Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Schoolgebouw Duyststraat
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0599.BP2083SchoolDuyst-va01

Regels

1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
 
Plan
het bestemmingsplan Schoolgebouw Duyststraat met identificatienummer NL.IMRO.0599.BP2083SchoolDuyst-va01 van de gemeente Rotterdam.
 
Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
Verbeelding
de digitale plankaart.
 
Verdere begrippen in alfabetische volgorde:
 
Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, uitgeoefend door de hoofdbewoner, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publiekstrekkend zijn en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
 
Archeologisch deskundige
het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige.
 
Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak,
zoals aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen'
  
Bouwaanduidingen
alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.
 
Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
Bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
Bouwlaag
het tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en een plat dak) gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een kap, zolder, souterrain, parkeerplint, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als aparte bouwlaag geteld.
 
Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
Bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
 
Bouwverordening
de Bouwverordening Rotterdam, zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage ligging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
 
Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
Bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
Dakterras
een bouwkundige voorziening op het platte dak van een woning dat bestaat uit een te betreden vlak, geheel of gedeeltelijk omgeven door een hekwerk zoals voorgeschreven in het Bouwbesluit.
 
Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
Hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
Maaiveld
de hoogte van het terrein nadat het gereed gemaakt is voor bebouwing.
 
NAP
het Normaal Amsterdams Peil; dit is de referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd.
 
Normaal onderhoud
werkzaamheden die regelmatig nodig zijn voor een goed beheer van de gronden.
 
Overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
Pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
Peil
a.
 
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b.
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
 
Uitstekende delen aan gebouwen
erkers, luifels, balkons, galerijen en dergelijke.
 
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
 
Wet ruimtelijke ordening
de Wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
 
Woningwet
de Woningwet zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1
Meten
 
Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
 
 
a.
de dakhelling:
 
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
b.
de goothoogte van een bouwwerk:
 
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
c.
de inhoud van een bouwwerk:
 
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
d.
de bouwhoogte van een bouwwerk:
 
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
e.
de oppervlakte van een bouwwerk:
 
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk. Dakoverstekken, luifels, balkons en dergelijke worden hierbij niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter.
 
f.
de breedte van een gebouw:
 
van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.
 
g.
de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens:
 
vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens.
 
2.2
Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,5 meter bedraagt.

2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
 
3.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor “Tuin” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
tuinen;
b.
uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bestemming;
c.
paden;
d.
waterpartijen;
 
 
 
met de daarbij behorende:
e.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
3.2
Bouwregels
 
Op de voor “Tuin” bestemde gronden mag
niet worden gebouwd, behoudens:
a.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke in de bestemming passen, zoals:
  • pergola's,
  • erfafscheidingen niet hoger dan 2 meter,
  • keermuren,
  • hellingbanen,
  • (brand)trappen,
  • tuinmeubilair niet hoger dan 2,5 meter,
  • speeltoestellen niet hoger dan 4 meter,
  • vlaggenmasten niet hoger dan 6 meter,
  • lantarenpalen niet hoger dan 6 meter,
  • vijvers;
b.
uitstekende delen aan gebouwen als bedoeld in 3.1 onder b, met dien verstande dat:
 
1.
het bouwwerk niet dieper dan 2,5 meter uit de gevel mag steken, en
2.
het bouwwerk ten minste 2,2 meter boven maaiveld is gesitueerd;
c.
één vrijstaand bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:
 
1.
de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen;
 
2.
het oppervlak niet meer dan 30 m2 mag bedragen;
 
3.
de afstand tot de erfgrens niet minder dan 1 meter mag bedragen.
 
Artikel 4 Wonen
 
4.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
woningen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep/bedrijf;
b.
bijbehorende bouwwerken;
 
 
 
met de daarbij behorende:
c.
tuinen en erven;
d.
paden;
e.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
4.2
Bouwregels
4.2.2
Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a.
gebouwen zijn alleen toegestaan binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak;
b.
uitstekende delen aan gebouwen buiten het bouwvlak zijn toegestaan, met dien verstande dat:
 
1.
het bouwwerk niet dieper dan 2,5 meter uit de gevel mag steken, en
 
2.
het bouwwerk ten minste 2,2 meter boven maaiveld is gesitueerd;
c.
in afwijking van het bepaalde in 4.2.2 sub b geldt dat in geval van een trappenhuis, het bepaalde in 4.2.2 sub b onder 2 niet van toepassing is;
d.
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding “maximum bouwhoogte” op de verbeelding is aangegeven;
e.
ter plaatse van de
aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan het aangegeven aantal;
f.
dakopbouwen behorende bij woningen op de bovenste bouwlaag van het hoofdgebouw zijn toegestaan, met dien verstande dat:
 
1.
per woning niet meer dan één dakopbouw is toegestaan;
 
2.
het oppervlak van een dakopbouw niet meer dan 4 m2 mag bedragen;
 
3.
de bouwhoogte van een dakopbouw niet meer dan 2,5 meter mag bedragen;
 
4
de bouwhoogte van het hoofdgebouw inclusief dakopbouw niet meer dan 17,5 meter mag bedragen;
 
5.
de afstand van een dakopbouw tot aan de gevel van het hoofdgebouw mag niet minder dan 1 meter bedragen.
 
4.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 meter;
b.
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 meter.
  
4.3
Specifieke gebruiksregels
4.3.1
Aan-huis-verbonden beroep/bedrijf
 
Woningen mogen mede worden gebruikt voor aan-huis-gebonden beroep/bedrijf, mits:
a.
de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij het bruto vloeroppervlak van de woning voor ten hoogste 30%, tot een maximum van 70 m2, wordt gebruikt voor werkactiviteiten;
b.
de gevel en dakrand van de woning niet worden gebruikt ten behoeve van reclame-uitingen;
c.
er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en repareren van motorvoertuigen;
d.
er geen detailhandel plaatsvindt, tenzij als ondergeschikt onderdeel van de werkactiviteiten.
 
 
4.3.2
Dakterras
 
Het dak van een woning mag gebruikt worden als dakterras, met dien verstande dat:
a.
de afstand tot de gevellijnen niet minder dan 0,20 meter mag bedragen voor een dakterras op het dak van de eerste bouwlaag; in alle andere gevallen mag deze afstand niet minder dan 1 meter bedragen;
b.
de hoogte van een afscheiding rondom het terras niet hoger dan 1,20 meter mag bedragen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
 
5.2
Bouwregels
5.2.1
In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
 
Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en/of dieptematen welke genoemd zijn in 5.3.1.
 
 
5.2.2
Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
a.
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b.
de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
c.
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
 
5.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1
In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de in 5.3.2 onder a t/m f genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 2,5 meter beneden NAP en die tevens een terreinoppervlak groter dan 200 m² beslaan.
 
 
5.3.2
Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:
a.
grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
b.
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
c.
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
d.
het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodem verlagen, afgraven;
e.
het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
f.
het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
5.3.3
Het vergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.
 
 
5.3.4
Vergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan burgemeester en wethouders heeft overlegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
 
 
5.3.5
Aan een vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
a.
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b.
de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
c.
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
 
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 meter, uitsluitend toe te passen ingeval extra bouwhoogte nodig is voor een architectonisch verantwoorde afronding van de bovenste bouwlaag.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1
Overgangsrecht bouwwerken
8.1.1
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a.
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b.
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  
8.1.2
Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig afwijken van het bepaalde in 8.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  
8.1.3
Het bepaalde in 8.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
  
8.2
Overgangsrecht gebruik
8.2.1
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  
8.2.2
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 8.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  
8.2.3
Indien het gebruik, bedoeld in 8.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  
8.2.4
Het bepaalde in 8.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 9 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Schoolgebouw Duyststraat”, gemeente Rotterdam.