direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Pendrecht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1115Pendrecht-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het onderliggende, bestemmingsplan voor het gebied Pendrecht is niet meer actueel en dient te worden geactualiseerd. De actualisatie van het bestemmingsplan is in het kader van het Meerjarenprogramma actualisering bestemmingsplannen.

Het onderliggende (het oude) bestemmingsplan is gebaseerd op een herstructurering van de wijk en is voor het overgrote deel conserverend van aard waarbij de geldende rechten overgenomen worden. Met de actualisatie van het onderliggende bestemmingsplan wordt de herstructurering van de wijk afgerond. Met name worden de gerealiseerde ontwikkelingen conform de feitelijke situatie bestemd.
Naast het overnemen van de rechten uit de geldende bestemmingsplannen worden er een klein aantal wijzigingen doorgevoerd. Deze wijzigingen worden beschreven in hoofdstuk 4.1

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied is gelegen in de deelgemeente Charlois. De plangrenzen worden gevormd door de Oldegaarde aan de noordzijde, de Zuiderparkweg aan de oostzijde, de metroboog aan de zuidzijde en de Groene Kruisweg aan de westzijde van de wijk. Aan de zuidgrens ligt de grens op de metrolijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1115Pendrecht-va01_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1115Pendrecht-va01_0003.png"

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

In onderstaand schema zijn de geldende plannen binnen het plangebied van het bestemmingsplan vermeld. Aangegeven is wanneer het is vastgesteld door de gemeenteraad en wanneer het onherroepelijk is geworden, al dan niet door uitspraak van de Raad van State.

Bestemmingsplan   Vastgesteld   Onherroepelijk  
624   Pendrecht   24.06.2010   24.09.2010  

alsmede de Parapluherzieningen:

Parapluherziening   Vastgesteld   Onherroepelijk  
1077   Terrassen   11.11.2014   25.04.2015  
581   Parkeernormering Rotterdam   14.12.2017   31.03.2018  
581   Biologische Veiligheid   14.06.2018   18.08.2018  

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1115Pendrecht-va01_0004.png"

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:

  • I. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
  • II. Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • III. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.1.2 Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

Vastgesteld op 15 juni 2011

In de beleidsvisie "Kiezen voor Karakter, Visie Erfgoed en ruimte" van juni 2011 schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Daarnaast gaat het Rijk duidelijke prioriteiten stellen en aangeven welke cultuurhistorische gebieden en opgaven voor het Rijk van (inter)nationaal belang zijn en waar het Rijk voor zichzelf een rol ziet. De vijf in de visie geschetste prioriteiten zijn:

  • 1. Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  • 2. Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp;
  • 4. Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  • 5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Vastgesteld door Provinciale Staten op 14 december 2016

De hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid zijn weergegeven in de Visie ruimte en mobiliteit, die op 14 december 2016 door provinciale staten van Zuid-Holland is vastgesteld. Parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit zijn het Programma mobiliteit, het Programma ruimte en de Verordening ruimte opgesteld.

De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie. Beiden worden vastgesteld door Provinciale Staten. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid.

De Visie ruimte en mobiliteit omvat de doelen van het provinciale beleid en is zelfbindend voor de provincie.

Het Programma mobiliteit en het Programma ruimte: in deze twee programma's worden de doelen uitgewerkt en is een realisatiestrategie opgenomen. Per doel is aangegeven welke instrumentenmix wordt ingezet. Sommige doelen en projecten kan de provincie zelf realiseren, maar voor de meeste doelen en projecten heeft de provincie andere partijen nodig. Dit kan zowel via de informele weg, zoals overleg en het maken van afspraken, als via de formele weg, door het inzetten van het juridisch instrumentarium van de Wro. Het gaat dan bijvoorbeeld om zienswijze, aanwijzing, inpassingsplan en verordening.

2.2.2 Verordening Ruimte

Vastgesteld door Provinciale Staten in 2014

De verordening Ruimte 2014 bevat regels over de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen of daarmee gelijkgestelde plannen.

Het bestemmingsplan "Pendrecht" houdt rekening met de volgende provinciale belangen.

Detailhandel

Binnen het plangebied sprake is van een bestaand winkelcentrum, waarvan de voorgaande rechten in dit bestemmingsplan worden gecontinueerd. Er is dan ook geen sprake van het toevoegen van extra bouw- en/of gebruiksmogelijkheden op het gebied van detailhandel.

Archeologie

De archeologische waarden in het bestemmingsplan worden zorgvuldig beschermd. Dubbelbestemmingen zijn opgenomen op de verbeelding en in de regels om de aanwezige waarden te beschermen. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Eén van de beleidslijnen van de Stadsvisie is de wateropgave voor gewenste woonmilieus. Voor Rotterdam Zuid wilt de gemeente de aansluiting bij watermilieu Zuiderpark versterken en van daaruit uitbreiding van het water- en groennetwerk ten behoeve van nieuwe woonmilieus. Het bestemmingsplan staat uitbreiding toe, omdat binnen verschillende bestemmingen het realiseren van extra water mogelijk is gemaakt.

2.3.2 Woonvisie Rotterdam, koers naar 2030, agenda tot 2020

Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.

Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:

  • de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen, sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
  • te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen onder druk staat; en
  • woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.

Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door: 

  • een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad;
  • ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden; en
  • energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.

De basis op orde houden door:

  • het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
  • betaalbaarheidproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk;
  • goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken;
  • toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt; en
  • woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.

De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.3 Visie Werklocaties 2030

Vastgesteld op 2 april 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad

Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom).

De opgave van Rotterdam Zuid is vooral gericht op het behouden en versterken van de werkgelegenheid. Ruimte voor de dynamiek van de haven, versterken van het food-cluster Barendrecht en Ridderster en ontwikkeling van grootschalige voorzieningenclusters.
Kantoorgebruikers worden geaccommodeerd in de Waalhaven Oostzijde (maritieme dienstverlening) en Hart van Zuid (regionale bedrijvigheid). Bij de revitalisering van de voorzieningen in het Hart van Zuid dient rekening gehouden te worden met het (beperkte) verzorgingsgebied van deze locatie. Het Ahoy complex heeft als evenementenlocatie wel een groot verzorgingsgebied. Versterking van het complex met verwante elementen kan aan het hele Hart van Zuid ten goede komen.
Het is nog niet duidelijk welke marktvraag bediend zal worden met het omvangrijke programma van het Stadionpark. Voorkomen moet worden dat de regionale markt en in het bijzonder het Hart van Zuid onder dit project gaat lijden. Realisatie van het Maasstad Ziekenhuis in IJsselmonde biedt mogelijkheden voor vestiging van aanverwante bedrijvigheid.

Voor Penderecht heeft deze visie geen directe gevolgen.

2.3.4 Stedelijk Verkeersplan Rotterdam 2017 - 2030+

Vastgesteld op 11 mei 2017 door de Rotterdamse gemeenteraad

Het Stedelijk Verkeersplan is een plan waarbij bereikbaarheid in dienst van een economisch sterk en gezond Rotterdam staat. Het Stedelijk Verkeersplan zet de lange termijnvisie neer, waarbij het uitgangspunt is dat mobiliteit geen doel op zich is, maar een belangrijke randvoorwaarde voor een economische sterk, gezond en aantrekkelijk Rotterdam. De Rotterdamse Mobiliteitsagenda kent een drietal vertrekpunten:

  • de groei en stedelijke verdichting van Rotterdam naar 690.000 inwoners in 2035;
  • de economische vernieuwing (Next Economy) en de daarbij horende energietransitie;
  • de stedelijke mobiliteitstransitie naar meer fiets en ov-gebruik.

Bovengenoemde ontwikkelingen zijn vertaald in een verschillend aantal kansen en bereikbaarheidsmaatregelen die bijdragen aan Rotterdam als levendige en sterke economische stad. Een goede balans in modaliteiten, oftewel een nieuw evenwicht tussen fietsers, voetgangers, auto’s en het openbaar vervoer is daarbij vertrekpunt. Dit betekent dat de verdichting met woningen binnen het stedelijk gebied prioriteit krijgt en de transitie naar de Next Economy het regionaal en stedelijk vervoersnetwerk vorm geeft. Hierbij staat de gezondheid van de Rotterdammer voorop en wordt geïnvesteerd in slimme mobiliteit, waarbij de stad functioneert als proeftuin. De structuuringrepen binnen het Stedelijk Verkeersplan bieden de meeste kansen om een stedelijk en regionaal infrastructuur netwerk te vormen dat voldoende flexibel en genoeg adaptief is om de stad van de toekomst (Next City) vorm te geven. De mobiliteitsstrategie ontstaat vanuit de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van stad en regio en wordt -wanneer de bereikbaarheidsopgave in de toekomst verandert- steeds opnieuw aan de tijdgeest aangepast, omdat het geen volgordelijkheid kent. Dit leidt tot de volgende beleidskeuzen:

  • 1. City Lounge versterkt: stimuleren van fiets en ov;
  • 2. een samenhangend regionaal en stedelijk netwerk: wegen en ov in evenwicht;
  • 3. regionale en stedelijke oeververbindingen: nieuwe en transformatie van bestaande;
  • 4. aantrekkelijke en levendige (Binnen)stad: de City Lounge versterkt;
  • 5. versterken nieuwe vervoerswijzen: vervoer over water en Last Mile;
  • 6. geen vervoersarmoede: sociale en maatschappelijke participatie versterkt;
  • 7. gezonde leefomgeving: versterken ruimtelijke kwaliteit, luchtkwaliteit en Zero Emissie;
  • 8. slimme mobiliteit: technologische innovatie en ict;
  • 9. gebieden Buiten de Ring: duurzaam verbinden.
2.3.5 Nota Detailhandel 2017

Vastgesteld op 22 en 29 juni 2017 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Nota Detailhandel uit 2013 is in 2017 geactualiseerd. De nota bestaat uit een algemeen deel dat de stedelijke ambities ten aanzien van dit onderwerp bevat en 13 separate gebiedsgerichte uitwerkingen, die het detailhandelsbeleid per gebied beschrijven. De nota en de gebiedskoersen doen geen uitspraken over het centrum, hiervoor blijft de nota 'WNKLN N RTTRDM' het relevant beleidskader.

Stedelijke ambities en spelregels ten aanzien van detailhandel

Het detailhandelsbeleid bestaat in de basis uit een beleidskader, waarin op grond van de trends en ontwikkelingen de visie en ambitie van Rotterdam op de detailhandelsstructuur wordt uitgesproken. Met dit kader zet Rotterdam in op een krachtige, toekomstbestendige winkelstructuur, waarbij de consument centraal staat en sprake is van complete, compacte comfortabele en levensvatbare centra.

Om deze ambities te realiseren, is een aantal spelregels onontbeerlijk en zijn vier stedelijke ambities geformuleerd:

  • Een evenwichtige detailhandelsstructuur (aantrekkelijk, levensvatbaar, complementair)
  • Meer flexibiliteit en dynamiek ter versterking van de detailhandelsstructuur
  • Detailhandelsbeleid als kader voor ruimtelijke ontwikkelingen
  • Een bruisende Binnenstad!


De spelregels die nodig zijn om de ambities te behalen zijn:

  • Nieuwe ontwikkelingen zijn alleen mogelijk in de winkelconcentratiegebieden zoals in de Gebiedskoersen Detailhandel zijn vastgesteld.
  • Creëren van nieuwe winkelgebieden is enkel onder strikte voorwaarden mogelijk.
  • Geen nieuwe solitaire vestiging van winkels buiten de detailhandelsstructuur van winkelgebieden.
  • In kleine kernen kan maatwerk vereist zijn, om de kwaliteit van de leefomgeving te behouden.
  • Vestiging van grootschalige detailhandel bekijken we kritisch.
  • Geen nieuwe perifere concentratiegebieden.
  • Tuincentra en bouwmarkten buiten de aangewezen winkelgebieden zijn onder voorwaarden bespreekbaar.
  • Geen detailhandel op bedrijventerreinen.
  • Winkels in tweedehandsgoederen vestigen we in winkelgebieden; uitzondering voor kringloopwinkels.
  • Internetwinkels en -afhaalpunten met een (beperkte) bezoekersfunctie worden enkel toegestaan in de winkelgebieden en op trafficlocaties.
  • Voor winkels geldt in de horecanota Rotterdam 2017-2021 de basisvrijstelling.
2.3.6 Horecanota Rotterdam 2017-2021

Vastgesteld door B&W op 1 november 2016

In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.

Belang voor de stad

Rotterdam is een levendige stad met een aantrekkelijke binnenstad, een groot cultureel aanbod en een gevarieerde samenstelling van bewoners, ondernemers en bezoekers. Horeca speelt een cruciale rol: een goede mix van kwaliteit en kwantiteit, een balans met andere stedelijke functies en openbare orde en veiligheid, bevordert de populariteit van Rotterdam. Bovendien levert de horecasector werkgelegenheid op en stimuleert het de lokale economie. De aantrekkingskracht van de stad is de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt weer geld uitgegeven door bezoekers, Rotterdam voert de goede lijstjes aan en is in 2015 uitgeroepen tot beste binnenstad van Nederland. Tegelijkertijd verdicht de bewoning en is ruimte schaars. Het is dus van belang alles in goede banen te leiden en deze schaarse ruimte optimaal te benutten. De positieve ontwikkelingen van Rotterdam weten sommige delen van de stad onvoldoende te bereiken vanwege de aanwezigheid van malafide ondernemingen, georganiseerde criminaliteit en overlast. Dit vraagt om extra aandacht en stevig optreden.

Visie en ambities

Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.

De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium.

  • Rotterdam bruist!;
  • de wijk is het uitgangspunt bij het bepalen van de mogelijkheden en onmogelijkheden;
  • bewoners en ondernemers hebben inspraak en nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid;
  • ruimte voor innovatie en experimenten ter bevordering van het ondernemerschap en woon- en leefgenot;
  • minder regels, minder lasten en een vereenvoudigd vergunningenstelsel;
  • uitgaan van vertrouwen en sturen op naleving (high trust);
  • wanneer regels en afspraken worden geschonden, dan wordt stevig opgetreden (high penalty).

Uiteenzetting horecastelsel (vergunningen)

In deze paragraaf is aangegeven wat in Rotterdam verstaan wordt onder horeca en voor welke vormen een exploitatievergunning noodzakelijk. Ook wordt een toelichting gegeven op bijzondere vormen van (tijdelijke) horeca en de andere zaken die bij het starten en/of overnemen van een horeca-inrichting komen kijken.

Wat is horeca?

Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De exacte definitie is in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen onder het begrip: openbare inrichting.

De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van openbare inrichtingen. Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen vanwege hun bijzondere karakter eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn eveneens geen onderdeel van dit beleid. Een restaurant in een hotel natuurlijk wel.

Exploitatievergunning of niet?

In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.

Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Drank- en Horecawet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1115Pendrecht-va01_0005.png"

Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1115Pendrecht-va01_0006.png"

Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten (limitatief): muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1115Pendrecht-va01_0007.png"

Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. Dit gebeurt door middel van een aanwijzingsbesluit dat voor bepaalde of onbepaalde tijd van kracht is. De aanwijzing wordt genomen op basis van het Horecagebiedsplan (zie ook paragraaf) dat ter plaatse van kracht is, waarin ook gemotiveerd is waarom het gebied wordt aangewezen. In die gevallen is altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren, ook al is er sprake van één van de hierboven beschreven situaties.

Exploitatievergunning

Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.

Exploitatiecategorieën

De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).

Gebiedsgericht werken

Een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van de Horecanota is gebiedsgericht werken; kennis uit de wijk is bepalend voor wat kan en wat niet. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z’n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen, kunnen bekende en nog onbekende horeca-ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd. Het horecagebiedsplan biedt het kader hiervoor.

2.3.7 Rotterdams beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie

Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad

In de beleidsnota uit 2002 zijn wensen en oplossingsrichtingen opgenomen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten. De nota sluit aan op nationaal antennebeleid waarin ook onderscheid gemaakt wordt in vergunningsvrije en vergunningsplichtige bouwwerken.

2.3.8 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.3.9 Beleidsnota "Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020" en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 22 december 2016 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad

Rotterdam heeft een inmiddels volwassen monumententraditie. Er is sprake van een toenemend historisch bewustzijn in de stad. De karakteristieke vermenging van tijdlagen en de daarbij horende afwisseling van oud en nieuw zorgt voor een belangrijke en onderscheidende identiteit van het stadsbeeld.

In de beleidsnota Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020 wordt de visie op het Rotterdams gebouwde erfgoed en de hieruit voortvloeiende ambities beschreven. Rotterdam verbindt de zorg voor behoud van het gebouwd erfgoed met de hedendaagse opgaven van de stad. Ingezet wordt op bescherming, behoud en hergebruik, en instandhouding van erfgoed. Steeds vaker wordt cultuurhistorie gekozen als uitgangspunt voor (gebieds-)ontwikkelingen, waardoor de historische gelaagdheid van de stad behouden blijft voor toekomstige generaties. Het wettelijke instrumentarium hiervoor is de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van het planologisch instrumentarium.

2.4 Gebied

2.4.1 Gebiedsplan Charlois 2014-2018

Vastgesteld op 7 juli 2014 door het college van BenW

Pendrecht is een wijk in het zuiden van Charlois en in de jaren vijftig gebouwd als tuinstad. Pendrecht wordt begrensd door de Groene Kruisweg in het westen, de Oldegaarde in het noorden, de Zuiderparkweg in het oosten en de Charloisse Lagedijk in het zuiden. De belangrijkste verkeersader en tevens winkelstraat is de Slinge, waar tevens de markante Sint Bavokerk is gevestigd. Straatnamen zijn vernoemd naar plaatsen in Zeeland, Zuid-Holland en West Brabant, die door de watersnoodramp van 1 februari 1953 getroffen werden.

In Pendrecht wonen ca.11.674 inwoners, verdeeld over een kleine 6.000 huishoudens. De wijk heeft een doorstroming van 14%. Daar tegenover staat dat een derde van de bewoners al 10 jaar of langer in Pendrecht woont.

Pendrecht heeft veel goede sociaal-maatschappelijke voorzieningen, goede basisscholen en een uitstekende organisatie van bewoners Vitaal Pendrecht. Het buurtwinkelcentrum Plein 1953 gaat door een economisch zware tijd en heeft te kampen met leegstand.

Ongeveer 70% van de woningen in Pendrecht bestaat uit huurwoningen met een bereikbare huur. Hiervan behoort 35% tot de kwetsbare voorraad. De particuliere woningvoorraad is deels de resultante van 20 jaar herstructurering en deels naoorlogse gestapelde bouw.

Doordat tijdens de herstructurering veelal gestapelde bouw wordt vervangen door grondgebonden woningen, worden de gemeenschappelijke tuinen omgevormd naar privégroen.

Als tuinstad heeft Pendrecht een uitgesproken groen karakter. Dit groen is opgebouwd uit een aaneenschakeling van openbare groenstroken, singels, gemeenschappelijke tuinen en privé-groen. Pendrecht grenst aan twee recreatieve groengebieden: het Zuiderpark en het recreatiegebied aan de zuidrand. Een ander kenmerk van de wijk is de waterstructuur. Verschillende singels delen de wijk op en komen uit op de vijver aan Plein 1953.

2.4.2 Horecagebiedsplan gebied Charlois 2017-2022

Pendrecht is een woongebied. Plein 1953, de Krabbendijkestraat en het zuidelijk deel van de Slinge zijn een gemengd woongebied. De horeca in Pendrecht is merendeels gesitueerd op en in de directe omgeving van Plein 1953, voornamelijk aan de Krabbendijkestraat.

Verspreid over de wijk zijn er nog enkele andere horecagelegenheden. Het huidige aanbod van horeca wordt als voldoende ervaren, in het bijzonder door een overaanbod in het gebied van horeca die is vrijgesteld van de vergunningplicht. Mede daarom is het wenselijk dat horeca die is vrijgesteld van vergunningplicht, zich beperkt tot het gebied aan de Slinge aan de zijde van Plein 1953.

Het grootste deel van Pendrecht is de algemene ontwikkelrichting consolideren.

Plein 1953 is door het college geselecteerd als één van de drie gebieden waarop wordt ingezet op versterking van economische vitaliteit. Hieraan kan horeca een goede bijdrage leveren. Daarnaast is de inzet erop gericht om aanwezige winkelpanden gevuld te houden/krijgen met winkels.

Aan het Vlissingenplein 108 is de Zuiderkroon gevestigd, dit betreft een restaurant en een ontmoetingscentrum. De Zuiderkroon is mede bedoeld voor de bewoners van Pendrecht. Op dit moment kan de Zuiderkroon beperkt exploiteren en het is wenselijk dat de Zuiderkroon kan uitbreiden met de exploitatie middels een exploitatievergunning.

2.4.3 Gebiedskoers Detailhandel 2017-2020

Vastgesteld juni 2017 door de Rottedamse gemeenteraad

De stedelijke ambities zijn het uitgangspunt voor de gebiedsgerichte uitwerking voor detailhandel. In de gebiedskoersen detailhandel zijn de winkelgebieden ruimtelijk begrensd, zodat voor iedereen duidelijk is wat de winkelgebieden in de stad zijn en wat de gemeentelijke koers daarbij is.

De keuzes op gebiedsniveau vormen de basis voor het gemeentelijk handelen ten aanzien van enerzijds het versterken van winkelontwikkelingen (door bijvoorbeeld mee te werken aan nieuwe winkelvestiging) en anderzijds de transformatieopgave.

Bestaande situatie

Plein 1953 is als winkelconcentratie ontwikkeld voor de bewoners in de wijk. Door demografische en fysieke ontwikkelingen is het inwonertal van de wijk door de jaren heen afgenomen. De omvang van de winkelconcentratie is echter niet navenant afgenomen, met leegstand en moeilijke invulling tot gevolg. Als boodschappencentrum is er een compleet supermarktaanbod aanwezig, met een full service supermarkt (Albert Heijn), een prijssupermarkt (Dirk vd Broek) en een discount supermarkt (Aldi). De Dirk vd Broek supermarkt ligt aan het plein en de andere supermarkten zijn aan de randen van het gebied gelegen. Naast de supermarkten wordt het aanbod aangevuld met vers speciaalzaken en frequent benodigde niet-dagelijkse artikelen.

Het winkelgebied is fysiek gezien te groot voor de functie die het voor de wijk als boodschappencentrum heeft. De concentratie van winkels binnen het winkelgebied is daarom niet optimaal, waardoor het onvoldoende als compact winkelgebied wordt ervaren. Een van de oorzaken is het feit dat het gebied bestaat uit verschillende deelgebieden, namelijk het plein, de Krabbendijkstraat, de Slinge, de Baarlandhof. Een opgave voor het gebied is concentratie van winkels in een centraal deel.

Koers detailhandelstructuur

Voor Plein 1953 is concentratie van het aanbod een belangrijke opgave. Het plein als centrale locatie is daarvoor de meest logische plek. De binnenterreinen en een groot deel van de strip aan de Slinge, hebben onvoldoende interactie met de rest van de winkelconcentratie, waardoor die beleidsmatig niet tot de winkelconcentratie worden gerekend. Doel is een compact en compleet boodschappencentrum, met een compleet aanbod. Voor een boodschappencentrum als Plein 1953 is inzet op de basiskwaliteiten en profilering essentieel. Hier ligt een belangrijke opgave voor zowel winkeliers als eigenaren in het gebied.

 

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Archeologie

Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid.

Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam heeft een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die deel uitmaakt van de gemeentelijke monumentenverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het “Verdrag van Malta” is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Bewoningsgeschiedenis

In het bestemmingsplangebied zijn twee geologische zones te onderscheiden. Het noordelijk deel bestaat volgens de Geologische Kaart van Nederland (NITG-TNO 1998) uit laatmiddeleeuwse kleiafzettingen die een oudere kleiafzetting (Afzettingen van Duinkerke I) op veen bedekken. Het zuidelijk deel van het bestemmingsplangebied bestaat uit laatmiddeleeuwse kleiafzettingen die op veen zijn gelegen. Op grond van deze geologische context zijn in het bijzonder in het noordelijk deel van het bestemmingsplangebied, namelijk op de genoemde oudere kleiafzettingen, sporen uit de IJzertijd (800 voor Christus-begin jaartelling) en de Romeinse tijd (begin jaartelling-350 na Christus) te verwachten. In de ondergrond van het noordelijk deel van het plangebied plaatsen recentere paleogeografische kaarten nog een fossiele geul, waaraan tijdens het Mesolithicum gewoond kan zijn (circa 6500 BP). Een vindplaats op een oeverwal even ten oosten van het plangebied uit de betreffende periode geeft gewicht aan deze reconstructie, hoewel bij onderzoek in het bestemmingsplangebied zelf nog nooit kansrijke oeverafzettingen werden gevonden.

Het veen en het klei-op-veengebied werd in de Middeleeuwen in de 10e-12e eeuw ontgonnen. In de 12e-13e eeuw ontstond door bedijkingen de Riederwaard. Deze waard ging in 1373 door overstromingen ten onder. De resten van de middeleeuwse bewoning werden afgedekt met vaak dikke pakketten zand en klei. De herbedijking vond plaats in 1460. Sindsdien maakt het plangebied deel uit van de Polder Charlois. De bebouwing lag veelal langs de dijken van de polder, juist buiten het plangebied. Opde kadastrale kaart 1811-1832 wordt er op twee plaatsen bebouwing getoond. Het betreft een watermolen aan de 'Agter Weg' (nu in het straatbeeld verdwenen, zowel de molen als de weg) en een huis (boerderij) met bijgebouwen en erf op de kruising van de Agter Weg en de eveneens niet meer bestaande Dorps Weg.

Archeologische verwachtingen

In het bestemmingsplangebied zijn vooralsnog geen vindplaatsen bekend. Vindplaatsen uit het Mesolithicum komen mogelijk voor op oeverafzettingen van een fossiele geul in de ondergrond van het noordelijk deel van het plangebied. Voor wat betreft het gedeelte van het plangebied ruwweg ten noorden van de Slinge geldt een verwachting voor vindplaatsen uit de IJzertijd en de Romeinse tijd. Middeleeuwse bewoningssporen uit de periode vóór 1373 kunnen in het gehele plangebied voorkomen. Er kunnen resten van de molen en de boerderij van de kaart 1811-1832 aanwezig zijn.

3.2 Stadsgezichten en Monumenten

Monumenten, beeldbepalende objecten en structuren en Rijksbeschermde Stadsgezichten

Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium – Erfgoedwet (2016) en Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast krijgen rijks beschermde stadsgezichten, wederopbouwaandachtsgebieden en beeldbepalende panden op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan de dubbelbestemming “Waarde – Cultuurhistorie”.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Erfgoedwet (2016) en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beeldbepalende objecten (BO)

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als monument, maar wel cultuurhistorisch waardevol zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden.

Historische ontwikkeling

Pendrecht is gebouwd in de polders ten zuiden van Charlois. Van de oorspronkelijke topografie is in de opzet van de wijk vrijwel niets terug te vinden.

Met de planontwikkeling voor de woongebieden op het zuidelijk stadsdeel werd reeds aan het begin van de 20e eeuw gestart. Het eerste gemeentelijke plan waarin een mogelijke stadsvorming op 'zuid' werd uiteengezet bestemde vrijwel het gehele agrarische gebied van het vroegere Charlois tot woongebied. In 1937 werd het uitbreidingsplan herzien. Ten zuiden van een vereenvoudigde waaiervormige bebouwingsopzet werd aan de nieuwe stadsrand het Zuiderpark voorzien. Bij het uitbreken van Wereldoorlog II waren tuindorp Vreewijk en tuindorp Sportdorp gerealiseerd, maar toch bleven grote delen onuitgevoerd.

Het uitbreidingsplan in hoofdzaak Linker Maasoever, opgesteld in 1949, haakt in op een aantal grote lijnen die reeds in het vorige plan voor de oorlog waren uitgezet. Dit uitbreidingsplan was het richtinggevend kader voor de completering van het zuidelijk stadsdeel bestaande uit de wijken Pendrecht, Zuidwijk, Lombardijen en IJsselmonde en het Zuiderpark.

Pendrecht is opgebouwd rondom een geometrisch stramien van wijkontsluitende hoofdwegen en waterlopen, waardoor een strak en rechthoekig woongebied ontstaat. Ten zuiden van het kruispunt van Slinge en de Kerkwervesingel, ligt het centrum van de wijk, bestaande uit een plein en een winkelcentrum. De hoofdstructuur deelt de wijk in vier buurten of 'woonvelden', ieder opgebouwd uit 800 tot 1200 woningen. Er is zowel hoog- als laagbouw gerealiseerd.

De architectuur stedenbouwkundige opzet van in Pendrecht is zeer bekend en is het geesteskind van architecte Lotte Stam-Beese. Zij heeft de wooneenheid of 'stempel' ontworpen.

Van meet af aan ging Stam-Beese, net als Van Tijen in Zuidwijk, uit van een semi-autonome woonwijk van 'ideale' afmetingen met circa 6000 woningen. Een zelfstandige wijk, maar ook open en gerelateerd aan het grotere geheel.

De woonbuurten werden opgenomen in een assenkruis van hoofdwegen en waterlopen waardoor een strak en rechthoekig woongebied ontstond. Langs het assenkruis zijn de voorzieningenlocaties gesitueerd, een scholenstrook, het centrale winkelcentrum en een zuidelijke groenstrook. De assen werden met hoge galerijflats gemarkeerd, de open, zachte randen van de wijk niet met gebouwen maar met groen en/of singels.

De wooneenheid, de stempel, was een flexibele bouwsteen die een gelijktijdig ontwerp van verkaveling en infrastructuur mogelijk maakte. Door de eenheden telkens te stempelen en te spiegelen is een doorlopend patroon te vormen. In sociaal opzicht was de wooneenheid gebaseerd op het idee van differentiatie, van menging van bevolkingsgroepen als grote en kleine gezinnen, oude en jonge mensen, alleenstaand, kinderloos en bejaard werden samengebracht in deze kleinst mogelijke unit van circa 90 huishoudens. Iedere stempel bestond daartoe uit een rij bejaardenwoningen (1laag), twee rijen gezinswoningen (2 lagen), een portieketageblok (3 lagen) en een galerijblok (4 lagen).

De tuinen en straten lopen in elkaar over zodat de bouwblokken niet een ruimte afschermen maar juist rondom in het gemeenschappelijke groen staan.

Het wijkwinkelcentrum ligt rond het centrale Plein 1953,een groot voetgangersdomein met winkels en bedrijfjes als pleinwanden, en ruimte voor 'het winkelende publiek, de stoeiende schooljeugd, voor feestjes, etc'. De opzet met wandelzones langs winkels en met daar achter expeditiestraten, was naar Amerikaans model en kort daarvoor met de aanleg van Rotterdamse Lijnbaan (1953) beproefd.

Waardering van het gebied

Pendrecht is een uniek overgangsproject in de ontwikkeling van de Nederlandse stedenbouw. In Pendrecht is de gehele ruimtelijke opzet ondergeschikt aan de logica van de wooneenheid. Dit wordt beschouwd als een keerpunt in de geschiedenis van de stedenbouw. Samen met de architectuur en het groen is een Gesamtkunstwerk, een totaalcompositie, gecreëerd. De verwevenheid tussen architectuur, stedenbouw en groen is sterk en grijpt op verschillende schaalniveaus in elkaar. Hoewel de uitvoering minder 'zuiver' werd dan in de vroegste plannen was voorgesteld, gold de wijk in de wederopbouw lange tijd als voorbeeld voor de bouw van tal van andere woonwijken in de rest van ons land.

De afgelopen 20 jaar zijn delen van Pendrecht gerenoveerd of zelfs geheel vernieuwd, daarbij is zorgvuldig omgegaan met de oorspronkelijke structuur van de wijk. Deze aanpak heeft vrij veel aandacht in de vakpers gekregen en is opnieuw inspirerend (geweest) bij de aanpak van wederopbouwwijken in andere gemeenten.

Voor de wijk is een cultuurhistorische verkenning (CV) opgesteld, waarin zowel aandacht is voor de oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet en architectuur, alsook voor de wijze waarop de vernieuwing heeft plaatsgevonden. Op basis van deze CV zijn een aantal beeldbepalende objecten, ensembles en structuren benoemd. De beeldbepalende objecten zullen in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'waarde cultuurhistorie' krijgen, waardoor sloop niet zonder vergunning kan plaatsvinden.

Monumenten

Rijksmonumenten:

  • RK Sint Bavokerk

Slinge 775

Architect: H. Nefkens

Gemeentelijke monumenten:

  • Praktijkwoning Hefting, 1959

Sommelsdijkstraat 40

Architect: H.P.C. Haan

  • Woningbouw Pendrecht III, 1954-1957

Dirkslandstraat 67a-86c

Stellendamstraat 67a-85c

Architect: H. Nefkens, Kuiper, Gouwetor, De Ranitz met Bleeker

Beeldbepalend object / toekomstig gemeentelijk monument:

  • Winkelcentrum Zijpe, 1953-1955

Zijpe 1-19, Serooskerkestraat 1-16, Noordwellestraat 14-28

Architect: J.A. Lucas, H.E. Niemeijer

Beeldende kunst: Hans Richter, Koos van Vlijmen (“De Bouwvakkers”)

Beeldbepalende objecten:

  • Oecumenische school De Hoeksteen, 1958-1961

Kerkwervesingel 24

Architect H. Nefkens (mmv J. Lambrechts)

  • De Koppeling

Herkingenstraat 80

14-klassige school, Gemeentewerken, Rotterdam

  • Over de Slinge, 1957-1958

Krabbendijkestraat 243-245,

14-klassige school, Gemeentewerken, Rotterdam

  • Gereformeerde Christus-Triomfatorkerk, 1962

Krabbendijkestraat 255

Architect Swaneveld & Goslinga

  • Open Hof Kerk (hervormd/protestants), 1963

Middelharnisstraat 153-A

Architect H.W.M. Hupkes (Hupkes en van Asperen Architecten)

  • Woonhuis S.A. van der Spoel, 1963

Yersekestraat 3

  • Woonhuis dhr P.J. Kleinjan, 1958

Kamperlandsingel 19

  • Dubbel woonhuis A. en P.B. van Putten, 1960

Wemeldingestraat 39-41

Beeldbepalende structuren :

  • De hoofdcompositie van de wijk bestaande uit het assenkruis van singels, het orthogonale Stratenpatroon, het Plein 1953, de vijf (hoge) galerijflats en de open randen van de wijk
  • De randen van de wijk zijn transparant en alleen op de assen gemarkeerd met hoge galerijflats. De haakvormige bebouwing aan het Plein 1953 en de Karel de Stouteflat benadrukten het hart van de wijk; een groen en open aangelegd voetgangersgebied met rondom winkels.

De beeldbepalende structuren zijn gedetailleerd bestemd in dit bestemmingsplan.

Waardevolle ensembles

Er zijn 7 waardevolle ensembles aangewezen waarin de stedenbouwkundige opzet, de verhouding bebouwing-openbare ruimte, de differentiatie van de openbare – semiopenbare- en privéruimtes waardevol zijn. Deze ensembles hebben een cultuurhistorische waarde, en zullen gedetailleerd bestemd worden om de opzet van het ensemble te borgen.

Uitzondering is ensemble 1; de Herkingenbuurt, deze woonbuurt is zowel stedenbouwkundig als architectonisch nog een heel gaaf voorbeeld van de oorspronkelijke opzet van een woonbuurt, en daarom zeer waardevol.

Deze oorspronkelijke opzet is behouden met renovatie en sloop-nieuwbouw, wisselende straatprofielen met openbare groenstroken en doorkijkjes naar binnentuinen. Dit ensemble krijgt als geheel een dubbelbestemming 'cultuurhistorische waarde'.

Bijzonder aan beeldbepalende schoolgebouwen, kerken en woonhuizen

Schoolgebouwen en kerken

De schoolgebouwen zijn ook architectuurhistorisch waardevol, de systeembouw met betonskelet en prefab elementen, leverde efficiënte en open schoolgebouwen. De moderne toepassing van systeembouw in de scholenbouw was rond 1959 een novum. De opzet met vleugels was flexibel en eenvoudig met een extra lokaal uit te breiden. In een paar jaar tijd konden tientallen scholen in Rotterdam worden opgetrokken maar inmiddels zijn er veel van dergelijke scholen gesloopt, reden te meer om zorgvuldig met deze gebouwen om te gaan.

De betrokken architecten werkten tevens aan bijbehorende kerken en aan woningbouwprojecten in Pendrecht. De beeldbepalende scholen zijn gaaf en beschikken over oorspronkelijke kozijnen. De school van Nefkens is onderdeel van het voormalige katholiek complex met de bijbehorende St Bavokerk (rijksmonument).

Ensemble 7, 'Villapark' met daarin drie beeldbepalende woonhuizen

Het villaparkje is een waardevol ensemble vanwege de karakteristieke stedenbouwkundige opzet van vrijstaande woningen aan cul-de-sacs aan de open, groene westrand van Pendrecht. De ambitie van particuliere bewoners kwam tot uitdrukking in de architectuur.

In deze buurt zijn 3 woonhuizen van architect Jan Hoogstad aangewezen als beeldbepalend:

Woonhuis S.A. van der Spoel, 1963

Yersekestraat 3

Vrijstaande villa naar ontwerp van Rotterdamse architect Jan Hoogstad met 'zwevende' woonlaag (licht overhellend) met plat dak, op een onderverdieping met parkeergarage met hellingbaan. Typerend is de groengrijze geglazuurde baksteen waarin de woonlaag is opgemetseld, de doorlopende horizontale raamstrook aan de voorzijde en de glazen pui aan de achterzijde. Waardevol zijn gaafheid, schoonheid, materiaalgebruik en positionering van de villa aan cul-de-sac.

Woonhuis dhr P.J. Kleinjan, 1958

Kamperlandsingel 19

Vrijstaande villa naar ontwerp van Rotterdamse architect Jan Hoogstad met 'zwevende' woonlaag (licht overhellend) met plat dak, op een onderverdieping met parkeergarage met hellingbaan. Typerend zijn de gemetselde wand langs de trap naar de voordeur die markant afsteekt tegen de glazen voorgevel, de afwisseling van gesloten zijgevels en glazen voor- en achtergevel. Waardevol zijn gaafheid, schoonheid, materiaalgebruik en positionering van de villa aan cul-de-sac.

Dubbel woonhuis A. en P.B. van Putten, 1960

Wemeldingestraat 39-41

Dubbel woonhuis naar ontwerp van de Rotterdamse architect Jan Hoogstad. Typerend is de blokvormige opbouw met plat dak, glazen voorgevels, koppeling van woningen met garageboxen en dakterrassen. Waardevol zijn gaafheid, schoonheid, materiaalgebruik en positionering van woningen aan de Kamperlandsingel.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Ontwikkelingen

In het kader van de afronding van de herstructurering van de wijk, waar het vorige bestemmingsplan op is gebaseerd, zijn er enkele ontwikkelingen, wijzigingen die meegenomen kunnen worden bij de actualisering van dit bestemmingsplan. Het gaat om de volgende gebieden:

Ossenissebuurt
De gerealiseerde woningbouw wordt vastgelegd in dit bestemmingsplan conform de gerealiseerde situatie. Hierdoor wordt de globale bestemming ''woongebied'' vervangen door de bestemmingen: ''wonen'', ''tuin'' en ''verblijfsgebied''.

Tiengemeten
Het grootste deel van de buurt Tiengemeten is geherstructureerd. Voor het overige deel zijn er nog niet uitgekristalliseerde plannen die binnen de wijzigingsbevoegdheid niet mogelijk zijn. Op basis hiervan vervalt de wijzigingsbevoegdheid voor dit gebied.

Tiengemetenhof
De wijzigingsbevoegdheid voor het plein Tiengemetenhof om de verkeersbestemming te wijzigen vervalt. Het gebied is definitief ingericht ten behoeve van de parkeerfunctie.

Slinge nabij Herkingenbuurt
De wijzigingsbevoegdheid langs de Slinge voor grondgebonden woonwerkwonigen vervalt. Er zijn geen concrete alternatieve bouwplannen die in deze actualisatie meegenomen kunnen worden.

Ontwikkelingen waar sprake is van studie of waar de de ontwikkelende partij voor een andere procedure kiest zijn:

Middelharnisstraat 275 

Op het perceel Middelharnisstraat 275 te Rotterdam bevindt zich een gebouw dat in gebruik is geweest als locatie voor een buitenschoolse opvang. Inmiddels staat het pand enige tijd leeg en is de gemeente voornemens het in gebruik te nemen voor de huisvesting van medewerkers van de groenvoorziening. Zij maken nu nog gebruik van het pand aan de Dwarsstraat 10, waar ze zich verzamelen, omkleden, lunchen en hun materialen opslaan.

Om deze ontwikkeling mogelijk te maken wordt op dit moment de zogenaamde reguliere procedure doorlopen. In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is bepaald dat het besluit op zijn minst dient te voldoen aan het criterium dat sprake is van 'een goede ruimtelijke ordening'. Daartoe dient onder andere aangetoond te worden dat voldaan wordt aan wet- en regelgeving met betrekking tot milieuaspecten.

Als de omgevingsvergunning verleend is zal deze ontwikkeling opgenomen worden in het bestemmingsplan.

Tiengemeten Midden

Het resterende herstructureringsprogramma voor deze wijk bestaat gedeeltelijk uit sloop en nieuwbouw en renovatie van bestaande woningen. Het gaat hier om de bezit van Woonstad. Aangezien het plan voor deze locatie zich nog in een onderzoeksfase bevindt, zal de ontwikkelende partij voor deze ontwikkeling een aparte procedure doorlopen.

Valkensteijn

Het gaat om een herontwikkelling van een zorgcomplex naar woningen. Aangezien deze ontwikkeling niet voldoende uitgekristalliseerd was in de onderzoeksfase van dit bestemmingsplan, heeft Woonstad ervoor gekozen om voor deze locatie een aparte procedure te gaan volgen.

4.2 Juridische planbeschrijving

4.2.1 Bedrijven

Grootschalige bedrijven en bedrijventerreinen komen niet voor in het plangebied. Binnen de bestemming Bedrijf' zijn bedrijven toegetstaan in de milieucategorie 1 t/m 2 zoals opgenomen in de lijst van bedrijfsactiviteiten, bijlage 1 en 2 bij de regels. Het gaat om een locatie aan de Baarlandhof en aan de Dorpsstraat.

Daarnaast zijn bedrijven toegestaan in de categorie 1 t/m 2, binnen de Gemengde bestemmingen 1 en 2, gesitueerd aan het Plein 1953. Het gaat daarbij om bedrijven op de begane grond naast winkels en dienstverlenende bedrijven.

De gemeentewerf aan de Raamsdonkweg heeft de bestemming 'Bedrijf - Gemeentewerf'. Het grote transformatiehuis aan de Groene Kruisweg heeft de bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening. Het gaat hierbij om een gebouw met een inhoud van meer dan 80 m3. Kleinere bouwwerken van openbaar nut zijn niet apart bestemd en kunnen overal binnen de bestemming 'Groen' en de 'Verkeersbestemmingen' worden gerealiseerd.

4.2.2 Bestemmingen Gemengd 1, 2 en 3

Een groot deel van de bebouwing binnen het plangebied is opgenomen binnen de bestemmingen 'Gemengd - 1, 2 en 3'. Hieronder wordt op het verschil tussen deze bestemmingen ingegaan.

Het winkelgebied gelegen nabij Plein 1953 en de kleinschalige winkelstraat Zijpe hebben de bestemming 'Gemengd - 1 '. De in dit gebied aanwezige winkels op de begane grond en woningen op de verdiepingen (indien verdieping aanwezig) waren reeds zodanig in het vorig bestemmingsplan zo bestemd. Ook zijn kantoren, geluidongevoelige maatschappelijke functies en bedrijven t/m categorie 2 op de begane grond mogelijk.
Met een functieaanduiding wordt de aanwezige horeca vastgelegd (Krabbendijkestraat 63 en 95, Plein 1953 nrs. 38, 39, 51 en 60; Slinge 562 en 570; Sliedrechtstraat 26; Zijpe 2,8 en19). Met een dergelijke aanduiding worden ook het casino (Krabbendijkehof 48 /50); de belwinkel (Krabbendijkestraat 65), en het kinderdagverblijf (Plein 1953 nr 191) opgenomen. Omdat voor de locaties aan het Baarlandhof 17 en Plein 1953 nr 191 detailhandel in de vorm van een supermarkt gevestigd is (Action en Aldi) zijn deze, anders dan in het vorige bestemingsplan, binnen de bestemming Gemengd - 1 opgenomen.
De bestemming ''Gemengd - 2' is opgenomen voor een tweetal kantoorgebouwen. Het gaat om het gebouw aan de Sliedrechtstraat 71 en het gebouw van een woningcorporatie aan het Ooltgensplaathof 1. Overeenkomstig het voorgaande bestemmingsplan is, naast de functie kantoren, ook dienstverlening en niet geluid gevoelige maatschappelijke functies over alle verdiepingen toegestaan.
De bestemming 'Gemengd - 3' is opgenomen voor de woontoren aan het Tiengemetenhof, waar op de begane grond een dierenkliniek gevestigd is.

4.2.3 Wonen

In het nieuwe bestemmingsplan Pendrecht zijn overeenkomstig het voorgaande bestemmingplan drie bestemmingen Wonen.

De bestemming ' Wonen - 1' is de algemene woonbestemming, waarbinnen grondgebonden en gestapelde woningen zijn toegestaan. Daarbij is de tuin apart als 'Tuin' bestemd. De bestemming 'Wonen - 2' staat uitsluitend vrijstaande woningen toe en de bestemming 'Wonen - 3' vrijstaande of geschakelde (grondgebonden) woningen. Binnen Wonen -2 en -3 is niet alleen het bouwblok (of footprint) als wonen bestemd, maar ook een groot deel van de tuin. Hierdoor is er binnen de bestemmingen 'Wonen - 2' en 'Wonen - 3' sprake van een flexibelere opzet van de bouwmogelijkheden. Voor de bouwmogelijkheden van aan- en bijgebouwen binnen de bestemming 'Tuin' wordt verwezen naar paragraaf 4.2.11. Binnen de als Wonen - Berging opgenomen bebouwing is uitsluitend de aan wonen ondersteunende functie berging toegestaan.

Zoals in paragraaf 1.1 vermeld, is het uitgangspunt voor dit bestemmingsplan de actuele bebouwingssituatie. Bij het onderliggende bestemmingsplan was de herstructurerenig van de wijk het uitgangspunt. Deze herstucturering is nu grotendeels is afgerond. De in het oude bestemmingsplan voorkomende flexibele bestemming 'Woongebied' is zodoende vervangen voor de bestemming 'Wonen-1'. Ook zijn de in het oude bestemmingsplan voorkomende wijzigingsbevoegheden naar een andere bestemming vervallen.
Een binnen de bestemming voorkomende afwijkend functie is met een functieaanduiding opgenomen op de verbeelding. Het gaat daarbij om een kinderdagverblijf aan de Sliedrechtstraat 62.

4.2.4 Groen, Water en Waterstaatkundige functie

De bestemmingen Groen en Water zijn gekozen om op basis van gestelde regels het tuinstadkarakter te behouden door de kwaliteit van de open ruimte met gras, water, beplanting en verharding te borgen. Daarnaast kan de samenhang tussen de open ruimtes van straten, plantsoenen, singels en tuinen worden verbeterd. Ten aanzien van de bestemming Tuin, zie ook paragraaf 4.2.11.
In het bestemmingsplan worden veranderingen in de buitenruimte mogelijk gemaakt, doordat de bestemmingen 'Groen' en 'Water' maar ook 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Verkeer - Wegverkeer' globaal zijn gehouden. Zo mag in de bestemming 'Groen' naast het realiseren van groen ook water, voet- en fietspaden, speeltoestellen e.d. gerealiseerd worden. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen de desbetreffende bestemming).

De onderhoudsstroken langs de hoofdwatergangen, waarop het keur de regels van het waterschap Hollandse Delta van toepassing is, zijn met een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' op de verbeelding aangegeven. Aldaar mag zonder vrijstelling niet worden gebouwd.

Op grond van het keur van het waterschap is het langs hoofdwatergangen in beginsel verboden te bouwen of houtgewassen te planten op een beschermingszone langs hoofdwatergangen. De ruimte is in beginsel nodig voor het onderhoud aan de watergangen.

Een belanghebbende met bouwvoornemens in een keurstrook (zoals aangegeven op de verbeelding) wordt geadviseerd om contact op te nemen met genoemd hoogheemraadschap over antwoord op de vraag of voor het bouwproject in kwestie ontheffing verleend kan worden van het bouwverbod in de Keur.

4.2.5 Maatschappelijk

Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Deze voorzieningen kunnen wel of niet geluidsgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. Geluidsgevoelige voorzieningen zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, terwijl buurthuizen of kerkgebouwen niet geluidsgevoelig zijn.

In dit bestemmingsplan zijn in de bestemming "Maatschappelijk - 1" zowel geluidsgevoelige als niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Dit betekent dat een functie die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere functie binnen deze definitie.

In de bestemming 'Maatschappelijk - 2' zijn alleen de niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan.

4.2.6 Sport en recreatie

De bestemming 'Sport - Sport- en speelterrein' 'Recreatie - Schoolwerktuin' en 'Recreatie - Volkstuin' zijn ten behoeve van de in het plangebied aanwezige sportterreinen, volkstuinen en schoolwerktuinen. Aan de Krabbendijkestraat, ter plaatse van de aanduiding, is een feestzaal toegestaan.

4.2.7 Verkeersbestemmingen

De hoofdwegen in het plangebied, Slinge en Kerkwervesingel hebben de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. En daarnaast voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" zijn doorgaans de 50-km wegen opgenomen.

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

De bestemming 'Verkeer - Erf' is gelegd op enkele gronden die voornamelijk bedoeld zijn voor de ontsluiting van aanliggende bebouwing en voor parkeren.

De bestemming 'Verkeer - Garagebox' is gekozen voor de kleinschalige garageboxen, terwijl de bestemming Verkeer - Parkeergarage betrekking heeft op grotere parkeergarages (aan de Ooltgensplaatweg), waar meerdere auto's worden gestald.

De bestemmingen 'Verkeer - Metro/sneltram' respectievelijk 'Verkeer - Spoorverkeer' hebben betrekking op de gronden van de metrolijn Slinge - Hoogvliet resp. de havenspoorlijn.

4.2.8 Horeca

In het Horecagebiedsplan van het gebied Charlois, paragraaf 2.4.2 worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in dit gebied beschreven, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.

De horeca in Pendrecht is merendeels gesitueerd op en in de directe omgeving van Plein 1953, voornamelijk aan de Krabbendijkestraat. Het accent van de horeca ligt voornamelijk op dag- en avondhoreca in de vorm van het verstrekken van dranken en ter plaatse bereide etenswaren. Hierbij valt te denken aan cafés, brasseries, bistro's, (fastfood)restaurants, cafetaria's, etc. Aan het Vlissingenplein 108 is een restaurant en een ontmoetingscentrum gevestigd. Verder zijn aan de Ooltgensplaathof een tweetal kiosken en aan de Krabbendijkestraat 520 is een feestzaal.

Deze functies worden mogelijk gemaakt binnen de bestemming 'Gemengd - 1'en ' Wonen - Bijzonder woongebouw waar de functies mede ter ondersteuning zijn aan de aanwezige detailhandel. De kiosken wordten mogelijk gemaakt met een specifieke aanduiding binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied en de feestzaal binnen de bestemming 'Sport - Sport- en speelterrein'.

4.2.9 Leidingen

In het plangebied is een planologisch relevante hogedruk aardgastransportleiding gelegen. Deze leiding is met een zone van 4 meter aan weerszijden van de hartlijn aangegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan en bestemd met een dubbelbestemming "Leiding - Gas". Het bestemmingsplan gebruikt ter bescherming van deze leiding een aanlegvergunningstelsel. In de regels is aangegeven welke werkzaamheden verboden zijn. Ook is aangegeven voor welke werkzaamheden een vergunning verleend kan worden na een positief advies van de leidingbeheerder.

4.2.10 Belwinkels

De aanwezigheid van belwinkels wordt in Rotterdam in menig deelgemeente in toenemende mate als problematisch ervaren. Voor belwinkels die alleen de mogelijkheid bieden om (goedkoop) te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week, mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd. Het voorkomen van overlast in verband met de bescherming van de leefbaarheid van een gebied, wordt in dit bestemmingsplan vertaald in direct werkende beperkende gebruiksregels.

Overeenkomstig Rotterdams beleid in de 'leefmilieuverordening belhuizen' (in werking 10 juli 2008) legt dit bestemmingsplan de realisatie van belwinkels aan banden. Het beleid is gericht op het beperken van het aantal belwinkels in Rotterdam tot het aantal dat aanwezig was ten tijde van het van kracht worden van de genoemde leefmilieuverordening.

Het bestemmingsplan bestemt hiertoe dergelijke bestaande belwinkels positief. Op de plankaart en in de planregels wordt hiertoe op adres de nadere aanduiding 'belwinkel' opgenomen. In het overige plangebied is verder geen belwinkel toegestaan.

Het plangebied Pendrecht kent momenteel één belwinkel aan de Krabbendijkestraat 65.

4.2.11 Uitbreiding/bebouwing in de tuin / achtererfgebied

Op 1 november 2014 is Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bijlage II Bor) gewijzigd. In dit besluit is onder meer het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied geregeld. De wijziging van 1 november 2014 heeft ertoe geleid dat het bouwen van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied (op grond van artikel 2 van Bijlage II Bor) is verruimd ten opzichte van de oude regeling. Dat betekent dat er bij een woning of ander hoofdgebouw meer aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen vergunningvrij mogen worden gebouwd dan voorheen het geval was. De verruiming is mede het gevolg van een andere benadering voor het berekenen van de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken.

Het vergunningvrije bouwen moet in samenhang gezien worden met de regels in het bestemmingsplan. Dat leidt ertoe dat het bestemmingsplan in beginsel geen invloed heeft op het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken op grond van artikel 2 Bijlage II Bor. Het bestemmingsplan kan alleen maar regelen wat er méér is toegestaan dan wat de regeling uit artikel 2 toelaat.

Hoeveel er op grond van de nieuwe regeling aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht, is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied maakt onderdeel uit van het achtererfgebied. Hoe groter het bebouwingsgebied, hoe groter de oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Het komt erop neer dat maximaal 150 m2 aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kan worden gebouwd. Dat is het geval bij grote percelen. Bij een doorsnee perceel zal deze oppervlakte veel beperkter zijn.

In het voorliggende bestemmingsplan is mede op grond hiervan, binnen de bestemming 'Tuin' een aanvullende regeling voor aan- en uitbouwen opgenomen. Het gaat zoal om het oprichten van aanbouwen met een kap en om situaties waarbij de zij- en achtertuin grenst aan openbaar gebied.

4.2.12 Waarde - Cultuurhistorie

Cultuurhistorisch beeldbepalende panden krijgen naast hun hoofdbestemming (bijvoorbeeld de bestemming "Wonen"), de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie".

Deze dubbelbestemming werpt een drempel op tegen sloop. Mogelijke toekomstige sloopplannen voor de cultuurhistorische waardevolle bebouwing zijn dan in principe niet mogelijk. Het gemeentebestuur kan echter wel een sloopvergunning verlenen indien maatschappelijke, technische dan wel economische overwegingen zwaarwegend genoeg zijn om een uitzondering te maken. Daarbij moet een nieuw bouwplan voldoende rekening houden met de cultuurhistorische waarden van de omgeving.

4.2.13 Werken aan huis

In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

Aan Slingen/Middelharnisstraat bevinden zich twee blokken met woonwerkwoningen. Deze woningen zijn voorzien van een functieaanduiding 'bedrijf aan huis' en worden voor een groter deel dan (>30%) gebruikt voor werk aan huis.

4.2.14 Parkeerregeling

Dynamische verwijzing

Op 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening 2010 van de gemeente Rotterdam, waaronder de voorschriften over parkeernormen, komen te vervallen. Dat betekent dat er vanaf dat moment niet meer getoetst kan worden aan die voorschriften en er dus geen parkeernormen0 meer gelden. Gelet daarop, is er op 1 februari 2018 over parkeren beleid vastgesteld. Het betreft de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” (hierna: de beleidsregeling). De beleidsregeling is op 21 februari 2018 in werking getreden. De beleidsregeling geeft normen voor parkeren van auto's én fietsen. Aan deze normen moet voldaan worden bij een omgevingsvergunning voor het bouwen of bij een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken.

Om aan dit beleid te kunnen toetsen is er in het bestemmingsplan in artikel 40.1 een bepaling opgenomen waarin staat dat er alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden of bouwwerken mag worden verleend als sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op basis van het geldende beleid ten aanzien van parkeren in de gemeente Rotterdam. De bepaling is vormgegeven als een zogenaamde “dynamische verwijzing”. Dat wil zeggen dat er alleen wordt geregeld dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor fietsers en auto's conform het in de gemeente Rotterdam geldende parkeerbeleid. In de bepaling wordt niet expliciet verwezen naar de hiervoor genoemde beleidsregeling. Dat is een bewuste keuze. Op het moment van tot stand komen van dit bestemmingsplan is de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” het geldende beleid waaraan getoetst moet worden. Dit beleid kan in de toekomst echter wijzigen. Om ook aan een eventuele wijziging van het beleid van de gemeente Rotterdam te toetsen, zonder dat het bestemmingsplan daarvoor aangepast moet worden, is de beleidsregeling niet expliciet genoemd of bijgevoegd. Met de bepaling is bedoeld dat er bij het verlenen van een omgevingsvergunning voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor auto's en fietsen op basis van parkeerbeleid van de gemeente Rotterdam dat geldt op het moment van verlenen van de omgevingsvergunning.

Beleidsregeling

De op dit moment geldende “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” is via de volgende link te raadplegen: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2018-60992.html

De desbetreffende beleidsregeling geeft parkeernormen voor zowel auto's als fietsen. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het gebruiken van gronden of bouwwerken wordt een parkeereis gesteld conform de gebiedsindeling die bij de beleidsregeling als bijlage is opgenomen. De parkeereis moet in beginsel volledig op eigen terrein worden opgelost. Er kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van de inpassing van de parkeervoorzieningen in het gebouw of de omgeving, het laden en lossen etc. Van de parkeereis kan (geheel of gedeeltelijk) worden afgeweken. Tevens kan er vrijstelling van de parkeereis worden verleend. In de beleidsregeling wordt beschreven onder welke omstandigheden daar sprake van is.

4.2.15 Algemene gebruiksregels

Hoog-risico biologische laboratoria

Op basis van de parapluherziening Biologische Veiligheid zijn hoog-risico biologische laboratoria vanuit het oogpunt van veiligheid gereguleerd.

Het gaat daarbij om hoog-risico biologische laboratoria die onder de werking van het bij dit plan als bijlage gevoegde “Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond” vallen en genoemd zijn in artikel 4.4 onder k, categorie 4, onderdeel C van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht.

In de algemene gebruiksregels, art 38.1 onder a is daartoe een verbodsbepaling opgenomen. Wanneer er gewerkt wordt met genetisch gemodificeerde organismen zijn dat alle categorieën van fysische inperking op inperkingsniveaus III en IV, zoals genoemd in Bijlage 4 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013. Kort gesteld zijn het laboratoria met biologische veiligheidsklasse 3 of hoger.

Na nadere afweging is het wel mogelijk om een hoog-risico laboratorium toe te staan. Op grond van art 38.1 onder b en art. 39.3 kunnen burgemeester en wethouder hiervan met een omgevingsvergunning afwijken. Bij de afweging wordt een advies van de GGD/VRR betrokken. Deze instanties geven een advies op basis van het “Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond”. Aan de hand van het beleidskader kan worden beoordeeld of de risico's van een hoog-risico biologisch laboratorium voldoende beheersbaar zijn bij calamiteiten en of een hoog-risico biologisch laboratorium al dan niet wenselijk is op de voorgenomen locatie.

Benadrukt wordt dat de verbodsbepaling alleen betrekking heeft op nieuwe hoog-risico laboratoria in de zin van nieuwvestiging of een uitbreiding van een bestaand hoog-risico laboratorium.
Binnen het plangebied zijn geen hoog-risico laboratoria aanwezig.

4.3 Hantering van goot- en of bouwhoogte op verbeelding

In het voorgaande bestemmingsplan is op de verbeelding (plankaart) de maximaal toegestane bouwhoogte binnen de woon- en gemengde bestemmingen opgenomen in een maximum aantal bouwlagen. Bij de maatschappelijke en een aantal andere bestemmingen is deze bouwhoogte opgenomen in een aantal meters. In het nieuwe plan is ervoor gekozen om voor alle bestemmingen een goot- en/of bouwhoogte te hanteren en dus geen bouwlagen. Zo ontstaat uniformiteit. Bij plat afgedekte bebouwing wordt alleen een maximum bouwhoogte opgenomen. Bij bebouwing afgedekt met een kap, wordt een maximum goothoogte opgenomen, waarbij in de bestemmingsregel de hellingshoek nader is bepaald. In de Algemene regels, art.37.6 is de maximum bouwhoogte bepaald.

Een waarde uitgedrukt in een absoluut aantal meters laat minder ruimte voor interpretatieverschillen dan een waarde uitgedrukt in een aantal bouwlagen waardoor het ook eenvoudiger is om bouwplannen te toetsen. Daar komt bij dat in het vorige plan bepaald is dat de begane grond-bouwlaag hoger mag zijn dan bovenliggende bouwlagen, mits er een niet-woonfunctie aanwezig is. Op basis van de algemene regels van het vorige plan is bovenop het toegestane aantal bouwlagen voor grote delen van de bebouwing een kap toegestaan. Daar waar de woningen zijn afgedekt met een kap, is de feitelijke bouwhoogte dus hoger dan de verbeelding doet vermoeden. Dit is met name het geval bij dakopbouwen binnen het theoretisch dakprofiel, die in feite volwaardige bouwlagen zijn. Tenslotte kan ook de aanwezigheid van meerdere dakkapellen voor onduidelijkheid zorgen bij het bepalen van het aanwezige of toegestane aantal bouwlagen.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.
Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.
De beheerder van het oppervlaktewater in Pendrecht is het waterschap Hollandse Delta.
De gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water) is de rioolbeheerder. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige watersysteem

Het nieuwe bestemmingsplan voor Pendrecht legt alleen de bestaande situatie vast. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een effect hebben op de waterhuishouding. Hieronder wordt daarom alleen ingegaan op het huidige watersysteem in het plangebied.

5.3.1 Oppervlaktewater

Heel Pendrecht ligt in hetzelfde peilgebied (Y08.001) met een vast peil van het oppervlaktewater van 2,40 meter beneden NAP. Wateraanvoer naar dit peilgebied kan vanuit de Nieuwe Maas, maar ook via de blauwe verbinding. Deze verbinding zorgt ervoor dat in droge perioden kwalitatief schoner water vanuit de Oude Maas ingelaten kan worden.

In de herijking van het Waterplan 2 van Rotterdam is voor het grotste deel van het plangebied ‘verblijftijdsgestuurd, troebel’ als streefbeeld opgenomen. Voor andere delen van het plangebied gelden als streefbeelden ‘verblijftijdsgestuurd, helder’ en 'procesgestuurd helder". In verblijftijdgestuurde watersystemen is de verblijftijd van het water korter dan circa tien dagen. In dat geval is de kwaliteit van het inlaatwater bepalend voor de kwaliteit van het watersysteem. Bij procesgestuurde watersystemen is de verblijftijd vaak langer dan 20 dagen. Het is dan mogelijk om de waterkwaliteit te beïnvloeden door biologische processen. Door de recent opgeleverde Blauwe Verbinding is verversing van het water in Pendrecht mogelijk met water dat wordt aangevoerd vanaf de Oude Maas. De verwachting is dat daardoor de waterkwaliteit verbetert.

5.3.2 Grondwater

Voor grondwater liggen er een aantal peilbuizen in het plangebied. Deze peilbuizen meten de ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en het grondwaterpeil). Een afstand tussen maaiveld en grondwaterpeil van meer dan 80 centimeter betekent dat (de kans op) grondwateroverlast beperkt is. De ontwateringsdiepte is in het grootste deel van Pendrecht (ruim) onder de 80 centimeter. Bij twee peilbuizen is de ontwateringsdiepte minder dan 80 centimeter (64 en 69 centimeter). In Pendrecht is er weinig kans op wateroverlast.

5.3.3 Waterkering en waterveiligheid

In het plangebied liggen geen waterkeringen. Het plangebied ligt geheel binnendijks, binnen de primaire waterkeringen. De primaire waterkeringen zijn zo ontworpen dat iedereen die achter de waterkering woont, kan rekenen op een beschermingsniveau van ten minste 10-5 per jaar (d.w.z. de kans op overlijden als gevolg van een overstroming voor een individu niet groter is dan 1 op 100.000 per jaar). Dit uitgangspunt is vertaald in een norm per dijktraject. De primaire waterkering die het plangebied beschermt heeft een overschrijdingskans van 1/3.000 jaar. Dit houdt in dat deze waterkering bescherming biedt tot een bepaalde rivierwaterstand, waarbij de kans op overschrijding van deze waterstand 1 op 3.000 per jaar is. Bij een doorbraak van de waterkering kan in het plangebied een waterdiepte kan ontstaan van 1,5 meter. Bij een dergelijke waterdiepte is er kans op slachtoffers bij een overstroming. Verticale evacuatie naar bijvoorbeeld de eerste verdieping is een optie.

5.3.4 Riolering

Het bestemmingsplangebied valt binnen rioleringsdistrict 24 (Pendrecht). District 24 voert het afvalwater af naar de afvalwaterzuivering (AWZI) Dokhaven. In het plangebied ligt grotendeels een gemengd stelsel, wat betekend dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de AWZI. Op een aantal locaties ligt al een gescheiden stelsel. Hierbij wordt regenwater afzonderlijk van het afvalwater afgevoerd. De lange termijn visie van de gemeente Rotterdam gaat voor wijken zoals Pendrecht uit van uiteindelijk gescheiden afvoeren van afval- en hemelwater.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren. In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

Het bestemmingsplan Pendrecht maakt geen ontwikkelingen mogelijk, daarom kan dit bestemmingsplan geen gevolgen voor het milieu hebben. Dit betekent dat op voorhand duidelijk is dat er geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld. Een m.e.r.-beoordeling is dus voor het bestemmingsplan Pendrecht niet nodig.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven en andere activiteiten. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. In het Rotterdamse beleid voor milieuzonering wordt gebruik gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).
De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.
Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.
De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Bedrijven in of nabij het plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan geldt in het Rotterdamse beleid als een woongebied. In deze gebieden kunnen bedrijven in milieucategorie 2 (indicatieve afstand tot woningen 30 meter) als passend worden gezien.
In het bestemmingsplan worden bedrijven in milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Zie de bedrijvenlijst die is opgenomen als bijlage bij de regels. Deze bedrijven zijn meestal toegestaan op de begane grond (met woningen daarboven), en soms in op zichzelf staande gebouwen. In de praktijk laten deze functies zich door de beperkte omvang in het algemeen zonder problemen combineren met woningen, of zijn problemen goed te voorkomen/verhelpen door het nemen van maatregelen. Gezien de beperkte omvang van deze bedrijven en andere acitviteiten vindt de gemeente het acceptabel dat niet aan de indicatieve afstanden wordt voldaan. Deze afstanden zijn immers opgesteld voor gemiddelde (bedrijfs)activiteiten, en daarvan is hier geen sprake. Een uitzondering hierop vormen de volgende bedrijfsactiviteiten: handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven. Dit zijn eveneens activiteiten in milieucategorie 2, maar vanwege de verkeersaantrekkende werking en het gegeven dat deze bedrijven soms gebruik gaan maken van het verblijfsgebied worden deze bedrijven niet als passend in een woonwijk gezien. Daarom hebben de huidige bedrijven die deze activiteiten uitoefenen een maatbestemming gekregen, en zijn nieuwe bedrijven niet toegestaan.

De woningen in Pendrecht liggen op grote afstand van de bedrijventerreinen Waalhaven Zuid en Charloise Lagedijk, ruim buiten de milieuzoneringsafstanden van deze bedrijventerreinen.

Overige activiteiten in of nabij het plangebied

Aan de oostkant van het plangebied ligt het metro- en busstation Slinge. Voor dergelijke activiteiten geldt milieucategorie 3.2, met een indicatieve afstand van 100 meter. Voor de ten noorden van het plangebied gelegen sportvoorzieningen geldt een afstand van 50 meter waarmee bij nieuwbouw van woningen rekening moet worden gehouden.

6.3.2 Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwbouw van woningen en geen nieuwe locaties voor bedrijven of andere activiteiten mogelijk, zodat milieuzonering bij dit bestemmingsplan niet aan de orde is. Bij toekomstige nieuwe woningen of nieuwe activiteiten dient rekening te worden gehouden met milieuzonering.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg-en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te
zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht. In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als
geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.

Rotterdams beleid

In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

Plangebied

Het bestemmingsplan Pendrecht maakt géén nieuwe geluidsgevoelige objecten (zoals woningen) mogelijk. Er hoeft dus voor dit bestemmingsplan geen geluidsonderzoek plaats te vinden.

6.4.1 Wegverkeer

Als in een toetsingszone geluid langs een weg nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid (vanaf 50 km/uur). In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.

Tabel Breedte geluidszones langs wegen

Soort gebied   Stedelijk-   -gebied   Buiten-   -stedelijk-   -gebied  
Aantal rijstroken   1 of 2   3 of meer   1 of 2   3 of 4   5 of meer  
Zonebreedte   200 meter   350 meter   250 meter   400 meter   600 meter  

Bij nieuwe geluidsgevoelige situaties is de voorkeurswaarde aan de gevel 48 dB (dB = decibel). Het college van Burgemeester en Wethouders heeft volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te stellen, tot maximaal 53 dB voor buitenstedelijke wegen (waar ongeacht de ligging altijd snelwegen onder vallen), en tot maxmaal 63 dB voor binnenstedelijke wegen.

6.4.2 Railverkeer

In het zuiden van het plangebied is de havenspoorlijn gelegen. Deze is aangegeven op de geluidsplafondkaart. De toetsingszone langs dit spoortraject is afhankelijk van de hoogte van het geluidsproductieplafond op het betrokken referentiepunt (artikel 1.4a Besluit geluidhinder), maar bedraagt aan de noordkant maximaal 1.200 meter. Nagenoeg het hele plangebied ligt binnen deze zone. In het oosten van het plangebied is de bovengrondse metro/sneltram naar Spijkenisse gelegen. De toetsingszone langs de metro is 100 meter.

6.4.3 Industrielawaai

Het plangebied ligt helemaal binnen de 50 dB(A) toetsingszone rondom het gezoneerde industrieterrein Waal-/Eemhaven. Als met een planwijziging nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt, dan moet worden onderzocht of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting op de gevel (voor woningen 55 dB(A)) niet wordt overschreden.

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen. Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.


Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.
Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.5.1 Plangebied

Omdat het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt, zorgt het niet voor een toename van het gemotoriseerd verkeer, zodat er ook geen bijdrage is aan de concentraties van stikstofdioxide en fijnstof. In de huidige situatie wordt binnen en in de directe omgeving van het plangebied voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit (NSL monitoringstool). Er is geen sprake van een dreigende overschrijding van de normen voor stikstofdioxide en fijnstof. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe scholen en kinderdagverblijven mogelijk binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg.

Er wordt derhalve voldaan aan de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer. Aan het gemeentelijk beleid met betrekking tot luchtkwaliteit wordt eveneens voldaan. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal. Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

Direct na de oorlog wordt begonnen met de voorbereidingen van de bouw van de wijken Pendrecht en Zuidwijk. Vanwege de zettingsgevoelige zwaar kleiige bodem besloot men het hele gebied integraal op te hogen met circa één meter schoon zand. Tussen 1950 en 1960 wordt Pendrecht volgebouwd met gemengde woonflats en rijen laagbouwwoningen met tuinen. In de tachtiger en negentiger jaren vinden er onderhoudsophogingen plaats en komt de renovatie van de wijk op gang. Voor zover bekend zijn er geen asbestverdachte bedrijfsactiviteiten uitgevoerd.

De Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. Wat algemene bodemkwaliteit betreft is het plangebied onderverdeeld in het gebied ten noorden van het Havenspoorpad (de hele wijk Pendrecht), en het gebied ten zuiden van het Havenspoorpad. In de wijk Pendrecht zijn zowel de contactzone (de bovenste 1 meter van de bodem) als de bodem tussen 1 en 2 meter beneden het maaiveld zeer licht verontreinigd (functie landbouw). Ten zuiden van het Havenspoorpad zijn zowel de contactzone als de bodem tussen de 1 en 2 meter beneden het maaiveld licht verontreinigd (functie wonen).

Het bestemmingsplan voorziet niet in bestemmingswijzigingen met omvangrijke ingrepen in de bodem. Ook zijn er geen enstige gevallen van bodemverontreiniging bekend in het plangebied. De bodemkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Vervoerders van gevaarlijke stoffen over de Rijksinfrastructuur (weg, spoorweg en water) moeten gebruik maken van het Basisnet, het hiervoor landelijk aangewezen netwerk. De wetgeving over het Basisnet is vastgelegd in een stelsel van wetten en regels die samen de “Wet Basisnet” worden genoemd. Voor de ruimtelijke ordening in relatie tot het Basisnet zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet van belang. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone van 25 meter vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

Plangebied

Het bestemmingsplan voor de wijk Pendrecht maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijke. Het bestemmingsplan zorgt daarom niet voor veranderingen in de hieronder beschreven situatie met betrekking tot externe veiligheid.

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg

Ten zuiden van het plangebied is de A15 gelegen. Over deze in het Basisnet opgenomen Rijksweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

Plaatsgebonden risico

De grootte van het 10-6-plaatsgebonden risico-plafond is opgenomen in de Regeling basisnet en bedraagt voor de wegvakken Z73 en Z74 (A15 afrit 19 Charlois tot Knooppunt Ridderkerk) 80 meter uit het hart van de weg. Deze contour blijft buiten het plangebied en heeft daardoor geen betekenis voor het bestemmingsplan.

Groepsrisico

Het groepsrisico wordt bepaald door de combinatie van de transportintensiteit van gevaarlijke stoffen over de weg en het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied aan weerszijden van de transportroute. Het groepsrisico binnen het invloedsgebied is berekend op 0,5 maal de oriëntatiewaarde. Vanwege de grote afstand van het plangebied tot de A15 (minimaal 500 meter) hebben de in Pendrecht aanwezige presonen niet of nauwelijks effect op de hoogte van het groepsrisico. En aangezien er geen ontwikkelingen in mogelijk worden gemaakt zorgt het bestemmingsplan in ieder geval niet voor een verandering van het groepsrisico.

Plasbrandaandachtsgebied

Naast het risicobeleid wordt door middel van een plasbrandaandachtgebied ook rekening gehouden met de effecten van een ongeluk met de meest vervoerde gevaarlijke stoffen. Dat zijn de zeer brandbare vloeistoffen, zoals benzine. Deze stoffen hebben een relatief beperkte effectafstand, waarmee bij bouwplannen op een reële manier rekening gehouden kan worden. Het plasbrandaandachtgebied van dit wegdeel van de A15 voor nieuwe bouwwerken bedraagt 30 meter. Dit plasbrandaandachtsgebied ligt op ruime afstand van het plangebied, en heeft daardoor geen betekenis voor het bestemmingsplan.

6.7.2 Transport gevaarlijke stoffen over rail

De Havenspoorlijn bestaat ter hoogte van het plangebied uit twee delen, de Pendrechtboog (in het zuiden van het plangebied) en de Kortsluitroute (ten zuiden van het plangebied langs de A15). Deze spoortrajecten worden hieronder als afzonderlijke risicobronnen behandeld.

Pendrechtboog

Plaatsgebonden risico

De grootte van het maximale10-6-plaatsgebonden risico-plafond is opgenomen in de Regeling basisnet bedraagt 30 meter vanaf het hart van spoorbundel. De contour ligt binnen het plangebied maar heeft door het ontbreken van ontwikkelingen geen praktische betekenis voor het bestemmingsplan.

Groepsrisico

Het groepsrisico wordt bepaald door de combinatie van de transportintensiteit van gevaarlijke stoffen over het spoor en het aantal aanwezige personen aan weerszijden van de transportroute. Het berekende groepsrisico binnen het invloedsgebied bedraagt 0,2 maal de oriëntatiewaarde en verandert niet met het nieuwe bestemmingsplan.

Plasbrandaandachtsgebied

Naast het risicobeleid wordt door middel van een plasbrandaandachtgebied ook rekening gehouden met de effecten van een ongeluk met de meest vervoerde gevaarlijke stoffen. Dat zijn de zeer brandbare vloeistoffen, zoals benzine. Deze stoffen hebben een relatief beperkte effectafstand, waarmee bij bouwplannen op een reële manier rekening gehouden kan worden. Het plasbrandaandachtgebied voor nieuwe bouwwerken bedraagt 30 meter vanaf de rand van het spoor. Deze contour ligt binnen het plangebied maar heeft door het ontbreken van ontwikkelingen geen praktische betekenis voor het bestemmingsplan.

Kortsluitroute

Plaatsgebonden risico

De grootte van het maximale10-6-plaatsgebonden risico-plafond is opgenomen in de Regeling basisnet bedraagt 39 meter vanaf het hart van spoorbundel. Deze contour ligt op ruime afstand van het plangebied, en heeft daarom geen betekenis voor het bestemmingsplan.

Groepsrisico

Het groepsrisico wordt bepaald door de combinatie van de transportintensiteit van gevaarlijke stoffen over het spoor en het aantal aanwezige personen aan weerszijden van de transportroute. Het berekende groepsrisico binnen het invloedsgebied bedraagt 0,2 maal de oriëntatiewaarde en verandert niet met het nieuwe bestemmingsplan.

Plasbrandaandachtsgebied

Naast het risicobeleid wordt door middel van een plasbrandaandachtgebied ook rekening gehouden met de effecten van een ongeluk met de meest vervoerde gevaarlijke stoffen. Dat zijn de zeer brandbare vloeistoffen, zoals benzine. Deze stoffen hebben een relatief beperkte effectafstand, waarmee bij bouwplannen op een reële manier rekening gehouden kan worden. Het plasbrandaandachtgebied voor nieuwe bouwwerken bedraagt 30 meter vanaf de rand van het spoor. Deze contour ligt op ruime afstand van het plangebied, en heeft daaarom geen betekenis voor het bestemmingsplan.

6.7.3 Leidingen

Buiten het plangebied, westelijk van de Groene Kruisweg, liggen drie buisleidingen. Twee zijn van de NAM (een K1-leiding en een aardgasleiding), de derde is van de Gasunie. Het invloedsgebied groepsrisico van de leiding van de Gasunie valt buiten het plangebied, zodat deze leiding niet relevant is voor het bestemmingsplan. De NAM-leidingen worden hieronder besproken.

K1-leiding

Een K1-leiding wil zeggen een leiding voor het vervoer van licht ontvlambare brandbare vloeistoffen (zoals benzine). Deze leiding heeft geen 10-6-plaatsgebonden risicocontour. De K1-leiding zorgt voor een groepsrisico binnen het invloedsgebied van minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Aardgasleiding

De aardgasleiding van de NAM heeft eveneens geen 10-6-plaatsgebonden risicocontour. De aardgasleiding zorgt voor een groepsrisico binnen het invloedsgebied van minder dan 0,01 maal de oriëntatiewaarde.

6.7.4 LPG-tankstation

Aan de Groene Kruisweg 45 ligt net buiten het plangebied één LPG inrichting bestaande uit 2 tankstations. De LPG doorzet volgens de vergunning bedraagt maximaal 1500 m3/jaar, de ondergrondse tank heeft een volume van 40 m3. Bij beide stations (aan weerszijden van de Groene Kruisweg) is een afleverzuil voor LPG. De ondergrondse tank en het vulpunt bevinden zich ten noordwesten van de Groene Kruisweg, het vulpunt ligt zuidelijk ten opzichte van de tank.

Plaatsgebonden risico

De plaatsgebonden risicocontouren van 40 meter rondom het vulpunt, 25 meter rondom de opslagtank en 15 meter rondom de twee afleverzuilen liggen allen buiten het plangebied, zodat deze voor het bestemmingsplan niet relevant zijn.

Groepsrisico

Het invloedsgebied groepsrisico van het LPG-tankstation is 150 meter rondom het vulpunt en rondom de opslagtank. Dit invloedsgebied ligt deels over het plangebied. Het groepsrisico binnen dit invloedsgebied is hoog, 2,88 maal de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan Pendrecht zorgt, omdat het geen ontwikkelingen mogelijk maakt, niet voor een toename van het groepsrisico.

6.7.5 Conclusie

De Pendrechtboog van de Havenspoorlijn is de enige risicobron waarvan de 10-6-plaatsgebonden risicocontour en het plasbrandaandachtsgebied binnen het plangebied liggen. Er zijn echter in de bestaande situatie geen knelpunten, en het bestemmingsplan maakt geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten mogelijk binnen deze contouren. Daarom vormt het plaatsgebonden risico geen beperking voor het bestemmingsplan Pendrecht.

Het relevante groepsrisico vanaf de A15, de twee spoortrajecten en de twee NAM-leidingen is laag. Het groepsrisico binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation is hoog, 2,88 maal de oriëntatiewaarde. Omdat het bestemmingsplan Pendrecht geen ontwikkelingen mogelijk maakt, en dus niet voor een toename van het groepsrisico zorgt, vindt de gemeente het groepsrisico van alle bovengenoemde risicobronnen in het kader van dit bestemmingsplan verantwoord.

6.8 Natuur

Per 1 januari 2017 heeft de Wet natuurbescherming (Wnb) onder meer de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet vervangen. De Wet natuurbescherming is de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid zoals vastgelegd in de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en in de verdragen van Bern en Bonn.

De Wet natuurbescherming heeft de volgende doelstellingen; -het behouden en ontwikkelen van natuur, - het behouden en herstellen van de biodiversiteit, -het duurzaam kunnen blijven inzetten van natuur voor ecosysteemdiensten en -het realiseren van samenhangend beleid gericht op het behoud van waardevolle landschappen vanwege hun maatschappelijke functies. De Wet natuurbescherming verwezenlijkt bovenstaande doelen via; actieve natuurbescherming, gebiedsbescherming, soortbescherming en algemene zorgplicht voor natuur.

Actieve natuurbescherming volgt uit de door de EU aan haar lidstaten opgelegde verplichting zorg te dragen voor een goede stand van de natuur. Op provinciaal niveau is dit onderdeel van de Wet natuurbescherming nog niet uitgewerkt.

De Wet natuurbescherming kent geen procedurele vereisten bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In de toelichting van het bestemmingsplan dient te worden gemotiveerd dat het plan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming. Het begrip 'aanvaardbaar' betekent dat bij de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt of een ontheffing mogelijk is. Bij vaststelling van het (ontwerp) bestemmingsplan dient deze toetsing aan de Wet natuurbescherming in principe afgerond te zijn. Echter het bestemmingsplan kijkt 10 jaar vooruit, en het is nog niet bekend wanneer de mogelijk gemaakte ontwikkelingen ook daadwerkelijk plaats gaan vinden. Uitgebreid onderzoek naar flora en fauna wordt in dit stadium bij een gebiedsbestemmingsplan daarom geen redelijke inspanning geacht. Wel wordt onderzocht of de nieuw mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen onoverbrugbare strijdigheden met de Wet natuurbescherming opleveren (aanvaardbaarheidstoets).

Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een bestaande bestemming of bij een veranderende bestemming (bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw of renovatie) dient tijdig voorafgaand aan de werkzaamheden nog wel flora en faunaonderzoek te worden uitgevoerd naar de specifieke effecten van de betreffende ontwikkeling op potentieel aanwezige beschermde flora en fauna.

6.8.1 Rotterdams beleid

Op 18 maart 2014 is door B&W de Rotterdamse Natuurkaart vastgesteld. Het doel van de Natuurkaart Rotterdam is om de omgevingskwaliteit te verbeteren door meer rekening de houden met de ecologische kansen op ontwikkellocaties. Ingezet wordt op het verbinden van gebieden waar ecologische kwaliteit aanwezig is en deze gebieden ook te verbinden met Natuurnetwerk Nederland.

Op deze natuurkaart is te zien dat de groenstructuren rondom de Herkingenbuurt, de groenstructuren tussen de Ossenissebuurt en de Groene Kruisweg en de groenstructuren langs het Havenspoorpad aangemerkt zijn als Groen Wijkdooradering. Langs de zuidrand van het plangebied bevindt zich het sportpark TV Intra 2000 en het volkstuinencomplex dat staat aangemerkt als Parkbos en Droog Lint.

6.8.2 Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming is één van de belangrijkste kaders voor gebiedsbescherming van natuurwaarden. Deze wet regelt de bescherming van gebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Wanneer in of in de nabijheid van een dergelijk gebied een activiteit plaatsvindt die leidt tot nadelige effecten op de natuurdoelstellingen van het gebied, dan dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd. Daarnaast bestaan gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur); deze gebieden worden beschermd via het ruimtelijk ordeningsrecht (Barro en/of provinciale structuurvisies en bestemmingsplannen).

De meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden zijn de Oude Maas (op circa 3,3 kilometer afstand tot het bestemmingsplangebied), en Boezems Kinderdijk (op circa 10,2 kilometer afstand). Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige habitats liggen op een afstand van tenminste 20 kilometer tot het bestemmingsplangebied (dit betreft het Krammer- Volkerak). Het bestemmingsplan heeft op voorhand geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van deze Natura 2000-gebieden. Het meest nabij gelegen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de Nieuwe Maas, op circa 2,3 kilometer ten noorden van het bestemmingsplangebied. Het meest nabij gelegen Belangrijk Weidevogelgebied is de Polder Schieveen, op circa 8,9 kilometer ten noorden van het bestemmingsplangebied. Het bestemmingsplan voorziet dus niet in ontwikkelingen binnen NNN-gebieden en Belangrijke Weidevogelgebieden, en heeft ook geen effect op deze gebieden.

6.8.3 Soortbescherming

Ook het aspect 'soortbescherming' vindt sinds 1 januari 2017 zijn wettelijk kader in de Wet natuurbescherming; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar die zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in twee groepen:

  • strikt beschermde soorten, volgend uit de Vogel- en Habitatrichtlijnen;
  • alle overige beschermde soorten, waaronder die uit de Rode Lijst.

Bij de voor het bestemmingsplan uitgevoerde Flora- en Faunatoets is nagegaan door welke beschermde soorten het plangebied wordt gebruikt danwel geschikt is.

Vogelrichtlijn

In de natuurdatabase zijn in het bestemmingsplangebied waarnemingen van vogels met jaarrond beschermde nesten aanwezig. Dit betreft een enkele waarneming van Huismus, een enkele waarneming van Gierzwaluw, meerdere waarnemingen van Roek en meerdere waarnemingen van Sperwer. Voor de gebouwbewonende Huismus en Gierzwaluw is in het bestemmingsplangebied potentieel geschikt habitat voor voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig. Met name de aanwezigheid van bebouwing met een zadeldak met dakpannen is zeer geschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen van Huismus en Gierzwaluw. Geschikt functioneel leefgebied (foerageergebied en schuilplaatsen) voor Huismus is aanwezig in de vorm van beplantingen in voor- en achtertuinen van woonhuizen. Voor overige vogels met jaarrond beschermde jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen in gebouwen is het plangebied ongeschikt. Het bestemmingsplangebied is geschikt voor vogels met jaarrond beschermde nesten in bomen. Geschikt habitat voor soorten als Sperwer, Buizerd, Havik, Ransuil, Roek en Boomvalk is aanwezig in de vorm van groengebieden met hoog opgaande bomen en dichte onderbegroeiing. Dit habitat is aanwezig langs de westrand van het bestemmingsplangebied en het groengebied ten zuiden van de wijk Tiengemeten.

In het plangebied is broedhabitat aangetroffen voor soorten waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. Het betreft soorten zoals: Bosuil, Spreeuw, Koolmees, Pimpelmees, Boomkruiper, Zwarte kraai, Ekster, Blauwe reiger. Naast deze soorten kunnen algemene water-, boom-, struweel- en gebouwbroedende vogelsoorten in het bestemmingsplangebied verwacht worden, zoals: Meerkoet, Wilde eend Turkse Tortel, Houtduif, Merel, verschillende soorten meeuwen, Gaai en Winterkoning.

Habitatrichtlijn

In de natuurdatabase zijn, binnen het bestemmingsplangebied, waarnemingen van vleermuizen bekend. Dit betreffen waarnemingen van foeragerende, overvliegende Gewone dwergvleermuizen en paarverblijfplaatsen van deze soort en waarnemingen van foeragerende Ruige dwergvleermuizen. Naast bovengenoemde soorten is het plangebied tevens potentieel geschikt voor de gebouwbewonende soorten: Laatvlieger, Kleine dwergvleermuis en Tweekleurige vleermuis. Laatste twee genoemde soorten zijn in Nederland relatief zeldzaam en waarnemingen zijn schaars. Geschikt habitat voor vaste rust- en verblijfplaatsen is aanwezig in zowel de laagbouw als in de hoogbouw. In de laagbouw en portiekflats is potentie aanwezig voor de functies zomer-, paar-, kraam-, of winterverblijfplaats. Op meerdere plaatsen in het plangebied is bebouwing aanwezig die forser en hoger is dan de in de omgeving aanwezige bebouwing. Deze gebouwen zijn naast voorgaand genoemde functies in potentie geschikt als massawinterverblijfplaats voor met name Gewone dwergvleermuis. Het bestemmingsplangebied is voor het overgrote deel ongeschikt voor boombewonende vleermuizen. Voor vleermuizen geschikte hogere bomen, zijn aanwezig langs de westrand van het plangebied (langs de Groene Kruisweg) en de zuidelijke rand van het plangebied. Vaste rust- en verblijfplaatsen van de Ruige dwergvleermuis, Watervleermuis, Gewone grootoorvleermuis en Rosse vleermuis kunnen aanwezig zijn. Functioneel leefgebied voor vleermuizen is verspreid door het plangebied aanwezig. Grotere, aaneengesloten en donkere structuren zijn aanwezig langs de randen van het plangebied. Deze structuren gebruiken vleermuizen als foerageergebied en als vliegroute om vanuit de verblijfplaatsen de foerageergebieden te bereiken of tussen foerageergebieden te migreren.

Voor alle andere soorten die onder de Habitatrichtlijn vallen is het plangebied ongeschikt.

Nationaal beschermde soorten

Verscheidene waarnemingen van Steenmarter zijn bekend. Vaste rust- en verblijfplaatsen zijn in het bestemmingsplangebied niet aangetroffen maar aanwezigheid kan niet worden uitgesloten. Het plangebied kan tevens worden gebruikt als functioneel leefgebied (jachtgebied). In het bestemmingsplangebied kunnen verder Nationaal beschermde grondgebonden zoogdieren worden verwacht waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling geldt. Dit betreffen soorten als Egel, Konijn, Vos, Bunzing, Wezel en Hermelijn en verschillende soorten (spits)muizen. Geschikt habitat voor deze soorten is aanwezig in de groenstructuren langs de randen van het bestemmingsplangebied en groene achtertuinen.

In het bestemmingsplangebied kunnen nationaal beschermde amfibieën worden verwacht waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling geldt. Geschikt habitat is aanwezig voor soorten als Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Meerkikker en Bastaardkikker.

Oude (kalkrijke) muren zijn aanwezig in de vorm van gevels en schoorstenen van naoorlogse bebouwing. Geschikt habitat is aanwezig voor muurplanten zoals Blaasvaren, Schubvaren en Muurbloem.

Overige nationaal beschermde soorten worden op basis van habitatvereisten en bekende verspreidingsgegevens niet verwacht binnen het bestemmingsplangebied.

Aandachtssoorten

Het plangebied is potentieel geschikt voor een grote verscheidenheid aan aandachtssoorten vogels. Een deel van deze vogels is jaarrond beschermd onder de Wet natuurbescherming (o.a. Sperwer, Huismus, Ransuil, Boomvalk, Roek) of valt binnen categorie 5 vogelsoorten (o.a. Blauwe reiger, Bosuil, Oeverzwaluw, IJsvogel, Boerenzwaluw). Open water is verspreid aanwezig binnen het bestemmingsplangebied. In deze wateren kunnen aandachtssoorten vissen worden aangetroffen (Alver, Bittervoorn en Vetje). In het bestemmingsplangebied komt op basis van de beschikbare informatie de aandachtssoort Brede wespenorchis voor. Het plangebied is daarnaast geschikt voor soorten als Blaasvaren, Schubvaren, Stijf hardgras en Dotterbloem. Het plangebied is potentieel geschikt voor de aandachtssoorten Icarusblauwtje, Groot dikkopje, Bruin blauwtje, Argusvlinder en Zwartsprietdikkopje. Overige aandachtssoorten worden op basis van habitatvereisten en bekende verspreidingsgegevens niet verwacht binnen het bestemmingsplangebied.

6.8.4 Ontwikkelingen

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk, en heeft daarom geen effect op beschermde soorten plannten en dieren.

De effecten op in het plangebied aanwezige beschermde flora en fauna door toekomstige, nu nog niet voorziene ruimtelijke ingrepen en renovatiewerkzaamheden die passen binnen de bestemmingen dienen, voorafgaand aan de uitvoering van die werkzaamheden, getoetst te worden. Hierbij is te denken aan sloopwerkzaamheden, werkzaamheden aan watergangen, renovatiewerkzaamheden (zoals gevelisolatie, vervangen van het dak, boeiboarden of kozijnen), herinrichting van het plangebied, kap van bomen of het herinrichten van de groenstructuren.

Gezien het bovenstaande is de conclusie dat het bestemmingsplan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het “Beleidsplan Naleving Omgevingsrecht 2017-2021” wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

Het financiële paragraaf is gebaseerd op ontwikkelingen in het ontwerp bestemmingsplan “Pendrecht”. Het bestemmingsplan is voor het grootste deel conserverend van aard en legt hoofdzakelijk de bestaande situatie vast.

Als conclusie kan getrokken worden dat de ruimtelijke veranderingen in Pendrecht, conform de ruimtelijke en programmatische uitgangspunten zoals omschreven in het concept bestemmingsplanplan, financieel neutraal te realiseren zijn.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Participatie

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, zal een ieder gedurende zes weken, in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging zal een informatieavond georganiseerd worden waar een ieder vragen kan stellen met betrekking tot het terinzageliggende ontwerpbestemmingsplan.

9.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg ex. art. 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het concept-ontwerpbestemmingsplan "Pendrecht" toegezonden aan:

  • 1. Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam;
  • 2. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid;
  • 3. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
  • 4. Inspectie Leefomgeving en Transport (vh VROM)
  • 5. Gasunie;
  • 6. Evides;
  • 7. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland;
  • 8. Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard;
  • 9. Kamer van Koophandel;
  • 10. KPN Telecom;
  • 11. Luchtverkeersleiding Nederland;
  • 12. Ministerie van Defensie;
  • 13. Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
  • 14. Ministerie van Landbouw;
  • 15. NV Rotterdam Rijn Pijpleiding Maatschappij;
  • 16. Pro Rail;
  • 17. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed;
  • 18. Rijksluchtvaartdienst;
  • 19. Rotterdam-Antwerpen Pijpleiding;
  • 20. Metropoolregio Rotterdam-Den Haag;
  • 21. Deltaling
  • 22. Monet;
  • 23. Stedin;
  • 24. Tennet;
  • 25. VWS Pipeline Control;

Door de partij vermeld onder het nummer 3 (vetgedrukt) is schriftelijk gereageerd met inhoudelijke opmerkingen. Van de overige partijen is geen inhoudelijke opmerking ontvangen.

9.2.1 VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

De Veiligheidsregio geeft voor het bestemmingsplan Pendrecht het volgende advies:

1. Plasbrandaandachtsgebied A15 en het spoor

Verbouwing/herontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten (zoals bedoeld in artikel 1 van het Bevi) binnen het plasbrandaandachtsgebied van de rijksweg A15 en het spoor (30 meter vanaf de buitenste rijbaanstreep), dient te voldoen aan artikelen 2.5 tot en met 2.9 van de regeling Bouwbesluit 2012 als er rechtens verkregen bouweisen m.b.t. plasbrandaandachtsgebieden op het pand rusten. Als dit niet het geval is, adviseert de VRR u het pand conform artikelen 2.5 tot en met 2.9 van de regeling Bouwbesluit 2012 te construeren.

Reactie

De VRR adviseerd om bij verbouwen/herontwikkelen binnen het plasbrandaandachtsgebied zorg te dragen voor dezelfde brandwerendheid die bij nieuwbouw verplicht is. Het plasbrandaandachtgebied van dit wegdeel van de A15 voor nieuwe bouwwerken bedraagt 30 meter. Dit plasbrandaandachtsgebied ligt op ruime afstand van het plangebied, en heeft daardoor geen betekenis voor het bestemmingsplan.

Ook het plasbrandaandachtgebied voor nieuwe bouwwerken vanaf de rand van het spoor bedraagt 30 meter. Deze contour ligt binnen het plangebied maar heeft door het ontbreken van ontwikkelingen geen praktische betekenis voor het bestemmingsplan.

2. 1%-letaliteitszone A15

Verbouwing/herontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten (zoals bedoeld in artikel 1 van het Bevi) binnen de 1%-letaliteitszone van de rijksweg A15 (120 meter vanaf het hart van de weg), dient te voldoen aan artikel 2.10 van de regeling Bouwbesluit 2012 als er rechtens verkregen bouweisen op het pand rusten. Als dit niet het geval is, adviseert de VRR u het pand conform artikel 2.10 van de Regeling Bouwbesluit 2012 te construeren.

Reactie

Artikel 2.10 van de Regeling Bouwbesluit 2012 luidt als volgt: 'Een in een veiligheidzone te bouwen bouwwerk met een mechanisch ventilatiesysteem heeft een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld'. Het is wettelijk verplicht om bij nieuwbouw binnen de veiligheidszone zo te bouwen dat de mechanische ventilatie handmatig kan worden uitgeschakeld. De VRR adviseert om dit ook te doen bij herontwikkeling, niet alleen binnen de veiligheidscontour maar ook binnen de ruimere 1%-letaliteitszone van het toxische scenario. De gemeente onderschrijft dat het vanuit het oogpunt van veiligheid van belang is om de mechanische ventilatie (indien aanwezig) handmatig uit te kunnen schakelen. Nu de Regeling Bouwbesluit 2012 dit alleen bij nieuwbouw binnen de veiligheidszone verplicht stelt is het discutabel of de gemeente deze maatregel aanvullend mag verplichten voor herontwikkeling en binnen de 1% letaliteitscontour. Bovendien moet om deze maatregel als voorwaardelijke verplichting voor te kunnen schrijven vaststaan dat dit noodzakelijk is om tot een goede ruimtelijke ordening te komen. Omdat de 1% letaliteitscontour een effectafstand is met een zeer kleine kans op optreden kan niet worden gesteld dat het afsluitbaar van de buitenlucht maken van gebouwen noodzakelijk is voor een goede ruimtelijke ordening.

3. Voorlichting

Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand”.

Reactie

Dit advies valt niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan dit niet in het bestemmingsplan worden geregeld.