • a. de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen;
  • b. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;
  • c. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant.
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
17.4.1 Verbod zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Water' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen en bomen;
  • d. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze ingraven dan wel indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • f. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • g. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • h. het permanent opslaan van goederen.
17.4.2 Uitzonderingen op het verbod

Het verbod zoals genoemd in lid 17.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

  • a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • b. die normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. die van geringe omvang zijn of gericht op en noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de leiding;
  • e. welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.
17.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, zoals bedoeld in lid 17.4.1, kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de veiligheid van de leiding en van de bijbehorende belemmeringenstrook.

17.4.4 Adviesprocedure

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen zoals bedoeld in lid 17.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 18 Waarde - Archeologie 1

18.1 Bestemmingsomschrijving
18.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische waarden.

18.1.2 Prioriteitenstelling

Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming 'Waarde - Archeologie 1'.

18.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 18.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd die dieper reiken dan 0,50 m onder maaiveld.

18.3 Afwijken van de bouwregels
18.3.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2 voor het bouwen krachtens andere daar voorkomende bestemmingen, mits de archeologische waarden niet worden geschaad. Alvorens de omgevingsvergunning (voor het bouwen) te kunnen verlenen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de gemeentelijke archeoloog te overleggen.

18.3.2 Voorwaarden aan een te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen

Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een door de gemeente aan te wijzen deskundige op archeologisch gebied.
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
18.4.1 Verbod zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen en bomen;
  • d. het aanleggen van kabels en leidingen, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze ingraven dan wel indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • f. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • g. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
18.4.2 Uitzonderingen op het verbod

Het verbod van lid 18.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

  • a. die tussen maaiveld en 0,50 m onder maaiveld worden uitgevoerd;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. die normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
18.4.3 Adviesprocedure

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 18.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de gemeentelijk archeoloog omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de archeologie niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 2

19.1 Bestemmingsomschrijving
19.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische waarden.

19.1.2 Prioriteitenstelling

Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

19.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 19.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd die dieper reiken dan 0,50 m onder maaiveld en een groter oppervlak beslaan dan 100 m2.

19.3 Afwijken van de bouwregels
19.3.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2 voor het bouwen krachtens andere daar voorkomende bestemmingen, mits de archeologische waarden niet worden geschaad. Alvorens de omgevingsvergunning (voor het bouwen) te kunnen verlenen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de gemeentelijke archeoloog te overleggen.

19.3.2 Voorwaarden aan een te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen

Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een door de gemeente aan te wijzen deskundige op archeologisch gebied.
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
19.4.1 Verbod zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen en bomen;
  • d. het aanleggen van kabels en leidingen, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze ingraven dan wel indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • f. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • g. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
19.4.2 Uitzonderingen op het verbod

Het verbod van lid 19.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

  • a. die tussen maaiveld en 0,50 m onder maaiveld worden uitgevoerd en waarvan de oppervlakte minder dan 100 m2 beslaat;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. die normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
19.4.3 Adviesprocedure

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 19.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de gemeentelijk archeoloog omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de archeologie niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 20 Waarde - Cultuurhistorie

20.1 Bestemmingsomschrijving
20.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en het herstel van de aanwezige cultuurhistorische waarde(n) in de vorm van:

  • a. historische geografie (landschap en ruimtelijke patronen);
  • b. historische (steden)bouwkunde (stedenbouw, architectuur, constructie en techniek);

waarbij steeds de volgende kwaliteiten aan de orde zijn:

  • c. de beleefde kwaliteit (zichtbaarheid, herkenbaarheid en herinnerbaarheid);
  • d. de fysieke kwaliteit (gaafheid, authenticiteit en geconserveerdheid);
  • e. de inhoudelijke kwaliteit (zeldzaamheid, informatiewaarde, samenhang, representativiteit);

waarbij specifiek de volgende uitgangspunten gelden, zoals omschreven in het rapport 'Cultuurhistorische analyse' opgenomen als bijlage 5 bij deze regels (aanduidingen zoals aangegeven op de als bijlage 6 bij deze regels opgenomen kaart 'Overzicht cultuurhistorische bebouwing'):

  • f. ter plaatse van de aanduiding 'Rijksmonumenten': het behoud van het Rijksmonument,
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'Gemeentelijke Monumenten': het behoud van het gemeentelijk monument;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'Karakteristieke panden': het behoud van de cultuurhistorische waarden van het betreffende pand, alsmede het behoud en herstel van het stedenbouwkundig beeld;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'Indifferent': geen specifiek te behouden waarden;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'Verstoring': het herstel van de oorspronkelijke cultuurhistorische waarden die verloren zijn gegaan.
20.1.2 Prioriteitenstelling

Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.

20.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 20.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen, in afwijking van c.q. in aanvulling op de bouwregels bij de andere daar voorkomende bestemmingen, de volgende bouwregels:

  • a. de voorgevel van een hoofdgebouw mag uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • b. hoofdgebouwen mogen slechts worden gebouwd indien uit een cultuurhistorisch onderzoek blijkt dat de cultuurhistorische waarden - zoals beschreven in het als bijlage 5 bij deze regels opgenomen rapport 'Cultuurhistorische analyse' - niet onevenredig worden verstoord of vernietigd.
20.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
20.3.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen, een hoofdgebouw te slopen.

20.3.2 Uitzonderingen op het verbod

Het verbod van lid 20.3.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op hoofdgebouwen die op de kaart 'Overzicht cultuurhistorische bebouwing' zoals opgenomen als bijlage 6 bij deze regels, zijn aangeduid als 'verstoring' en/of 'indifferent';
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
20.3.3 Voorwaarden

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.3.1 kan slechts worden verleend, indien:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteiten en waarden zoals bedoeld in lid 20.1.1;
  • b. de bebouwing in redelijkheid niet te handhaven is.

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 20.3.1, toetsen burgemeester en wethouders aan het als bijlage 5 bij deze regels opgenomen rapport 'Cultuurhistorische analyse', dan wel winnen zij advies in bij een terzake deskundige, ter voorkoming van onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden.

Artikel 21 Waarde - Ecologie

21.1 Bestemmingsomschrijving
21.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van natte en/of droge ecologische verbindingszone.

21.1.2 Prioriteitenstelling

Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming 'Waarde - Ecologie' en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming 'Waarde - Ecologie' .

21.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 21.1.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

21.3 Afwijken van de bouwregels
21.3.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2 voor het bouwen krachtens andere daar voorkomende bestemmingen, mits de ecologische waarden niet worden geschaad. Alvorens de omgevingsvergunning (voor het bouwen) te kunnen verlenen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de/een (gemeentelijk of gecertificeerd) ecoloog te overleggen.

21.3.2 Voorwaarden aan een te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen

Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor ecologische waarden (zoals verblijfplaatsen o.i.d) kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting de activiteit die tot een verstoring van ecologische waarden leidt, te laten begeleiden door een door de gemeente aan te wijzen deskundige op ecologisch gebied.
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
21.4.1 Verbod zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Ecologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage.
21.4.2 Uitzonderingen op het verbod

Het verbod van lid 21.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

  • a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • b. die normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
21.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, kan worden verleend indien blijkt dat de werken en werkzaamheden plaatsvinden in het kader van het beheer van de gronden en daarmee geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het in ecologisch opzicht waardevolle gebied.

21.4.4 Adviesprocedure

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 21.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een ecoloog omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de ecologische waarden niet onevenredig schaden.

Artikel 22 Waterstaat - Waterkering

22.1 Bestemmingsomschrijving
22.1.1 Algemeen

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beheer en onderhoud van de waterkering.

22.1.2 Prioriteitenstelling

Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

22.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 22.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 22.1.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
22.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2 onder b ten behoeve van de bouw van bouwwerken anders dan in dat lid genoemd onder de voorwaarden dat:

  • a. de bij de betrokken gebruiksvorm behorende bouwregels in acht worden genomen;
  • b. geen sprake is van significante belemmeringen voor het onderhoud, de veiligheid of de
    mogelijkheden voor versterking van de betreffende keringen;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 23 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 24 Algemene bouwregels

24.1 Parkeernormen
24.1.1 Nota parkeernormen

Binnen het plangebied moet worden voldaan aan de normen uit de 'Nota Parkeernormen' van de gemeente Rijswijk van 8 februari 2012, zoals opgenomen als bijlage 3 bij deze regels.

24.1.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen indien van het beleidsdocument als bedoeld in lid 24.1.1 een actuelere versie is vastgesteld, met dien verstande dat alsdan de actuelere versie van overeenkomstige toepassing is.

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging van het plan, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • b. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    • 1. luchtkwaliteit;
    • 2. parkeerbehoefte;
    • 3. geluid;
    • 4. bodemkwaliteit;
    • 5. watertoets;
    • 6. archeologie;
    • 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    • 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    • 9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.
24.2 Overschrijding bouwgrenzen
24.2.1 Algemeen

De in deze regels ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:

  • a. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
  • b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 0,20 m bedraagt;
  • c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, galerijen en luifels, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 0,50 m overschrijden;
  • d. liftschachten, voor zover deze de maximale toegestane bouwhoogte met niet meer dan 3 m en niet meer dan 25 m2 overschrijden;
  • e. erkers en balkons voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m overschrijden;
  • f. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;
  • g. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevelbouwgrens met meer dan 1 m overschrijden.
24.2.2 Afwijking
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 24.2.1 voor het overschrijden van de bouwgrenzen met ten hoogste 2 m, indien het betreft:
    • 1. toegangen van bouwwerken;
    • 2. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
    • 3. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 4. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 5. luifels, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
    • 6. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen;
    • 7. kelderingangen en kelderkoekoeken;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 24.2.1 voor het overschrijden van de aangegeven bouwgrenzen ten behoeve van het bouwen van verbindingen (loopbruggen) tussen gebouwen, mits die uit oogpunt van stedenbouwkunde en verkeersveiligheid aanvaardbaar wordt geacht.
24.3 Ondergronds bouwen

De planregels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, alsmede ter verbinding van gebouwen, met dien verstande, dat dit niet van toepassing is op situaties als bedoeld in 24.2.1, onder e;
  • b. gebouwd mag worden tussen peil en 3,50 m onder peil.

Artikel 25 Algemene gebruiksregels

25.1 Gebruik onbebouwde gronden

Onder verboden gebruik van onbebouwde gronden wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • b. het opslaan van goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  • c. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
  • d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  • e. het opslaan van vuurwerk en/of andere gevaarlijke stoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (artikel 1 onder g).
25.2 Uitzonderingen gebruiksverbod

Het bepaalde in lid 25.1 van dit artikel is niet van toepassing op:

  • a. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
  • b. de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering;
  • c. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en de watergangen.
25.3 Gebruik bouwwerken

Onder verboden gebruik van bouwwerken wordt in ieder geval verstaan:

  • a. vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • b. prostitutie;
  • c. seksinrichtingen;
  • d. het opslaan van vuurwerk en/of andere gevaarlijke stoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (artikel 1 onder g).
25.4 Uitzondering gebruiksverbod

Het bepaalde in lid 25.3 van dit artikel is niet van toepassing op:

  • a. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de bouwwerken;
  • b. de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering;
  • c. seksinrichtingen, voor zover het betreft het adres Kerklaan 40.

Artikel 26 Algemene aanduidingsregels

26.1 Vrijwaringszone - landgoedbiotoop
26.1.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - landgoedbiotoop' zijn de gronden mede bestemd voor het beschermen en/of versterken van de volgende kenmerken en waarden van het landgoedbiotoop:

  • de buitenplaats, bestaande uit het hoofdhuis met bijgebouwen en het bijbehorende park of tuin, alsmede de functionele en visuele relaties tussen de verschillende onderdelen.
26.1.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op de in lid 26.1.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • 1. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
  • 2. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en cultuurhistorische elementen en ander opgaand houtgewas;
  • 3. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuurelementen, ander opgaand houtgewas en cultuurhistorische elementen;
  • 4. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
  • 5. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, voor zover groter dan 100 m² per perceel;
  • 6. het verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 0.30 m onder maaiveld een en ander voor zover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet.
b Uitzonderingen

Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • 1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • 2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
c Toelaatbaarheid

De in onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige cultuurhistorische waarden en natuurwaarden, waarbij door een bevoegde cultuurhistoricus en/of landschapsarchitect een schriftelijk advies dient te zijn verleend.

26.2 Terrassen
26.2.1 Algemeen

Terrassen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'terras'.

26.2.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'terras' gelden voor terrassen de volgende bouwregels:

a Wanden / schotten
  • 1. De bouwhoogte van wanden / schotten bedraagt maximaal 1,80 m;
  • 2. De schotten dienen een zo transparant mogelijke uitstraling te hebben; minimaal 50% (de bovenste helft) moet uit doorzichtig materiaal bestaan;
  • 3. Als afscheiding van een terras mogen verplaatsbare objecten worden gebruikt (zoals plantenbakken), mits de objecten geen gevaar opleveren voor de veiligheid;
b Vlonders
  • 1. Het plaatsen van vlonders onder terrassen is toegestaan, mits deze vlonders zijn voorzien van deugdelijk reflectiemateriaal.
c Overkappingen en parasols
  • 1. Aan de gevel van het bijbehorende horecabedrijf bevestigde overkappingen zijn niet toegestaan;
  • 2. Parasols zijn toegestaan, mits deze kunnen worden ingeklapt;
  • 3. Parasols mogen, indien dit geen hinder of gevaar oplevert, maximaal 50 cm over de aanduidingsgrens oversteken;
  • 4. Parasols dienen een minimale vrije doorloophoogte te hebben van 2,20 m;
  • 5. Parasols mogen niet aan een luifel worden bevestigd;
  • 6. Het afdichten van de ruimte tussen de parasol en de wanden / schotten is toegestaan, mits de afdichting bevestigd is aan de parasol en los kan worden gemaakt van de wanden / schotten en mits deze bestaat uit doorzichtig materiaal;
  • 7. Parasols moeten zijn ingeklapt of verwijderd als het terras niet 'uitstaat';
d Toegankelijkheid
  • 1. In verband met de veiligheid (doorgang voor (hulp))diensten) moet een vrije en onbelemmerde doorgang van tenminste 3,5 m bij een eenrichtingsweg en 4,5 m bij een tweerichtingsweg gewaarborgd zijn;
  • 2. de onder 1. gestelde vrije ruimte dient voor 50% aan de ene zijde en 50% aan de andere zijde van de wegas / verkeersstrook gerealiseerd te worden;
  • 3. Indien sprake is van een terras op een voetpad / trottoir, moet een vrije doorgang van tenminste 1,5 m vrije ruimte gewaarborgd zijn.
26.2.3 Afwijkingsbevoegdheid
a Terras met beperkte bouwmogelijkheden

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.2.1 en een terras toestaan buiten de aanduiding 'terras', ter plaatse van de aanduiding ´wetgevingzone – afwijkingsgebied 1'; waarbij geldt dat:

Algemeen

  • 1. Een terras uitsluitend is toegestaan bij een pand met een (ondergeschikte) horecabestemming of -aanduiding;
  • 2. De breedte van het terras maximaal de breedte van het betreffende pand mag bedragen en waarbij het terras uitsluitend direct aangrenzend aan de betreffende gevel is toegestaan, behalve ingeval het terras wordt geplaatst op een plein of een pleinvormige verruiming, waarbij er vanuit het betreffende pand direct zicht dient te zijn op het terras en waarbij het terras zoveel mogelijk recht voor het betreffende pand moet worden geplaatst;
  • 3. De bereikbaarheid van brandkranen dient te allen tijde gewaarborgd te zijn; een terras dient buiten de vrije werkruimte van minimaal 1,0 m uit alle zijden van de brandkraan te blijven;

Wanden / schotten

  • 1. De bouwhoogte van wanden / schotten bedraagt maximaal 1,20 m;
  • 2. Wanden / schotten zijn aan de voorkant van het terras (naar de openbaar toegankelijke weg gerichte zijde) van het terras niet toegestaan;
  • 3. Als afscheiding van een terras mogen verplaatsbare objecten worden gebruikt (zoals plantenbakken), mits de objecten geen gevaar opleveren voor de veiligheid;

Vlonders

  • 1. Het plaatsen van vlonders onder terrassen is toegestaan, mits deze vlonders zijn voorzien van deugdelijk reflectiemateriaal.

Overkappingen en parasols

  • 1. Aan de gevel van het bijbehorende horecabedrijf bevestigde overkappingen zijn niet toegestaan;
  • 2. Parasols zijn toegestaan, mits deze kunnen worden ingeklapt;
  • 3. Parasols mogen, indien dit geen hinder of gevaar oplevert, maximaal 50 cm over de aanduidingsgrens oversteken;
  • 4. Parasols dienen een minimale vrije doorloophoogte te hebben van 2,20 m;
  • 5. Parasols mogen niet aan een luifel worden bevestigd;
  • 6. Het afdichten van de ruimte tussen de parasol en de wanden / schotten is toegestaan, mits de afdichting bevestigd is aan de parasol en los kan worden gemaakt van de wanden / schotten en mits deze bestaat uit doorzichtig materiaal;
  • 7. Parasols moeten zijn ingeklapt of verwijderd als het terras niet 'uitstaat';

Toegankelijkheid

  • 1. In verband met de veiligheid (doorgang voor (hulp))diensten) moet een vrije en onbelemmerde doorgang van tenminste 3,5 m bij een eenrichtingsweg en 4,5 m bij een tweerichtingsweg gewaarborgd zijn;
  • 2. de onder 1. gestelde vrije ruimte dient voor 50% aan de ene zijde en 50% aan de andere zijde van de wegas / verkeersstrook gerealiseerd te worden;
  • 3. Indien sprake is van een terras op een voetpad / trottoir, moet een vrije doorgang van tenminste 1,5 m vrije ruimte gewaarborgd zijn;

Parkeerplaatsen

  • 1. Het gebruik van parkeerplaatsen als terras is niet toegestaan.
b Terras met ruimere bouwmogelijkheden

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.2.1 en een terras toestaan buiten de aanduiding 'terras', ter plaatse van de aanduiding ´wetgevingzone – afwijkingsgebied 2', waarbij geldt dat:

Algemeen

  • 1. Een terras uitsluitend is toegestaan bij een pand met een (ondergeschikte) horecabestemming of -aanduiding;
  • 2. De breedte van het terras maximaal de breedte van het betreffende pand mag bedragen en waarbij het terras uitsluitend direct aangrenzend aan de betreffende gevel is toegestaan, behalve ingeval het terras wordt geplaatst op een plein of een pleinvormige verruiming, waarbij er vanuit het betreffende pand direct zicht dient te zijn op het terras en waarbij het terras zoveel mogelijk recht voor het betreffende pand moet worden geplaatst;
  • 3. De bereikbaarheid van brandkranen dient te allen tijde gewaarborgd te zijn; een terras dient buiten de vrije werkruimte van minimaal 1,0 m uit alle zijden van de brandkraan te blijven;

Wanden / schotten

  • 1. De bouwhoogte van wanden / schotten bedraagt maximaal 1,80 m;
  • 2. De schotten dienen een zo transparant mogelijke uitstraling te hebben; minimaal 50% (de bovenste helft) moet uit doorzichtig materiaal bestaan;
  • 3. Als afscheiding van een terras mogen verplaatsbare objecten worden gebruikt (zoals plantenbakken), mits de objecten geen gevaar opleveren voor de veiligheid;

Vlonders

  • 1. Het plaatsen van vlonders onder terrassen is toegestaan, mits deze vlonders zijn voorzien van deugdelijk reflectiemateriaal.

Overkappingen en parasols

  • 1. Overkappingen zijn toegestaan, al dan niet aan de gevel van het bijbehorende horecabedrijf bevestigd;
  • 2. De bouwhoogte van een overkapping bedraagt minimaal 2,20 m en maximaal de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het aangrenzende of bijbehorende hoofdgebouw, vermeerderd met maximaal 0,25 m;
  • 3. Parasols zijn toegestaan, mits deze kunnen worden ingeklapt;
  • 4. Parasols mogen, indien dit geen hinder of gevaar oplevert, maximaal 50 cm over de aanduidingsgrens oversteken;
  • 5. Parasols dienen een minimale vrije doorloophoogte te hebben van 2,20 m;
  • 6. Parasols mogen niet aan een luifel worden bevestigd;
  • 7. Het afdichten van de ruimte tussen de overkapping / parasol en de wanden / schotten is toegestaan, mits de afdichting bevestigd is aan de overkapping / parasol en los kan worden gemaakt van de wanden / schotten en mits deze bestaat uit doorzichtig materiaal;
  • 8. Parasols moeten zijn ingeklapt of verwijderd als het terras niet 'uitstaat';

Toegankelijkheid

  • 1. In verband met de veiligheid (doorgang voor (hulp))diensten) moet een vrije en onbelemmerde doorgang van tenminste 3,5 m bij een eenrichtingsweg en 4,5 m bij een tweerichtingsweg gewaarborgd zijn;
  • 2. de onder 1. gestelde vrije ruimte dient voor 50% aan de ene zijde en 50% aan de andere zijde van de wegas / verkeersstrook gerealiseerd te worden;
  • 3. Indien sprake is van een terras op een voetpad / trottoir, moet een vrije doorgang van tenminste 1,5 m vrije ruimte gewaarborgd zijn;

Parkeerplaatsen

  • 1. Het gebruik van parkeerplaatsen is niet toegestaan.
c Terras op overige locaties

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.2.1 en een terras toestaan buiten de aanduiding 'terras', ter plaatse van de gronden tot maximaal 1,00 m uit een voorgevel; waarbij geldt dat:

Algemeen

  • 1. Een terras uitsluitend is toegestaan bij een pand met een (ondergeschikte) horecabestemming of -aanduiding;
  • 2. De breedte van het terras maximaal de breedte van het betreffende pand mag bedragen en waarbij het terras uitsluitend direct aangrenzend aan de betreffende gevel is toegestaan;
  • 3. De bereikbaarheid van brandkranen dient te allen tijde gewaarborgd te zijn; een terras dient buiten de vrije werkruimte van minimaal 1,0 m uit alle zijden van de brandkraan te blijven;

Wanden / schotten

  • 1. Wanden / zijn niet toegestaan;

Vlonders

  • 1. Vlonders onder een terras zijn niet toegestaan;

Overkappingen en parasols

  • 1. Aan de gevel van het bijbehorende horecabedrijf bevestigde overkappingen zijn niet toegestaan;
  • 2. Parasols zijn toegestaan, mits deze kunnen worden ingeklapt;
  • 3. Parasols mogen, indien dit geen hinder of gevaar oplevert, maximaal 50 cm over de eerder bepaalde maatvoering oversteken;
  • 4. Parasols dienen een minimale vrije doorloophoogte te hebben van 2,20 m;
  • 5. Parasols mogen niet aan een luifel worden bevestigd;
  • 6. Parasols moeten zijn ingeklapt of verwijderd als het terras niet 'uitstaat';

Toegankelijkheid

  • 1. In verband met de veiligheid (doorgang voor (hulp))diensten) moet een vrije en onbelemmerde doorgang van tenminste 3,5 m bij een eenrichtingsweg en 4,5 m bij een tweerichtingsweg gewaarborgd zijn;
  • 2. de onder 1. gestelde vrije ruimte dient voor 50% aan de ene zijde en 50% aan de andere zijde van de wegas / verkeersstrook gerealiseerd te worden;
  • 3. Indien sprake is van een terras op een voetpad / trottoir, moet een vrije doorgang van tenminste 1,5 m vrije ruimte gewaarborgd zijn;

Parkeerplaatsen

  • 1. Het gebruik van parkeerplaatsen als terras is niet toegestaan.
26.2.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het toevoegen, verschuiven, veranderen of schrappen van de aanduidingen 'terras', 'wetgevingzone – afwijkingsgebied 1' en/of 'wetgevingzone – afwijkingsgebied 2', indien dit vanuit functioneel, stedenbouwkundig en/of verkeerstechnisch oogpunt gewenst en/of noodzakelijk is.

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging van het plan, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • b. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    • 1. luchtkwaliteit;
    • 2. parkeerbehoefte;
    • 3. geluid;
    • 4. bodemkwaliteit;
    • 5. watertoets;
    • 6. archeologie;
    • 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    • 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    • 9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.

Artikel 27 Algemene afwijkingsregels

  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:
    • 1. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, waarbij de oppervlakte ten hoogste 35 m2 en de goothoogte ten hoogste 4 m mag bedragen; gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd;
    • 2. het in geringe mate afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, hoogtescheidingslijnen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk, gewenst of noodzakelijk is en de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer bedraagt dan 3 m;
    • 3. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken (waaronder goothoogte, bouwhoogte, grondoppervlakte, onderlinge afstand, afstand tot perceelsgrenzen), eventueel met een overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten;
    • 4. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van overige bouwwerken met maximaal 20%;
    • 5. de bouw van antennemasten voor communicatiedoeleinden, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 45 m mag bedragen en waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, op een koppeling van voorzieningen met bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied.
    • 6. de bouw van overige bouwwerken zoals een kunstobject, antennes en dergelijke tot een bouwhoogte van 15 m;
    • 7. het houden van evenementen voor de duur van maximaal 15 dagen per evenement, inclusief op- en afbouw van voorzieningen ten behoeve van dat evenement;
    • 8. het toestaan van geluidwerende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;
    • 9. het toestaan van één vlaggenmast per perceel, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 m;
    • 10. het toestaan van één reclame- en/of informatiezuil of -bord per perceel, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 m;
  • b. Afwijken is alleen mogelijk indien geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. een goede woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 28 Algemene wijzigingsregels

28.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 150 m3 en een goothoogte van ten hoogste 3 m, dit voor zover deze op grond van de 'Algemene afwijkingsregels' niet kunnen worden gebouwd;
  • b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en bouwvlakken en/of aanduidingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.
28.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. het (gedeeltelijk) wijzigen of verwijderen van de bestemming 'Leiding - Water', indien dit noodzakelijk is geworden door de aanleg, gewijzigde ligging of verwijdering van een waterleiding;
  • b. het (gedeeltelijk) wijzigen of verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', en/of 'Waarde - Archeologie 2' indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat sprake is van een hogere dan wel lagere verwachtingswaarde;
  • c. het (gedeeltelijk) wijzigen of verwijderen van de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie', indien uit nader cultuurhistorisch onderzoek is gebleken dat sprake is van een hogere dan wel lagere cultuurhistorische waarde;
  • d. het (gedeeltelijk) wijzigen of verwijderen van de bestemming 'Waarde - Ecologie', indien uit onderzoek is gebleken dat sprake is van een hogere dan wel lagere ecologische waarde;
  • e. het (gedeeltelijk) wijzigen of verwijderen van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering', indien dit noodzakelijk is geworden door de aanleg, gewijzigde ligging of verwijdering van een hoofdwatergang;
  • f. het (gedeeltelijk) wijzigen van de omvang/locatie, en/of verwijderen van gebieds- en/of functieaanduidingen; indien dit vanuit stedenbouwkundig, ruimtelijk en/of economisch oogpunt gewenst en/of noodzakelijk is;
  • g. het wijzigen van de toegestane horeca-categorie naar een hogere en/of lagere horeca-categorie zoals bedoeld in de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten; indien dit vanuit stedenbouwkundig, ruimtelijk en/of economisch oogpunt gewenst en/of noodzakelijk is;
  • h. het wijzigen van de bestemming 'Wonen - 1' in 'Wonen - 2' of 'Wonen - 3', het wijzigen van de bestemming 'Wonen - 2' in 'Wonen - 1' of 'Wonen - 3', en/of het wijzigen van de bestemming 'Wonen - 3' in 'Wonen - 1' en/of 'Wonen - 2'; indien dit vanuit stedenbouwkundig, ruimtelijk en/of economisch oogpunt gewenst en/of noodzakelijk is.
28.3 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1

Ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' zijn burgemeester en wethouders, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het wijzigen van de bestemmingen 'Groen - Landgoed' en/of 'Maatschappelijk', en gebruik toe te staan ten behoeve van:

  • a. horeca tot en met categorie 2, zoals opgenomen in de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen 'Staat van Horeca-activiteiten';
  • b. recreatieve voorzieningen;
  • c. wonen, waarbij de woonfunctie uitsluitend in de bestaande bebouwing is toegestaan;
  • d. dienstverlening en/of kantoor; waarbij de dienstverlenings- en/of kantoorfunctie uitsluitend in de bestaande bebouwing is toegestaan.

Het wijzigen van de bestemming(en) is slechts toegestaan indien:

  • a. dit naar oordeel van burgemeester en wethouders passend is binnen het parkachtige karakter van het gebied en geen afbreuk wordt gedaan aan de uitstraling van het park en de bestaande bebouwing;
  • b. dit naar oordeel van burgemeester en wethouders passend is binnen het bepaalde in lid 26.1 'Vrijwaringszone - landgoedbiotoop';
  • c. vooraf een beeldkwaliteitplan wordt overlegd waaruit naar oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat in voldoende mate rekening wordt gehouden met het parkachtige karakter en de cultuurhistorisch waardevolle elementen.
28.4 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 3

Ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 3' zijn burgemeester en wethouders, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het wijzigen van de bestemmingen 'Centrum' en/of 'Verkeer - 3' naar 'Wonen - 1' en/of 'Centrum', mits:

  • a. dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt voor de ontwikkeling van de locatie wenselijk wordt geacht;
  • b. het bestaande aantal parkeerplaatsen ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 3' tenminste behouden blijft; al dan niet op dezelfde locatie;

waarbij:

  • c. ten hoogste één detailhandelsvestiging in de vorm van een supermarkt met een bedrijfsvloeroppervlakte van ten hoogste 600 m2 is toegestaan; uitsluitend ingeval de huidige supermarkt - zoals bedoeld in lid 28.5 - feitelijk en duurzaam is beëindigd en ingeval de wijzigingsbevoegdheid zoals bedoeld in lid 28.5 is of wordt toegepast;
  • d. ten hoogste 5 woningen zijn toegestaan;
  • e. de maximale bouwhoogte, gemeten vanaf het peil ter plaatse van de as van de Nobelaerstraat, niet meer mag bedragen dan 6 m, waarbij wordt gestreefd naar een gelaagde opbouw met de laagste hoogte aan de Nobelaerstraat en een hogere hoogte op de noordelijkere gronden.
28.5 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 4

Ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 4' zijn burgemeester en wethouders, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het wijzigen van de bestemmingen 'Centrum' en 'Verkeer - 3' naar 'Wonen - 1' en/of 'Wonen - 2', mits:

  • a. de centrumfunctie op de begane grondlaag en buiten gebouwen, zoals toegestaan op basis van lid 4.1 onder a., ter plaatse feitelijk en duurzaam is beëindigd;

waarbij:

  • a. de op grond van de bestemming 'Centrum' ter plaatse van het wijzigingsgebied toegestane goot- en bouwhoogte als maximaal toelaatbaar gelden;
  • b. het op grond van de bestemming 'Centrum' ter plaatse van het wijzigingsgebied toegestane bouwvlak als maximaal geldt.
28.6 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 5

Ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 5' zijn burgemeester en wethouders, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het wijzigen van de bestemming 'Maatschappelijk' naar 'Wonen - 1' en/of 'Wonen - 2' en/of 'Verkeer - 3', en/of naar dienstverlening en/of naar aan een maatschappelijke functie gerelateerde detailhandel; zoals een apotheek bij een (para)medische voorziening.

28.7 Seksinrichtingen

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de aanduiding 'seksinrichting' - zoals bedoeld in lid 4.1 onder a. sub 6. te schrappen, indien de bestaande seksinrichting feitelijk en duurzaam is beëindigd; en/of
  • b. het toestaan van één seksinrichting middels een functieaanduiding 'seksinrichting', ingeval de bestaande seksinrichting feitelijk en duurzaam is beëindigd, zoals bedoeld onder a.;

met dien verstande, dat:

  • c. er nooit méér seksinrichtingen mogen worden toegestaan in Rijswijk dan het aantal adressen dat op de lijst in bijlage 4 is opgenomen;
  • d. de gewijzigde adressen van seksinrichtingen worden opgenomen in een nieuwe bijlagenlijst die als onderdeel hoort bij het wijzigingsplan.
28.8 Algemene voorwaarden voor wijzigen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging van het plan, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • b. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    • 1. luchtkwaliteit;
    • 2. parkeerbehoefte;
    • 3. geluid;
    • 4. bodemkwaliteit;
    • 5. watertoets;
    • 6. archeologie;
    • 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    • 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    • 9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.

Artikel 29 Overige regels

29.1 Nadere eisen
29.1.1 Externe veiligheid - vluchtmogelijkheden

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het aspect externe veiligheid, ter beheersing van de uitpandige vluchtroutes, en de bereikbaarheid voor de brandweer, voor zover dit niet elders in dit plan is vastgelegd, nadere eisen stellen aan:

  • a. vluchtmogelijkheden en de situering van bouwwerken;
  • b. vluchtmogelijkheden en de inrichting van terreinen/openbare ruimte;
  • c. vluchtmogelijkheden en het bebouwd oppervlak van gebouwen;
  • d. vluchtmogelijkheden en het vloeroppervlak van gebouwen.
29.1.2 Externe veiligheid - afsluitbaarheid mechanische ventilatie

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het aspect externe veiligheid, ter bescherming van de blootstelling aan toxische gassen, nadere eisen stellen aan de afsluitbaarheid van mechanische ventilatie.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 30 Overgangsrecht

30.1 Overgangsrecht bouwwerken
30.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
30.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 30.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 30.1.1 met maximaal 10%.

30.1.3 Uitzondering

Lid 30.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

30.2 Overgangsrecht gebruik
30.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

30.2.2 Afwijkingsmogelijkheid

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 30.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

30.2.3 Verlooptermijn

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 30.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

30.2.4 Uitzondering

Lid 30.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 31 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Oud Rijswijk.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Rijswijk, gehouden op 17 december 2013.

Griffier, Burgemeester,