Type plan: | bestemmingsplan |
---|---|
Naam van het plan: | Vrijlandt |
Status: | vastgesteld |
Plan identificatie: | NL.IMRO.0599.BP2033Vrijlandt-va01 |
In deze regels wordt verstaan onder: |
Plan: |
het bestemmingsplan “Vrijlandt” met identificatienummer NL.IMRO.0599.BP2033Vrijlandt-va01 van de gemeente Rotterdam. |
Bestemmingsplan: |
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels. |
Verdere begrippen in alfabetische volgorde: |
Aan huis verbonden beroeps- of bedrijf: |
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, uitgeoefend door de hoofdbewoner, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publiekstrekkend zijn en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. |
Achtererf: |
erf aan de achterzijde van het hoofdgebouw. |
Archeologisch deskundige: |
het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige. |
Bebouwing: |
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
Bestemmingsgrens: |
de grens van een bestemmingsvlak. |
Bestemmingsvlak: |
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming. |
Bijbehorend bouwwerk: |
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak. |
Bouwaanduidingen: |
alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken. |
Bouwen: |
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. |
Bouwgrens: |
de grens van een bouwvlak. |
Bouwlaag: |
het tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en een plat dak) gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een kap, zolder, souterrain, parkeerplint, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als aparte bouwlaag geteld. |
Bouwperceel: |
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. |
Bouwperceelgrens: |
de grens van een bouwperceel. |
Bouwverordening: |
de Bouwverordening Rotterdam, zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage ligging van het ontwerp van dit bestemmingsplan. |
Bouwvlak: |
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. |
Bouwwerk: |
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden. |
Dove gevel: | |
a. | een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede, |
b. | een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits deze niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte. |
In dit verband wordt onder een geluidsgevoelige ruimte verstaan een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon- of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van tenminste 11 m2. |
Erf: |
terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, groenvoorzieningen, waterlopen en bouwwerken van lichte constructie (carports, slagbomen, fietsenstallingen e.d.). |
Gebouw: |
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. |
Geluidgevoelige functie (in de zin van de Wet geluidhinder): |
hieronder worden verstaan: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan de genoemde (t.w. verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en kinderdagverblijven), alsmede de terreinen die behoren bij de andere gezondheidszorggebouwen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, alsmede woonwagenstandplaatsen. NB Delen van een onderwijsgebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten, maken voor de toepassing van de Wet geluidhinder geen deel uit van een onderwijsgebouw. |
Hoofdgebouw: |
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is. |
Kap: |
Een afdekking van een gebouw met schuine zijden waarbij de hellingshoek ten minste 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt. |
Kleinschalige voorzieningen voor openbaar nut: |
op het openbaar leidingennet aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, elektriciteitsdistributie, blokverwarming, (riool)gemalen (een gasdrukregelstation wordt hier niet onder begrepen). |
Maaiveld: |
de hoogte van het terrein nadat het gereed gemaakt is voor bebouwing. |
Maatschappelijke voorzieningen: |
Voorzieningen, uitgezonderd geluidgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder), op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening. |
NAP: |
het Normaal Amsterdams Peil; dit is de referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd. |
Normaal onderhoud: |
werkzaamheden die regelmatig nodig zijn voor een goed beheer van de gronden. |
Peil: | |
a. | voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; |
b. | voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw. |
Straatmeubilair: |
voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden, straatverlichting, zitbanken en plantenbakken. |
Uitstekende delen aan gebouwen: |
erkers, luifels, balkons, galerijen en dergelijke. |
Voorgevellijn: |
de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan. |
Voortuin: |
het deel van een bij een hoofdgebouw behorende de tuin dat voor de voorgellijn is gelegen. |
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht: |
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan. |
Wet geluidhinder: |
de Wet geluidhinder zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan. |
Wet ruimtelijke ordening: |
de Wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan. |
Woningwet: |
de Woningwet zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan. |
2.1 | Meten |
Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten: | |
a. | de dakhelling: |
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. |
b. | de goothoogte van een bouwwerk: |
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. |
c. | de inhoud van een bouwwerk: |
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. |
d. | de bouwhoogte van een bouwwerk: |
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. |
e. | de oppervlakte van een bouwwerk: |
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk. |
f. | de breedte van een gebouw: |
van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte. |
g. | de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens: |
vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens. |
h. | het bebouwingspercentage: |
het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bouwperceel, met inbegrip van de buiten het bouwvlak gelegen gronden. |
2.2 | Ondergeschikte bouwdelen |
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 meter bedraagt. |
3.1 | Bestemmingsomschrijving | |
De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor: | ||
a. | groenvoorzieningen, waterpartijen en waterlopen; | |
b. | maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘maatschappelijk’; | |
c. | straatmeubilair, erftoegangswegen, voet- en fietspaden; | |
d. | speelvoorzieningen; | |
e. | uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming; | |
met de daarbij behorende: | ||
f. | in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, duikers, keerwanden en beschoeiingen; | |
g. | bouwwerken, geen gebouwen zijnde. | |
3.2 | Bouwregels | |
3.2.1 | Algemeen | |
Op de voor “Groen” bestemde gronden mag
niet worden gebouwd, behoudens: | ||
a. | bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke in de bestemming passen, zoals straatmeubilair, bruggen, duikers en speeltoestellen; | |
b. | uitstekende delen aan gebouwen als bedoeld in het artikel 3.1 onder e, niet dieper dan 2 meter uit de gevel en ten minste 2,2 meter boven maaiveld. | |
3.2.2 | Speeltuinvereniging | |
In aanvulling op het bepaalde in 3.2.1 geldt dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - 2’ , gebouwen zijn toegestaan ten behoeve van de onder 3.1 onder d bedoelde speelvoorzieningen, met dien verstande dat: | ||
a. | het bruto vloeroppervlak aan gebouwen niet meer mag bedragen dan 45 m2; | |
b. | de hoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 3 meter, plat afgedekt. | |
3.2.3 | Maatschappelijke voorzieningen | |
In aanvulling op het bepaalde in 3.2.1 gelden ter plaatse van de aanduiding ‘maatschappelijk’ de volgende bouwregels: | ||
a. | het bruto vloeroppervlak aan gebouwen mag niet meer bedragen dan 80 m2; | |
b. | de hoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan: | |
1. | 3 meter, indien plat afgedekt; | |
2. | 5 meter, indien met kap afgedekt; |
4.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor “Verkeer - Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen, zoals trottoirs, voetpaden en trappen; |
b. | voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, fietspaden, parkeerplaatsen; |
c. | groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; |
d. | bouwwerken voor verkeer en vervoersvoorzieningen; |
e. | geluidswerende voorzieningen; |
f. | uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming. |
4.2 | Bouwregels |
4.2.1 | Op de voor “Verkeer - Verblijfsgebied” bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens: |
a. | in de bestemming passende bouwwerken (geen gebouwen zijnde), zoals straatmeubilair, huisvuilcontainers (al dan niet ondergronds) niet groter dan 10 m3 per gebouw, abri's, alsmede niet voor bewoning bestemde kleine gebouwen voor openbaar nut, verkeer en vervoer, welke gebouwen niet groter mogen zijn 40 m3 per gebouw; |
b. | uitstekende delen aan gebouwen als bedoeld in 4.1 onder f, niet dieper dan 2 meter uit de gevel en tenminste 2,2 meter boven maaiveld. |
5.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | waterpartijen en waterlopen; |
met daaraan ondergeschikt: | |
b. | groen- en speelvoorzieningen; |
c. | kleinschalige voorzieningen voor openbaar nut; |
d. | oeververbindingen, al dan niet in de vorm van een brug; |
met de daarbij behorende: | |
e. | in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; |
f. | bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
5.2 | Bouwregels |
Op de voor “Water” bestemde gronden mag
niet worden gebouwd, behoudens: | |
a. | in de bestemming passende bouwwerken (geen gebouwen zijnde) van waterstaatkundige aard, zoals keerwanden, beschoeiingen, duikers, bruggen, gemalen e.d. |
b. | kleine gebouwen voor openbaar nut en verkeer en vervoer, zoals gemaalgebouwtjes, transformatiehuisjes en dergelijke, niet groter dan 40 m³ per gebouw. |
6.1 | Bestemmingsomschrijving |
De op de verbeelding voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | woningen; |
b. | bijbehorende bouwwerken; |
met daaraan ondergeschikt: | |
c. | (erftoegangs)wegen; |
d. | (gebouwde) parkeervoorzieningen; |
e. | speel- en groenvoorzieningen; |
f. | waterpartijen en waterlopen; |
g. | (kleinschalige) voorzieningen voor openbaar nut; |
met de daarbij behorende: | |
h. | tuinen en erven; |
i. | fiets- en voetpaden; |
j. | in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; |
k. | bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
6.2 | Bouwregels | ||
6.2.1 | Gebouwen | ||
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: | |||
a. | gebouwen zijn alleen toegestaan binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak, met dien verstande dat; | ||
1. | sprake dient te zijn van een onbebouwde voortuin van ten minste 2,5 meter, waarbij een erker van maximaal 1 meter diep en 3 meter breed is toegestaan; | ||
2. | sprake dient te zijn van een onbebouwde ruimte langs de zijdelingse perceelsgrens van ten minste 1,5 meter; | ||
b. | het aantal woningen binnen het plangebied bedraagt niet meer dan 290; | ||
c. | de woningen bestaan uit maximaal 2 woonlagen met een kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 7 respectievelijk 11 meter; | ||
d. | ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - 1’ zijn woningen toegestaan met een maximale bouwhoogte van 11 meter, al dan niet plat of met kap afgedekt; | ||
e. | ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ zijn tevens gestapelde woningen toegestaan, met dien verstande dat: | ||
1. | het aantal gestapelde woningen niet meer mag bedragen dan 50; | ||
2. | de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 17 meter; | ||
3. | het hoofdgebouw uit 5 bouwlagen moet bestaan, met dien verstande dat: | ||
I. | de bovenste bouwlaag als kap moet worden uitgevoerd; | ||
II. | in afwijking van het bepaalde onder I., deze ook plat afgedekt mag zijn mits de bovenste bouwlaag ten minste 3 meter terugliggend wordt gerealiseerd. |
6.2.2 | Bijbehorende bouwwerken |
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels: | |
a. | bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 1 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw te zijn gelegen; |
b. | bijbehorende bouwwerken zijn ter plaatse van een zijgevel van een woning die gericht is op het openbaar gebied toegestaan, met dien verstande dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens tenminste 1,5 meter bedraagt; |
c. | de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan de hoogte van de onderste woonlaag; |
d. | de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen; |
e. | niet meer dan 50% van het achtererf mag worden bebouwd. |
6.2.3 | Bouwwerken, geen gebouwen zijnde |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: | |
a. | de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel bedraagt niet meer dan 1 meter; |
b. | de hoogte van erf- en terreinafscheidingen langs de zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet meer dan 1,8 meter; |
c. | de hoogte van erf- en terreinafscheidingen langs de achterste perceelsgrens bedraagt niet meer dan 2 meter; |
d. | de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 meter. |
6.2.4 | Overbouwing |
a. | Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overbouwing' mag tot aan de vloer van de tweede bouwlaag geen bebouwing worden opgericht, behoudens de voor de hoger opgaande bebouwing benodigde ondersteuningsconstructies; |
b. | In afwijking van het bepaalde in 6.2.1 onder c mag de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overbouwing' niet meer dan 12 meter bedragen. |
6.3 | Specifieke gebruiksregels |
Aan-huis-verbonden beroep/bedrijf | |
Woningen mogen mede worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroep/bedrijf, mits: | |
a. | de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij het bruto vloeroppervlak van de woning voor ten hoogste 30%, tot een maximum van 70 m2, wordt gebruikt voor werkactiviteiten; |
b. | de gevel en dakrand van de woning niet worden gebruikt ten behoeve van reclame-uitingen; |
c. | er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en repareren van motorvoertuigen; |
d. | er geen detailhandel plaatsvindt. |
7.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor “Waarde - Archeologie” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden. |
7.2 | Bouwregels |
7.2.1 | Algemeen |
In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en/of dieptematen welke genoemd zijn in 7.3.1. | |
7.2.2 | Verplichting |
Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden: | |
a. | de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; |
b. | de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek; |
c. | de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige. |
7.3 | Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden |
7.3.1 | Verbod |
In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de in 7.3.2 onder a t/m f genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak groter dan 200 m² beslaan . | |
7.3.2 | Vergunningsvereisten |
Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden: | |
a. | grondbewerkingen (van welke aard dan ook); |
b. | het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen; |
c. | het indrijven van voorwerpen in de bodem; |
d. | het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodem verlagen, afgraven; |
e. | het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.; |
f. | het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen. |
7.3.3 | Uitzondering |
Het vergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten. | |
7.3.4 | Voorwaarde voor een omgevingsvergunning |
Vergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan burgemeester en wethouders heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. | |
7.3.5 | Aan een omgevingsvergunning verbonden regels |
Aan een vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden: | |
a. | de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; |
b. | de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek; |
c. | de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige. |
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. |
9.1 | Afwijking toegestane bouwhoogte techniek |
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, ten behoeve van technische voorzieningen op het dak, welke noodzakelijk zijn voor het doelmatig functioneren van het bouwwerk, zoals liftopbouwen, lichtkoepels, schoorstenen, antennemasten, luchtverversingsapparatuur, glazenwas installatie e.d., mits de overschrijding van de maximum bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt. | |
9.2 | Afwijken van de maximaal toegestane bouwhoogte |
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 meter, uitsluitend toe te passen ingeval extra bouwhoogte nodig is voor een architectonisch verantwoorde afronding van de bovenste bouwlaag c.q. kap/schuin dakvlak. |
Bij nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder is de realisatie van geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder), alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, dan wel aan het besluit hogere grenswaarden dat aan dit bestemmingsplan is toegevoegd. |
11.1 | Voorwaardelijke verplichting over parkeren |
Het gebruik van de gronden en de daarop aanwezige bebouwing ten behoeve van de woonfunctie is slechts toegestaan: | |
a. | indien binnen het plangebied van dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving van de desbetreffende woningen; |
b. | onder 'voorzien in voldoende parkeergelegenheid', zoals bedoeld onder a, wordt voor dit bestemmingsplan in zijn geheel verstaan: het aanleggen en daarna beschikbaar houden van ten minste 439 autoparkeerplaatsen binnen het plangebied. |
12.1 | Overgangsrecht bouwwerken |
12.1.1 | Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, |
a. | gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; |
b. | na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. |
12.1.2 | Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig afwijken van het bepaalde in 12.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%. |
12.1.3 | Het bepaalde in 12.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. |
12.2 | Overgangsrecht gebruik |
12.2.1 | Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. |
12.2.2 | Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 13.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. |
12.2.3 | Indien het gebruik, bedoeld in 12.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. |
12.2.4 | Het bepaalde in 12.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. |
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Vrijlandt”, gemeente Rotterdam. |